Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leudal

Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeudal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2023
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Wijziging

07-11-2023

gmb-2023-509581

01-01-202301-01-2024Nieuwe regeling

01-11-2022

gmb-2022-521412

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2023

 

De raad van de gemeente Leudal,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 september 2022; 

gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid en artikel 2.1.4a eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

overwegende dat:

  • -

    dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen en participeren, en daarmee bijdragen aan een inclusieve samenleving;

  • -

    het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • -

    het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • -

    het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning.

besluit

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2023:

 

Hoofdstuk I Begrippen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      abonnementstarief: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a Wmo;

    • b.

      acute opvang: opvangvoorziening voor spoedeisende gevallen waarbij het college onverwijld in afwachting van het onderzoek opvang ter beschikking stelt;

    • c.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • -

        niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • -

        daadwerkelijk beschikbaar is;

      • -

        een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

      • -

        financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • d.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader Wmo 2015;

    • e.

      beleidsregels: de door het college vastgestelde Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leudal, ter uitvoering van deze verordening;

    • f.

      beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (geheel) in staat is tot zelfredzaamheid en participatie;

    • g.

      beschermd wonen: betreft een maatwerkvoorziening bestaande uit de volgende kenmerken:

      • I.

        wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en,

      • II.

        de begeleiding wordt planbaar en onplanbaar (24 uur per dag) geboden op gevraagde en ongevraagde momenten, zodat er goed kan worden ingespeeld op de (al dan niet geëxpliceerde) zorgvraag van de cliënt.

    • h.

      diensten: elke niet-tastbare voorziening;

    • i.

      eigen kracht: het vermogen van mensen om zelf, dan wel met het sociale netwerk, oplossingen aan te dragen voor de hulpvraag en deze (deels) zelf uit te voeren;

    • j.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • k.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015;

    • l.

      ingezetene: een ingezetene zoals bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo 2015;

    • m.

      maatschappelijke opvang: voorzieningen zoals omschreven in de Wmo 2015, artikel 1.1.1 onder opvang;

    • n.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015;

    • o.

      ondersteuningsplan: een door het college vastgesteld plan over de te behalen resultaten en de inzet van activiteiten;

    • p.

      onderzoeksverslag: het verslag van alle relevante informatie uit het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 8 van de Wmo 2015;

    • q.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g Wmo 2015, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • r.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • s.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • t.

      Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • u.

      winteropvang: een algemeen toegankelijke opvangvoorziening welke wordt opengesteld door de opvanginstelling zodra de koude en/of winterregeling van kracht wordt.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Hoofdstuk II Melding en onderzoek

Artikel 2 Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

 

Artikel 3 Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 3.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4 in te dienen.

  • 5.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 7.

    Het college geeft de cliënt een onderzoeksverslag van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een weergave van het gesprek.

  • 8.

    De cliënt ondertekent het verslag en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college.

 

Hoofdstuk III Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 4 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    Het college merkt op verzoek van client een ondertekend en bij het college ingediend onderzoeksverslag aan als aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 Wmo 2015.

 

Artikel 5 Algemene criteria

Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als hij voldoet aan de criteria van artikel 2.3.5, derde en vierde lid, Wmo 2015 en voor zover op grond van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo 2015, blijkt dat de daarin genoemde mogelijkheden vanuit eigen kracht onvoldoende een oplossing bieden tot zelfredzaamheid en participatie.

 

Artikel 6 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college van de adequate voorzieningen de goedkoopste voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • c.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is, tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • e.

      als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;

    • f.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Leudal. 

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 2.000 kilometer op jaarbasis.

  • 6.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover het voorzieningen betreft in niet-noodzakelijke gebruiksruimten;

    • b.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • c.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • d.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning;

    • e.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • f.

      in gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen die na 1 januari 2010 zijn opgeleverd, en waarmee bij de bouw op eenvoudige wijze en zonder aantoonbare meerkosten rekening kan worden gehouden of had kunnen worden gehouden;

    • g.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • h.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • i.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

 

Artikel 7 Afschrijvingstermijnen maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een bestaande voorziening, al dan niet eerder door het college toegekend, wordt deze slechts verstrekt als de bestaande voorziening technisch is afgeschreven, waarbij de volgende afschrijvingstermijnen gelden:

    • a.
      • -

        sanitair en kranen 25 jaar

      • -

        natte cel 25 jaar

      • -

        keuken 15 jaar

      • -

        toilet 15 jaar

      • -

        aanbouw 25 jaar

      voor woonvoorzieningen:

    • b.

      voor overige hulpmiddelen:

      • -

        rolstoelen en vervoersvoorzieningen 7 jaar

      • -

        kinderhulpmiddelen, douche- en toilethulpmiddelen 5 jaar

  • 2.

