Organisatie | Diemen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels woonruimteverdeling en urgentie gemeente Diemen 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels woonruimteverdeling en urgentie gemeente Diemen 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Deze regeling vervangt de Regionale beleidsregels urgentie woonruimte.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-11-2022 | nieuwe regeling | 20-12-2016 |
Op grond van artikel 4, eerste lid onder a, van de Huisvestingswet 2014 kan de gemeenteraad regels voor woonruimteverdeling in een huisvestingsverordening opstellen. Op grond van artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: “Awb”) kan het college van burgemeester en wethouders nadere beleidsregels vaststellen. In deze Beleidsregels woonruimteverdeling gemeente Diemen 2017 (hierna: “beleidsregels”) wordt beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders de Huisvestingsverordening gemeente Diemen 2017 (hierna: “verordening”) opgenomen regels uitvoert.
Deze beleidsregels geven een nadere uitwerking van de verordening op het gebied van urgentie met betrekking tot huisvestingsvergunningen, alsmede op het gebied van passendheidscriteria en het labelen van woningen. Met urgentie (ook wel: “woonurgentie” of “urgentieverklaring”) wordt in deze beleidsregels bedoeld de beschikking waarmee een woningzoekende in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt ingedeeld. Gronden voor het verlenen van urgentie worden genoemd in de artikelen 2.6.6 tot en met 2.6.8 van de verordening
De in deze beleidsregels opgenomen bepalingen komen inhoudelijk overeen met de bepalingen zoals deze voorheen waren opgenomen in de Regionale beleidsregels urgentie woonruimte, horende bij de Huisvestingsverordening gemeente Diemen 2016. In deze vernieuwde beleidsregels zijn vervolgens wijzigingen aangebracht in lijn met de wijzigingen die zijn doorgevoerd met de
Huisvestingsverordening gemeente Diemen 2017. Daarnaast zijn aanvullingen gedaan op het gebied van de urgentieverklaring op grond van mantelzorg en op het gebied van huiselijk geweld.
In de Stuurgroep Wonen van de woningmarktregio Amsterdam is afgesproken om met de gemeenten die onderdeel zijn van (voorheen) de Stadsregio Amsterdam samen te werken op het gebied van woonruimteverdeling en daarmee ook op het gebied van woonurgentie. Om geen verschillen tussen deze gemeenten – en daarmee rechtsongelijkheid voor woningzoekenden in de regio – te laten ontstaan, is door elk van deze gemeenten een gelijkluidende huisvestingsverordening vastgesteld. In deze beleidsregels is aangegeven op welke wijze burgemeester en wethouders van Diemen uitvoering willen geven aan en nadere regels willen stellen bij de huisvestingsverordening.
Een aanvraag is onvolledig als er onvoldoende gegevens bij de aanvraag ingediend zijn om haar te kunnen beoordelen. Daarvan is in ieder geval sprake wanneer de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.5.2 van de verordening. Een onvolledige aanvraag kan buiten behandeling gelaten worden als de aanvrager de gelegenheid heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen, conform artikel 4:5 van de Awb. Die gelegenheid moet de aanvrager schriftelijk geboden worden. Daarbij wordt de aanvrager vermeld binnen welke redelijke termijn hij of zij de aanvraag moet aanvullen. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de tijd die het de aanvrager naar verwachting mag kosten om de aanvraag aan te vullen. In het algemeen zal een termijn van 2 weken redelijk zijn.
2.3 Motivering en bezwaar bij weigering
Is één van de algemene weigeringsgronden van toepassing, of is geen van de urgentiegronden van toepassing, dan wordt de aangevraagde urgentie geweigerd. Een weigeringsbesluit moet uitleggen waarom de urgentie geweigerd wordt. In deze motivering wordt aan de hand van het dossier van aanvrager aangegeven waarom - en aan welke - door de huisvestingsverordening gestelde en in beleidsregels uitgewerkte eisen hij of zij niet voldoet. Tegen een weigeringsbesluit kan de aanvrager in bezwaar gaan.
