Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk gaat over activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving.
Artikel 3.2 Normadressaat
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.3 Wijze van meten
[gereserveerd]
Artikel 3.4 Beslistermijn
- 1.
Het college beslist binnen acht weken na ontvangst op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
- 2.
Het college kan de termijn met maximaal zes weken verlengen.
Artikel 3.5 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 3.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 3.7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
- a.
voor het verkrijgen daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
na het verlenen van de vergunning of ontheffing de omstandigheden of inzichten zijn veranderd waardoor het noodzakelijk is deze te wijzigen of in te trekken vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is verleend;
- c.
de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning of ontheffing zijn verbonden niet worden nageleefd;
- d.
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn, of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn;
- e.
- 2.
Naast deze intrekkings- en wijzigingsgronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen nog aanvullende gronden gelden.
Artikel 3.8 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 3.9 Weigeringsgronden
- 1.
Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
de bescherming van het milieu;
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
- 2.
Als de aanvraag voor een vergunning of ontheffing minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend, kan deze ook worden geweigerd als daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Afdeling 3.2 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten
Artikel 3.10 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
- 1.
Het college kan voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden, als zij van oordeel is dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
- 2.
Voor het vormen van dit oordeel maakt het college gebruik van een onderzoeksrapport en/of andere bij haar bekende onderzoeksresultaten zoals bedoeld in artikel 2.4 Regeling omgevingsrecht, dan wel een saneringsplan op grond van artikel 39, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming.
- 3.
Deze voorwaarden kunnen worden gesteld in afwijking van het bepaalde in artikel 3.11 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht.
Artikel 3.11 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Er mag niet worden gebouwd op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar voor de gezondheid van de gebruikers is te verwachten, voor zover dat bouwen betrekking heeft op:
- 1.
een bouwwerk waarin meer dan 2 uur per dag mensen verblijven dan wel;
- 2.
een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist en dat de grond raakt, of waarvan het ter plaatse toegestane gebruik wordt gewijzigd.
Artikel 3.12 Het onderzoek naar bodemverontreiniging
- 1.
Het onderzoek met betrekking tot de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit de resultaten van een milieuhygiënisch bodemonderzoek dat is verricht volgens NEN 5740 en niet ouder is dan 5 jaar.
- 2.
Als op basis van het vooronderzoek de aanleiding bestaat te veronderstellen dat er asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, wordt het onderzoek uitgevoerd volgens NEN 5707.
- 3.
De verplichting om een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht in te dienen, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, met uitzondering van de in deze artikelen genoemde hoogtebepalingen.
- 4.
Als voor toepassing van artikel 3.11 bij het college al bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn, kan het college toestaan geheel of gedeeltelijk af te wijken van de verplichting om een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht in te dienen.
- 5.
Als voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, uit het in NEN 5725 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is, dan wel dat de gerezen verdenkingen een volledig onderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen, kan het college toestaan dat gedeeltelijk wordt afgeweken van de verplichting om een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht in te dienen.
- 6.
Indien er gesloopt moet worden, dient een bodemonderzoek plaats te vinden na sloop. Dit geldt niet wanneer de sloop aantoonbaar is uitgevoerd door een gecertificeerd sloopbedrijf volgens de BRL SVMS-007.
Artikel 3.12a Aansprakelijkheid
- 1.
Door het gebruik van de openbare weg of openbaar gebied mag geen schade worden toegebracht aan deze weg of dit gebied.
- 2.
De gemeente Huizen aanvaardt geen aansprakelijkheid als voorbijgangers of omwonenden door het in gebruik nemen van de openbare weg of gebied letsel oplopen of als er daardoor schade wordt toegebracht aan derden (zowel particulieren als bedrijven). De gebruiker vrijwaart de gemeente Huizen tegen aanspraken van derden tot vergoeding van dergelijke schade.
- 3.
De gebruiker dient, na afloop van het gebruik, de openbare weg of openbaar gebied en de directe omgeving daarvan schadevrij en opgeruimd achter te laten. Doet de gebruiker dit niet, dan zal het terrein op zijn kosten door de gemeente worden opgeruimd en/of hersteld.
Paragraaf 3.3.1 Festiviteiten en geluid en licht
Artikel 3.13 Aanwijzing collectieve festiviteiten (APV)
- 1.
Het college kan per kalenderjaar collectieve festiviteiten met daarbij dagen of dagdelen aanwijzen wanneer de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.21 van deze verordening niet gelden.
- 2.
Het college kan per kalenderjaar collectieve festiviteiten met daarbij dagen of dagdelen aanwijzen wanneer de voorwaarden voor verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet gelden.
- 3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing alleen geldt in een of meerdere delen van de gemeente of dat de aanwijzing alleen geldt voor festiviteiten in horeca, sport of recreatie-inrichtingen.
- 4.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college het eindtijdstip bepalen en andere ten hoogst toelaatbare equivalente geluidniveaus (gemeten over 3 minuten) vaststellen, maar deze mogen niet meer bedragen dan 80 dB(A) én 90 dB(C), gemeten op de gevels van geluidgevoelige gebouwen.
