Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ede

Beleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEde
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2022
CiteertitelBeleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  3. artikel 58 van de Participatiewet
  4. artikel 59 van de Participatiewet
  5. artikel 60c van de Participatiewet
  6. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  7. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  8. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  11. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  12. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  13. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  14. artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
  15. artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
  16. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  17. artikel 17a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  18. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  19. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  20. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  21. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  22. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  23. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-11-2022nieuwe regeling

18-10-2022

gmb-2022-494382

341589

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

gelezen het voorstel d.d. 18 oktober 2022 met zaaknummer 341589.

Gelet op het bepaalde in:

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikelen 54, 58 tot en met 60c van de Participatiewet;

  • -

    artikelen 17,17a, 25, 26, 27, 28, 30 en 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • -

    artikelen 17,17a, 25, 26, 27, 28, 30 en 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    en artikel 30c, tweede en derde lid, c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi);

overwegende dat het noodzakelijk is aanvullende regels te geven over het terugvorderen van uitkeringen verstrekt op grond van de Participatiewet of de inkomensvoorziening verstrekt onder de IOAW of IOAZ;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel: ‘Beleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2022’.

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: de debiteur;

    • b.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van gemeente Ede;

    • d.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het verwijtbaar niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • e.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13 eerste lid van de IOAZ en artikel 30c tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      Pw: Participatiewet;

    • i.

      uitkering: door het college verleende algemene bijstand in het kader van de Pw en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • j.

      vordering: ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot het bevorderen van een rechtmatige verstrekking van uitkeringen en de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in indien ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 58 en artikel 59 Pw alsmede artikel 25 en artikel 26 IOAW en IOAZ, behoudens dringende redenen;

  • c.

    bruteert het college de vordering bij niet tijdige betaling; en

  • d.

    streeft het college naar effectieve invordering.

HOOFDSTUK 2. GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 3. Ontbreken of gedeeltelijke verwijtbaarheid

  • 1.

    Het college vordert een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt en op grond waarvan het college de bevoegdheid heeft tot terugvordering.

  • 3.

    Het college beperkt in het geval van overschrijding van het vermogen de terugvordering tot het bedrag aan uitkering dat teveel verstrekt is.

Artikel 4. Bruto en netto vorderingen

  • 1.

    Het college maakt altijd gebruik van haar bevoegdheid tot brutering van de vordering voor zover de belasting en premies niet meer verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelastingen en premies volksverzekeringen. Na afloop van het lopende kalenderjaar wordt de uitkering gebruteerd teruggevorderd en wordt een reeds gedane terugvordering verhoogd met de brutering.

  • 2.

    Het college vordert ten onrechte verstrekte uitkering netto terug als:

    • a.

      de ten onrechte betaalde belastingen en premies nog kunnen worden verrekend met de afdrachten aan de Belastingdienst en het UWV;

    • b.

      de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar en belanghebbende de vordering voldoet vóór het eind van het boekjaar;

    • c.

      terugvordering plaatsvindt als gevolg van een administratieve fout en belanghebbende redelijkerwijs kon weten dat hij teveel uitkering ontving;

    • d.

      de reden van terugvordering in de loop van het kalenderjaar is ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen. Dan wordt de vordering het kalenderjaar daarna gebruteerd;

    • e.

      naar de mening van het college de brutering onevenredig en/of onrechtvaardig voor belanghebbende uitwerkt; of

    • f.

      indien de vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 5. Dringende redenen

  • 1.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2.

    Dringende redenen kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van een terugvordering voor de belanghebbende. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.

Artikel 6. Schuldregeling

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldregeling indien;

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht.

  • 4.

    De medewerking aan een schuldregeling wordt beëindigd indien de schuldregeling niet tot stand komt of deze voortijdig beëindigd wordt.

Artikel 7. Oninbare vorderingen

Het college kan afzien van invordering wanneer:

  • a.

    belanghebbende gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht ter aflossing van de vordering, welke niet is ontstaan door overtreding van de inlichtingenplicht, en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; en

  • b.

    de kosten van invordering hoger dreigen te worden dan de opbrengst.

Artikel 8. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    Het college kan besluiten af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 10 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk en gemotiveerd heeft verzocht.

  • 3.

