Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westvoorne

Leidraad Windenergie Voorne-Putten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWestvoorne
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLeidraad Windenergie Voorne-Putten
CiteertitelLeidraad Windenergie Voorne-Putten
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-01-2019nieuwe regeling

11-12-2018

Weekblad Westvoorne, 03-01-2019

Tekst van de regeling

Intitulé

Leidraad Windenergie Voorne-Putten

Eigendomsparticipatie

Ook wel Mede-eigenaarschap genoemd. Definitie vrij naar de definitie van de NWEA : Individuele burgers en/of omwonenden kunnen met eigendom en zeggenschap financieel deelnemen in een windpark. Dit kan op basis van een windvereniging of coöperatie, of door middel van het bouwen van een molen die toekomt aan de lokale gemeenschap. Bij medeeigenaarschap is er dus niet alleen sprake van financiële deelneming: lenen of, of beleggen, maar ook van daadwerkelijk eigenaarschap en zeggenschap.

 

Financiële deelneming

Definitie vrij naar die van de NWEA: Financiële deelneming is het risicodragend deelnemen in het windproject, bijvoorbeeld met aandelen of obligaties of ander financieel voordeel. De wijze waarop dit kan, wordt tijdig kenbaar gemaakt. De vorm van financiële deelneming is verschillend per project. Per project zijn de doelgroep en haar wensen anders en wordt er maatwerk geleverd. Bij financiële deelneming is er, afgezien van een eventuele stem op een aandeelhoudersvergadering geen sprake van mede-eigenaarschap of zeggenschap.

 

Financiële participatie

In de Gedragscode Acceptatie & Participatie Windenergie op Land wordt gesteld:

Voor versterking van acceptatie en participatie stellen initiatiefnemers een bovenwettelijk bedrag beschikbaar. Financiële participatie kan op diverse manieren worden ingevuld:

  • Mede-eigenaarschap

  • Financiële deelneming

  • Lokaal fonds (ook wel omgevingsfonds genoemd)

  • Omwonendenregeling

Gedragscode Acceptatie & Participatie Windenergie op Land

De Gedragscode Acceptatie & Participatie Windenergie op Land in 2016 opgesteld en ondertekend door de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), Stichting De Natuur- en Milieufederaties, Stichting Natuur & Milieu, Greenpeace Nederland, Vereniging Milieudefensie, ODE Decentraal. Hier verder te noemen “De Gedragscode van de NWEA” of korter “NWEA”.

 

Lokaal fonds

Ook wel Omgevingsfonds of Gebiedsfonds genoemd. Definitie vrij naar die van de NWEA: Onderdeel van de afspraken kan een bijdrage aan een lokaal fonds zijn. Voor het beheer van een dergelijk fonds wordt een onafhankelijk bestuur benoemd (met bijvoorbeeld vertegenwoordigers van de omwonenden, gemeente/provincie, milieufederatie en eventueel exploitant) dat er voor zorgdraagt dat de middelen uit het fonds ten goede komen aan de nabije omgeving van het project.

 

Mede-eigenaarschap

Definitie vrij naar die van de NWEA: Individuele burgers en/of omwonenden kunnen met eigendom en zeggenschap financieel deelnemen in een windpark. Dit kan op basis van een windvereniging of coöperatie, of door middel van het bouwen van een molen die toekomt aan de lokale gemeenschap. Bij mede-eigenaarschap is er dus niet alleen sprake van financiële deelneming: lenen of, of beleggen, maar ook van daadwerkelijk eigenaarschap en zeggenschap.

 

NLVOW

NLVOW Nederlandse Vereniging van Omwonenden Windenergie. Vereniging die opkomt voor de belangen van omwonenden van windturbines.

 

NWEA

Nederlandse WindEnergie Associatie. Branchevereniging voor alle bedrijven en andere organisaties die zich in Nederland met Windenergie bezig houden.

 

MW

MegaWatt; het elektrisch vermogen van een apparaat, bijvoorbeeld een windturbine uitgedrukt in miljoen (Mega) Watt. Het maximale vermogen van windturbines wordt vaak uitgedrukt in MegaWatt. Het maximale vermogen van zonnepanelen wordt vaak uitgedrukt in kWp (kiloWatt Piek). 1 MegaWatt is 1.000 Watt.

 

MWh

MegaWatt uur. De hoeveelheid stroom die in één uur opgewekt of verbruikt wordt. De hoeveelheid stroom die windturbines of zonnepanelen opwekken wordt vaak uitgedrukt in MegaWatt Uur (MWh) per jaar. 1 MegaWatt uur is 1.000 kiloWatt uur (kWh). Het stroomverbruik van huishoudens wordt meestal uitgedrukt in kWh. Bijvoorbeeld 2.500 kWh per jaar (2,5 MWh/ jaar).

 

kW

KiloWatt. Het elektrisch vermogen van een apparaat, bijvoorbeeld een windturbine, of een zonnepaneel uitgedrukt in duizend (kilo) Watt. 1 KiloWatt is 0,001 MegaWatt

 

kWh

KiloWatt uur. De hoeveelheid stroom die in één uur opgewekt of verbruikt wordt. De hoeveelheid stroom die windturbines of zonnepanelen opwekken wordt vaak uitgedrukt in kiloWatt Uur (kWh) per jaar. 1 kiloWatt uur is 0.001 MegaWatt uur (MWh). Het stroomverbruik van huishoudens wordt meestal uitgedrukt in kWh. Bijvoorbeeld 2.500 kWh per jaar (2,5 MWh/ jaar).

 

PetaJoule

Joule is de officiële eenheid voor energie (bv warmte of elektriciteit). 1 PetaJoule is net zoveel energie als 278 miljoen kilowattuur elektriciteit of 31,6 miljoen kubieke meter aardgas.