Een aanvraag tot een urgentieverklaring wordt allereerst getoetst aan de algemene weigeringsgronden. Doet zich tenminste één weigeringsgrond voor, dan wordt de aangevraagde urgentie geweigerd. Als zich geen algemene weigeringsgrond voordoet wordt vervolgens beoordeeld of er een urgentiegrond aanwezig is. Bij deze beoordeling wordt gekeken of de aanvrager in een specifieke omstandigheid verkeert die aanleiding kan zijn voor toekenning van een urgentieverklaring.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze het college van burgemeester en wethouders de aanvraag toetst aan de in artikel 2.6.5 van de verordening opgenomen algemene weigeringsgronden. Overigens zijn niet alle algemene weigeringsgronden van toepassing op alle urgentiegronden. In bijlage 1 is een tabel opgenomen waarin staat aangegeven welke algemene weigeringsgrond van toepassing is op welke urgentiecategorie.
3.2 Uitwerking algemene weigeringsgronden
Hieronder worden de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, van de verordening opgenomen algemene weigeringsgronden cursief geciteerd. Daarbij wordt voor elk van deze weigeringsgronden de nadere uitwerking van het college van burgemeester en wethouders gegeven.
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
Er is sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders als gevolg van een probleem met de huisvesting redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning. In de volgende gevallen is in ieder geval geen sprake van een op zichzelf staand urgent huisvestingsprobleem:
de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen; Hiervan is in ieder geval sprake als:
de aanvrager in de periode dat aannemelijk werd dat een huisvestingsprobleem zou ontstaan niet zo vaak als mogelijk op het reguliere aanbod van voor de aanvrager passende woonruimte heeft gereageerd. De zinsnede "zo vaak als mogelijk" in de vorige zin moet gelezen worden als "tenminste twee maal per week, voor zover er tenminste twee keer per week voor de aanvrager passende woonruimte werd aangeboden";
het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
Een voorliggende voorziening is een voorziening die, gelet op haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende.
het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar (andere) zelfstandige woonruimte;
Voor sommige woningzoekenden zal verhuizing naar (andere) zelfstandige woonruimte geen adequate oplossing bieden voor het huisvestingsprobleem. Het gaat daarbij onder andere om mensen met een complexe zorgvraag. In dergelijke gevallen zal geen urgentie verleend worden. Deze bepaling kent in veel gevallen een relatie met de onder d. genoemde weigeringsgrond. In geval van een complexe zorgvraag zal een voorliggende voorziening, waaronder de Wmo of de Awbz, een meer passende oplossing kunnen bieden.
de aanvraag is ingediend binnen twee jaar nadat een eerder aan aanvrager of een lid van zijn huishouden verleende urgentieverklaring is vervallen of ingetrokken met toepassing van artikel 2.6.9 of 2.6.10;
Het betreft hier intrekking in verband met verwijtbaar handelen van de zijde van de woningzoekende, waaronder intrekking wegens een onjuiste of onvolledige aanvraag of wegens het weigeren van passende woonruimte.
de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien
Een woningzoekende die niet tenminste in zijn bestaan kan voorzien lost zijn huisvestingsprobleem niet op door verhuizing naar een zelfstandige woonruimte. Het inkomen en vermogen moet worden aangetoond door middel van de meest recent te verkrijgen inkomensverklaring van de Belastingdienst (thans: het IBRI-formulier). Voor een verdere invulling van deze weigeringsgrond wordt tevens verwezen naar de paragrafen 4.3.2.5 en 4.3.2.6.
de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was.
De woonplaats zoals vermeld in de Basisregistratie Personen (hierna: “BRP”) is hierbij in beginsel leidend. Aanvrager wordt geacht verantwoordelijk te zijn voor de juistheid van zijn inschrijving in de BRP.
het huishoudinkomen van de aanvrager de DAEB-norm overschrijdt.
Op grond van Europese regelgeving dienen corporaties sociale huurwoningen toe te wijzen aan huishoudens waarvan het inkomen niet meer dan € 36.165 (prijspeil 2017). Door de Tijdelijke regeling Diensten van Algemeen Economisch Belang Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting mag een woningcorporatie in 10% van de woningen toewijzen aan hogere inkomens. Bij een huishoudinkomen van meer dan € 40.349 (prijspeil 2017) wordt de aanvrager echter geacht zelf in een oplossing voor het huisvestingsprobleem te voorzien. Het inkomen en vermogen moet worden aangetoond door middel van de meest recent te verkrijgen inkomensverklaring van de Belastingdienst (voorheen bekend als de IB60 inkomensverklaring, thans bekend als de IBRI inkomensverklaring).
Indien de aanvraag betrekking heeft op indeling in een urgentiecategorie zoals bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders vervolgens het aangevraagde weigeren indien de aanvrager gedurende de in het vorige lid, onder i, bedoelde termijn niet heeft gewoond in een zelfstandige en krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening voor permanente bewoning bestemde woonruimte.