    Het besluit bedoeld in het eerste lid kan niet leiden tot terugbetaling van ontvangen bedragen.

  • 4.

    Het besluit bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

     

HOOFDSTUK 3. INVORDERING

Artikel 9. Invorderingsbesluit

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij een betalingstermijn van 6 weken.

  • 2.

    Het invorderingsbesluit omvat de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 2 weken na verzenddatum van de beschikking een betalingsregeling te treffen, indien de hoogte van de vordering in relatie tot de omstandigheden van belanghebbende daartoe aanleiding geeft;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting.

Artikel 10. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent geheel of gedeeltelijk uitstel van betaling indien ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel van volledige aflossing binnen 6 weken de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt voor een betalingsregeling ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Er wordt een betalingsvoorstel overeengekomen, gelet op de hoogte van de vordering, de financiële mogelijkheden en omstandigheden van belanghebbende, voor zover daarmee de vordering binnen een redelijke periode in zijn geheel zal kunnen worden afgelost.

  • 4.

    Indien er geen gezamenlijke overeenkomst wordt bereikt zoals beschreven in lid 3, zal de hoogte van de aflossingsverplichting worden vastgesteld door middel van berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB) overeenkomstig de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).

  • 5.

    Indien het een fraudevordering betreft, verbindt het college aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende uitkeringsnorm per maand - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 6.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van teveel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      worden overeenkomstig de bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van belanghebbende en diens gezin noodzakelijk zijn en het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, voor zover dit minder bedraagt dan de genoemde grens, niet als vermogen in aanmerking genomen.

  • 7.

    Het uitstel van betaling vervalt indien de belanghebbende de opgelegde aflossingsverplichting niet nakomt.

Artikel 11. Maandelijkse aflossingscapaciteit voor belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Pw, IOAW of IOAZ bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.

  • 2.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), wordt de aflossingsverplichting bepaald op de volledige beslagruimte.

Artikel 12. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan, indien hij meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting tijdelijk niet te kunnen voldoen, een gemotiveerd verzoek doen met toevoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken voor zover het college dat nodig acht, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting.

  • 2.

    Na ontvangst van het verzoek wordt onderzocht of er aantoonbaar voldoende aanleiding is om de eerder vastgestelde betalingsverplichting te wijzigen en wordt belanghebbende hierover geïnformeerd.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op, tenzij er sprake is van dringende redenen of toestemming van het college.

Artikel 13. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet betaalt, of niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet (meer) nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit op basis van de executoriale titel die is verbonden aan het besluit zelf dan wel aan het bijbehorende dwangbevel ten uitvoer gelegd. Daarbij wordt zo mogelijk gekozen voor een vereenvoudigd derdenbeslag.

  • 2.

    In geval van derdenbeslag wordt bij de vaststelling van de beslagvrije voet gebruik gemaakt van het belastbaar inkomen van de belanghebbende en diens eventuele echtgenoot.

  • 3.

    De vaststelling van de beslagvrije voet geldt voor de duur van twaalf maanden. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bepaalde categorieën periodieke betalingen een kortere termijn worden bepaald.

Artikel 14. Rente en kosten

  • 1.

    Over de periode waarover uitstel is verleend en/of een opgelegde betalingsverplichting wordt nagekomen wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2.

    Het college brengt de kosten van het dwangbevel in rekening bij de belanghebbende.

  • 3.

    Indien een gerechtsdeurwaarder wordt ingeschakeld, bepaalt en incasseert deze invorderingskosten.

     

HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15. Hardheidsclausule

Van het bepaalde in deze beleidsregel kan worden afgeweken indien de omstandigheden van het geval of de situatie van belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikel 16. Intrekking oude beleidsregel en overgangsrecht

  • 1.

    De regeling ‘Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2014’ wordt ingetrokken.

  • 2.

    Beoordelingen die zijn aangevangen voor de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregel worden afgehandeld conform het beleid dat gold voor inwerkingtreding.

Artikel 17. Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als ‘Beleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Ede 2022’.

Vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders d.d. 18 oktober 2022 zaaknummer 341589.

