Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leiden

Coördinatieverordening Leiden 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeiden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingCoördinatieverordening Leiden 2023
CiteertitelCoördinatieverordening Leiden 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Coördinatieverordening Leiden 2019.

Deze verordening treedt in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2023nieuwe regeling

10-11-2022

gmb-2022-512525

Z25CB9739BD

Tekst van de regeling

Intitulé

Coördinatieverordening Leiden 2023

De raad van de gemeente Leiden:

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders (Raadsvoorstel RV 22.0062 van 4 oktober 2022), mede gezien het advies van de commissie Stedelijke Ontwikkeling,

 

BESLUIT

 

De Coördinatieverordening Leiden 2023 vast te stellen, luidende als volgt:

 

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent besluiten (Coördinatieverordening Leiden 2023)

Artikel 1 Begripsbepalingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend;

  • b.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    coördinatiebesluit: coördinatiebesluit als bedoeld in artikel 3:20 onder b van de Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    omgevingsplan: plan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet;

  • e.

    omgevingsplanactiviteit: omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder a van de Omgevingswet;

  • f.

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;

  • g.

    omgevingswaarde: omgevingswaarde als bedoeld in artikel 2.9 van de Omgevingswet;

  • h.

    programma: programma als bedoel in artikel 3.4 van de Omgevingswet.

  • i.

    Omgevingswet: de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

  • j.

    Invoeringswet Omgevingswet: de Wet van 12 februari 2020 tot aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • a.

    Deze verordening, gebaseerd op artikel 3:20 onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht, is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om het omgevingsplan vast te stellen of te wijzigen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, omgevingswaarden of programma’s voor zover het college daar op grond van artikel 3 van deze verordening toe besluit;

  • b.

    Besluiten waarvoor het college van Gedeputeerde Staten en/of de Minister het bevoegd gezag is, vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

  • c.

    Besluiten waarvoor het college van Gedeputeerde Staten en/of de Minister op grond van afdeling 4.2 van het Omgevingsbesluit adviesrecht of instemmingsrecht hebben, vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

  • d.

    Gecoördineerde voorbereiding is op grond van deze verordening niet mogelijk:

    • 1.

      indien op grond van artikel 16.43 van de Omgevingswet een milieueffectrapport opgesteld moet worden en het geen deelrapport betreft van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

    • 2.

      indien geen overeenkomst in de zin van artikel 13.13 van de Omgevingswet is aangegaan ter zake van het project of de projecten waarop de besluiten betrekking hebben, en in het besluit over de vaststelling van het omgevingsplan of de wijziging daarvan, dan wel in de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.14 lid 3 onder a van de Omgevingswet, regels zijn opgenomen over kostenverhaal als bedoeld in afdeling 13.6 of 13.7 van de Omgevingswet.

    • 3.

      indien het verhaal van schade niet verzekerd is door middel van een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.3c van de Omgevingswet.

Artikel 3 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

Het college kan, al dan niet op verzoek, middels een coördinatiebesluit besluiten tot een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in artikel 2 lid a, indien:

  • a.

    Het college heeft vastgesteld dat zich geen belemmeringen als bedoeld in artikel 2 lid b tot en met e voordoen; en

  • b.

    de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 4 Procedureregeling

  • a.

    Op de coördinatie van besluitvorming is afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten waartegen geen beroep kan worden ingesteld.

  • b.

    Het college is het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.21 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 6 Intrekken Coördinatieverordening Leiden 2019

De Coördinatieverordening Leiden 2019 wordt ingetrokken op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 7 Overgangsrecht

De Coördinatieverordening Leiden 2019 zoals die gold vlak voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet, blijft van toepassing op besluiten waarop het recht van toepassing is dat gold vlak voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening Leiden 2023

Gedaan in de openbare raadsvergadering van 10 november 2022,

de Griffier,

dhr. G.F.C. van Leiden

de Voorzitter,

drs. H.J.J. Lenferink

Toelichting Coördinatieverordening Leiden

Inleiding

In het raadsbesluit ‘Werkwijzer Bestuur en Omgevingswet’ van 7 oktober 2021 (Rv.nr. 21.0087) heeft de gemeenteraad vastgelegd hoe raad en college de beleidsinstrumenten uit de Omgevingswet zullen inzetten en hoe daarbij de rolverdeling is tussen raad en college. Van belang in de Werkwijzer is onder andere dat de raad met de beleidsinstrumenten goed proactief de regie moet kunnen voeren op het ontwikkelen en beschermen van de Leidse fysieke leefomgeving door middel van zijn kaderstellende rol. De raad stelt proactieve kaders door het vaststellen van de omgevingsvisie (inclusief ontwikkelperspectieven) en het omgevingsplan.