    De in lid 1, onder a en b, genoemde afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen. Dit betekent dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende afschrijvingstermijn kan worden bepaald.

  • 3.

    Indien de in lid 1, onder a en b, genoemde afschrijvingstermijn is bereikt, maar uit een technische controle blijkt dat de voorziening nog adequaat is, bestaat geen aanspraak op een nieuwe maatwerkvoorziening.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan een voorziening worden verstrekt als deze nog niet technisch is afgeschreven, als:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt op een naar het oordeel van het college toereikende wijze tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

 

Artikel 8 Toegang en besluit

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening of het pgb binnen 3 maanden gebruiken voor het resultaat waarvoor het is verstrekt.

 

Artikel 9 Inhoud beschikking maatwerkvoorziening

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt;

    • b.

      wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • c.

      indien van toepassing, wat de omvang van de ondersteuning is;

    • d.

      de ingangsdatum;

    • e.

      de duur van de verstrekking;

    • f.

      indien van toepassing, de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 8 lid 2;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;

    • h.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • i.

      de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welke maatwerkvoorziening het pgb moet worden besteed;

    • b.

      aan welk beoogd resultaat het pgb moet worden besteed;

    • c.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • d.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • e.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • f.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 8 lid 2;

    • g.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • h.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;

    • i.

      de rechten en plichten die aan het ontvangen van een pgb zijn verbonden.

 

Artikel 10 Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 Wmo 2015 opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    Bij verstrekking van een pgb voor het realiseren van een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening geldt dat:

    • a.

      met de werkzaamheden uiterlijk binnen 6 maanden na het toekenningsbesluit moet worden begonnen, en;

    • b.

      onmiddellijk na de voltooiing van de aanpassingswerkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het besluit tot toekenning, door client schriftelijk aan het college wordt verklaard dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid, en is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb is toegekend.

  • 5.

    Als niet is voldaan aan de voorwaarden als genoemd in lid 4, kan de beslissing tot verlening van een pgb, (gedeeltelijk) worden ingetrokken.

  • 6.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten, en stelt de client daarvan schriftelijk op de hoogte.

  • 7.

    Het college kan het pgb in gedeelten (laten) uitbetalen.

  • 8.

    Voor wat betreft de regels en voorwaarden voor het aanwenden van het pgb beschermd wonen, wordt aangesloten bij de afspraken van de regio Noord- en Midden-Limburg, die door het college nader worden vastgelegd in het Besluit beschermd wonen en opvang Leudal.

 

Artikel 11 Categorieën hulpverleners

Indien het pgb wordt aangewend om diensten in te kopen, hanteert het college de volgende categorieën aan hulpverleners en ondersteuners:

  • a.
    • -

      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007; en;

    • -

      waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit artikel, en;

    • -

      waarvan de medewerker die de ondersteuning biedt beschikt over de relevante diploma’s voor uitvoering van de desbetreffende taken.

    Categorie A:

  • b.

    Categorie B:

    • -

      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit artikel; en

    • -

      die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel, en;

    • -

      die beschikt over de relevante diploma’s voor uitvoering van de desbetreffende taken.

  • c.

    Categorie C:

    • -

      een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 Wmo 2015 op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning; en

    • -

      waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene daarover verantwoording is verschuldigd een arbeidsovereenkomst aangaat.

  • d.

    Categorie D:

    • -

      een persoon niet zijnde een persoon als bedoeld in categorie C; en

    • -

      waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd een arbeidsovereenkomst aangaat.

  • e.

    Categorie E:

    • -

      een persoon zijnde een (ex-)partner, of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad;

    • -

      of een persoon zijnde een (ex-)partner, of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de wettelijke vertegenwoordiger;

    • -

      die verantwoording over het pgb verschuldigd is; en

    • -

      waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene die daarover verantwoording is verschuldigd geen arbeidsovereenkomst aangaat.