- 5.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid mag het equivalente geluidniveau Leq,T (gemeten over 3 minuten) dat wordt veroorzaakt door de inrichting niet meer dan 60 dB(A) bedragen in een geluidgevoelige ruimte van een woning van derden terwijl de ramen en deuren van de woning gesloten zijn.
- 6.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a, 2.20 en 3.21 van het Activiteitenbesluit milieubeheer uiterlijk op het voor horecabedrijven geldende sluitingstijdstip, dan wel bij gebreke daarvan om 24.00 uur te worden beëindigd.
Artikel 3.14 Melding incidentele festiviteiten
- 1.
Mits de houder van een inrichting het college minstens 10 dagen van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de festiviteit, mag de inrichting maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden, waarbij de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 219a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.13 niet van toepassing zijn.
- 2.
Mits de houder van een inrichting het college minstens 10 dagen van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de festiviteit, mag de inrichting maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden, waarbij de voorwaarden met betrekking tot verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.
- 4.
De melding is gedaan als het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld, en tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.
- 5.
De melding wordt geacht te zijn gedaan als het college op het verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, meteen toestaat.
- 6.
Het equivalente geluidniveau Leq,T (gemeten over 3 minuten), dat wordt veroorzaakt door de inrichting, mag niet meer bedragen dan 60 dB(A) én 75 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, en 50 dB(A) in een geluidgevoelige ruimte van een woning van derden terwijl de ramen en deuren van de woning gesloten zijn.
- 7.
Als dagen bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer pas na 11.00 uur gestart en uiterlijk om 24.00 uur beëindigd. In afwijking hiervan mag voor een festiviteit die aanvangt op een vrijdag of een zaterdag een eindtijd aangehouden worden van uiterlijk 01.00 uur.
- 8.
Muziek mag alleen binnen het gebouw van de inrichting ten gehore worden gebracht. Ramen en deuren moeten hierbij gesloten blijven, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
- 9.
Op dagen als bedoeld in het tweede lid wordt de verlichting uiterlijk om 00.00 uur gedoofd.
- 10.
De drijver van de inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van 50 meter van de inrichting minstens 48 uur voor het begin van de festiviteit daarover in op de manier die is aangegeven op het meldingsformulier.
- 11.
Een aanwezige omroepinstallatie mag alleen worden gebruikt voor het aankondigen van het starten of beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.
Artikel 3.15 Wijze van geluidmeten
- 1.
Metingen en berekeningen ter controle van de eerder genoemde geluidniveaus worden gedaan volgens de HMRI-99.
- 2.
In tegenstelling tot de HMRI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.
- 3.
In tegenstelling tot de HMRI-99 mogen metingen ook worden uitgevoerd met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 60651, type 2 geluidniveaumeter.
- 4.
Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 meter en maximaal 2 meter boven het plaatselijk maaiveld.
- 5.
Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op minstens 1,5 meter boven de vloer, 1,5 meter van ramen en 1 meter van muren.
- 6.
Als het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten alleen op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.
Artikel 3.16 Geluidhinder door geluidsapparaat en/of machines
- 1.
Het is verboden om van 20.00 uur tot 07.00 uur, dan wel tot 10.00 uur als dat een zondag betreft, verboden in de openlucht een geluidsapparaat of machine in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder veroorzaken.
- 2.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Onverkort het gestelde in dit artikel of in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de best beschikbare stille technieken.
- 4.
Het verbod is niet van toepassing op inrichtingen, die daarvoor een vergunning hebben.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Omgevingsverordening NH2020 of bij besluit specifieke regels zijn gesteld over de maximaal toegestane geluidsbelasting en die regels worden nageleefd.
Artikel 3.17 Geluidshinder door dieren
Degene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een
omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder veroorzaakt.
Artikel 3.18 Geluidshinder door bromfietsen e.d.
Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zo te gedragen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder ontstaat.
Artikel 3.19 Geluidshinder door vrachtauto's
- 1.
Het is verboden met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 1, onder ao, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.
Artikel 3.20 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek
- 1.
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
- a.
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
- b.
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
- c.
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
- d.
bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
- e.
| 7.00 – 19.00 uur | 19.00 – 23.00 uur | 23.00 – 7.00 uur |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 3:13 of artikel 3:14 van deze verordening.
- 3.
Het college kan afwijken van de tijdsduur van de geluidsnormen als genoemd in het eerste lid.
Artikel 3.21 Overige geluidhinder
- 1.
Buiten een inrichting is het niet toegestaan handelingen te verrichten, of toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben zodat daardoor voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer of de Omgevingsverordening NH2020.
Paragraaf 3.4.2 Ligplaatsen voor pleziervaartuigen
Artikel 3.24 Ligplaats vaartuigen
- 1.
Het is verboden zonder vergunning met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
- 2.
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met of voor een vaartuig, op een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
- a.
nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- b.
beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Omgevingsverordening NH2020 en de Havenverordening gemeente Huizen 2010.