 

Omgevingsfonds

Door de NWEA Lokaalfonds genoemd. Definitie, vrij naar die van de NWEA: Onderdeel van de afspraken kan een bijdrage aan een lokaal fonds zijn. Voor het beheer van een dergelijk fonds wordt een onafhankelijk bestuur benoemd (met bijvoorbeeld vertegenwoordigers van de omwonenden, gemeente/provincie, milieufederatie en eventueel exploitant) dat er voor zorgdraagt dat de middelen uit het fonds ten goede komen aan de nabije omgeving van het project.

 

Omwonendenregeling/ socialisatie van de grondopbrengst

Definitie, vrij naar die van de NWEA: Een lokale regeling gericht op direct omwonenden in een bepaalde straal van de windturbines. Het kan gaan om het aanbieden van groene stroom met korting, korting op de energierekening of een andere financiële vergoeding.

 

Proces participatie

Het door (gemeentelijke) overheden en initiatiefnemers betrekken van de omgeving in het hele projectproces van planvorming, ontwikkeling, tot bouw en exploitatie

1. Inleiding

 

De gezamenlijke gemeenten op Voorne-Putten hebben zich in de Routekaart Duurzaam VoornePutten 2040 uitgesproken om uiterlijk in 2040 energieneutraal zijn. Om dat te bereiken moeten er belangrijke stappen gezet worden. Naast energiebesparing kunnen we dit niet zonder de inzet van duurzame energiebronnen. Een van die bronnen is windenergie. Ook vanuit de provincie ZuidHolland wordt nadrukkelijk ingezet op realisatie van een substantieel aandeel windenergie binnen de provincie.

 

De samenwerkende gemeenten vinden het belangrijk om de regie te houden op de uitvoering van de windopgave op Voorne-Putten. De intentie is daarom om met de Provincie Zuid-Holland tot uitvoeringsafspraken te komen voor deze gezamenlijke opgave. Op basis hiervan kan overdracht plaatsvinden van de bestuurlijke bevoegdheden van de provincie naar de gemeenten. Dit stuk zal voor de Voorne-Putten gemeenten de leidraad vormen voor de praktische invulling van de locaties. Hierbij staat het maatschappelijk rendement in een duurzame leefomgeving en de betrokkenheid van inwoners centraal. Uiteindelijk zal hiervoor per individuele windenergie locatie concrete afspraken gemaakt worden.

 

Hoewel iedere gemeente in principe een zelfstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid heeft voor het realiseren van de eigen locatie(s) dienen deze individuele locaties uiteindelijk in samenhang te worden bezien ten aanzien van de totale inzet van Voorne-Putten.

De locaties, die in aanmerking komen voor de realisatie van windturbines zijn, mede op basis van een bestuurlijk aanbod van de Voorne-Putten–gemeenten opgenomen in de herziening van de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie (zie bijlage 1). De handreiking van Voorne-Putten is als volgt:

  • 1.

    18 MW binnen het zoekgebied van locatie M te Nissewaard;

  • 2.

    6 MW binnen het zoekgebied van locatie E te Brielle;

  • 3.

    9 MW binnen het zoekgebied van locatie W te Westvoorne;

  • 4.

    12 MW binnen de zoekgebieden van locatie G te Hellevoetsluis.

In deze leidraad Windenergie staan de uitgangspunten en randvoorwaarden die de gezamenlijke gemeenten op Voorne-Putten hanteren bij het beoordelen van plannen met betrekking tot windenergie

 

Deze leidraad biedt bewoners, bedrijven en marktpartijen duidelijkheid over de mogelijkheden om concrete plannen in te dienen bij een van de gemeenten. Daarnaast biedt ook, naast het wettelijk kader, een afwegingskader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen voor het plaatsen van de windturbines.

2. Algemene uitgangspunten en randvoorwaarden

 

De samenwerkende gemeenten hebben het belang van de ontwikkeling van windenergie nadrukkelijk opgenomen in de vastgestelde routekaart Duurzaam Voorne-Putten (bijlage 2). De gemeenten nemen niet zelf de uitwerking van een windproject ter hand. Dat laten zij over aan externe partijen. Deze partijen kunnen een concreet voorstel, passend in het bestuurlijk aanbod, bij een van de gemeenten indienen, binnen de aangegeven zoekgebieden. Wel stelt deze gemeente uiteraard in het kader van de ruimtelijke procedure eisen aan de wijze waarop het project wordt uitgewerkt en op welke wijze de participatie is vormgegeven. De gemeente heeft hiertoe een aantal sturingsinstrumenten o.a. anterieure overeenkomst. De gemeente monitoort of de exploitant voldoet (en blijft voldoen) aan de gestelde uitgangspunten en randvoorwaarden.

 

Per locatie zal de betreffende gemeente uitsluitend planologische medewerking verlenen aan één ontwikkelingsplan waarin de bouw van een windturbinepark (bestaande uit één of meerdere turbines) is voorzien, dat als één project ontworpen wordt en in ruimtelijke samenhang gebouwd en beheerd wordt, waarbij eenheid in het type windmolen en de ruimtelijke opstelling in acht moet worden genomen.

Met de initiatiefnemer moeten bindende afspraken worden gemaakt over het verwijderen van de windturbines na het beëindigen van het project.

 

Hiernaast vinden de gemeenten op Voorne-Putten dat bij alle windprojecten op het eiland invulling moet worden gegeven aan de volgende randvoorwaarden:

  • Participatie in het proces: Er wordt sterk belang aan gehecht dat bij de uitwerking van de plannen van het begin af aan een rol voor omwonenden/omliggende bedrijven is weggelegd. Een initiatiefnemer dient hier actief invulling aan te geven.