 

Artikel 12 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening, niet zijnde een dienst, wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en WA-verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende maatwerkvoorziening geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor begeleiding in groepsverband (dagbesteding), begeleiding individueel, kortdurend verblijf en hulp bij het huishouden is overeenkomstig aan het laagste tarief van het betreffende kalenderjaar dat het college voor de producten in natura heeft vastgesteld, rekening houdende met dat:

    • a.

      voor categorie A maximaal 100% van het bedoelde tarief geldt;

    • b.

      voor categorie B maximaal 80% van het bedoelde tarief geldt;

    • c.

      voor categorie C maximaal 80% van het bedoelde tarief geldt;

    • d.

      voor categorie D de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO geldt, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren;

    • e.

      voor categorie E de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO geldt, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 geldt dat als dit tarief niet op 1 oktober van dat jaar bekend is, het tarief van het voorafgaande kalenderjaar van toepassing is, vermeerderd met het meest recente definitieve OVA-indexpercentage.

  • 4.

    Voor vervoer van en naar begeleiding in groepsverband (dagbesteding), waarvan de noodzaak apart is geïndiceerd, geldt dat het tarief overeenkomstig is aan het vervoerstarief dat het college in natura heeft vastgesteld wanneer een cliënt daadwerkelijk wordt vervoerd.

  • 5.

    De tarieven als bedoeld in lid 1, lid 2 en lid 4 worden gepubliceerd op overheid.nl.

  • 6.

    De hoogte van het pgb voor beschermd wonen bedraagt bij:

    • a.

      professionele en gediplomeerde hulp: maximaal de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura;

    • b.

      gediplomeerde ZZP’ers: maximaal 90% van de goedkoopst adequate voorziening in natura;

    • c.

      niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk: 75% van het tarief voor professionele hulp, tot een maximumbedrag van € 20 per uur.

  • 7.

    Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt beschermd wonen structureel behoefte heeft aan aanvullende ondersteuning kan in uitzonderlijke gevallen een toeslag intensieve ondersteuning toegekend worden. Deze toeslag wordt toegekend indien er:

    • a.

      als een gevolg van een lichamelijke of somatische aandoening, inzet van (verpleegkundige) ondersteuning nodig is aanvullend op beschermd wonen en/of;

    • b.

      er sprake is van dermate complexe psychiatrische problematiek, in combinatie met ernstige gedragsproblematiek, waardoor er inzet van begeleiding nodig is aanvullend op beschermd wonen.

  • 8.

    Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt beschermd wonen behoefte heeft aan een geregisseerde dagbesteding, kan er een toeslag dagbesteding aanvullend op beschermd wonen worden toegekend.

  • 9.

    Voor de toepassing en berekening van de tariefdifferentiatie, zoals bedoeld in lid 6, wordt in de basis uitgegaan van fictief aantal te leveren uren: voor beschermd wonen acht uur ondersteuning per week

  • 10.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat 2.000 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 11.

    Indien het op basis van lid 1, lid 2 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

 

Artikel 13 Hoogte pgb woonvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een woonvoorziening wordt afgestemd op:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de woonvoorziening. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt getroffen vervallen de loonkosten;

    • b.

      het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald voor de leden van NLingenieurs en BNA in DNR 2011;

    • c.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • d.

      de leges voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op het treffen van de woningaanpassing;

    • e.

      de door college schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien had kunnen zijn.

  • 2.

    Voor de verstrekking van een pgb voor een woonvoorziening gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    Met de werkzaamheden waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft, mag geen aanvang worden gemaakt voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

  • b.

    Het college heeft desgevraagd, op één of meer door het college te bepalen tijdstippen, toegang tot de woning of het gedeelte van de woning waar de aanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    De cliënt verstrekt desgevraagd inzage in de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    Aan het college wordt desgevraagd de gelegenheid geboden tot het controleren van de gerealiseerde woonvoorziening.

 

Artikel 14 Financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor:

    • a.

      verhuizing en inrichtingskosten, als verhuizing een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie. De hoogte van het tegemoetkoming wordt gebaseerd op de verhuiskosten, noodzakelijke stofferingskosten conform de richtlijnen van het Nibud, en overige onvermijdbare kosten bij verhuizing.

    • b.

      De kosten voor vervoer per eigen auto, als dit vervoer niet algemeen gebruikelijk is en client geen gebruik kan maken van het collectief vervoer. Voor de hoogte wordt aangesloten bij de onbelaste reiskostenvergoeding zoals die door de Belastingdienst wordt gehanteerd, en het aantal kilometers zoals bepaald in artikel 6 lid 5.

  • 2.