- 4.
Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 5.
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
Artikel 3:25 Aanwijzingen ligplaats
- 1.
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 3:24 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
- 2.
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
- 3.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Provinciale landschapsverordening of de Havenverordening Huizen 2010.
Artikel 3:26 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 3:25, tweede lid bepaalde.
Artikel 3:27 Beschadigen van waterstaatswerken
- 1.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaats-werken of de Provinciale vaarwegenverordening
Artikel 3:28 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 3:29 Veiligheid op het water
- 1.
Het is aan eenieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 3:30 Overlast aan vaartuigen
- 1.
Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
- 2.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
Paragraaf 3.4.3 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare ruimten
Artikel 3.31 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
- 1.
Het is verboden zonder ontheffing van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- 2.
Voor het verkrijgen van een ontheffing doet de aanvrager een melding bij het bevoegde bestuursorgaan;
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.9 kan een ontheffing worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg of openbare plaats.
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c.
het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.
- 4.
Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 meter breed en 2,2 meter hoog wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 meter breed en 4,2 meter hoog op de rijbaan voor fietsers en/of gemotoriseerd verkeer.
- 5.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
evenementen waarop artikel 2:24 ev. APV van toepassing is;
- b.
terrassen waarop artikel. 2.27 onder b en artikel 2.25 APV van toepassing is;
- c.
standplaatsen als bedoeld in artikel 3.49;
- d.
door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;
- e.
situaties waarin er geen gevaar ontstaat voor de verkeersveiligheid;
- f.
vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële en maatschappelijke doeleinden worden gebruikt;
- g.
zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:
- h.
elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg bevindt;
- i.
elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
- j.
elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;
- k.
voorwerpen of stoffen die noodzakelijkerwijs kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
- l.
haltepanelen, abri’s, DRIS-panelen, fietsenrekken, verkeersveiligheidsuitingen en oplaadpunten voor elektronische vervoermiddelen;
- m.
situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening NH2020.
- 6.
De weigeringsgrond van het derde lid onder a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 7.
De weigeringsgrond van het derde lid onder b geldt niet voor bouwwerken.
- 8.
De weigeringsgrond van het derde lid onder c geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 3.32 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg en de aard van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
- 4.
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening NH 2020, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening.
Artikel 3:33 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken, dan wel uit te wegen op de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.9 kan een vergunning worden geweigerd:
- a.
in het belang van de bruikbaarheid van de weg;
- b.
in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
- c.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
- d.
in het belang van de bescherming van het openbaar groen;
- e.
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
- f.
in verband met strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan;
- g.
als dit ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.
- 3.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening NH 2020, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening.
Artikel 3.34 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is niet toegestaan een voorwerp of beplanting te hebben of aan te brengen op een manier dat voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat, of voor het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.
Artikel 3.35 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing waarin wordt voorzien door de Waterstaatsweg 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 3.36 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk is beveiligd tegen neervallen op de weg.
Paragraaf 3.4.5 Voertuigen
Artikel 3.37 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt onder andere begrepen:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die niet langer dan een uur duren, voor zo lang als die werkzaamheden duren;
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de persoon als bedoeld in het derde lid.
- 3.
Het is niet toegestaan voor de persoon die er zijn bedrijf, nevenbedrijf of gewoonte van heeft gemaakt om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen om:
- a.
drie of meer voertuigen die aan hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een straal van 100 meter van een van deze voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats te gebruiken buiten de inrichting.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het derde lid.
Artikel 3.38 Te koop aanbieden van voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan een voertuig te parkeren/te plaatsen op een door het college aangewezen weg, met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3.39 Defecte voertuigen
Een voertuig waarmee niet kan of mag worden gereden door gebreken die niet eenvoudig te verhelpen zijn, mag niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geparkeerd.
Artikel 3.40 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan om met een voertuig door een park, plantsoen of gemeentelijke groenvoorziening te rijden, of het daarin te laten staan.
- 2.
Dit verbod geldt niet:
- a.
op de weg (de berm daarvan uitgezonderd);
- b.
voor voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;
- c.
voor voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- 3.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 3.41 Voertuigwrakken
- 1.
Het is niet toegestaan om een voertuig dat rijtechnisch onvoldoende is onderhouden en dat in een verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing in situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 3.42 Grote voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter, of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit volgens het college buitensporig is met het oog op de beschikbare parkeerruimte.
- 3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, die niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
- 4.
Het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen, van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 18.00 uur.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 3.43 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
- 2.
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 3.44 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- 1.
Het is niet toegestaan om op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met een opschrift, aankondiging of afbeelding als daardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving ontstaat.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.
Artikel 3.45 Parkeren van reclamevoertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Paragraaf 3.4.9 Kampeermiddelen en andere voertuigen
Artikel 3.46 Kampeermiddelen en andere voertuigen
- 1.
Het is niet toegestaan om een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te hebben of te plaatsen;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien dan wel naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte van de gemeente.