  • Financiële-participatie: De gemeenten op Voorne Putten hechten er sterk aan dat de (financiële) voordelen van windprojecten maximaal ten goede komen aan hun eigen gemeenschap. Er bestaan verschillende vormen van financiële participatie die elders in deze leidraad worden toegelicht. In deze leidraad worden minimum eisen voor financiële participatie gesteld.

  • Initiatiefnemers dienen aan deze verplichtingen voor financiële participatie te voldoen.

  • Leefkwaliteit: binnen de randvoorwaarden van een locatie, het aantal te realiseren Megawatt aan windenergie en het geformuleerde zoekgebied, dient een zo goed mogelijke inpassing te worden nagestreefd waarbij hinder voor omwonenden zoveel mogelijk wordt beperkt. Bij het bepalen hiervan is opnieuw participatie van omwonenden van groot belang.

In de onderstaande paragrafen worden de verschillende randvoorwaarden verder uitgewerkt.

2.1.Procesparticipatie.

Het uitgangspunt van de gemeenten bij de ontwikkeling van windparken is de realisatie van een zorgvuldig omgevingsproces door middel van een actieve samenwerking met de betreffende initiatiefnemer(s) en stakeholders. Onder stakeholders wordt verstaan iedereen die te maken heeft met het windenergieproject. Het gaat niet alleen om omwonenden/inwoners, maar ook om bedrijven, natuurorganisaties, belangenorganisaties en energiecoöperaties.

 

In een tweetal gedragscodes staat het verkrijgen van draagvlak door middel van communicatie en participatie centraal. Onder regie van de brancheorganisatie Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) is een gedragscode opgesteld ‘Wind op Land’ die is samengesteld en onderschreven door haar leden (bijlage 3). Hierdoor is ze ook bindend voor haar leden. De omwonendenvereniging NLVOW (Nederlandse Vereniging van Omwonenden Windenergie) heeft een eigen code opgesteld geïnspireerd door de noden en wensen van haar achterban (bijlage 4).

 

De gemeenten zijn van mening dat een initiatiefnemer in ieder geval de gedragscode van de NWEA moet onderschrijven en invulling dient te geven aan de in dit document gestelde randvoorwaarden ten aanzien van communicatie en procesparticipatie. Dit betreft een basis conditie. Dit houdt onder anderen in dat er een participatieplan moet worden opgesteld, waarmee afspraken over participatie door burgers, bedrijven of andere belangenorganisaties vast komen te liggen. Initiatiefnemers zullen op basis van een belangenanalyse inzichtelijk moeten maken welke participatie-instrumenten in voorkomende gevallen aangewezen zijn. Ook stelt de initiatiefnemer van een windproject een aanspreekpunt voor de omgeving aan. Bij het opstellen van het participatieplan is het uitgangspunt altijd maatwerk. Alle windprojecten zijn immers verschillend.

 

Voor de maatschappelijke borging en verankering van het participatieplan zou een bestuur gevormd kunnen worden met betrokken en of benadeelde inwoners en de gezamenlijke gemeenten. Waarbij gemeenten het bestuur faciliteren en waar nodig begeleiden of de regie pakken als het gaat over bewaken financiën, begeleiding omgevingsvergunning als dit noodzakelijk is.

 

Waar mogelijk streven wij ernaar samen met de initiatiefnemer te komen tot afspraken die tegemoet komen aan de gedragscode van de NLVOW, wat betreft communicatie en informatie. Dit betekent onder anderen dat omwonenden, bedrijven en andere belanghebbenden tijdig geïnformeerd moeten worden. Tot slot stellen de gemeenten uit hun verantwoordelijkheid voor hun inwoners en bedrijven eigen randvoorwaarden.

 

2.2.Financiële participatie

De gemeenten hechten sterk aan het maximaal ten goede komen aan onze eigen gemeenschap van de (financiële) voordelen van windprojecten. Financiële participatie kent verschillende vormen die in combinatie met elkaar kunnen en dienen te worden ingezet:

  • 1.

    Mede-eigenaarschap

  • 2.

    Financiële deelneming

  • 3.

    Omgevingsfonds

  • 4.

    Omwonendenregeling

Mede-eigenaarschap

Individuele burgers, of omwonenden en lokale ondernemers kunnen met eigendom en zeggenschap financieel deelnemen in een windpark. Dit kan op basis van een windvereniging of coöperatie, of door middel van het bouwen van een molen die toekomt aan de lokale gemeenschap. Bij mede-eigenaarschap is er dus niet alleen sprake van financiële deelneming: lenen of, of beleggen, maar ook van daadwerkelijk eigenaarschap en zeggenschap.

 

De samenwerkende gemeenten op Voorne Putten hechten er belang aan om een lokale of regionale energiecoöperatie binnen de gemeenten in positie te brengen. Deze kan een belangrijke rol spelen bij het verder opzetten van duurzame energie projecten. Daarnaast kan daarmee de lokale en regionale economie gestimuleerd worden en heeft een coöperatie ook een sterke sociaal bindende rol (hier ligt een relatie met procesparticipatie).

 

Gestreefd wordt om windprojecten zoveel mogelijk in eigendom van lokale en/of regionale partijen en inwoners te laten komen. Organisaties gevestigd op Voorne-Putten worden in de gelegenheid gesteld om zich per locatie fysiek-installatie eigendom te verwerven. In het zoeken naar een maximum in de voordelen van een windproject ten behoeve van maatschappelijke doelen is eigendom verwerving gewenst. Daarnaast biedt eigendomsparticipatie de mogelijkheid om lokale burgers en bedrijven te laten ondernemen met lokale energie in een duurzame leef-, woon- en werkomgeving.

 

Bij mede-eigenaarschap is ook een evenwichtige (stem) verhouding tussen de verschillende mede-eigenaren van belang en wordt het ook wenselijk geacht om rekening te houden met de verhouding tussen zelf opgewekte en zelf verbruikte energie. Van dit soort initiatieven wordt verwacht dat er grenzen aan het aandeel/ inleg per deelnemer worden gesteld.

