Organisatie | Veenendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Collegebesluit Tot vaststelling van de Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente veenendaal |
Citeertitel | Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Veenendaal |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-11-2022 | Vaststelling nieuwe regeling | 25-05-2021 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal;
het wenselijk is voor de uitvoering van een aantal taken met betrekking tot: herziening of intrekking van toekenningsbesluiten, het terugvorderen en invorderen van onverschuldigd betaalde bijstand en de ten uitvoerlegging van terugvorderingsbesluiten, de wettelijke regels nader in te vullen en vorm te geven;
vast te stellen de Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Veenendaal (Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Veenendaal)
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Artikel 2 Algemene bepaling over de bevoegdheid tot het opschorten, herzien, intrekken, terugvorderen, verrekenen, bruteren, invorderen en verhalen van bijstand
Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
ontvangst van een signaal, een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook na zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel b stelt het college, voor zover de vordering is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht bestaande uit het gedurende een langere periode beschikken over een geringe overschrijding van het vrij te laten bescheiden vermogen, deze vordering vast op het bedrag dat zou zijn teruggevorderd indien de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel e ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem dit niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Het college ziet af van het nemen van een besluit tot terugvordering, indien het terug te vorderen bedrag na beëindiging van de uitkering, lager is dan € 150,- tenzij:
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Pw en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 5 lid 1 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Artikel 7 Uitstel van betaling
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen – voor zover dit meer bedraagt dan € 1.500,00 - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbende met een uitkering
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Pw, de IOAW of de IOAZ bedraagt de aflossingscapaciteit 6% (met ingang van de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet 5%) van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat in gevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorbeslag in aanmerking zou komen.
Artikel 10 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Pw, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Pw, de IOAW of de IOAZ
Indien tijdens het nemen van het terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Pw, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld aan de hand van de draagkracht van belanghebbende. Het bedrag naar draagkracht wordt berekend aan de hand van de “draagkrachtberekening bij terugvordering”.
§ 2.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Als uit een signaal van het inlichtingenbureau blijkt dat het inkomen van belanghebbende is gewijzigd met een bedrag van tenminste € 300,00 bruto per maand wordt een onderzoek ingesteld naar een mogelijke wijziging van de aflossingscapaciteit. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit wordt berekend aan de hand van de “draagkrachtberekening bij terugvordering”.
§ 2.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 14 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsregeling niet meer nakomt, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet wordt een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb afgegeven.
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) INVORDERING
§ 2.4 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de
Artikel 15 Afzien van (verdere) invordering
Het op basis van artikel 15 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van (verdere) invordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 18 Afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek
Artikel 20 Artikel 20 Nihilbeding
Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding, of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk, de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kan het college toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.
Artikel 21 In acht te nemen maatstaven
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht bedoeld in artikel 159 a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 62 en de beoordeling van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, zou moeten worden toegekend. De eventuele berekening van de op te leggen verhaalsbijdrage vindt plaats aan de hand van de Tremanormen.
Artikel 22 Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak
Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door het indienen van een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard.
Artikel 23 Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar andere gemeente (artikel 62c PW)
Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonadres verplaatst naar een andere gemeente en daar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op de andere gemeente over.
Artikel 24 Ingangsdatum verhaal
De ingangsdatum van de te verhalen onderhoudsbijdrage is de eerste van de maand volgend op die waarin het verhaalsbesluit is genomen.
Artikel 27 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot het opschorten, herzien, intrekken, terugvorderen, verrekenen, bruteren, invorderen en verhalen van bijstand
Sinds 1 januari 2013 is het college verplicht verstrekte bijstand terug te vorderen wanneer er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. In alle overige gevallen blijft dit een bevoegdheid. In dit artikel is vastgelegd dat het college, daar waar zij beleidsvrijheid heeft op grond van de Pw, de IOAW en de IOAZ, in beginsel overgaat:
Het eerste lid geeft de algemene hoofdregel aan. Het tweede lid geeft aan dat de uitzonderingen hierop nader in deze beleidsregels zijn uitgewerkt.
Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In dit artikel staan de algemene – binnen de jurisprudentie geformuleerde – uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel. Het gaat hierbij om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering, dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te zien. Het gaat hier meer specifiek over:
de zesmaanden-jurisprudentie. De zesmaanden-jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt binnen deze zes maanden geen aanpassing van de uitkering plaats, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden-jurisprudentie geldt niet indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd. De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien belanghebbende de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
Ook het bruteren van een vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Alleen wanneer er sprake is van schenden van de inlichtingenplicht, is het college verplicht de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen. In alle overige situaties is het terugvorderen van bijstand een bevoegdheid. In dit artikel is vastgelegd dat het college afziet van terugvorderen indien het terug te vorderen bedrag kleiner of gelijk is aan € 150,- en aan alle overige voorwaarden in dit artikel wordt voldaan. In dergelijke situaties zijn de kosten van het terug- en invorderen van de bijstand hoger dan de opbrengst.
In het onderdeel ‘Invordering’ wordt een uitwerking gegeven aan de wijze waarop het college haar vorderingen invordert. De bepalingen binnen dit onderdeel zien toe op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
In het eerste lid is opgenomen dat de beslissing omtrent de terugvordering en de beslissing omtrent de invordering gelijktijdig, al dan niet in één beschikking wordt opgenomen. Ditzelfde geldt voor de beslissing omtrent de boeteoplegging en de beslissing tot invordering van de boete. Sinds de inwerkingtreding van de 4e Tranche Algemene wet bestuursrecht is de termijn waarbinnen van belanghebbende de betaling moet zijn ontvangen, gesteld op zes weken na de ingangsdatum van de betalingsverplichting.
In het tweede lid staat omschreven welke zaken in het terug- en invorderingsbesluit minimaal moetenzijn opgenomen naast de eisen die reeds in de Algemene wet bestuursrecht staan vermeld. De toevoeging van onderdeel f is gebaseerd op het uitgangspunt dat in beginsel geen rekening gehouden wordt meteen aflossingsverplichting op nieuwe (na datum verzending terugvorderings- of boetebesluit ontstane)schulden bij derden, tenzij het ontstaan van die nieuwe schuld niet te wijten is aan de belanghebbende.
Voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt een wettelijke verrekeningsplicht in de Pw, de IOAW en de IOAZ (artikel 60, vierde lid
Participatie-wet). Voor overige vorderingen geldt deze wettelijke verrekeningsplicht niet. Daarom is in dit artikel vastgelegd dat het college direct tot verrekening overgaat, indien de belanghebbende bij het afgeven van een terugvorderingsbesluit in Veenendaal een uitkering ontvangt in het kader van de Pw, de IOAW of de IOAZ. Ontvangt de belanghebbende een uitkering in een andere gemeente of via het UWV/SVB, dan regelt artikel 60a Pw voor in welke situaties er tot directe verrekening kan worden overgegaan.
In het tweede lid hanteert het college het uitgangspunt dat bij de beëindiging van de uitkering de rekening wordt opgemaakt. Het eventuele tegoed aan vakantietoeslag en nog te betalen bijstand wordt volledig verrekend met de eventuele vorderingen, waarna uitbetaling van het restant tegoed plaatsvindt, of tot verdere invordering van het restant vordering wordt overgegaan.
Artikel 7 Uitstel van betaling
De gemeente Veenendaal heeft bij terugvorderingen het uitgangspunt dat de belanghebbende de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn moet voldoen. Indien na vaststelling van de betalingstermijn, zich omstandigheden voordoen waarbij de belanghebbende, al dan niet tijdelijk, niet aan zijn betaalverplichting kan voldoen, kan het college besluiten tot uitstel van betaling. Indien besloten wordt tot uitstel, dient belanghebbende op grond van het tweede lid eerst zijn beschikbare aflossingscapaciteit aan te wenden voor het aflossen van de openstaande schuld. Hiertoe vindteen debiteurenonderzoek plaats, waarbij de belanghebbende inzage moet geven in zijn financiën en met schriftelijke bewijsstukken moet aantonen waarom hij tijdelijk niet in staat is af te lossen. Ook dient het aanwezige vermogen boven een bedrag van € 1500,00 voor aflossing van de schuld aangewend te worden. Indien belanghebbende hier niet aan meewerkt, vindt geen uitstel van betaling plaats.