- 2.
Het is niet toegestaan een woonwagen, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat niet voor verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te hebben of te plaatsen;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening NH2020.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid, aanhef en onder a gestelde verbod.
Artikel 3.47 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- 1.
Het is niet toegestaan om kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat daarvoor in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
Naast de weigeringsgronden in artikel 3.9 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:
Artikel 3.48 Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Artikel 3.46, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen ter bescherming van de belangen als genoemd in artikel 3.9, lid 1.
Paragraaf 3.4.10 Standplaatsen
Artikel 3.49 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is niet toegestaan om een standplaats in te nemen zonder een vergunning van het college.
- 2.
De standplaats wordt persoonlijk ingenomen door de vergunninghouder.
- 3.
Het college weigert de vergunning als deze in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of het Standplaatsenbeleid gemeente Huizen.
- 4.
Naast de intrekkings of wijzigingsgronden in artikel 3.9 kan een vergunning, voordat deze wordt ingetrokken, eerst worden geschorst als de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden niet worden nageleefd.
- 5.
Naast de weigeringsgronden in artikel 3.9 kan een vergunning worden geweigerd als:
- a.
de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
- b.
een beperking in aantal of in plaats als gevolg van bijzondere omstandigheden nodig is in verband met een dwingende reden van algemeen belang in de gemeente of een deel daarvan.
Artikel 3.50 Toestemming rechthebbende (APV)
De rechthebbende op een perceel mag daarop geen standplaats toestaan zonder vergunning van het college.
Artikel 3.51 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
[gereserveerd]
Paragraaf 3.4.11 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 3.52 Crossterreinen
- 1.
Het is niet toegestaan op enig terrein, anders dan een weg, met een motorvoertuig of bromfiets een wedstrijd, trainings- of proefrit te houden, voor te bereiden of daaraan deel te nemen of een motorvoertuig of bromfiets daar aanwezig te hebben met het doel dat te doen.
- 2.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
- a.
het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
- c.
de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten, of van het publiek.
Artikel 3.53 Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is niet toegestaan om zich met een motorvoertuig, bromfiets, fiets of paard te bevinden binnen voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere terreinen die voor recreatief gebruik beschikbaar zijn.
- 2.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
- a.
het voorkomen van overlast;
- b.
de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
- c.
de veiligheid van het publiek.
- 3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
- a.
die worden gebruikt door de politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening of andere hulpverleningsdiensten die krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister zijn aangewezen.
- b.
die worden gebruikt in verband met het beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens een wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid liggen;voor het verkeer ten behoeve van het bezoek of verzorging van de personen als bedoeld onder d.
- 4.
Het verbod is verder niet van toepassing:
- a.
op wegen die liggen binnen de terreinen of gebieden als bedoeld in het eerste lid;
- b.
voor motorvoertuigen die bij of krachtens de Omgevingsverordening NH2020 zijn aangewezen als toestel binnen de bij of krachtens die verordening aangewezen stiltegebieden.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed
Artikel 3.54 Gebruik van het monument
Bij de toepassing van deze afdeling wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Artikel 3.55 Verbodsbepalingen en aanvraag sloopvergunning
- 1.
Het is niet toegestaan een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of na te laten noodzakelijk onderhoud uit te voeren.
- 2.
Het is niet toegestaan zonder vergunning van het college, of in strijd met de voorschriften bij die vergunning:
- a.
een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen;
- b.
een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een manier dat het monument wordt aangetast, ontsierd of in gevaar gebracht.
- 3.
Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid gelden niet als:
- a.
het college nadere regels stelt met betrekking tot de manier waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, of;
- b.
de activiteit betrekking heeft op normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort, kleur, en aanleg (in geval van een tuin, park of andere aanleg) niet wijzigt of;
- c.
de activiteit alleen leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft overeenkomstig het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als genoemd sub 6.2 of
- d.
uit een rapport blijkt op welke manier de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige monumenten worden beschermd.
- 4.
De vergunning als bedoeld in het tweede lid kan alleen worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.
- 5.
Het college kan aan de vergunning als bedoeld in het tweede lid voorschriften verbinden in het belang van het monument.
- 6.
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:
- a.
voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;
- b.
het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
- c.
de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.
Artikel 3.56 Intrekken van de vergunning
- 1.
De vergunning kan door het college worden ingetrokken als:
- a.
blijkt dat de vergunning is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave;
- b.
blijkt dat de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet naleeft;
- c.
de omstandigheden van de vergunninghouder zodanig zijn gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder moet wegen.
- 2.
De vergunninghouder wordt van het voornemen tot intrekking in kennis gesteld en indien gewenst gehoord. Een afschrift van de intrekking wordt verzonden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Artikel 3.57 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning gemeentelijk beschermd dorpsgezicht
- 1.
Het is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht geheel of gedeeltelijk te slopen.
- 2.
De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als het college het niet aannemelijk acht dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
- 3.
Artikel 3.55, vierde lid is van overeenkomstige toepassing
- 4.
Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen als sprake is van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.
Artikel 3.58 Intrekken van de vergunning voor sloop in gemeentelijk beschermd dorpsgezicht
De vergunning kan door het college worden ingetrokken als:
- a.
blijkt dat de vergunning is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave;
- b.
er geen begin met de werkzaamheden is gemaakt binnen de termijn die bij de vergunning is bepaald;
- c.
de werkzaamheden langer dan een in de vergunning bepaalde termijn zijn gestaakt;
- d.
er wordt gehandeld in strijd met de beperkingen waaronder de vergunning is verleend, of met de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden;
- e.
voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.
Paragraaf 3.4.12 Graafwerkzaamheden, kabels en leidingen (AVOI)
Artikel 3.59 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen openbaar gebied
- 1.
Het is verboden werkzaamheden te verrichten zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders genomen instemmingsbesluit.
- 2.
Voor het verrichten van spoedeisende werkzaamheden of werkzaamheden van niet ingrijpende aard is geen instemmingsbesluit, als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk, maar kan worden volstaan met een door burgemeester en wethouders goedgekeurde melding. De raad is bevoegd om redenen van veiligheid delen van het grondgebied aan te wijzen waarvoor het voorgaande niet van toepassing is.
- 3.
De werkzaamheden moeten binnen een jaar na de datum waarop het instemmingsbesluit onherroepelijk is geworden zijn voltooid.
- 4.
De werkzaamheden van niet ingrijpende aard moeten binnen het in de goedgekeurde melding bepaalde tijdvak zijn voltooid.
- 5.
Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente.
- 6.
Behoudens in geval van spoedeisende werkzaamheden zijn bij weersomstandigheden, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast of gevaar voor de bewoners en/of schade voor de gemeente kan leiden, burgemeester en wethouders bevoegd een breekverbod in te stellen. De vaststelling dat er sprake is van deze weersomstandigheden is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Tijdens door de gemeente vergunde evenementen geldt altijd een breekverbod. De termijnen zoals bedoeld in het derde en vierde lid worden automatisch verlengd met de periode van het breekverbod. Uiterlijk een dag voor beëindiging van het breekverbod, zullen burgemeester en wethouders de betrokken uitvoerende partij(en) hierover informeren.
Artikel 3.60 Aanvragen en melden
- 1.
Voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 3.59, bij burgemeester en wethouders te worden aangevraagd.
- 2.
In verband met de voorgenomen werkzaamheden kan vooroverleg plaatsvinden met burgemeester en wethouders om de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, voor te bereiden.
- 3.
Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op openbare gronden van een andere gedoogplichtige of grondeigenaar dan de gemeente en/of als er een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager burgemeester en wethouders hiervan op de hoogte.
- 4.
Werkzaamheden van niet ingrijpende aard of de aanvang van werkzaamheden moet(en) vijf werkdagen voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden gemeld worden bij burgemeester en wethouders.
- 5.
Spoedeisende werkzaamheden moeten voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden gemeld worden bij burgemeester en wethouders of bij een daartoe door hen gemachtigd ambtenaar. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de melding uiterlijk binnen een werkdag na de aanvang van de uitvoering gemotiveerd worden gedaan.
Artikel 3.61 Gegevensverstrekking
- 1.
Voor het aanvragen van een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 3.60, eerste lid, dient gebruik te worden gemaakt van het door burgemeester en wethouders gehanteerde registratiesysteem.
- 2.
Bij een aanvraag voor een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 3.60, eerste lid, moeten in ieder geval de volgende gegevens worden verstrekt:
- a.
naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de netbeheerder;
- b.
als het een aanvraag betreft voor het verrichten van werkzaamheden voor of namens een netbeheerder de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging bij de eerste aanvraag van enig kalenderjaar;
- c.
een opgave van het aantal, de soort, de aard en het beoogde gebruik van de kabels en/of leidingen;
- d.
vereiste vergunning(en), ontheffing(en) of toestemming(en) op grond van overige wetgeving, alsmede informatie over de afstemming met andere gedoogplichtigen, grondeigenaren en/of beheerders van openbare gronden;
- e.
een digitale BGT tekening (PDF- en/of DWG-formaat) met legenda en eenduidige en volledige maatvoering (RD-coördinaten) met daarop aangegeven:
- f.
een opgave van het gewenste tracé;
- g.
een opgave van de tijdelijke en permanente voorzieningen;
- h.
een opgave van de te plaatsen bovengrondse voorzieningen.
- i.
overtuigende gegevens en inzicht omtrent de uitvoerbaarheid van de voorgenomen werkzaamheden waaruit blijkt:
- j.
dat binnen de beschikbare ruimte wordt aangelegd;
- k.
dat de bereikbaarheid van de overige kabels en/of leidingen blijft gewaarborgd;
- l.
dat de vereisten voor het passeren van groenvoorzieningen gewaarborgd blijven.