 

Als mede-eigenaarschap niet/ of in onvoldoende mate kan worden gerealiseerd dan dient gezocht te worden naar andere mogelijkheden zoals financiële participatie door middel van aandelen, obligaties etc.

 

Financiële deelneming:

Financiële deelneming is een andere vorm van Financiële Participatie waarbij het gaat risicodragend deelnemen in een windproject, bijvoorbeeld met aandelen of obligaties of ander financieel voordeel. De wijze waarop dit kan, wordt tijdig kenbaar gemaakt. Bij financiële deelneming is er, afgezien van een stem op een aandeelhoudersvergadering geen sprake van mede-eigenaarschap of zeggenschap.

 

Minimale hoogte van mede-eigenaarschap en financiële deelneming.

Initiatiefnemers zijn verplicht minimaal 25% van ieder windpark ter beschikking te stellen aan een regionale energie coöperatie voor Mede-Eigenaarschap of Financiële Deelneming. Zoals hiervoor is aangegeven is het streven erop gericht om een zo groot mogelijk aandeel van het windpark in lokaal eigendom te laten ontwikkelen. De genoemde 25% is daarom een ondergrens.

 

In het klimaatakkoord van 2018 wordt gesteld dat dit percentage in 2030 tot 50 % vergroot dient te zijn. De samenwerkende gemeenten op Voorne Putten zullen meegaan met deze lijn. In deze leidraad wordt 25% als minimum gesteld. Wanneer landelijk de norm hoger wordt zal dit minimum voor nieuwe ontwikkelingen omhoog worden bijgesteld.

 

Omgevingsfonds:

Niet iedereen kan of wil geld ter beschikking stellen voor Mede-Eigenaarschap of Financiële Deelneming aan een windenergie project.

 

Daarom geldt als verplichting dat bij elke ontwikkeling een gebiedsfonds in het leven wordt geroepen om een bijdrage te leveren aan betrokken die niet zelf financieel deelnemen aan het windpark. Een gebiedsfonds dient gevuld te worden uit de opbrengsten van de windturbines.

 

Met de opbrengsten die in het gebiedsfonds komen kunnen maatschappelijk verantwoorde projecten ondersteund worden die maximaal ten goede komen aan de inwoners en bedrijven van de betreffende gemeente of Voorne-Putten. Gedacht kan worden aan nieuwe duurzame energieprojecten, ondersteuning van verenigingen of bepaalde activiteiten etc. Het gebiedsfonds zal worden beheerd door een onafhankelijke entiteit, die bestuurd wordt door inwoners van de betrokken gemeente dan wel de gezamenlijke gemeenten. De verdere uitwerking van het gebiedsfonds vindt plaats in nauwe samenwerking met de omwonenden en/ of andere belanghebbenden zoals de regionale energie coöperatie.

 

Als minimum bijdrage voor een gebiedsfonds stellen de gemeenten een bedrag van € 1,00 /MWh (0,1 euro cent/ kWh). Dit bedrag is gebaseerd op de gedragscodes van de NWEA en de NLVOW waarbij dit bedrag ongeveer in het midden ligt tussen de daarin genoemde bedragen. Uitgaande van een gangbare windturbine van 4 MW kan dat neer komen op ca. € 10.000 per turbine per jaar.

 

Voor windturbines die volledig of gedeeltelijk eigendom van, of gefinancierd zijn door een lokale energie coöperatie dient een aanmerkelijk deel van de netto opbrengst per turbine in eerste aanleg ten goede te komen aan de inwoners van de gemeente waar de turbine gevestigd is. Indien dit onvoldoende mogelijk is, of indien er andere afwegingen zijn kan in overleg met de gemeente besloten worden hier vanaf te wijken. In de praktijk zal uitwerking moeten plaatsvinden hoe deze besteding georganiseerd wordt. Bij de maatschappelijke investeringen zal primair gekeken naar investeringen die bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstelling van de gemeenten.

 

Omwonendenregeling/ socialisatie van de grondopbrengst:

Grondeigenaren stellen grond ter beschikking voor de realisatie van een windturbine op hun terrein. Hiervoor wordt veelal een vergoeding gegeven, tenzij de grondeigenaren zelf investeren in de windturbines. Grondeigenaren die geen turbine op hun terrein krijgen, maar wiens grondgebied wel noodzakelijk is voor de realisatie of exploitatie van de windturbine delen niet mee in deze vergoeding. Ze krijgen dus ‘wel de lasten niet de lusten’. Vanwege de gebiedswaarde (de mogelijkheid om windturbines te kunnen realiseren) dienen omwonenden een ‘grond gerelateerde’ vergoeding te krijgen. Uitgangspunt is dat in een nader te bepalen contour rondom een windpark de overige grondeigenaren naar rato van gebruik/ overlast te laten delen in de vergoeding. Dit op basis van een in gemeenschappelijk overleg te bepalen verdeelsleutel of een ander verdeelmodel.

 

Tot slot:

In alle gevallen van financiële participatie; mede-eigenaarschap; financiële deelneming; omgevingsfonds/ socialisatie van de grondopbrengst, geldt als uitgangspunt dat de initiatiefnemer een haalbare businesscase moet kunnen behalen. Als deze aantoonbaar niet haalbaar wordt geacht dan kan, na advies van de NWEA, REScoop, en NLVOW, de Gemeenteraad besluiten.

 

Van belang is om te beseffen dat financiële participatie niet zonder consequenties is. Er kunnen financiële risico’s verbonden zijn aan het investeren in wind-energie. Potentiele deelnemers dienen vooraf goed geïnformeerd te worden over het risicoprofiel van de betreffende investeringen.