 

In dat licht gaat de Werkwijzer ook in op de verhouding tussen de rol van de raad als bevoegd gezag bij het vaststellen van het omgevingsplan (met waar wenselijk en mogelijk globale en open normen) en de rol van het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning. De bedoeling is dat de raad aan het begin van een ontwerpproces voor bijvoorbeeld een bouwplan een complete set juridisch bindende regels vastlegt voor dat bouwplan en dat de raad daarbij waar mogelijk nog verschillende uitvoeringsvarianten openlaat. Nadat het bouwplan is uitgewerkt en gekozen is voor de definitieve uitvoeringsvariant beoordeelt het college of de aangevraagde omgevingsvergunning voldoet aan het omgevingsplan waaronder de ambities en kwaliteiten die door de raad zijn vastgelegd in de open normen.

 

Het is dus belangrijk dat de raad proactief aan het begin van het ontwerpproces voldoende in de gelegenheid is om de kaders mee te geven via het omgevingsplan en niet voor het blok gezet wordt door een in detail uitwerkt bouwplan dat al afgestemd is met het college.

 

Het college past deze verordening toe met inachtneming van deze rol van de raad.

 

Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat indien de raad nog voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een gedetailleerd kader heeft vastgesteld in een gebiedsvisie, de coördinatie van de wijziging van het omgevingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning die rol van de raad niet doorkruist, omdat de raad dan proactief kaders op detail heeft gesteld via de gebiedsvisie.

 

Ook indien het een bouwplan betreft waarvoor geen adviesrecht van de raad geldt indien het bouwplan gefaciliteerd zou worden met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA), komt die rol niet in het geding, omdat indien wel het spoor van de BOPA gevolg zou zijn de raad in het geheel niet betrokken zou zijn, omdat dan het adviesrecht niet geldt.

 

De raad legt voorgaande rolverdeling niet juridisch bindend vast in de verordening om er voor te zorgen dat college en raad vanuit vertrouwen en vanuit de bedoeling van de Werkwijzer op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.

 

Reikwijdte van de verordening

Ten aanzien van de reikwijdte van de verordening geldt onder de huidige verordening dat de reikwijdte wordt bepaald op basis van meerdere artikelen, te weten de artikelen 2, 3 en 5.

 

In artikel 2 lid a van de huidige verordening wordt bepaald dat de verordening van toepassing is “op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, al dan niet met aan het bestemmingsplan en/of aan de omgevingsvergunning(en) gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening”. In artikel 2 lid b van de huidige verordening wordt bepaald dat besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister buiten de reikwijdte van de verordening vallen. In artikel 3 van de huidige verordening is bepaald welke besluiten naast de besluiten genoemd in artikel 2 deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit. In artikel 5 is bepaald in welke gevallen geen gecoördineerde voorbereiding op basis van de verordening mogelijk is.

 

Ten behoeve van de leesbaarheid is in de nieuwe versie van de verordening in één artikel (artikel 2) bepaald op welke besluiten de nieuwe coördinatieverordening wel, en voor welke niet, van toepassing is. In het nieuwe artikel 2 is voor de te coördineren besluiten zoveel mogelijk aangesloten bij de ruimtelijke instrumenten die onder de Omgevingswet als vergelijkbaar/equivalent gelden ten opzichte van de instrumenten waarvoor onder de bestaande verordening coördinatie mogelijk is gemaakt. De mogelijk te coördineren besluiten betreffen, behoudens de uitzonderingsgevallen genoemd in artikel 2 lid b tot en met e, besluiten tot vaststelling van het omgevingsplan dan wel besluiten tot wijziging daarvan met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, omgevingswaarden of programma’s. Hiermee wordt aangesloten bij de gevallen die in artikel 16.8 van de Omgevingswet zijn genoemd als instrumenten waarvoor facultatieve coördinatie mogelijk is. Bovendien zijn deze instrumenten vergelijkbaar met de bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en ontheffingen waarvoor thans coördinatie mogelijk is op grond van de verordening. In vergelijkbare zin als onder het huidige artikel 2 lid b, waarin is bepaald dat besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister buiten de reikwijdte van de verordening vallen, is de nieuwe coördinatieverordening niet van toepassing op besluiten waarvoor Gedeputeerde Staten of de Minister bevoegd gezag zijn dan wel waarvoor zij instemmings- of adviesrecht hebben op grond van de Omgevingswet. In het nieuwe artikel 2 sub e is aangesloten bij het huidige artikel 5 van de verordening.

 

In het nieuwe artikel 3 vormt een vertaalslag onder de systematiek van de Omgevingswet van artikel 4 van de huidige verordening.

 

In het nieuwe artikel 4 is bepaald welke procedure bij coördinatie van toepassing is. Dit betreft de algemene coördinatieafdeling van afdeling 3.5 van de Awb. Het college wordt in artikel 4 tevens aangewezen als coördinerend bestuursorgaan.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven. Deze verordening bepaalt onder welke omstandigheden het college een coördinatiebesluit kan nemen onder het stelsel van de Omgevingswet en de algemene coördinatieprocedure van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht. In de begripsbepalingen is daarom aansluiting gezocht bij de relevante artikelen van de Omgevingswet en afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

 

Artikel 2 bepaalt de reikwijdte van de verordening en de besluiten waarvoor coördinatie mogelijk is. Uit artikel 2 onderdeel a volgt dat de verordening van toepassing is op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een omgevingsplan vast te stellen of te wijzigen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, omgevingswaarden of programma’s. Hiermee wordt aangesloten bij de gevallen die in artikel 16.8 van de Omgevingswet zijn genoemd als instrumenten waarvoor facultatieve coördinatie mogelijk is. Bovendien zijn deze instrumenten vergelijkbaar met de bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en ontheffingen waarvoor thans coördinatie mogelijk is op grond van de Coördinatieverordening Leiden 2019.

 

Uit artikel 2 onderdeel a van deze verordening volgt tevens dat deze verordening een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 3:20 onder a van de Algemene wet bestuursrecht betreft.

 

In artikel 2 onderdelen b tot en met d is bepaald welke besluiten buiten de reikwijdte van de verordening vallen en/of voor welke besluiten coördinatie niet mogelijk is. Dat is het geval:

  • -

    ten aanzien van besluiten waarvoor het college van Gedeputeerde Staten en/of de Minister het bevoegd gezag is;

  • -

    ten aanzien van besluiten waarvoor het college van Gedeputeerde Staten en/of de Minister adviesrecht of instemmingsrecht hebben;

  • -

    indien een milieueffectrapport opgesteld moet worden en het geen deelrapport betreft van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • -

    indien er geen anterieure overeenkomst is gesloten ten behoeve van kostenverhaal en deze kostenverhaalsregels (derhalve) in het besluit over de vaststelling van het omgevingsplan of de wijziging daarvan, dan wel in de omgevingsvergunning, zijn opgenomen.

  • -

    indien het verhaal van schade niet verzekerd is door middel van een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.3c van de Omgevingswet.

Artikel 3 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In artikel 3 is bepaald onder welke omstandigheden het college een coördinatiebesluit kan nemen. De daarin genoemde voorwaarden zijn cumulatief. In de eerste plaats is voor het nemen van een coördinatiebesluit vereist dat sprake is van besluiten als bedoeld in artikel 2 onderdeel a van deze verordening. Daarnaast dient geen sprake te zijn van een geval waarvoor coördinatie is uitgesloten in artikel 2 onderdeel b tot en met d van deze verordening. Tot slot dient de aanvrager schriftelijk akkoord te gaan met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

 

Artikel 4 Procedureregeling

In artikel 4 onderdeel a is bepaald welke procedure van toepassing is op de te coördineren besluitvorming. Dit betreft de algemene coördinatieprocedure van afdeling 3.5 van de Awb.

 

In artikel 3:21 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat in het wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 3:20 onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht, een coördinerend bestuursorgaan moet worden aangewezen. Daarin voorziet artikel 4 onderdeel b van deze verordening, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente als coördinerend orgaan aan te wijzen.

 

Artikel 5 Inwerkingtreding

In artikel 5 is bepaald dat de verordening in werking treedt op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. Hiermee wordt geborgd dat op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, de gemeentelijke coördinatieverordening passend is bij de systematiek van de Omgevingswet.

 

Artikel 6 Intrekken Coördinatieverordening Leiden 2019

In artikel 6 is geregeld dat gelijktijdig met de inwerkingtreding van de nieuwe verordening in artikel 5, de oude verordening wordt ingetrokken. Op deze manier zorgen we dat er geen twee vergelijkbare verordeningen tegelijkertijd van kracht zijn. Daarmee hoeft de oude verordening ook niet op een later moment ingetrokken te worden. Het eventuele overgangsrecht is met artikel 7 al geregeld.

 

Artikel 7 Overgangsrecht

In artikel 7 is het overgangsrecht van de oude op de nieuwe regeling geregeld. De hoofdregels van het overgangsrecht voor de besluiten uit de wetten die geheel of gedeeltelijk opgaan in de Omgevingswet staan in de afdelingen 4.1 en 4.2 van de Invoeringswet Omgevingswet. Het oude recht blijft van toepassing op besluiten, die op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet:

  • door het bestuursorgaan ter inzage zijn gelegd

  • door de initiatiefnemer zijn aangevraagd

Dit omvat dus ook de toepasselijkheid van de oude coördinatieregeling. Dit betekent ook dat de Coördinatieverordening Leiden 2019 op grond van de Wet ruimtelijke ordening (de oude grondslag) nog van toepassing is op besluiten die met het oude recht worden afgehandeld. Dit betekent echter niet dat de Coördinatieverordening Leiden 2019 niet kan worden ingetrokken als de Omgevingswet in werking treedt. Voor het afronden van besluitvorming met het oude recht is niet nodig dat de betreffende regels nog gelden.

 

Artikel 8 Citeertitel

Artikel 8 behoeft geen toelichting.