Burgemeester en wethouders voornoemd,

drs. R.F. Groen MPA

de secretaris,

mr. L.J. Verhulst

de burgemeester,

ALGEMENE TOELICHTING

In artikel 58 Pw, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ zijn bepalingen opgenomen over de terugvordering van bijstand of uitkering. Hierbij geldt dat het college een verplichting heeft om over te gaan tot terugvordering als ten onrechte bijstand of uitkering is verstrekt als gevolg van schending van de inlichtingenplicht door belanghebbende. In een aantal ander gevallen heeft het college de bevoegdheid om terug te vorderen.

De wijze waarop we invulling geven aan terugvordering van bijstand en IOAW- en IOAZ-uitkering en de wijze waarop we invulling geven aan het verhaal van bijstand is in deze beleidsregel neergelegd.

 

Bbz

Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is een algemene maatregel van bestuur die weliswaar op de Pw is gebaseerd, maar ten aanzien van terugvordering daarvan afwijkt. Om die reden is

het Bbz niet in deze beleidsregel meegenomen en is de Beleidsregel terug- en invordering Bbz 2004 gemeente Ede 2021 van toepassing.

 

Algemeen uitgangspunt

Uitgangspunt van het beleid is dat alle vorderingen op grond van de Pw, IOAW of IOAZ volledig worden voldaan. Een belanghebbende dient aan uitkering te krijgen waar hij recht op heeft, en niet minder of meer. Burgers dienen gelijk te worden behandeld, bij voorkeur vooraf, maar zo nodig door correctie achteraf. Slechts in uitzonderingsgevallen kan dit anders zijn. De beleidsregel dient als richtinggevend handvat. Niet alles kan geregeld worden. In het contact met de belanghebbende dient het college (c.q. de behandelend ambtenaar) over voldoende vrijheid te blijven beschikken om aan ieder individueel geval recht te doen. Het college moet enerzijds slagvaardig kunnen incasseren, en anderzijds de belangen van de belanghebbende kunnen meewegen. Het gaat ook in het terugvorderingsbeleid om de balans tussen rechtmatigheid, doelmatigheid en maatwerk.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Pw, de IOAW, de IOAZ of de Abw zijn eveneens van toepassing op deze beleidsregel.

 

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvorderingen brutering

In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de diverse bevoegdheden (opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, invordering bij dwangbevel, brutering en in sommige gevallen kwijtschelding van een bestuurlijk boete) die haar op grond van de Pw, IOAW en IOAZ toekomen. De bevoegdheid tot terugvordering blijkt uit paragraaf 6.4 van de Pw dan wel paragraaf 5 van de IOAW en IOAZ.

 

In een terugvorderingsbesluit wordt beoordeeld of er sprake is van dringende redenen overeenkomstig artikel 58 lid 8 Pw of artikel 25 lid 7 IOAW en IOAZ. Dit speelt slechts bij hoge uitzondering. Worden dringende redenen vastgesteld dan is het college verplicht om van terugvordering af te zien. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is volgens vaste rechtspraak slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de belanghebbende. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets uitzonderlijks aan de hand is.

 

Het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van

brutering indien er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Onder effectieve invordering wordt de handelingswijze bedoeld die het meest effectief en tegelijkertijd

het meest klantvriendelijk is. Hiermee bedoelen we dat de schuld wordt terugbetaald in een zo vroeg mogelijk stadium (zonder veel bijkomende kosten) en dat de communicatie met de burger goed verloopt. Daarbij is informeel, persoonlijk contact met de burger in de verschillende stadia van het invorderingsproces essentieel. Doordat de meeste communicatie tussen bestuursorganen en burgers schriftelijk gebeurt, is het contact al gauw afstandelijk en formeel. Een proactieve persoonlijke aanpak draagt echter bij aan een effectief invorderingsproces. Ook krijgen college en burger door informeel contact beter inzicht in de (on)mogelijkheden tot terugbetaling. Vorderingen kunnen dan vaak eenvoudiger worden geïnd en er kan ook meer begrip ontstaan voor de inning. Dit vergt een realistische houding: wat kan redelijkerwijs van de

belanghebbende worden gevraagd? Zijn er beperkingen in de betalingsmogelijkheden, dan is het zaak om zo spoedig mogelijk samen met de belanghebbende een oplossing te zoeken, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met zijn persoonlijke situatie en het streven is om de vordering binnen een redelijke termijn te laten voldoen.