 

2.3.Leefkwaliteit

Binnen de geldende randvoorwaarden voor wat betreft het aantal te realiseren Megawatt aan windenergie en het benoemde zoekgebied wordt gestreefd naar een optimale leefkwaliteit voor de omgeving met een zo goed mogelijk bij het landschap aansluitende opstelling en aankleding.

 

Door een windproject optimaal te ontwerpen binnen de randvoorwaarden kan hinder voorkomen of beperkt worden. Hierbij wordt gestreefd om het aantal verwachte gehinderden door geluid en slagschaduw zo laag mogelijk te houden. Dit kan bijvoorbeeld ingevuld worden door zoveel mogelijk afstand aan te houden tussen de geplande turbines en gebieden met grotere woningconcentraties.

 

Hiervoor is het belangrijk dat het geluidniveau van de windturbines zelf zo laag mogelijk is. De initiatiefnemer/exploitant zal met gebruikmaking van de nieuwste technieken maximaal moeten inzetten op reductie van het geluidniveau van de windturbines. De gemeente gaat daarbij uit van het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable) aantoonbaar moet zijn afgewogen. Specifieke aandacht voor het laagfrequente geluid is noodzakelijk; dit in verband met mogelijke gezondheidseffecten. Maatregelen ter beperking van dit (laagfrequent)geluid dienen in overweging te worden genomen door de initiatiefnemer. De gemeente treedt hiertoe met de initiatiefnemer in overleg.

 

De opstelling van een windproject dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij het landschap en in samenspraak met inwoners en stakeholders (zie procesparticipatie) zal bekeken moeten worden op welke manier de inrichting het beste vorm gegeven kan worden (kleurstelling, mogelijke verlichting ja of nee, extra beplanting etc.).

 

Naast deze voorwaarden stellen de gezamenlijke gemeenten een aantal technische eisen aan een concreet in te dienen initiatief voor een windproject. Deze staan vermeld in bijlage 5.

3. Rol gemeenten

 

De gemeenten staat een aantal ‘sturingsinstrumenten’ ter beschikking om het in deze leidraad omschreven beleid te realiseren. Daarbij gaat het naast het borgen van de ruimtelijke kwaliteit en het voeren van de ruimtelijke procedure, met name om het realiseren van de gewenste doelstellingen ten aanzien van participatie en maatschappelijk draagvlak. De gemeenten hechten er grote waarde aan dat de verschillende, hieronder genoemde punten vastgelegd worden in een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer.

 

  • a.

    Juist in het voortraject, dus voordat de initiatiefnemer een uitgewerkt plan heeft, is de rol van de gemeente hierin erg belangrijk. Die rol wordt enerzijds ingevuld door nadrukkelijk de opgave om windenergie in de gemeente te ontwikkelen uit te dragen. Daarbij vormt de eerder benoemde vastgestelde routekaart Duurzaam Voorne-Putten het uitgangspunt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de stimulerende rol van gemeenten in de energietransitie.

     

    Anderzijds speelt de gemeente een faciliterende rol als het gaat om het betrekken van omwonenden en omliggende bedrijven. In die faciliterende rol neemt de gemeente geen afwachtende houding aan. Al ruim voordat de plannen voor de ontwikkeling gereed zijn, wordt de omgeving middels procesparticipatie betrokken in het traject. De gemeente is actief en zorgvuldig in het benaderen van partijen, die zij vervolgens waar nodig ondersteunt.

     

    Kenmerkend voor windprojecten is het grote verschil in kennis tussen de initiatiefnemer(s) en de omwonenden / omliggende bedrijven. De gemeente speelt een initiërende rol om de omwonenden in een positie te brengen waardoor zij een volwaardige gesprekspartner worden voor de initiatiefnemer. Op welke wijze dat wordt gedaan, wordt in samenspraak met de omgeving bepaald.

     

    In de gesprekken met de initiatiefnemer draagt de gemeente bovenstaande rollen in het proces actief uit. Samen met de initiatiefnemer worden de volgende activiteiten uitgewerkt:

     

    Tabel 1: Rollen gemeente en initiatiefnemer

     

    Activiteit

    Rol initiatiefnemer

    Rol gemeente

    Opzetten optimale organisatie

    Volgend

    Initiërend

    Uitvoeren Inpassingsstudies

    Initiërend

    Kaderstellend / Controlerend

    Opzetten participatieplan en starten met creëren van draagvlak

    Initiërend

    Kaderstellend / Controlerend

    Uitwerken business case en uitwerken mogelijke financieringsmodellen

    Initiërend

    Kaderstellend

    Communicatie rondom de formele ruimtelijke procedure

    Volgend

    Leidend

     

  • b.

    Het grond- en aanbestedingsbeleid is ook sturingsinstrument. Voor private grond geldt in wezen het hierna geschetste pad van vergunningverlening onder voorwaarden, al dan niet voorafgegaan door een anterieure overeenkomst. Voor het beschikbaar stellen van gemeentegrond (verkoop, pacht) zal een aanbestedingsprocedure gevolgd moeten worden.

     

    De aanbesteding hiervan wordt zodanig ingericht dat de beste proces participatie en financiële participatie wordt gerealiseerd, evenals de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals benoemd in paragraaf 2 van deze nota. Per locatie zal elke gemeente nader in beeld brengen wat de mogelijkheden zijn.

     

    Daar waar de gemeente niet beschikt over een grondpositie vinden de onderhandelingen over de ontwikkeling primair plaats tussen de ontwikkelaar en de (private of publieke) grondeigenaar. Ook hier is het van belang dat de in de leidraad door de gemeenten gestelde randvoorwaarden goed worden ingevuld.

    De ontwikkelaar dient in de planvorming rekening te houden met de overige grondposities binnen het zoekgebied.