Artikel 8 Volgorde van invordering
Het is mogelijk dat de belanghebbende bij de gemeente verschillende schulden/ boetes heeft openstaan. In artikel 4:92, tweede lid van de Awb is opgenomen dat de belanghebbende bij het aflossen zelf kan aangeven op welke vordering dit bedrag in mindering wordt gebracht. In de praktijk komt dit nauwelijks voor. In de Pw, de IOAW en de IOAZ is niets opgenomen over de volgorde van invordering van vorderingen en/of boetes. Om hierover duidelijkheid te geven is dit artikel opgenomen.
In het eerste lid is bepaald dat de aflossingen het eerst in mindering worden gebracht op boetes, dan op fraudevorderingen, vervolgens op overige vorderingen en tenslotte op geldleningen. Hiermee wordt recht gedaan aan het ‘lik-op-stuk’-beleid dat het ministerie van Sociale Zaken voorstaat als het gaat om boetes.
In bepaalde situaties kan dit echter leiden tot ongewenste effecten. Een ongewenst effect kan zijn dat de vordering gebruteerd moet worden omdat deze vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden afgelost vanwege de voorrang die aan de inning van de boete wordt gegeven. Dit wordt voorkomen door het tweede lid, onderdeel b.
Met het opnemen van het tweede lid, onderdeel c worden extra administratieve handelingen voorkomen(maken van een beschikking, handelingen in het uitkeringssysteem) die het gevolg zijn als een lopende aflossing op een vordering moet worden opgeschort om de boete direct te kunnen innen, terwijl de vordering nagenoeg (binnen zes maanden) is afgelost. In dat geval is er voor gekozen eerst de vordering af te lossen en daarna de boete te innen.
Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
In artikel 9 is de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering vastgelegd. Hierbij wordt het toegepaste percentage vastgesteld op 6 en gewijzigd met ingang van de datum inwerkingtreding van de “Wet vereenvoudiging beslagvrije voet” naar 5%. Hierin is geregeld dat voor mensen met een inkomen onder of gelijk aan de voor hun geldende bijstandsnorm de beslagvrije voet op 95% van deze norm wordt gesteld. Wel heeft de veranderde normensystematiek gevolgen voor de hoogte van de maandelijkse aflossing door alleenstaande ouders. Alleenstaande ouders ontvangen sinds de invoering van de Pw een bijstandsuitkering, gelijk aan de hoogte van de uitkering voor een alleenstaande. Zij ontvangen als aanvulling hierop een hoger bedrag aan kindgebonden budget via de Belastingdienst. Dit kindgebonden budget valt onder de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen(Awir) en is niet vatbaar voor beslag. Dit heeft als gevolg dat de hoogte van het bedrag wat met de uitkering kan worden verrekend, voor alleenstaande ouders lager is geworden.
Artikel 10 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Pw, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Pw, de IOAW of IOAZ
In artikel 10 is de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting vastgelegd van belanghebbenden die uit de uitkering stromen of die bij het vaststellen van de vordering een andersoortig inkomen hebben. In de situatie dat belanghebbende uitstroomt uit de uitkering wordt de hoogte van de aflossing gedurende minimaal 6 maanden ongewijzigd voortgezet. Hiermee wordt uitstroom gestimuleerd omdat werken loont. Na een periode van 6 maanden is de termijn van uitstroom zodanig lang dat een terugval in de uitkering niet voor de hand ligt en is het gestelde in artikel 12 van toepassing.
Bij het berekenen van de aflossingscapaciteit voor personen die geen uitkering (meer) ontvangen wordt gebruik gemaakt van de “draagkrachtberekening bij terugvordering”.