 

HOOFDSTUK 2. GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

 

Artikel 3. Ontbreken of gedeeltelijke verwijtbaarheid

In dit artikel staat een algemene -binnen de jurisprudentie geformuleerde- uitzondering op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven: de zesmaandenjurisprudentie. Deze jurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van het college om teveel verstrekte uitkering terug te vorderen in tijd wordt beperkt indien niet adequaat wordt gereageerd op een signaal van een belanghebbende waaruit het college concreet zou moeten afleiden dat teveel of ten onrechte uitkering werd verstrekt. Het college heeft dan niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzondering af te wijken.

 

De zesmaandenjurisprudentie houdt in dat het college binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt, op grond waarvan het college actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaandenjurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

 

Als voorbeeld kan worden genoemd de belanghebbende die op 1 januari doorgeeft dat er een kostendeler bij hem is komen inwonen. Dan moet de norm gewijzigd worden. Indien per 1 september de normwijziging wordt doorgevoerd, kan alleen de ten onrechte verstrekte uitkering over de periode 1 januari tot 1 juli worden teruggevorderd. Voor het deel dat na 1 juli teveel aan uitkering is verstrekt, moet volgens de jurisprudentie van terugvordering worden afgezien.

 

In geval van overschrijding van de vermogensgrens wordt de terugvordering beperkt tot het bedrag aan uitkering dat teveel verstrekt is. De situatie kan bestaan dat de belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen is gaan beschikken dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter, dan kan zij in beginsel het recht op uitkering over de gehele periode van de overschrijding intrekken en alle uitkering terugvorderen. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien de belanghebbende de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld. Daarbij is het aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat hem, als hij wel aan zijn inlichtingenplicht zou hebben voldaan, tenminste over een deel van betreffende periode uitkering zou zijn toegekend.

 

Artikel 4. Bruto en netto vorderingen

Een uitkering wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt hierover loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de Belastingdienst en het UWV. Deze kosten tezamen vormen 'de kosten van de uitkering'. Bij terugvordering tijdens het lopende kalenderjaar kan de gemeente de loonbelasting en premies nog verrekenen met de Belastingdienst en het UWV. Daarom kan ten onrechte verstrekte uitkering tijdens het lopende kalenderjaar netto worden teruggevorderd. IOAW- en IOAZ-uitkeringen zijn bruto-uitkeringen en worden altijd bruto teruggevorderd.

 

Bij terugvordering van ten onrechte verleende uitkering op grond van de Pw over voorgaande jaren vordert het college deze bruto terug. Het bedrag van de brutering kan niet eerder worden berekend dan na het einde van het kalenderjaar.

 

Naar vaste rechtspraak moet worden afgezien van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende. In artikel 58 lid 6 van de Pw is geregeld dat bij een administratieve vergissing niet mag worden teruggevorderd als de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het terugvorderingsbesluit. Een voorbeeld van een administratieve vergissing doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente twee keer dezelfde betaling aan dezelfde persoon heeft gedaan. Een andere situatie waarin een vordering netto blijft, is als het belanghebbende niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. De vordering blijft ook netto als het college heeft nagelaten belanghebbende (tijdig) in kennis te stellen van de vordering. De belanghebbende kon hierdoor de vordering niet in het lopende kalenderjaar terugbetalen. Ten slotte is opgenomen dat de vordering netto blijft als het bruteren van de vordering volgens het college een onevenredige uitwerking heeft of een onrechtvaardige uitkomst biedt. Dit moet aan de hand van de individuele situatie van de belanghebbende beoordeeld worden.

 

Artikel 5. Dringende redenen

Op grond van artikel 58 lid 8 Pw en artikel 25 lid 7 IOAW en IOAZ kan het college besluiten om de terugvordering te verlagen dan wel om van terugvordering af te zien wanneer er sprake is van dringende redenen.