     

    De afspraken die gemaakt worden tussen de exploitant, de omgeving en de gemeente worden neergelegd in een participatieplan. Deze overeenkomst moet worden gesloten alvorens er een beslissing wordt genomen over de afwijking van het bestemmingsplan.

     

  • c.

    Voor het realiseren van één of meer windturbines moeten de gemeenten diverse besluiten nemen. De locaties uit de VRM zijn niet ingepast in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

    Daarom is planologische toestemming nodig door middel van:

    • een wijziging van het bestemmingsplan, of

    • een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

  • De gemeenten op Voorne-Putten kiezen voor de planologische toestemming voor windparken er in principe voor om de procedure voor omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te volgen of voor een gecoördineerde behandeling van een bestemmingsplan met een concrete omgevingsvergunning aanvraag.

     

    In de Elektriciteitswet is voor alle relevante vergunningen en ontheffingen bepaald dat windenergieprojecten tussen de 5 en 100 MW opgesteld vermogen verplicht onder een provinciale coördinatieregeling vallen. Voor projecten waar redelijkerwijs niet valt te verwachten dat de besluitvorming daarmee daadwerkelijk kan worden versneld of andere aanmerkelijke voordelen kunnen worden behaald, kan de provincie ontheffing verlenen van deze coördinatieregeling. De provincie moet daartoe haar bereidheid uitspreken voor de projecten op Voorne-Putten en een overeenkomst sluiten met de gemeenten inzake de overdracht van bevoegdheden.

    De gemeenten bereiden momenteel afspraken voor met de provincie over het mogelijk overdragen van de bevoegdheid. Bij de gemeente Brielle is deze bevoegdheid al overgedragen. In deze overeenkomst is een windopgave is opgenomen van 6-9 MW.

Bijlage 1. Locaties partiële herziening VRM-Windenergie

 

Bijlage 2: Routekaart Duurzaam Voorne-Putten

 

Bijlage 3: NWEA Gedragscode Acceptatie & Participatie Windenergie op land.

In 2016 opgesteld en ondertekend door de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), Stichting De Natuur- en Milieufederaties, Stichting Natuur & Milieu, Greenpeace Nederland, Vereniging Milieudefensie, ODE Decentraal.

 

Met de gedragscode werken de ondertekenaars aan meer acceptatie voor windenergie. De gedragscode bestaat uit de volgende onderdelen:

 

  • A.

    Toepassing van de code

    • De gedragscode is van toepassing op alle nieuwe en lopende projecten waarvoor nog geen vergunning is aangevraagd.

    • Uitgangspunt is dat de omgeving zo vroeg mogelijk betrokken wordt. Er zijn twee manieren waarop een project tot stand komt namelijk:

      • 1.

        De overheid heeft een gebied aangewezen en

      • 2.

        De ontwikkelaar en of corporatie willen een windenergieproject ontwikkelen. De gedragscode geldt voor ondertekenaars, overheden hebben de code niet ondertekend. De ondertekenaars van de gedragscode roepen het bevoegd gezag op om zelf ook vanaf het begin in overleg te treden met de omgeving.

    • Indien een windmolen wordt vervangen door een nieuwe windmolen is sprake van een ontwikkeltraject van een initiatiefnemer, dus blijft de Gedragscode van toepassing.

  • B.

    Communicatie

    • Een goede – en vooral – open communicatie met betrokkenen en omgeving is tijdens alle fases van de planvorming van wezenlijk belang.

    • Algemene informatie over windenergie wordt via de rijksoverheid, NWEA en de natuur- en milieuorganisaties beschikbaar gesteld.

    • Het bevoegd gezag is primair verantwoordelijk voor de beleidscommunicatie.

    • Het bevoegd gezag is primair verantwoordelijk voor de communicatie rondom de ruimtelijke procedures. Deze communicatie gebeurt in samenspraak met de initiatiefnemer. Dit wordt bij voorkeur vastgelegd in een participatieplan.

    • De initiatiefnemer is primair verantwoordelijk voor de communicatie rondom het project.

  • C.

    Proces participatie

    • Initiatiefnemers stellen voorafgaand aan de ruimtelijke procedure en in overleg met het bevoegd gezag een participatieplan op. Dit in samenspraak met belanghebbenden, zoals omwonenden, provinciale milieufederaties, lokale natuurgroepen, etc.

    • De initiatiefnemer is – veelal aansluitend op door de overheid gezette stappen in het ruimtelijk ordeningsproces – verantwoordelijk voor het betrekken van de omgeving in het hele projectproces (ontwikkeling, bouw en exploitatie). In het participatieplan wordt beschreven hoe deze projectparticipatie vorm krijgt.

  • D.

    Financiële participatie

    • Voor versterking van acceptatie en participatie stellen initiatiefnemers een bovenwettelijk bedrag beschikbaar. Als indicatie van de financiële ruimte voor deze bijdrage houdt de windsector een richtbedrag van € 0,40 – € 0,50 /MWh aan.

    • Dit bedrag van €0,40 tot € 0,50 /MWh is de norm waartoe de sector zichzelf verplicht en waar alleen van afgeweken kan worden in overleg met de omgeving. Initiatiefnemers en de omgeving maken in het participatieplan afspraken over de vorm van participatie voor een specifiek project. Te denken valt aan de volgende vormen:

      • Mede-eigenaarschap

      • Financiële deelneming

      • Lokaal fonds

      • Omwonendenregeling.

  • E.

    Rol en verantwoordelijkheid ondertekenaars

    • NWEA brengt Gedragscode onder aandacht van leden en verspreidt goede voorbeelden en ziet toe op naleving.

    • Natuur en milieuorganisaties brengen de Gedragscode onder de aandacht van leden en treden in overleg met andere ondertekenaars en andere spelers om de Gedragscode zo breed mogelijk geaccepteerd en geïmplementeerd te krijgen.