- m.
de tracélengte en de lengte en breedte van de te graven sleuf, alsmede de aard van de sleufbedekking die wordt opengebroken;
- n.
de voorgenomen datum van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;
- o.
een opgave van het aantal kabels en/of leidingen dat direct in gebruik wordt genomen en het aantal kabels en/of leidingen dat niet direct in gebruik wordt genomen;
- p.
indien de gemeente de coördinaten van de zich in het tracé bevindende (monumentale) bomen aanlevert, dan moet de netbeheerder deze (inclusief de kroonprojectie) op de instemmingstekening weergeven.
- 3.
Voor een melding, als bedoeld in artikel 3.59, tweede lid, dient gebruik te worden gemaakt van het door burgemeester en wethouders gehanteerde registratiesysteem. De volgende gegevens moeten daarbij in ieder geval worden verstrekt:
- a.
naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de netbeheerder;
- b.
als het een melding betreft voor het verrichten van werkzaamheden voor of namens een netbeheerder de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging bij de eerste aanvraag van enig kalenderjaar;
- c.
de uitvoerende partij, het adres van de graaflocatie(s), inclusief een situatieschets;
- d.
de lengte en breedte van de sleuf of montagegat(en), alsmede de aard van de sleufbedekking die wordt opengebroken;
- e.
de datum van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;
In geval van spoedeisende werkzaamheden moeten tevens worden verstrekt:
- f.
de aanduiding van de spoedeisende aard van de werkzaamheden;
- g.
de omschrijving van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd.
Artikel 3.62 Beoordelingsregel omgevingsvergunning openbaar gebied
- 1.
De omgevingsvergunning of instemmingsbesluit voor het opbreken van of graafwerkzaamheden in openbaar gebied wordt alleen geweigerd als:
- a.
initiatiefnemer voor het aan te leggen tracé vooraf geen schriftelijke toestemming heeft van alle betrokken grondeigenaren;
- b.
het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
- c.
de bereikbaarheid van gronden of gebouwen onevenredig wordt belemmerd; of
- d.
het doelmatig beheer van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
- 2.
De omgevingsvergunning of instemmingsbesluit voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding in het openbaar gebied wordt alleen geweigerd als:
- a.
het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
- b.
de bereikbaarheid van gronden of gebouwen onevenredig wordt belemmerd;
- c.
het doelmatig beheer van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd; of
- d.
de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte wordt belemmerd
- e.
andere eigenaren geen toestemming geven om werkzaamheden uit te voeren.
Artikel 3.63 Algemene regels graafwerkzaamheden openbaar gebied
- 1.
Met het oog op het beschermen van in openbaar gebied aanwezige kabels en leidingen, worden voorafgaand aan de graafwerkzaamheden in openbaar gebied proefsleuven gegraven. Voor deze graafwerkzaamheden geldt een meldplicht.
- 2.
De proefsleuven hebben een lengte van ten minste 1 m aan weerszijden van de theoretische ligging van de in de grond aanwezige kabels of leidingen, tenzij dat niet mogelijk is vanwege aanwezige obstakels.
Artikel 3.64 Algemene regels kabels en leidingen openbaar gebied
- 1.
De uitvoering van werkzaamheden gebeurt overeenkomstige het bepaalde in het Handboek Kabels & Leidingen gemeente Huizen.
- 2.
Met het oog op het beperken van hinder worden huisaansluitingen en tijdelijke aansluitingen zo veel mogelijk haaks op het net aangelegd.
- 3.
Handholes die vaker dan twee keer per jaar worden gebruikt, worden zo veel mogelijk aangebracht buiten de rijbaan.
- 4.
Met het oog op het beschermen van in openbaar gebied aanwezige kabels en leidingen bedraagt bij kruising van een kabel of leiding met een andere kabel of leiding in een open ontgraving de verticale afstand tussen beiden ten minste 20 cm.
- 5.
Bij kruising van een kabel of leiding met een andere kabel of leiding bij een boring of persing bedraagt de verticale afstand tussen beiden ten minste 50 cm., waarbij de nieuwe kabel of leiding onder de bestaande kabel of leiding wordt gelegd.
- 6.
Met het oog op de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte, is de netbeheerder bij de aanleg verplicht zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds aanwezige voorzieningen.
- 7.
Met het oog op de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte, verwijdert de netbeheerder een kabel of leiding die niet meer in gebruik is op het moment dat de verharding in het openbaar gebied ter plaatse van die kabel of leiding wordt opgebroken.
Artikel 3.65 Maatwerkvoorschriften openbaar gebied
Het gemeentebestuur kan maatwerk- en vergunningvoorschriften opstellen als bedoeld in art. 3.63 en 3.64.
Artikel 3.66 Verplichtingen netbeheerder
- 1.
De netbeheerder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de kabels en leidingen.
- 2.
Als het eigendom, de exploitatie, het beheer of het gebruik van kabels of leidingen wijzigt, meldt de netbeheerder dit direct schriftelijk aan het college, het Kadaster en de Stichting Klic.
- 3.
De netbeheerder levert op verzoek van de gemeente informatie over een kabel of leiding.
Artikel 3.67 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen graafwerkzaamheden in beperkingengebied leidingen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning of instemmingsbesluit te graven in het Beperkingengebied leidingen als de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan 40 cm.
- 2.
Het verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden bij normaal onderhoud aan bouwwerken of andere werken.
Artikel 3.68 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning graafwerkzaamheden beperkingengebied leidingen
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning of instemmingsbesluit voor graafwerkzaamheden in het beperkingengebied leidingen worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de graafwerkzaamheden;
- b.
de diepte van de graafwerkzaamheden;
- c.
een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om de kans op schade aan de kabels of leidingen, waarvoor het beperkingengebied leidingen is aangewezen, te beperken.
Artikel 3.69 Beoordelingsregel omgevingsvergunning graafwerkzaamheden beperkingengebied leidingen
De omgevingsvergunning of het instemmingsbesluit voor graafwerkzaamheden in het beperkingengebied leidingen wordt alleen verleend als de kans op beschadiging van de kabels of leidingen, waarvoor het beperkingengebied leidingen is aangewezen, verwaarloosbaar is.
Artikel 3.70 Algemene regels lozen bij graafwerkzaamheden
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van graafwerkzaamheden worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
- 2.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.
- 4.
Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u.
Artikel 3.71 Meet- en rekenbepaling
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.
Artikel 3.72 Melding lozen bij graafwerkzaamheden
- 1.
Het is verboden grondwater afkomstig van graafwerkzaamheden te lozen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, als de lozing langer duurt dan 48 uur.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van vijf dagen, als de lozing niet langer duurt dan acht weken.
- 3.
Een melding bevat:
- a.
gegevens over de locatie van het lozingspunt;
- b.
het maximale debiet van de lozing;
- c.
de verwachte datum van het begin van de lozing; en
- d.
de verwachte duur van de lozing.
- 4.
Wanneer een activiteit op een andere manier wordt verricht als omschreven in lid 3, wordt hiervan een melding gedaan.
Artikel 3.73 Overleg en afstemming tijdens planvorming
- 1.
De gemeente initieert en faciliteert nader overleg tussen alle betrokken partijen over alle projecten in openbare gronden. Dit overleg vindt periodiek, doch tenminste tweemaal per jaar plaats.
- 2.
De gemeente initieert in de planfase van een door of vanwege de gemeente uit te voeren project overleg met de desbetreffende netbeheerder(s) om de gevolgen van dat project voor de ligging en het onderhoud van kabels en leidingen te analyseren. De gemeente doet per bedoeld project een voorstel ten aanzien van het aantal overleggen en de regelmaat daarvan.
- 3.
Op initiatief van de gemeente wisselen alle betrokken partijen voorafgaand aan de start van een werk dat gevolgen heeft voor de ondergrondse infrastructuur de noodzakelijke informatie met elkaar uit.
Artikel 3.74 Nadeelcompensatie
Indien blijkt dat een leidingexploitant als gevolg van een besluit van het college, inhoudende een intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning op grond van artikel 3.7, schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale risico kan worden gerekend en waarvan een vergoeding niet of niet voldoende is verzekerd, kan het college op verzoek aan hem een vergoeding toekennen.
Paragraaf 3.4.13 Hemelwater
Artikel 3.75 Verplichting tot waterberging in nieuwe situaties
Vanaf een bouwwerk of verharding op een perceel wordt niet in het openbaar riool of op de openbare ruimte geloosd, tenzij een hemelwaterberging of hemelwaterriool is aangebracht en in stand wordt gehouden.
Artikel 3.76 Verplichting tot waterberging in bestaande situaties: gebiedsaanwijzing
- 1.
De beheerder van het openbaar riool kan een gebied aanwijzen waarbinnen -voor bestaande situaties- niet in het openbaar riool of op de openbare ruimte wordt geloosd.
- 2.
Een gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op de openbare weg.
Artikel 3.77 Gebiedsaanwijzing: procedure en ontheffing
- 1.
Bij het vaststellen van een gebiedsaanwijzing als bedoeld in artikel 3.67 eerste lid houdt de beheerder van het openbaar riool rekening met het gemeentelijk waterplan.
- 2.
De beheerder kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevraagd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 3.78 Nadere aanwijzingen
De beheerder kan nadere aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het afkoppelen ten gevolge van de verboden op grond van de artikelen 3.75 en 3.76 plaatsvindt.
Artikel 3.79 Bemalingswater
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, zevende lid van het Besluit lozen buiten inrichtingen is het lozen van grondwater bij ontwatering ten behoeve van werkzaamheden aan de gemeentelijke voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater in het openbaar riool en de gemeentelijke voorzieningen voor de opvang, infiltratie en verwerking van hemelwater toegestaan. Dit gebeurt in nader overleg met het bevoegd gezag.
Artikel 3.80 Vacuüm afvoersystemen voor hemelwater in nieuwe situaties
Het lozen van hemelwater op het openbaar riool waarbij voorafgaand aan de lozing gebruik wordt gemaakt van een vacuüm afvoersysteem of een systeem met een vergelijkbare werking, is in nieuwe situaties verboden.