 

Dringende redenen zijn slechts gelegen in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële consequenties voor belanghebbende door de (verdere) terugvordering. Het gaat niet om dringende redenen ten tijde van het ontstaan van de vordering. Dringende redenen slaan zowel op de fraudevordering als de niet-verwijtbare vordering. De dringende redenen kunnen slechts aan de orde komen indien als gevolg van bijzondere aspecten van het individuele geval onaanvaardbare gevolgen optreden. Van algemene of categorale

afwijkingen kan geen sprake zijn. De dringende redenen kunnen in hun algemeenheid moeilijk nader worden aangeduid. Dit zal het college per geval apart moeten beoordelen. Dat het de belanghebbende en/of zijn gezinsleden ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende reden om te kunnen spreken van dringende redenen. Er moet iets bijzonders, incidenteels en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Het moet dan om een zodanige bijzondere situatie gaan dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende.

 

Artikel 6. Schuldregeling

Wanneer er sprake is van een schuldregeling kan hieraan medewerking gegeven worden door gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Voorwaarde is dat de schuldregeling niet slechts leidt tot een oplossing van een deel van de totale schuld. Het is ongewenst dat wordt afgezien van terugvordering in een situatie waarin één of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Hierdoor zullen vroeger of later opnieuw problemen ontstaan, terwijl de doelstelling juist is om bij te dragen aan een definitieve oplossing van de problematische schuldsituatie van de belanghebbende. In geval één of meer schuldeisers geen medewerking geven aan een minnelijke regeling, ligt het meer voor de hand om via de weg van de wettelijke schuldsaneringsregelingen te proberen om alsnog de medewerking van alle schuldeisers te krijgen. Gezien het eerdergenoemde is bepaald dat het besluit tot gedeeltelijke terugvordering in werking treedt als een minnelijke regeling daadwerkelijk tot stand komt. Immers staat op dat moment pas vast dat is voldaan aan alle vereisten die worden gesteld aan de schuldregeling.

 

Er kan niet volledig worden afgezien van terugvordering in geval van een schuldregeling. In de schuldregeling moet uiteraard ten minste een deel van de terugvordering zijn opgenomen. Omwille van gelijkheid tussen de schuldeisers onderling is het uitgangspunt dat in ieder geval betaling van een even groot deel van de vordering als de andere schuldeisers van gelijke rang is opgenomen.

 

Het is erg belangrijk dat onterecht voordeel geheel ongedaan wordt gemaakt. Op grond van artikel 60c Pw wordt door het college geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering.

 

Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, hebben een bijzondere positie. Het gaat hier om situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend. Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek gevestigd is, kan de uitkering voor dat deel eventueel wél meegaan met de minnelijke schuldregeling.

 

Artikel 7. Oninbare vorderingen

Op grond van artikel 58 lid 7 Pw, artikel 25 lid 6 IOAW en artikel 25 lid 6 IOAZ kan het college ambtshalve besluiten af te zien van invordering wanneer belanghebbende gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht ten behoeve van het terugbetalen van de vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment nog zal gaan verrichten. Wanneer de reële verwachting is dat incassoactiviteiten niets meer zullen opleveren, kan worden afgezien van invordering. Dit betreft bijvoorbeeld een belanghebbende van wie de verblijfplaats onbekend is of zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft.

 

Artikel 8. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan debetalingsverplichting

Op grond van artikel 58 lid 7 Pw, artikel 25 lid 6 IOAW en artikel 25 lid 6 IOAZ kan het college op schriftelijk en gemotiveerd verzoek besluiten om af te zien van (verdere) gehele of gedeeltelijke terugvordering.

 

Volgens de wet kan het college besluiten af te zien van (verdere) terugvordering als belanghebbende gedurende 10 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Het college voegt hier als voorwaarde aan toe dat belanghebbende op dat moment tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering moet hebben voldaan. Ook indien belanghebbende gedurende deze periode niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog betaald, en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan, kan het college besluiten om af te zien van verdere terugvordering. Het college kan ook afgezien van (verdere) terugvordering als belanghebbende een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in een keer aflost. Het gaat hier om de specifieke situatie dat de reële verwachting is dat afkoop van de uitkeringsschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedures worden gevolgd. Het percentage 50% vormt uitdrukkelijk een minimumgrens, waarbij afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval een besluit genomen wordt welk percentage voor de desbetreffende afkoop zal worden gehanteerd. Door het stellen van dit minimumpercentage wordt bereikt dat voldoende rechtsgelijkheid ontstaat, waarbij ook voldoende ruimte bestaat om afhankelijk van de individuele situatie boven het minimum gestelde percentage de hoogte van het te betalen bedrag te bepalen.