    • ODE Decentraal brengt de Gedragscode onder de aandacht van de leden (energiecorporaties) en ondersteunt samenwerking met andere initiatiefnemers.

  • F.

    Overige punten

    • Elk windproject is uniek. Per project wordt bekeken hoe en op welke wijze de belangen van de omgeving van een windproject het best geborgd kunnen worden.

    • Voorkom stapeling van de verschillende financiële bijdragen / participatievormen. • Goede voorbeelden.

Bijlage 4: Gedragscode windenergie op land van de NLVOW.

De gedragscode windenergie op land bestaat uit zes blokken. Deze zijn als volgt:

 

Blok 1: In het eerste “blok” gaat het om de vraag hoe een organisatie of persoon zich kan verbinden als deelnemer aan de gedragscode. Simpel: door dat in het openbaar bekend te maken. Vanaf dat moment mogen de andere deelnemers aan de code van die organisatie of persoon verwachten dat er gehandeld wordt conform de code. En ook omwonenden mogen daar op rekenen. Er wordt een openbaar register bijgehouden van de deelnemers.

 

Blok 2: Het tweede blok handelt over “Informatie en communicatie” en over “Voorspraak in planontwikkeling”. Omwonenden moeten tijdig en adequaat worden geïnformeerd over plannen. Van omwonenden mag verwacht worden dat ze zich actief op de hoogte stellen. Voorspraak ziet op de fase van planontwikkeling, verloopt via een informele Overleggroep, maar is niet vrijblijvend: de Overleggroep brengt een advies uit aan het bevoegde gezag.

 

Blok 3: Het derde blok bevat een uitgewerkte regeling voor het bepalen en vergoeden van de schade van omwonenden door waardedaling van huizen en de aantasting van woon- en leefklimaat.

  • In een zone tot 750 meter moeten ontwikkelaar en eigenaar het met elkaar eens worden. Lukt dat niet binnen drie maanden, dan volgt arbitrage of rechtspraak.

  • Tussen 750 en 1250 meter schakelt de ontwikkelaar een neutrale taxateur in. Lukt het niet het met elkaar eens te worden: ook dan arbitrage of rechtspraak.

  • Het aldus bepaalde bedrag van de waardedaling wordt vervolgens vermeerderd met een opslag voor de aantasting van woon- en leefgenot.

  • Tenslotte: beide bedragen tezamen worden aangemerkt als een lening van de eigenaar aan de ontwikkelaar en daarover ontvangt de eigenaar een aantrekkelijke rente.*

Blok 4: In het vierde blok gaat het om het vergoeden van schade aan natuur, landschap en milieu. Er wordt een gebiedsfonds ingesteld dat op een transparante manier wordt beheerd door een breed samengesteld lokaal bestuur. De middelen van het fonds worden ingezet ten behoeve van het verbeteren van landschap, natuur en milieu in de omgeving van het park. Het fonds wordt gevoed door een afdracht vanwege de ontwikkelaar of exploitant van het windpark. Afhankelijk van de omstandigheden gaat het daarbij om € 1,- of € 2,- per geproduceerde MWh.

 

Blok 5: Financiële participatie is aan de orde in het vijfde blok: een ontwikkelaar of exploitant stelt de omgeving in de gelegenheid een financieel belang te nemen in het park. Via aandelen, via obligaties of op andere manieren. Om het eigen rendement op peil te houden, mag een ontwikkelaar of exploitant de ruimte voor financiële participatie beperken tot maximaal 25% van het te investeren bedrag.

 

Blok 6: Het zesde en laatste blok voorziet in het instellen van een Raad van Toezicht. Als een organisatie of een persoon die zich als deelnemer aan de gedragscode verbonden heeft, de code ernstig schendt, kan de Raad van Toezicht die organisatie of persoon publiekelijk schrappen als deelnemer. De Raad is ook het adres voor het indienen van klachten door deelnemers jegens elkaar, maar ook door omwonenden.

 

Bijlage 5. Technische eisen voor toetsing windparken

1.Algemeen

Om tot realisatie van een windproject te kunnen komen zal door de initiatiefnemer gezorgd moeten worden voor de nodige vergunningen. Daarbij dient het bestemmingsplan een windproject mogelijk te maken. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de omgevingsvergunning, watervergunning en andere vergunningen die nodig zijn voor het project zoals een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. Burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente zijn het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning en het aangehaakte vergunningstelsel. Het is gebruikelijk dat de initiatiefnemer het indienen van een aanvraag vooraf bespreekt met de gemeente.

 

In deze bijlage worden de belangrijkste criteria die de gemeente zal hanteren bij het technisch beoordelen van een windproject kort toegelicht. Naast deze technische criteria dient vanzelfsprekend bij ieder windproject invulling te worden gegeven aan de in deze leidraad benoemde randvoorwaarden.

 

2.Geluid

Windturbines produceren geluid en kunnen daardoor geluidhinder veroorzaken. Bij de toetsing van geluid van windturbines geldt de wettelijke norm van Lden=47 dB en Lnight = 41 dB. Deze norm geldt voor alle Europese landen. Met de norm wordt recht gedaan aan het feit dat geluid ’s nachts en ’s avonds als storender ervaren kan worden dan overdag. De wettelijke norm geldt voor geluidgevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Voor het windproject moet door akoestisch onderzoek aangetoond worden dat aan deze norm wordt voldaan.

 

Bij het doen van het akoestisch onderzoek dient rekening te worden gehouden met de specifieke akoestische omstandigheden. Zo kan er een samenspel zijn met andere geluidbronnen in de omgeving optreden, zoals provinciale en/of (snel-)wegen, scheepvaart en industrie. Deze factoren dienen in het onderzoek meegenomen te worden, waardoor aangetoond wordt door de initiatiefnemer dat de hinder minimaal is.

 

Voor laagfrequent geluid (LFG) bestaan in Nederland geen wettelijke normen. Initiatiefnemers dienen aan te tonen dat de mogelijkheden om laagfrequent geluid te minimaliseren zijn onderzocht en zullen worden uitgevoerd. Dit heeft met name te maken met de keuze van het type windturbine. In de geluidonderzoeken moeten de geluidemissies van windturbines, in aanvulling op de eisen vanuit het wettelijke rekenvoorschrift, ook weergegeven worden in tertsbanden.

 

3.Slagschaduw

De draaiende rotorbladen van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze zogenaamde slagschaduw kan onder bepaalde omstandigheden hinderlijk zijn doordat ze ervaren worden als ‘flikkering’. De mate van hinder is onder meer afhankelijk van de frequentie en de intensiteit van de ‘flikkering’. De afstand van de blootgestelde locatie tot de windturbine, de stand van de zon, de weersomstandigheden en het al dan niet draaien van de windturbine zijn daarbij bepalende factoren.

 

De wettelijke regeling (vastgelegd in Activiteitenregeling milieubeheer, art. 3.12, 1e lid) stelt dat windturbines voorzien moeten worden van een automatische stilstands-voorziening voorzien indien:

  • gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden ter plaatse van een gevoelig object

In onderzoeken wordt deze norm vaak zo vertaald dat bij een maximale slagschaduwduur van 17 x 21 minuten ofwel 5 uur en 57 minuten altijd aan deze norm wordt voldaan (gemakshalve vaak afgerond naar 6 uur).

 

Bij de beschrijving van het project dient inzichtelijk te worden gemaakt dat aan de normen wordt voldaan.

 

4.Veiligheid

Plaatsing van windturbines kunnen risico’s met zich mee brengen en daardoor bestaande functies beïnvloeden. Aangetoond zal moeten worden dat de risico’s niet onaanvaardbaar zijn (risicoanalyse). Het betreft risico’s in relatie tot de woon- en werkfuncties in een gebied, maar ook de risico’s tot specifieke objecten zoals infrastructuur (wegen, water- en spoorwegen, buis- en hoogspanningsleidingen), dijklichamen en waterkeringen, kabels en leidingen, vliegverkeer en radar. Aan de voorkant dienen afspraken te worden gemaakt welke specifieke normering wordt gehanteerd.

Het inzichtelijk maken van eventuele cumulatie van risico’s (beschrijvend en zo nodig modelmatig) is noodzakelijk.

 

5.Ecologie

Windturbines kunnen effecten hebben op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde natuurgebieden. Het betreft voornamelijk aanvaringsslachtoffers onder vogels en vleermuizen. Daarnaast kunnen strikt beschermde vaste rust- of verblijfplaatsen worden aangetast, kan barrièrewerking optreden en kan foerageergebied worden verstoord.

Bij de beoordeling van een concreet windproject dient onderzoek gedaan te worden naar de effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten (Wet natuurbescherming).

Vooral voor de laatste groep zijn lokale vogelbewegingen en bewegingen van vleermuizen een belangrijk aandachtspunt.

Uiteindelijk zal aangetoond moeten worden dat er geen onaanvaardbare negatieve effecten optreden. Desgewenst dient mitigerende maatregelen genomen te worden.

 

6.Landschap

Bij de beoordeling van de landschappelijke aspecten dienen in ieder geval visualisaties van het project te worden aangeleverd. Daarbij dient het windproject vanuit verschillende posities zichtbaar te worden gemaakt. Eventueel kan gebruik worden gemaakt van 3D simulaties.

 

Bij de beoordeling van de landschappelijke aspecten gelden in ieder geval de volgende punten:

  • Tast een project de bestaande openheid van een gebied (denk aan bufferzones of open gebieden) aan en past een windproject in het karakter van een gebied (industrieel, agrarisch);

  • Indien zich cultuurhistorische waardevolle objecten dan wel waardevolle stads-of dorpsgezichten in de nabijheid van het windproject bevinden, zal aangetoond moeten worden dat er geen onaanvaardbare negatieve effecten optreden;

  • Sluit het windproject aan bij bestaande herkenbare lijnen in het landschap;

  • Is de opstelling van de windturbines herkenbaar. Een opstelling die herkenbaar (denk aan een lijnopstelling) en regelmatig is (turbines staan in een regelmatig patroon) wordt positiever beoordeeld dan een andere opstelling;

  • Binnen het project dient sprake te zijn van eenzelfde type windturbine;

  • Indien windturbines in de nabijheid van reeds bestaande turbines worden voorzien, dient afstemming plaats te vinden om te komen tot een eenduidig beeld in de omgeving.

7.Recreatie en andere functies

Indien windturbines in de nabijheid van recreatiegebieden en andere gebruiksfuncties worden geplaatst, zal onderzocht moeten worden of en zo ja in welke mate deze functies beïnvloed worden door windturbines. Er zal rekening moeten worden gehouden met de bestaande kwaliteiten van het recreatie gebied.

 

8.Besluiten van andere overheden

Door de initiatiefnemer dient rekening te worden gehouden met het feit dat er ook van andere overheden besluiten (vergunning, ontheffingen etc.) vereist kunnen zijn, zoals:

 

Een natuurbeschermingsvergunning door de provincie indien een activiteit wordt verricht in of in de nabijheid van Natura 2000- gebieden.

 

Een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming door de staatssecretaris van Economische Zaken indien een activiteit mogelijk invloed heeft op de aanwezigheid van dier- en plantsoorten.

 

Een watervergunning op basis van de Waterwet door de minister van Infrastructuur en Milieu of het waterschap indien een activiteit wordt verricht in een watersysteem.

 

De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van het ruimtelijk plan en het uitvoeren van de benodigde onderzoeken, inclusief het maken van 3D-visualisaties.