    Het college stelt de volgende voorwaarden aan de toekenning van verhuis- en inrichtingskosten, zoals bedoeld in lid 1 sub a:

    • a.

      client heeft zijn/haar feitelijke verblijfsplaats in de gemeente, en;

    • b.

      client heeft langdurig, aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning, en;

    • c.

      de beperkingen waren nog niet aanwezig en/of niet voorzienbaar bij het accepteren van de huidige woning, en;

    • d.

      client woont nu zelfstandig en verhuist naar een zelfstandige woning waar het gehele jaar gewoond mag worden, en;

    • e.

      de client verhuist naar een geschikte woning binnen Nederland, en;

    • f.

      de woning moet voldoen aan de eisen die in de beschikking staan, en;

    • g.

      de huidige woning is nog niet verkocht, of de huur is nog niet opgezegd.

  • 3.

    De tegemoetkoming wordt gebaseerd volgens de richtlijnen van het Nibud. De maximale tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt € 6.000,-.

  • 4.

    De maximale tegemoetkoming vervoer met de eigen auto zoals bedoeld in lid 1 sub b wordt op individuele basis onderzocht waarmee rekening wordt gehouden met andere beschikbare voorzieningen met een maximum van 2000 kilometer op jaarbasis.

  • 5.

    De tegemoetkoming vervoer met eigen auto wordt gelijkgesteld met de onbelaste kilometervergoeding vastgesteld door de Rijksoverheid.

 

Hoofdstuk IV Bijdrage in de kosten

Artikel 15 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is het abonnementstarief verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt, of in bezit heeft, of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is het abonnementstarief verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

 

Artikel 16 Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1.

    Voor voorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 tot en met 6 bedraagt de hoogte van het abonnementstarief voor een of meerdere voorzieningen tezamen het bedrag genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 Wmo 2015 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt samen.

  • 2.

    Een cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor het gebruik van algemene voorzieningen.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage voor collectief vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende zonetarief, jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met de Landelijke Tarievenindex (LTI) voor openbaar vervoer, vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.

  • 4.

    De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden vastgesteld en geïnd conform het Besluit beschermd wonen en opvang Leudal.

  • 5.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang wordt bepaald met inachtneming van artikel 3.20 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6.

    Voor de eigen bijdrage winteropvang en acute opvang geldt:

    • a.

      Voor gebruikers van de winteropvang tijdens de duur van de winter- en of kouderegeling geldt dat er geen eigen bijdrage verschuldigd is;

    • b.

      Gedurende de onderzoeksperiode is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd voor acute opvang. Deze periode is gemaximeerd tot 2 weken;

    • c.

      Vanwege de complexiteit van de zorgvraag van sommige inwoners kan het college besluiten tot verlengd en verdiepend onderzoek naar de zorgvraag en het organiseren van een passende oplossing. Het gaat hierbij om personen (met of zonder kinderen) uit de regio Noord- en Midden Limburg die verblijven in de acute opvang;

    • d.

      Indien de termijn van 2 weken verlengd wordt, kan het college besluiten dat de cliënt ook voor deze periode geen eigen bijdrage verschuldigd is;

    • e.

      Het is de opvanginstelling toegestaan personen (met of zonder kinderen) die verblijven in de acute opvang een vergoeding te vragen voor verstrekte maaltijden. De hoogte van deze vergoeding is gelijk aan die het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) berekent als gemiddelde voedingskosten.

  • 7.

    De kostprijs van:

    • a.

      een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

    • b.

      een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

 

Hoofdstuk V Bestrijding misbruik

Artikel 17 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik Wmo 2015.

 

Artikel 18 Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond Wmo 2015, die nog uitgekeerd moeten worden.

 

Hoofdstuk VI Kwaliteit en veiligheid

Artikel 19 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 20 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 Wmo 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c Wmo 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

 

Artikel 21 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Hoofdstuk VII Waardering mantelzorgers

Artikel 22 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners van de gemeente.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers bestaat uit waardering in natura.

 

Hoofdstuk VIII Klachten en medezeggenschap

Artikel 23 Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 24 Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 25 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Hoofdstuk IX Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26 Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 27 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

 

Artikel 28 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2020’ wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2020’ totdat het college een nieuw besluit heeft genomen dan wel de periode waarvoor deze voorziening is verstrekt is geëindigd.

  • 3.

    Indien bij een nieuw besluit als bedoeld in lid 2 de omvang van de ondersteuning vermindert, heeft client recht op een periode van maximaal 6 maanden waarin de ondersteuning vanaf het oorspronkelijke niveau stapsgewijs wordt afgebouwd.

  • 4.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2020’ en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 5.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2020’, gebeurt op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2020’ die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 6.

    Van lid 5 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

 

Artikel 29 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2023.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leudal op 1 november 2022.

De griffier,De voorzitter,

Drs. W.A.L.M. CornelissenD.H. Schmalschläger