Organisatie | Bergen (L) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gemeente Bergen L |
Citeertitel | Beleidsregels Intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gemeente Bergen L |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-11-2022 | nieuwe regeling | 04-02-2014 |
Door de gemeente Bergen worden jaarlijks veel omgevingsvergunningen verleend, zowel aan particulieren als aan bedrijven. De meeste van deze vergunningen worden vrij snel gerealiseerd nadat de vergunning is verleend. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een aantal jaren gebruik wordt gemaakt van de vergunning. Hiermee ontstaat een zogenaamde 'slapende vergunning', waarin de feitelijke situatie mogelijk anders is dan de vergunde dan wel planologische situatie.
In het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden moeten al deze 'slapende bouwvergunningen en ontheffingen (mits onherroepelijk) worden aangemerkt als een omgevingsvergunning.
In beginsel heeft een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een onbeperkte geldigheidsduur. De gemeente heeft slechts een bevoegdheid te besluiten aan de geldigheidsduur een eind te maken, indien een intrekkingsgrond zoals opgenomen in artikel 2.33, tweede lid van de Wabo zich voordoet. Het ongebruikt laten voorbestaan van vergunde rechten is om meerdere redenen ongewenst, bijvoorbeeld:
Met het oog op deze ongewenste situaties, is het wenselijk om de omgevingsvergunning niet oneindig te laten voortbestaan. Bij het niet starten van de betreffende werkzaamheden is het hierdoor van belang de afgegeven vergunning in te trekken.
Van belang hierbij is te bepalen wanneer er sprake is van het starten van de (bouw)werkzaamheden. Uit de jurisprudentie in het algemeen is op te maken dat hiervan sprake is als er een feitelijk begin is gemaakt van de werkzaamheden. Bij bouwen is bijvoorbeeld het storten van funderingen (zijnde een constructieve handeling) als het starten van bouwwerkzaamheden aan te merken. Daarentegen vallen voorbereidende handelingen (zoals het plaatsen van een bouwbord, het uitzetten van de bouw en het verrichten van graafwerkzaamheden) niet onder het begrip 'starten van bouwen'.
Onderhavige beleidsregels gaan over de invulling van de bij wet gegeven bevoegdheid tot intrekking van omgevingsvergunningen met (deel)activiteit bouwen, slopen en/of aanleggen. Vergunningen die door het verlopen van de instandhoudingtermijn, ofwel vergunningen die bij het niet tijdig gebruik maken van rechtswege vervallen, blijven in deze beleidsregels buiten beschouwing.
Het beleid dient een kader te scheppen binnen welk het college van burgemeester en wethouders van de haar in de Wabo toegekende bevoegdheid tot intrekking van omgevingsvergunningen, gebruik mag maken. Het beleid moet voorkomen dat er slapende omgevingsvergunningen ontstaan. De beleidsregel kan ook worden toegepast op de reeds 'slapende vergunningen'.
Het intrekken van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.33, lid 2 van de Wabo, is een discretionaire bevoegdheid, dat wil zeggen dat burgemeester en wethouders kunnen intrekken maar daartoe niet verplicht zijn.
Deze beleidsregel is niet toegespitst voor alle onderdelen van artikel 2.33, lid 2 van de Wabo, echter enkel voor artikel 2.33, tweede lid, onder a van de Wabo voor de activiteit bouwen, slopen en/of aanleggen.
Artikel 1. lntrekkingsregeling bij uitblijven aanvang bouw
Conform het bepaalde in artikel 2.33 lid 2 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geheel of gedeeltelijk in te trekken als er niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de verkregen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een begin is gemaakt met het bouwen.
Enkel indien zich urgente en zwaarwegende planologische belangen voordoen, wordt van deze bevoegdheid na 26 weken actief gebruik gemaakt. Doen zich geen urgente zwaarwegende planologische belangen voor dan wordt na 52 weken, na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.
Onder 'urgente en zwaarwegende planologische belangen' wordt in dit kader een situatie verstaan waarbij voor het gebied waarbinnen het vergunde object is gesitueerd een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstige planologische kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van een ontwerpbestemmingsplan welke op grond artikel 3.8 van de Wet op de ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd.
Aan elke vergunninghouder waarvan geconstateerd is dat niet tijdig na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning is begonnen met de verleende activiteit bouwen, word een voornemen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen bekend gemaakt conform de procedure overeenkomstig artikel 3.
Artikel 3 Procedure tot intrekking van de omgevingvergunning activiteit bouwen (regulier en uitgebreid)
Overeenkomstig artikel 3.15 van de Wabo wordt voor de intrekking van de omgevingsvergunning dezelfde procedure gevolgd als de voorbereidingsprocedure waarmee de vergunning tot stand is gekomen.
Indien er geen zienswijzen naar voren zijn gebracht neemt de gemeente binnen 4 weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken het besluit. Indien er wel zienswijzen naar voren zijn gebracht neemt de gemeente het besluit uiterlijk 12 weken na de ter inzage legging (conform artikel 3:18 Awb).
Artikel 4 Ruimere begunstigingstermijn voor start of herstart activiteiten
In de volgende situaties is sprake van een concreet geval waarvoor een ruimere termijn kan worden gegund zoals bedoeld in artikel 1.f en 2.e van deze beleidsregels.
Artikel 5 uitsluiting overige intrekkingsgronden
Deze beleidsregels laten de besluitvorming aangaande de overige in de artikelen 2.33 lid 2 en 5.19 Wabo opgenomen intrekkingsbevoegdheden onverlet. In de Wabo is onderscheid gemaakt tussen reguliere intrekkingsgronden en intrekking als sanctie.