In principe wordt elk inkomensbestanddeel meegeteld. Wat in dit verband onder inkomensbestanddeel wordt aangemerkt, is geregeld in de artikelen 32 en 33 van de Pw.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college Als uit een signaal van het inlichtingenbureau blijkt dat het bruto-inkomen van belanghebbende is gewijzigd met tenminste € 300,00 bruto per maand wordt een onderzoek naar een eventuele gewijzigde aflossingscapaciteit ingesteld. Als uit dit onderzoek al dan niet een aanpassing van de opgelegde betaalverplichting voortkomt, wordt dit per beschikking aan belanghebbende meegedeeld. Is er sprake van een wijziging dan treedt deze in werking per de eerste dag van de maand, volgend op de beschikking.
Artikel 13 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
Dit artikel biedt de belanghebbende de mogelijkheid schriftelijk een verzoek bij het college in te dienen tot wijziging van zijn aflossingsverplichting of tot tijdelijk uitstel van zijn betalingsverplichting. Dit verzoek moet de belanghebbende schriftelijk indienen en voorzien van de bewijsstukken, zoals overzichten van gewijzigde inkomsten en/of wijzigingen in zijn vermogen die kunnen leiden tot een wijziging van de aflossingsverplichting. In het algemeen is het aangaan van nieuwe schulden geen reden om de aflossingsverplichting te herzien. In dergelijke situaties dient de belanghebbende aan te tonen dat het aangaan van een nieuwe schuld absoluut noodzakelijk was. De aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals auto’s, TV’s, computers, mobiele telefoonabonnementen en dergelijke worden doorgaans als niet noodzakelijk beschouwd.
In het derde lid is bepaald dat de verplichtingen blijven bestaan totdat het college een besluit genomen heeft op het verzoek tot wijziging. Indien er sprake is van dringende redenen kan het college besluiten de lopende verplichting op te schorten. Het bepalen of hiervan sprake is, is een individuele afweging die aan de hand van de aangevoerde bewijsstukken moet worden gemaakt.
Artikel 14 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Wanneer de belanghebbende zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is belanghebbende in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE INVORDERING
In het onderdeel ‘geheel of gedeeltelijke afzien van verdere invordering’ wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
Artikel 15 Afzien van (verdere) invordering
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder het college afziet van verdere invordering. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verstrekte leningen voor inrichtingskosten en overige vorderingen, niet zijnde fraudevorderingen.
Dringende redenen kunnen in dit verband volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering op de belanghebbende. Het moet dan om een zodanig bijzondere situatie gaan dat voorzetting van de invordering leidt tot onaanvaardbare financiële en/of sociale consequenties voor de belanghebbende. Door het in het derde lid afwijkend vaststellen van de aflossingstermijn van drie jaar bij leningen voor duurzame gebruiksgoederen, wordt aangesloten bij de huidige uitvoeringspraktijk.
In artikel 15 zijn de voorwaarden vastgelegd waaronder kan worden afgezien van verdere invordering van de schuld. Deze voorwaarden gelden niet voor schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek.
Om te voorkomen dat de belanghebbende voordeel haalt uit het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is in het tweede lid van dit artikel opgenomen dat in voorkomende gevallen het besluit af te zien van verdere invordering, kan worden ingetrokken.
Artikel 18 Afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek
Met ingang van 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden. Deze wet geeft de gemeente de regierol en de wettelijke zorgplicht op het terrein van de integrale schuldhulpverlening. Daarnaast streeft het college naar optimale terugvordering en verhaal op derden.
Deze twee wettelijke taken staan soms op gespannen voet met elkaar.
Het college kan belang hebben bij het meewerken aan een schuldregeling. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat een belanghebbende lange tijd met schulden wordt geconfronteerd of dat de schuldpositie van belanghebbende zijn re-integratie belemmerd. In artikel 5.1.17 zijn de voorwaarden vastgelegd, waaronder het college meewerkt aan een schuldregeling. In het derde lid is vastgelegd wanneer het college haar besluit tot medewerking aan een schuldhulpverleningstraject intrekt.