Woont een aanvrager van een urgentieverklaring gedurende de periode van twee jaar direct voorafgaand aan de aanvraag niet in een zelfstandige en volgens het bestemmingsplan voor permanente bewoning geschikte woning, dan kan de urgentieverklaring geweigerd worden.
Van deze weigeringsgrond is in ieder geval sprake als:
Deze weigeringsgrond heeft tot doel te voorkomen dat woningzoekenden kiezen voor bewoning van daarvoor niet geschikte objecten, daardoor een huisvestingsprobleem krijgen en vervolgens via een urgentie voorrang op de woningmarkt kunnen krijgen. Daarmee is deze weigeringsgrond verwant aan de in het vorige lid, onder e, genoemde weigeringsgrond (verwijtbaarheid).
4.1 De wettelijk verplichte urgentiegronden
Als een gemeente regels over urgentie in de huisvestingsverordening opneemt, dan moet daarin in ieder geval iets geregeld zijn voor de zogenoemde "wettelijke urgentiecategorieën". Dit zijn:
Deze wettelijke urgentiecategorieën zijn opgenomen in artikel 2.6.6 van de verordening:
4.1.1 Slachtoffers van huiselijk geweld
Op grond van artikel 2.6.6, eerste lid onder a, komen mensen die als gevolg van aangetoond huiselijk geweld rechtstreeks vanuit de woonsituatie waar het geweld plaatsvond, zijn gevlucht en in een voor mishandelde mannen of vrouwen erkende instellingen verblijven, in aanmerking voor een urgentieverklaring.
Burgemeester en wethouders zullen aanvragen van slachtoffers van huiselijk geweld op maat beoordelen. De in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h en j, van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden zijn van toepassing op deze urgentiegrond. Na toetsing op de algemene weigeringsgronden, worden de onderstaande overwegingen in de beoordeling meegenomen:
4.1.2 Ontvangers en verleners van mantelzorg
Op grond van artikel 2.6.6, eerste lid onder b, kan het verlenen of ontvangen van mantelzorg kan tot gevolg hebben dat er, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, een urgent huisvestingsprobleem ontstaat.
Het college van burgemeester en wethouders zal aanvragen van ontvangers en verleners van mantelzorg op maat beoordelen. De in artikel 2.6.5 lid 1 aanhef en onder a tot en met h en j van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden zijn van toepassing op deze urgentiegrond. Na toetsing op de algemene weigeringsgronden, kunnen burgemeester en wethouders op grond van de volgende overwegingen een urgentieverklaring toekennen indien:
In aanvulling op het voorgaande kan de gemeente ten behoeve van een aanvraag, een in mantelzorg gespecialiseerde organisatie verzoeken om de betreffende casus te onderzoeken. Deze onafhankelijke partij wordt daarbij gevraagd om een onderbouwd advies aan het college van burgemeester en wethouders uit te brengen. In het advies beoordeelt de aangewezen organisatie de situatie aan de hand van:
De oplossing moet naar oordeel van burgemeester en wethouders in verhouding staan tot de vraag naar woonruimte. Zo hoort bij een tijdelijke situatie ook een tijdelijke oplossing. Een flexibele oplossing kan derhalve aan de orde zijn. Bij een langdurige of voortschrijdende situatie moet er naar een meer permanente oplossing voor de woonsituatie worden gezocht.
Wanneer de gemeente bij een urgentieaanvraag door een ontvanger of verlener van mantelzorg, een onafhankelijke partij vraagt om een advies uit te brengen, wordt de volgende werkwijze in acht genomen:
Op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, van de huisvestingsverordening komen vergunninghouders die gehuisvest moeten worden in het kader van de taakstelling opgelegd door de minister van Wonen en Rijksdienst, in aanmerking voor een urgentieverklaring als zij:
Een vergunninghouder en eventuele gezins- of familieleden worden eenmalig bemiddeld naar een corporatiewoning in Diemen. Alleen bij zwaarwegende redenen van sociale of medische aard wordt rekening gehouden met het type of ligging van de woning. Heeft een vergunninghouder elders een eerdere toewijzing van huisvesting geweigerd, dan komt hij niet meer voor bemiddeling in Diemen in aanmerking.
Jonge vergunninghouders, met een leeftijd tot 28 jaar, komen in eerste instantie slechts in aanmerking voor studentenhuisvesting. Studentenhuisvesting kan ook onzelfstandige woonruimte in een wooneenheid voor studenten betreffen. Met de toewijzing van onzelfstandige woonruimte vervalt de aanspraak op toewijzing van een sociale huurwoning met urgentie.
Jonge vergunninghouders, met een leeftijd tot 28 jaar, kunnen ongeacht de wijze van huisvesting eveneens een tijdelijke huurovereenkomst, bijvoorbeeld in de vorm van een zogeheten campus- of jongerencontract, toegewezen krijgen. Met de toewijzing van woonruimte op grond van een tijdelijke huurovereenkomst vervalt de aanspraak op toewijzing van een sociale huurwoning met urgentie.
Alleenstaande vergunninghouders, dan wel alleenreizende vergunninghouders die in afwachting zijn van nareizende gezins- of familieleden, kunnen in aanmerking komen voor een wijze van huisvesting waarbij een woning wordt gedeeld. Voorbeelden hiervan zijn het delen van een sociale huurwoning door twee of drie personen en het delen van een vrije sector huurwoning door drie of vier personen. Met de toewijzing van woonruimte die met anderen gedeeld moet worden vervalt de aanspraak op toewijzing van een sociale huurwoning met urgentie.
De in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden zijn niet van toepassing op deze urgentiegrond.
Artikel 2.6.7 bevat een urgentiegrond voor situaties waarin een woningzoekende gehuisvest moet worden in een zelfstandige woonruimte als gevolg van zijn aanstaande uitstroom uit een instelling voor maatschappelijke opvang, een psychiatrische instelling of een erkende hulp- of dienstverleningsinstelling. Om als gevolg van deze situaties in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring dient aanvrager in ieder geval te voldoen aan de volgende voorwaarden:
De aanvrager keert terug naar de regiogemeente waar hij direct voorafgaand aan het verblijf in de instelling tenminste twee jaar onafgebroken woonde. Desbetreffende gemeente wordt dan ook in het zoekprofiel opgenomen. Indien het, gelet op de problematiek van aanvrager, onwenselijk is dat hij naar deze betreffende gemeente terugkeert, kan een andere regiogemeente in het zoekprofiel van de urgentieverklaring opgenomen. Burgemeester en wethouders overleggen in dat geval wel vooraf met de desbetreffende gemeente. Op grond van het bepaalde in artikel 2.6.7, derde lid, wordt het woningtype vervolgens door het college van burgemeester en wethouders van de “ontvangende” gemeente vastgesteld.
De algemene weigeringsgronden genoemd in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, c, d, f, h en j van de verordening zijn van toepassing. Na toetsing op de algemene weigeringsgronden, kunnen burgemeester en wethouders op grond van de volgende overwegingen een urgentieverklaring toekennen aan personen die woonachtig zijn in een intramurale instelling gevestigd in Diemen indien:
Voorafgaand aan het toekennen van een urgentieverklaring wordt in samenspraak met de woningcorporatie, de behandelende instelling en de gemeente onderzocht of een proefperiode wenselijk wordt geacht. Deze proefperiode heeft de duur van één jaar. Bij een proefperiode zal het huurcontract op naam van de behandelende instelling komen te staan en kan er tevens tijdelijke begeleiding voor de cliënt worden ingezet vanuit de behandelende instelling en/of de gemeente. Na afloop van de proefperiode moet er in samenspraak met de eerder genoemde partijen worden vastgesteld of de proefperiode wordt omgezet in een vast huurcontract voor de cliënt.
Burgemeester en wethouders kunnen indien zij noodzaak daartoe zien om advies vragen bij deskundigen over:
4.3 De regionale urgentiegronden
In artikel 2.6.8 zijn de overige regionaal geldende urgentiegronden opgenomen. Deze zijn, soms in aangepaste vorm, overgenomen uit de vorige regionale huisvestingsverordening en het daarbij behorende convenant. Het betreft de volgende urgentiegronden:
4.3.1 Urgentie op grond van een acute noodsituatie: geweld of bedreiging
Een levensbedreigende situatie door stelselmatig geweld of bedreiging maakt dat sprake kan zijn van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor, als voldaan is aan de volgende voorwaarden, op grond van artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder a een urgentieverklaring op grond van een acute noodsituatie verleend kan worden. Hiervan kan sprake zijn indien uit een verklaring van de Politie, dan wel uit een door een ambtenaar van de Politie opgesteld proces-verbaal en zo mogelijk aangevuld door documentatie van overige partijen uit de strafrechtketen, blijkt dat:
Indien sprake is van een levensbedreigende situatie door stelselmatig geweld of bedreiging door een ander dan een huisgenoot, moet daarnaast blijken dat de aanvrager om veiligheidsredenen niet langer in de huidige woning kan blijven wonen, ook niet na een aan de veroorzaker opgelegd of eventueel op te leggen straatverbod, huisverbod of contactverbod.
De in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden zijn van toepassing, met uitzondering van de in artikel 2.6.5 lid 1 aanhef en onder j van de verordening genoemde inkomensnorm: voor deze urgentiegrond geldt geen inkomenseis.
4.3.2 Sociaal-medische urgentie
Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting; van levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing;
Voor het overige zijn ook de in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing.
4.3.2.2 Ernstige medische redenen
Onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft wordt een woonsituatie verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen.
In ieder geval wordt geen urgentieverklaring verleend:
als de belanghebbende deze aanvraagt vanwege een lichamelijke aandoening en/of een psychische stoornis tenzij kan worden aangetoond dat de betreffende aandoening en/of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening/ stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Dat laatste moet blijken uit een schrijven van professionele medische, psychiatrische en/of sociale hulpverleners, waarin de betreffende aandoening of stoornis wordt benoemd, die een relatie heeft met het woonprobleem van betrokkene.
Om op grond van artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Als blijkt dat er medische problemen zijn, dan kan aan een arts van de (gemeentelijke) keuringsdienst of een andere door de gemeente aangewezen deskundige advies worden gevraagd. Om urgentie te verlenen moet er sprake zijn van een aan de woonsituatie gerelateerde onverantwoorde medische situatie die niet langer mag blijven voortbestaan.
Indien wordt overwogen vanwege een (chronische) psychische stoornis een urgentie af te geven kan aan de belanghebbende de voorwaarde worden opgelegd dat hij psychiatrische begeleiding aanvaardt en daarmee voorafgaand aan het afgeven van de urgentie schriftelijk akkoord gaat. Indien de belanghebbende weigert vooraf schriftelijk akkoord te gaan met de voorgestelde begeleiding, wordt geen urgentie afgegeven.
Voor het overige zijn ook de in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing.
4.3.2.3 Dakloosheid of dreigende dakloosheid met de zorg voor minderjarige kinderen Burgemeester en wethouders achten het onwenselijk als niet voorzien is in woonruimte voor minderjarige kinderen. Hieronder wordt derhalve beschreven wanneer een sociaal-medische urgentie grond van artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b verleend kan worden onder de voorwaarde dat de minderjarige kinderen deel gaan uitmaken van het huishouden van de aanvrager:
Voor alle gevallen geldt dat de in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing zijn.
4.3.2.4 Verbroken samenwoning, echtscheiding en ontbinden van geregistreerd partnerschap
De gemeente gaat er vanuit dat de woning waar men direct voorafgaand aan de verbroken samenwoning, echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap woonde, primair beschikbaar blijft voor de kinderen. Er is dan geen urgentie nodig. Alleen in uitzonderlijke situaties kan, met inachtneming van het hieronder beschrevene, ten behoeve van de kinderen urgentie worden verstrekt.
Geen urgentieverklaring wordt verleend:
aan de aanvrager die als medehuurder het huurrecht van de voormalige echtelijke of gezamenlijk gehuurde woning heeft kunnen opeisen, maar dit heeft nagelaten. De belanghebbende die zich als medehuurder heeft kunnen laten erkennen, maar dit heeft nagelaten, wordt voor de toepassing van dit beleid aangemerkt als medehuurder
Uitzonderlijke situaties waarin tot verlening van een urgentieverklaring kan worden overgegaan zoals bedoeld in de eerste alinea van deze paragraaf zijn:
Daarbij moet wel voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
4.3.2.5 Hoge woonlasten en schulden door een te hoge huur of hypotheek in verhouding tot het inkomen
Huishoudens kunnen in aanmerking komen voor een urgentie als een gezin met kind(eren) door overmacht niet meer in staat is om aan de hoge woonlasten te voldoen. Achtergrond is meestal daling van het huishoudinkomen door vertrek van de partner of verlies van inkomen uit arbeid. Aan de volgende voorwaarden moet in ieder geval worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring:
Als de aanvrager schulden heeft, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring:
Voorafgaand aan het afgeven van een urgentie kan aan de belanghebbende de voorwaarde worden opgelegd dat hij schriftelijk verklaart akkoord te gaan met financiële begeleiding , indien het opleggen van een dergelijke voorwaarde wenselijk is uit een oogpunt van goed huurderschap. Indien de belanghebbende weigert vooraf schriftelijk akkoord te gaan met de voorgestelde begeleiding, wordt geen urgentie afgegeven.
Als de aanvrager mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheek van een gemeenschappelijke woning, ziet de gemeente dit als een problematische schuld, ook als de ex-partner de woning krijgt. Als de ex-partner de hypotheeklasten niet betaalt, claimt de hypotheekverstrekker het bedrag bij de aanvrager. Er moet daarom worden aangetoond dat de hypotheek niet meer op naam staat van de aanvrager.
Op grond van artikel 2.6.8, lid 2, kunnen burgemeester en wethouders een complex of een woonblok aanwijzen waarvan de bewoners in verband met sloop, ingrijpende renovatie of herstructurering van het gebied waarin het complex of woonblok is gelegen, redelijkerwijs niet meer binnen twee jaar in hun huidige woonruimte kunnen wonen. In dat geval stellen burgemeester en wethouders een datum vast met ingang waarvan de bewoners van het aangewezen complex of woonblok een SVurgentieverklaring, ook wel bekend onder de aanduiding stadsvernieuwingsurgentie, kunnen aanvragen.
SV-urgentie wijkt in zijn aard af van de overige urgentiecategorieën doordat hier niet zozeer een persoonlijke aanleiding bestaat voor de aanvraag van een urgentieverklaring. Derhalve worden in dit document vooralsnog geen nadere regels ten aanzien van deze urgentiecategorie opgesteld. Deze paragraaf blijft dan ook gereserveerd voor een nadere invulling.
Het huishouden waarvan de zelfstandige woonruimte binnen deze gemeente door een calamiteit (brand, ernstige waterschade, explosie of acuut ernstige funderingsgebreken) voor verdere bewoning duurzaam ongeschikt is geworden, kan gelet op artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder d van de huisvestingsverordening in aanmerking voor een urgentie als in ieder geval aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de ongeschiktheid voor bewoning wordt vastgesteld door of in opdracht van, een daarvoor bevoegd gemeentelijk toezichthouder (dit betreft de toezichthouder die bevoegd is toe te zien op de naleving van de ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet vastgestelde bouwregelgeving).
De in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden zijn van toepassing, met uitzondering van de in artikel 2.6.5 lid 1 aanhef en onder j van de verordening genoemde inkomensnorm: voor deze urgentiegrond geldt geen inkomenseis, indien de aanvrager uit een zelfstandige woonruimte met een huurprijs onder de liberalisatiegrens van € 710,68 (prijspeil 2017) afkomstig is.
Artikel 2.4.4 van de verordening bevat een tabel waarin categorieën woonruimte worden gelabeld ten behoeve van bepaalde categorieën woningzoekenden. In aanvulling op het bepaalde in voornoemd artikel kunnen burgemeester en wethouders een nadere uitwerking geven aan de categorieën. Deze paragraaf blijft dan ook gereserveerd voor een nadere invulling.
Het zoekprofiel bevat het qua ligging, grootte, en aard meest sobere woningtype of de meest sobere woningtypen dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is voor het oplossen van het huisvestingsprobleem. Hieruit volgt dat een urgentieverklaring leidt tot slechts een zéér beperkte keus uit het woningaanbod. De aanvrager wordt geen keuze geboden voor een bepaald soort woning of een specifieke buurt binnen Diemen. Burgemeester en wethouders geven derhalve in beginsel een urgentie af ten behoeve van een appartement (meergezinswoning) met een minimaal toereikend aantal kamers, waarbij wordt uitgegaan dat eventuele inwonende kinderen een slaapkamer kunnen delen.
Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen burgemeester en wethouders leges heffen voor de aanvraag van een urgentieverklaring. De leges voor het indienen van een aanvraag voor woonurgentie bedraagt € 64,50 (prijspeil 2017).
Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2017. De “Regionale beleidsregels urgentie woonruimte” vastgesteld d.d. 22 maart 2016 vervallen per 1 januari 2017.
Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels woonruimteverdeling en urgentie gemeente Diemen 2017”.
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen d.d. 20 december 2016.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Diemen,
de secretaris,
J.D. de Kort
de burgemeester,
E. Boog