 

Als belanghebbende 10 jaar aan de voor hem geldende betalingsverplichting heeft voldaan, dan volgt geen automatisch kwijtschelding. In de beschreven situaties zal niet automatisch worden afgezien van terugvordering. De Pw, IOAW en IOAZ laten immers geen categoriale benadering van klanten toe. Belanghebbende dient daarom een schriftelijk en gemotiveerd verzoek in te dienen om hiervoor in aanmerking te kunnen komen. Op grond van dit verzoek wordt individueel beoordeeld of de terugvordering kan worden voortgezet of gewijzigd dan wel kan worden afgezien van verdere terugvordering. Te hanteren criteria voor individuele beoordeling zijn onder andere:

  • -

    alleen wanneer duidelijk is dat verdere invordering gepaard gaat met onevenredige nadelige effecten voor belanghebbende; of

  • -

    belanghebbende heeft een inkomen dat naar verwachting langdurig niet uitgaat boven de voor hem geldende bijstandsnorm.

Bij het eerste criterium moeten zowel financiële als niet-financiële factoren worden beoordeeld. Hiervan kan geen complete opsomming worden gegeven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het feit dat de schuldenpositie de arbeidsinschakeling beperkt.

 

Voorbeelden van het tweede criterium zijn:

  • -

    een belanghebbende die alleen een pensioen vanuit de AOW ontvangt;

  • -

    een belanghebbende die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op grond van de WAO, de WAZ, of de Wajong naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% of hoofdstuk 6 van de WIA, én bij wie bij de laatste arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van het arbeidsdeskundig onderzoek is afgezien (op grond van artikel 2 lid 2 Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten).

Artikel 9. Invorderingsbesluit

Bij de invordering volgt het college de procedure zoals die is beschreven in titel 4.4 van de Awb. De betalingstermijn voor het voldoen van een vordering bedraagt 6 weken conform de Awb.

In het besluit worden tevens de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting vermeld.

 

Artikel 10. Uitstel van betaling

Het uitgangspunt is dat de vordering in één keer moet worden terugbetaald. Wanneer de belanghebbende geen uitkering (meer) heeft, moet hij aantonen dat hij onvoldoende inkomsten en vermogen heeft om de (rest)vordering in één keer te voldoen. Naast de wettelijke mogelijkheden van uitstel tot betaling, kan de belanghebbende op grond van dringende redenen een verzoek tot uitstel indienen of kan ambtshalve uitstel van betaling gegeven worden. Er wordt een betalingsregeling overeengekomen. Wanneer er geen gezamenlijke overeenkomst wordt bereikt, zal de hoogte van de maandelijkse aflossing vastgesteld worden door middel van berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB) overeenkomstig de Wsnp. In de beschikking waarin uitstel wordt verleend, worden de voorwaarden vermeld die aan het uitstel zijn verbonden.

 

Artikel 11. Maandelijkse aflossingscapaciteit voor belanghebbenden met een uitkering

Bij een lopende uitkering kan meteen tot verrekening worden overgegaan. Als belanghebbende een Participatie-, IOAW of IOAZ- uitkering ontvangt, kan het college de vordering verrekenen met die uitkering. Dit betekent dat overeenkomstig artikel 475da Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering er maandelijks een bedrag ter hoogte van 5% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm wordt ingehouden op de uitkering ten behoeve van de aflossing van de vordering. Zoals beschreven in artikel 475c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gaat verrekening op de uitkering boven beslag op door een derde.

Het college is bevoegd om een schuld bij beëindiging van de bijstand te verrekenen met het gereserveerde vakantiegeld of een nog openstaande nabetaling. Verrekening gaat boven beslag door een derde op de uitkering.