Paragraaf 3.4.12 Vellen van houtopstanden
Artikel 3.81 Aanwijzing activiteiten
- 1.
Deze afdeling gaat over het kappen van een boom of vellen van een houtopstand.
- 2.
Deze afdeling gaat niet over het dunnen van een houtopstand.
Artikel 3.82 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
- a.
het beschermen van de gezondheid
- b.
het beschermen van de biodiversiteit;
- c.
het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
- d.
de beeldbepalende waarde van bomen;
- e.
de natuurwaarde van bomen;
- f.
de waarde voor de leefbaarheid van bomen en
- g.
de cultuurhistorische waarde van bomen.
Artikel 3.83 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een boom te kappen of houtopstand te vellen.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
bomen die een omtrek hebben kleiner dan 110 cm, gemeten op 130 cm vanaf de grond (bij een meerstammige boom geldt de omvang van de dikste stam), behoudens bomen die als herplant zijn aangeplant, voor bomen die een omtrek hadden van meer dan 110 cm, gemeten op 130 cm vanaf de grond;
- b.
bomen die zich bevinden op een perceel dat kleiner is dan 200 m2;
- c.
bomen die eigendom zijn van de gemeente, met een stamomtrek kleiner dan 110 cm, gemeten op 130 cm vanaf de grond, tenzij de bomen onderdeel zijn van het gemeentelijk Groenstructuurplan;
- d.
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
- e.
- f.
windschermen om boomgaarden en fruitteeltpercelen;
- g.
- h.
houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college;
- i.
houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
- j.
bomen en houtopstand waarvoor het college toestemming geeft tot het direct vellen van een boom of houtopstand, indien er sprake is van een situatie van acuut spoedeisend belang;
- k.
fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen
Artikel 3.84 Aanvraag vergunning
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 3.85 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een aanduiding van de te kappen boom of te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
- b.
de reden voor het kappen van de boom of vellen van de houtopstand;
- c.
de mogelijkheid tot herbeplanten en, als het voornemen tot herbeplanten bestaat, de locatie daarvan, het aantal en de soorten.
Artikel 3.86 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning kan worden geweigerd vanwege de belangen als genoemd in artikel 3.82 of wordt alleen verleend:
- a.
als de belangen van de boom of houtopstand op een andere manier -dan door het in stand houden hiervan- worden geborgd; of
- b.
vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen.
Artikel 3.87 Bijzondere vergunningvoorschriften; herplanten, storting gemeentelijk bomenfonds
- 1.
Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat herplant moet plaatsvinden. Het college geeft hiervoor een termijn en aanwijzingen voor het aantal en de manier waarop.
- 2.
Als niet ter plaatse, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving kan worden herplant met een of meerdere bomen van vergelijkbare waarde, kan als voorschrift worden opgenomen dat een financiële bijdrage in het gemeentelijk bomenfonds moet worden gestort. Deze bijdrage is 20% van de getaxeerde monetaire waarde van de boom.
- 3.
In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de herplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier.
Artikel 3.88 Herplant-/instandhoudingsplicht bij illegale kap
- 1.
Als een houtopstand zonder vergunning is geveld terwijl daar wel een vergunning voor nodig was, kan het college bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom de verplichting opleggen aan de overtreder om te herplanten. De herplant vindt plaats volgens de bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn. Deze verplichting wordt opgelegd aan de rechthebbende van de gevelde houtopstand en/of degene die de houtopstand heeft geveld of heeft laten vellen.
- 2.
Als er niet fysiek kan worden herplant, moet 20% van de getaxeerde monetaire waarde van de boom als financiële bijdrage worden gestort in de gemeentelijk bomenfonds.
- 3.
Bij de verplichting als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de herplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier.
- 4.
Als het voortbestaan van een beschermde houtopstand wordt bedreigd door menselijk handelen, kan het college aan de rechthebbende van de houtopstand, of aan degene die op een andere manier bevoegd is voorzieningen te treffen, in het kader van de op te leggen last onder bestuursdwang of last onder dwangsom, om:
- a.
de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stoppen en een onherroepelijk geworden omgevingsvergunning voor het kappen te hebben, voordat de activiteiten mogen worden voortgezet;
- b.
volgens de aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn voorzieningen te treffen die de bedreiging wegnemen;
- c.
de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stopen en een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan het college voor te leggen;
- d.
de schade die wordt veroorzaakt aan bomen die eigendom zijn van de gemeente te vergoeden door het bedrag van een boomschade taxatie door overtreder te laten vergoeden door een storting in het gemeentelijk bomenfonds.
Artikel 3.89 Schadevergoeding bij illegale kap
- 1.
Het college kan in het geval van het kappen van een houtopstand zonder geldige vergunning een financiële compensatie opleggen ten bedrage van maximaal 200% van de monetaire waarde van de boom.
- 2.
De bedragen genoemd in lid 1 worden gestort in de gemeentelijk bomenfonds.