In artikel 60c Pw, alsmede in artikel 29a IOAW en IOAZ is vastgelegd dat het college geen medewerking verleent aan een schuldregeling, indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vorderingen.
Het laatste gedeelte van de voorgaande zin is vet en schuingedrukt om geen enkel misverstand te laten ontstaan en duidelijkheid te geven dat medewerking aan een schuldregeling ten aanzien van deze vorderingen wel mogelijk is wanneer de desbetreffende vordering niet voor het geheel of een deel wordt kwijtgescholden maar bijvoorbeeld tijdelijk wordt opgeschort of wanneer gedurende de schuldregeling gedeeltelijke betaling plaatsvindt en na afloop van de regeling het resterende bedrag van de vordering dient te worden betaald.
Het verhalen van kosten van bijstand is een bevoegdheid van het college. In de Pw is verhaal van bijstand opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i. De wet geeft de uiterste grens aan. Binnen deze grens kan het college zelf bepalen wanneer er verhaald wordt.
Het algemene uitgangspunt is dat het college gebruik maakt van haar bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand. In het tweede lid zijn de uitzonderingen hierop vastgelegd. In het tweede lid, onderdeel a is vastgelegd dat het college van verhaal afziet, wanneer het verhaalsbedrag lager is dan€ 45,00 per maand. De keuze voor deze beperking is ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-batenanalyse. Bij verhaal in verband met schenking en nalatenschap wordt om diezelfde reden een grens van € 1.500 aangehouden.
In het tweede lid, onderdeel c ligt vast dat in geval van dringende redenen afgezien kan worden van verhaal. Van een dringende reden is in ieder geval sprake indien een verhaalsonderzoek een direct gevaar kan opleveren voor de uitkeringsgerechtigde en/of diens kinderen. Een dringende reden kan nooit financieel van aard zijn. Als de onderhoudsplichtige financieel niet in staat is bij te dragen aan de uitkeringskosten, is verhaal (tijdelijk) niet mogelijk wegens het ontbreken van draagkracht.
Als tussen echtgenoten of ex-echtgenoten de afspraak is gemaakt dat de één tegenover de ander geen alimentatie verschuldigd is, hoeft het college hier geen rekening mee te houden. Er kan dan toch een onderzoek worden opgestart naar de mogelijkheden om de kosten van bijstand te verhalen.
Artikel 21 In acht te nemen maatstaven
Het betreft hier de uitvoering van de zogenaamde Tremanormen. Deze normen worden door de rechtbank gehanteerd bij het vaststellen van de alimentatie en voorzien in zowel een netto- als een bruto berekening. Het uitgangspunt hierbij is dat er zoveel mogelijk de bruto-methode wordt gebruikt. Voor de bepaling van de behoefte van het kind wordt gebruik gemaakt van de “berekening en verdeling van de kosten van de kinderen”. Deze berekening geeft aan hoe de behoefte van kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding bepaald moeten worden.
Artikel 22 Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak
Voor wat betreft de hoogte en de duur van de alimentatieplicht is het college in beginsel gebonden aan de uitspraak van de rechter (artikel 62b, eerste lid van de Pw). Indien een rechterlijke uitspraak tot levensonderhoud niet wordt nagekomen, dan gaat het college altijd verhalen, ook wanneer het bedrag lager is dan € 45,-per maand. Het college houdt de onderhoudsplichtige aan de rechterlijke uitspraak.
Artikel 23 Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar andere gemeente Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 24 Ingangsdatum verhaal
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 25 Heronderzoek naar wijziging verhaalsbijdrage Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Op het moment dat het college een verhaalsbesluit heeft genomen en de onderhoudsplichtige betaalt niet, dan is er een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Op grond van dit artikel zijn de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen. De invordering van verhaalsvorderingen worden hierbij gelijkgesteld aan vorderingen, niet zijnde fraudevorderingen.
Artikel 27 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid mee te werken aan een schuldregeling en vermeldt de voorwaarden hiervoor.
Artikel 28 Intrekking oude regelingDit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 29 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 30 CiteertitelDit artikel behoeft geen nadere toelichting.