 

Artikel 12. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Belanghebbende kan verzoeken om verlaging of tijdelijk uitstel van zijn maandelijkse aflossingsverplichting. Hij legt hiervoor de noodzakelijke en gevraagde bewijsstukken over. Het college onderzoekt op basis van de persoonlijke en financiële gronden of een besluit tot aanpassing van de aflossingsverplichting wordt genomen. Tot het besluit genomen is, blijft de eerder vastgestelde aflossingsverplichting bestaan. Voor het vaststellen van het aflossingsbedrag moet het inkomen van de belanghebbende worden bepaald. Dit gebeurt volgens de bepalingen van artikel 31 Pw. De belanghebbende moet hiertoe desgewenst gegevens overleggen, zoals bijvoorbeeld afschriften van loonstroken en (spaar)rekeningen, waaruit blijkt dat hij onvoldoende inkomsten en geen vermogen heeft. Als de belanghebbende meer vermogen heeft dan het vrij te laten vermogen, dan moet hij het meerdere volledig aanwenden om de vordering te voldoen voordat er een betalingsregeling kan worden afgesproken. Het aflossingsbedrag bij fraudevorderingen wordt vastgesteld op het meerinkomen boven de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Het streven is om een vordering binnen een redelijke termijn te laten voldoen. Uit oogpunt van efficiëntie en om flexibel in te kunnen spelen op de wens van de schuldenaar wordt de hoogte van het aflossingsbedrag echter zoveel als mogelijk afgestemd op de financiële en persoonlijke (financiële) situatie van de belanghebbende. Uitgangspunt hierbij is dat wanneer de hoogte van het aflossingsbedrag in samenspraak met de belanghebbende wordt overeengekomen deze een verhoogde motivatie zal hebben tot het aflossen van de schuld.

 

Artikel 13. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Het besluit tot terugvordering heeft zelf geen executoriale titel. Als het college, omdat de belanghebbende in gebreke is gebleven om de vordering binnen de gestelde termijn te betalen, wil overgaan tot invordering, moet het een dwangbevel uitvaardigen. Het dwangbevel heeft op grond van artikel 4:116 Awb wel een executoriale titel.

 

Met betrekking tot de terugvordering van teveel of onterecht betaalde bijstand of inkomensvoorziening is de bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen vastgelegd in artikel 60 lid 2 van de Pw, artikel 28 lid 1 van de IOAW en artikel 28 lid 1 van de IOAZ. Het college kan pas van deze bevoegdheid gebruik maken nadat het de belanghebbende eerst een aanmaning heeft gestuurd. Als de belanghebbende ook niet binnen de termijn van de aanmaning heeft betaald, kan het college het dwangbevel uitvaardigen.

In de aanmaning moet het college de belanghebbende de termijn van twee weken geven om alsnog aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De termijn van twee weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden. Daarnaast moet, zoals beschreven in artikel 4:112 lid 3 Awb, het college in de aanmaning vermelden dat bij niet tijdige betaling de betaling kan worden afgedwongen en dat de kosten van de uit te voeren invorderingsmaatregelen bij betrokken persoon in rekening kunnen worden gebracht.

 

Als de belanghebbende ook na het dwangbevel niet betaalt, zal er zo mogelijk vereenvoudigd loonbeslag worden gelegd op zijn inkomen. Het ten uitvoerleggen door middel van beslag gebeurt volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Artikel 14. Rente en kosten

Het in rekening brengen van wettelijke rente is conform artikel 4:99 van de Algemene Wet Bestuursrecht een bevoegdheid van het college. Als echter uitstel van betaling is verleend, of als een betalingsregeling loopt, wordt geen rente in rekening gebracht.

 

Overeenkomstig artikel 4:114 Awb worden de kosten van het dwangbevel in rekening gebracht.

 

Als de belanghebbende ook na het dwangbevel niet betaalt, zal zo mogelijk vereenvoudigd loonbeslag worden gelegd op zijn inkomen. Dat kan het college zelf, maar soms is het echter noodzakelijk om een gerechtsdeurwaarder in te schakelen, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen inkomsten uit loon of uitkering heeft, of als er de voorkeur aan moet worden gegeven om op een vermogensbestanddeel van de belanghebbende beslag te leggen. De kosten daarvan komen ook voor rekening van de belanghebbende. De gerechtsdeurwaarder brengt deze invorderingskosten in rekening.

 

HOOFDSTUK 5. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 15. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule maakt het mogelijk om van de beleidsregel af te wijken als de

omstandigheden van het geval of de situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. Het is immers niet de bedoeling dat er een onwenselijke uitkomst volgt uit het ongenuanceerd toepassen van beleid.

 

Artikel 16 en 17

De slotbepalingen geven de citeertitel, het intrekken van de oude beleidsregel en de datum van inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregel.