Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beheersverordening A2 Noord & Zuid |
Citeertitel | Regels van de Beheersverordening A2 Noord en Zuid |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage 1 Tracébesluit A2 passage |
Geen
artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2022 | nieuwe regeling | 27-09-2022 | 2022.13761 |
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de gebruiksfuncties overeenkomstig de besluit(sub)vlakken; hieronder zijn in ieder geval begrepen plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes, voetgangersliften, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen, ondergrondse en bovengrondse stallings- voorzieningen voor (brom-, snor- en motor-) fietsen, ondergrondse en bovengrondse afvalvoorzieningen en parkeervoorzieningen voor auto's, met uitzondering van parkeergarages.
gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone a’ (in en binnen een straal van 50 meter om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur), ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone b’ (tussen de eerste en tweede stadsmuur alsmede historische dorpskernen) of ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone c’ (buiten de tweede stadsmuur), waarbinnen respectievelijk verschillende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota “Springlevend Verleden Maastricht 2008” alsmede in deze regels.
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder en dat een maximale hoogte heeft van 3,5 meter.
recreatief medegebruik van gronden zoals recreatief medegebruik van gronden waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, picknicken, zwemmen en vissen en naar de aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen activiteiten; onder extensieve recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
De horecabedrijven worden als volgt onderverdeeld:
horeca categorie 1: een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen dan wel fungeert als aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank(en) worden verstrekt;
horeca categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel. koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
horeca categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
horeca categorie 4:een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);
horeca categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
een cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke eenheid die in het verleden als zodanig is ontwikkeld, welke eenheid bestaat uit monumentale bebouwing in een landschappelijk en natuurwetenschappelijk waardevol gebied. Hierbij is sprake van een of meer grondgebruiksvormen, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie.
een voor het publiek toegankelijk gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere gebruiksfunctie, zoals bedoeld, dan wel omschreven in deze verordening.
waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen:
opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak van toepassing zijnde gerichte gebruik van de grond;
Artikel 4 Agrarisch met waarden
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2, sub a. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in artikel 4.1, sub b. opgenomen waarden.
De in artikel 4.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van natuurwaarden en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden bestaan uit de kleinschaligheid van het landschap, de doorzichten, het ervaren van de hoogteverschillen en de beleving van het landschap.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:
wegen en wegverkeer, met daarbij behorende voorzieningen, zoals vluchtstroken, op- en afritten, bermen, wegmeubilair, verlichting en voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, toegangsportalen, nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, ontluchtingsinstallaties en daarmee vergelijkbare bouwwerken;
In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige gebiedsregels van deze gronden, mogen op of in deze besluit(sub)vlak begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 9.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, mede aangewezen voor de aanleg, het beheer, de instandhouding en/of bescherming van (bovengrondse) hoogspannings- verbinding, met de daarbij behorende masten en veiligheidsvoorzieningen.
In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.3 voor het bouwen krachtens de overige overige gebiedsregels van deze gronden, mits de belangen en de veiligheid van de in artikel 10.1 bedoelde (bovengrondse) hoogspanningsverbindingen niet worden geschaad;
tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
Burgemeester en wethouders kunnen de de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden wijzigen door de gebiedsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de leiding is komen te vervallen, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de hoogspanningsverbinding.
In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige gebiedsregels van toepassing op deze gronden, mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.3 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterafvoer. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.6.1 dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige gebiedsregels van toepassing op deze gronden, mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.3 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterafvoer. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.
Artikel 13 Waterstaat - Waterlopen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.
Artikel 14 Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie
In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien:
de bouwwerken en bouwwerkzaamheden en de gevolgen hiervan aantoonbaar, op grond van een archeologisch onderzoek, niet leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal dan wel door het bevoegd gezag is aangegeven dat er een preventief archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en op basis hiervan een beslissing is genomen over het behoud van archeologische resten in situ dan wel ex situ.
Op deze gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
werken of werkzaamheden met een bodemverstorende werking op een grotere diepte dan 0,4 meter onder maaiveld, waartoe ook wordt gerekend: woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage, draineren, ontginnen alsmede het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
Op deze gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken, indien dit een bodemverstorende werking op een grotere diepte dan 0,4 meter onder maaiveld tot gevolg heeft, met dien verstande dat tevens het bepaalde in artikel 14.6 van toepassing is.
Het bevoegd gezag kan de beheersverordening wijzigen door voor de gebieden ter plaatse van het besluitsubvlak ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’ of ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ het voormelde besluitsubvlak geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een archeologisch rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Ter plaatse van het besluit(sub)vlak ‘vrijwaringszone - weg’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke gebiedsregels, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van de met Rijksweg en Rijksweg A79 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - weg’, mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.
Ter plaatse van het besluit(sub)vlak 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is het niet toegestaan om:
de grond te roeren dieper dan 3 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
Ter plaatse van het besluit(sub)vlak 'milieuzone - waterwingebied' is het niet toegestaan om:
de grond te roeren dieper dan 3 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
Artikel 17 Algemene bouwregels
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van ten minste 50%, buiten beschouwing gelaten, mits:
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kzijn bevoegd de in de verordening opgenomen besluit(sub)vlakken te wijzigen ten behoeve van overschrijding van besluit(sub)vlakgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van besluit(sub)vlakken of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
Deze overschrijding mag niet meer bedragen dan 3 meter en het besluit(sub)vlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Aldus besloten door de Raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 27 september 2022.
De Griffier,
H-J. Bodewitz.
De Voorzitter,
J.M. Penn-te Strake.
In de '60 jaren' is de A2 (hierna: A2-passage Maastricht) in Maastricht aangelegd als een stadsboulevard gesitueerd in de stad en onderdeel vormend van de verbinding tussen Amsterdam en Luik. Door de toenemende verkeersdrukte vanaf de '60 jaren is nagedacht over een duurzame structurele oplossing voor de verkeerproblematiek In Maastricht. Deze verkeersproblematiek bestond enerzijds uit files en doorstromingsproblemen in Maastricht zelf en ook op het aansluitende regionale wegennet. Anderzijds zorgde de hoge verkeersbelasting en het sluipverkeer tevens voor aanzienlijke leefbaarheidsproblemen in de langs de A2-passage liggende buurten (geluid/luchtkwaliteit /verkeersveiligheid) .
Om de verkeersproblematiek structureel aan te pakken is het 'Tracé besluit A2 Passage Maastricht 2010' genomen (zie bijlage 1). Het project behelsde de aanpassing van de A2-passage Maastricht aan te pakken voor wat betreft het verbeteren van de doorstroming van het verkeer op de A2/N2, het vergroten van de bereikbaarheid van Maastricht en het verbeteren van de leefbaarheid langs de stadsboulevard. Daarnaast voorzag het project ook in de verknoping van de A2 en A79 (weren van sluip- en vrachtverkeer in Meerssen).
Voor de aanpassing van de hoofdweg (A2-Passage Maastricht) en daarmee samenhangende voorzieningen en maatregelen is het Tracé-besluit 'A2 Passage Maastricht 2010' genomen. Het tracé-besluit is destijds (deels) samen met bovengrondse ruimtelijke ontwikkelingen zoals realisatie van vastgoed, vertaald in twee bestemmingsplannen: 'A2 Traverse' (zie de afbeeldingen 1.1a en 1.1b) en 'A2 Mariënwaard' (zie de afbeeldingen 1.2a en 1.2b). Niet alle gronden betrokken in het Tracébesluit zijn echter voorzien van een planologische regeling in de bestemmingsplannen 'A2 Traverse' en 'A2 Mariënwaard'.
Afbeelding 1.1a: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Traverse' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing met bestemmingen
Afbeelding 1.1b: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Traverse' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing
Afbeelding 1.2a: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Mariënwaard' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing met bestemmingen
Afbeelding 1.2b: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Mariënwaard' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing
Voor deze gronden ten noorden en ten zuiden van de bestemmingsplannen (het besluitgebied van de beheersverordening) is het nodig dat een actueel planologisch instrument wordt vastgesteld. Vanwege de aard van het besluitgebied om de bestaande situatie vast te leggen en -inherent daaraan- de lage dynamiek en het feit dat het besluitgebied nagenoeg uitontwikkeld is, is gekozen voor het opstellen van een beheersverordening.
Afbeelding 1.3: afbeelding van het bestemmingsplan 'Landgoederenzone herziening La Grande Suisse' (vastgesteld 27 juni 2017) - begrenzing met bestemming
Daarnaast is in deze beheersverordening tevens de locatie 'La Grande Suisse Mariënwaard' meegenomen (zie afbeelding 1.3). De planologisch vigerende regeling op deze locatie is in deze beheersverordening meegenomen.
De beheersverordening zal overeenkomstig het beoogde gebruik volgens het Tracébesluit en de bestaande legale planologische regeling ten tijde van het vaststellen van de beheersverordening worden opgesteld, zie verder hiervoor hoofdstuk 2. De gronden die in het besluit zijn aangewezen voor tijdelijke werken zullen worden vastgelegd overeenkomstig de actuele bestaande gebruikssituatie in deze beheersverordening.
Het doel van het opstellen van deze beheersverordening is om een actueel samenhangend juridisch-planologisch kader voor het beheersgebied vast te leggen.
1.2 Ligging en begrenzing van het gebied van de beheersverordening
In bijlage 2 van de toelichting zijn de kaarten opgenomen waarop de begrenzing van het gebied waarop het Tracébesluit A2 Passage Maastricht betrekking heeft, is opgenomen.
Zoals beschreven in paragraaf 1.1 zijn delen van dit Tracé besluitgebied al opgenomen in de bestemmingsplannen 'A2 Traverse' en 'A2 Mariënwaard'.
Een beperkt aantal gebiedsdelen zijn echter nog niet opgenomen in een actueel juridisch-planologische plan na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit A2 Passage Maastricht. Voor deze gebieden is gekeken naar de daarvóór van toepassing zijnde juridisch-planologische plannen. Tevens is bekeken of de feitelijke situatie nog aanwezig is conform de daarvoor van toepassing zijn de juridisch-planologische situatie.
Het besluitgebied omvat drie deelgebieden, verspreid over de gemeente Maastricht. Het betreft de volgende locaties:
De begrenzing van de genoemde deelgebieden verspreid binnen de gemeente Maastricht is weergegeven op onderstaande afbeelding 1.4 (zie tevens bijlage 3 bij de toelichting). De exacte begrenzing van de gebieden is op de illustraties (lees: verbeelding) opgenomen.
Afbeelding 1.4: overzichtskaart met de deelgebieden Noord, Midden en Zuid
Afbeelding 1.5: overzichtskaart met het deelgebied Noord
Afbeelding 1.6: overzichtskaart met het deelgebied Midden
Afbeelding 1.7: overzichtskaart met het deelgebied Zuid
De beheersverordening vervangt (deels) de volgende bestemmingsplannen:
Deze toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene planaspecten. In hoofdstuk 2 wordt een toelichting gegeven op het instrument ‘beheersverordening’ en wordt aangegeven waarom voor dit instrument is gekozen. In hoofdstuk 3 wordt de planmethodiek beschreven, in hoofdstuk 4 de relevante beleidsaspecten en in hoofdstuk 5 de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de verordening aangetoond. In het laatste hoofdstuk wordt de procedure van de beheersverordening uiteengezet.
Hoofdstuk 2 De beheersverordening
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) op 1 juli 2008 is de beheersverordening als planologisch instrument geïntroduceerd. De mogelijkheid voor de gemeenteraad om een beheersverordening vast te stellen is opgenomen in artikel 3.38 Wro.
Uit de wettekst blijkt dat het bij een beheersverordening gaat om gebieden die (vrijwel) ‘af’ of ‘uitontwikkeld’ zijn. Gesproken wordt van planologisch weinig dynamische gebieden. Een beheersverordening is derhalve een planologische beheerregeling voor het bestaande gebruik voor een gebied, waarin geen concrete of slechts ondergeschikte ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien.
Bestemmingsplan versus beheersverordening
Een bestemmingsplan heeft drie functies: een planningsfunctie, een ontwikkelingsfunctie en een normeringsfunctie. Met de planningsfunctie (ook wel beleidsfunctie) geeft het bestemmingsplan een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en wordt de houding van de gemeente ten opzichte van die ontwikkelingen verwoord. De ontwikkelingsfunctie van het bestemmingsplan laat zich zien in bestemmingsplannen die een planologisch-juridisch kader bieden voor een specifieke ruimtelijke ontwikkeling (bijvoorbeeld de bouw van een woonwijk of bedrijventerrein). De normeringsfunctie wordt onderscheiden in enerzijds de toetsingsfunctie (de verlening of weigering van vergunningen) en de verordeningsfunctie die betrekking heeft op het beoordelen van gebruiksactiviteiten. De gebruiksvoorschriften (in combinatie met de doeleindenomschrijving) geven het bestemmingsplan het karakter van een algemeen verbindend voorschrift (verordening). Omdat het bestemmingsplan naast een verordenende functie ook een planningsfunctie en een ontwikkelingsfunctie heeft, en belanghebbenden daarmee in een individueel belang kunnen worden geraakt, achtte de wetgever het noodzakelijk om rechtbeschermingsmogelijkheden te bieden tegen een bestemmingsplan.
Een beheersverordening kent (uit principe) geen planningsfunctie en ontwikkelingsfunctie. Deze functies zijn namelijk in strijd met de doelstelling van de beheersverordening: een eenvoudig instrument voor een (beheers)regeling die de bestaande situatie in laag dynamische gebieden (gebieden zonder ruimtelijke ontwikkelingen) beschermt.
Een belangrijk verschil dat met bovenstaande constatering samenhangt is, dat tegen een beheersverordening geen rechtsbescherming open staat (want het is een verordening) en tegen een bestemmingsplan wel. De rechtvaardiging op dit punt van de minister was, dat met een beheersverordening toch geen verandering ten opzichte van het feitelijk bestaande of vigerend (planologisch) bestaande gebruik wordt beoogd.
Aanvullende ruimtelijke instrumenten
De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijk beheer van het gebied en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, die voortvloeit uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen, waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Daarbij is onderscheid gemaakt in twee categorieën van vergunningsvrije bouwactiviteiten:
Voor vergunningsvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd.
Categorieën van gevallen tot afwijking
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht zijn ook categorieën van gevallen opgenomen (artikel 4), waarvoor door middel van een omgevingsvergunning van een bestemmingsplan of van een beheersverordening mag worden afgeweken.
Het gaat om -onder nadere voorwaarden- bijbehorende bouwwerken, infrastructurele of openbare voorzieningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dakkapellen/ opbouwen, een antenne-installatie, duurzame energie-installaties, gebruiks- veranderingen binnen de bebouwde kom en het gebruik van recreatiewoningen.
Voor de activiteiten, die via deze regeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent, dat er een beslistermijn van acht weken geldt met de mogelijkheid tot verdaging met zes weken na de datum van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag. Het niet tijdig beslissen leidt tot een vergunning van rechtswege. Nadat de vergunning is verleend, staat daartegen bezwaar en beroep open.
Planologische omgevingsvergunning
Voor, ten tijde van de vaststelling onvoorziene, grootschalige(r) ruimtelijke ontwikkelingen, die niet met de eerder genoemde instrumenten toegelaten zijn respectievelijk zijn te vergunnen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid om van een bestemmingsplan of van een beheersverordening af te wijken, indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich gedurende de werkingsduur van de verordening een situatie voordoen, die niet in deze beheersverordening past of met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, wordt deze ontwikkeling beoordeeld op ruimtelijk-planologische aanvaardbaarheid. Indien geconcludeerd wordt, dat medewerking kan worden verleend, biedt dit instrument daartoe de mogelijkheid.
Voor toepassing van dit juridisch-planologische instrument met een ruimtelijke onderbouwing geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn, waarin de ontwerp-vergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De gemeenteraad dient een verklaring van geen bedenkingen af te geven. De procedure heeft een beloop van vier tot zes maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen beroep open.
Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. De 'enge' benadering gaat uit van alles dat is gerealiseerd. Dit is dus de feitelijke bestaande situatie. Eventueel met beperkte uitbreidingen zoals aan- en uitbouwen of dakkapellen die men via een binnenplanse afwijking al kon realiseren.
Bij gebruik in ruime zin gaat het om de bestaande juridische regeling. Het betreft dan het planologisch gebruik, dat op grond van het geldende bestemmingsplan en/of verleende vrijstellingen, afwijkingen of vergunningen is toegelaten. Ook alle nog niet gerealiseerde, maar dus wel geldende, gebruiks- en bouwmogelijkheden vallen daaronder.
Uitgaande van de geldende planologische regeling kan men hier ook weer 'beperkt' of 'ruim' naar kijken. De ruimebenadering gaat uit van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het bestemmingsplan. De beperktebenadering gaat uit van de mogelijkheden binnen het bestemmingsplan die zijn gerealiseerd en de kleine (al dan niet gerealiseerde) uitbreidingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.
Inmiddels staat vast -volgens jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS)- dat het is toegestaan dit gebruik in ruime zin in een beheersverordening op te nemen. Daarmee blijven ook op grond van een beheersverordening kleinschalige, vrijwel altijd perceel gebonden, ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, die dus al eerder planologisch toelaatbaar zijn gesteld.
Cruciaal verschil met een bestemmingsplan is dat in een beheersverordening het bestaande feitelijke gebruik en de bestaande planologische situatie worden vastgelegd en dus geen ruimtelijk (planologisch) relevante ontwikkelingen.
De gronden die in het Tracé-besluit zijn aangewezen voor tijdelijke werken zijn in de beheersverordening vastgelegd overeenkomstig de actuele bestaande planologische gebruikssituatie. De tijdelijke functie van deze gronden is niet meer van toepassing vanwege de realisering van de A2.
Voor invulling van het begrip ‘bestaande situatie’ is in de onderhavige beheersverordening gekozen voor een invulling conform de bestaande situatie in 'enge zin' in overeenstemming met het bestaande planologisch gebruik en bebouwing volgens het bestemmingsplan' (zie hiervoor tevens paragraaf 2.4) met een beperkte verruiming (kleine ontwikkelingen die mogen volgens het bestemmingsplan, die nog niet zijn gerealiseerd) voor wat betreft de gronden die in het trace-besluit waren opgenomen. Voor wat betreft de gronden behorende bij het Landgoed - La Grande Suisse zijn de vigerende planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden overgenomen (= gebruik in 'ruime zin').
Het besluitgebied van de beheersverordening bestaat uit meerdere deelgebieden (Noord, Midden en Zuid). Voor deze deelgebieden is sprake van een lage dynamiek en zijn in beginsel geen ontwikkelingen meer voorzien. De beheersverordening maakt op de locaties dan ook geen ontwikkelingen mogelijk. Gelet op het voorgaande, is het mogelijk om een beheersverordening op te stellen.
Er is een inventarisatie gemaakt van de bestaande feitelijke en vigerende planologische situatie (bouwen en gebruik). Hierbij is gebruik gemaakt van:
De resultaten en conclusies van de inventarisatie zijn verwerkt in onderstaand overzicht:
Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden |
Afbeelding 2.1 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Noord 1
Afbeelding 2.2 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Noord 1
Afbeelding 2.3: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'landgoederenzone'
Afbeelding 2.4: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'landgoederenzone'
Afbeelding 2.5: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Terraspark/Ambyerveld'
Afbeelding 2.6: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Amby 1993'
Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden |
Afbeelding 2.7 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Noord 2
Afbeelding 2.8 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Noord 2
Afbeelding 2.9: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Nazareth'
Afbeelding 2.10: uitsnede van leggerkaart - watergang Kanjel (bron: waterschap Limburg)
Afbeelding 2.11: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Wyckerpoort deelgebied a'
Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden |
Afbeelding 2.12 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Noord 3
Afbeelding 2.13 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Noord 3
Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden |
Afbeelding 2.14 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Midden
Afbeelding 2.15 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Midden
Afbeelding 2.16: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Wyckerpoort deelgebied c'
Afbeelding 2.17: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Rijksweg 75'
Afbeelding 2.17: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Rijksweg 75'
Afbeelding 2.18 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Zuid
Afbeelding 2.19 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Zuid
Afbeelding 2.20: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Zuidelijk deel van Wyckerpoort en Oostermaas 1970'
Afbeelding 2.21: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Heer onder de Kerk 1992 Deelgebied 1b'
Afbeelding 2.22: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'De Heeg – Eyldergaard – Vroendaal'
Uit de inventarisatie kan het volgende worden opgemaakt:
In de onderliggende plannen zijn de gronden in hoofdzaak juridisch-planologisch bestemd ten behoeve van verkeer, groen (al dan niet direct bestemd of indirect voortvloeiende uit de onderliggende bestemmingen zoals bijvoorbeeld de bestemming 'Landgoed'), agrarisch (al dan niet met waarden), landgoed en natuur - 'Landgoed La Grande Suisse'.
In de onderliggende plannen zijn de juridisch-planologisch nader uit te werken uit werken gronden ('Woondoeleinden' en 'UMKBMV') feitelijk al uitgewerkt naar een verkeersbestemming inclusief groenvoorzieningen, doordat de gronden fysiek ingericht zijn voor verkeersdoeleinden en als groenvoorzieningen. Een uitwerking naar wonen en wonen/ kantoren/bedrijven/maatschappelijke voorzieningen is feitelijk niet meer mogelijk.
De opgenomen voorlopige bestemming in Landgoed La Grande Suisse is komen te vervallen (verloop tijdsperiode) en van toepassing is de planologische eindbestemming ter plaatse. Dit betreft de bestemming 'Natuur - Landgoed La Grande Suisse' volgens het bestemmingsplan 'landgoederenzone herziening La Grande Suisse (vastgesteld 2017-06-27).
Zie voor de analyse tevens de kaarten in bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto.
Gelet op de uitgevoerde inventarisatie is er voor gekozen om in deze beheersverordening het gebruik in 'enge zin' in overeenstemming met het bestaand planologisch gebruik en een wat ruimere benadering voor (kleinschalige) bebouwingsmogelijkheden volgens het voorheen geldende bestemmingsplan op te nemen omdat het besluitgebied in feite uitontwikkeld is voor wat betreft de gronden behorende tot het Tracé-besluit. Voor de gronden behorende bij het gebied van landgoed 'La Grande Suisse' is gekozen voor de ruimere gebruiksmogelijkheden, d.w.z de vigerende planologische regeling is in deze verordening onverkort overgenomen.
De planologische regelingen uit de onderliggende plannen zijn, met uitzondering van daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen, inhoudelijk verwerkt in met name het besluitgebied 'Verkeer'. Binnen dit besluitgebied zijn toegelaten wegen en wegverkeer, met daarbij behorende voorzieningen, zoals vluchtstroken, op- en afritten, bermen, wegmeubilair, verlichting en voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, toegangsportalen, nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, ontluchtingsinstallaties en daarmee vergelijkbare bouwwerken, viaducten, tunnels, onderdoorgangen en overige kunstwerken, voorzieningen voor het openbaar vervoer, geluidwerende voorzieningen, kunstobjecten, de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen ten behoeve van natuurcompensatie/-mitigatie en landschappelijke inpassing ter plaatse van het besluitsubvlak 'natuurcompensatie - natuurmitigatie - landschappelijk inpassing', groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, faunapassages - en faunavoorzieningen en additionele voorzieningen met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde bouwbepalingen voor bouwwerken.
Voor met name de reststroken langs het wegtracé geleden de daar van toepassing zijnde gebruiksfuncties.
In de beheersverordening is de planologische bestaande situatie op Landgoederenzone herziening La Grande Suisse vastgelegd.
Tevens is het grondwaterbeschermingsgebied (=milieubeschermingsgebied) en waterwingebied (milieubeschermingsgebied) voor zover gesitueerd in het verordeninggebied van de beheersverordening, zoals weergegeven op kaart 4 van de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg opgenomen en verwerkt in de beheersverordening als besluitvlak 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' respectievelijk besluitvlak 'milieuzone - waterwingebied'.
Afbeelding 2.23: grondwaterbeschermingsgebied (licht paars) en waterwingebied (groen) volgens kaart 4 van de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg (2021-05-21)
Afbeelding 2.24: grondwaterbeschermingsgebied (blauw gearceerd) en waterwingebied (blauw) volgens kaart 5 van de geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014 (2019-11-22)
Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk, dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het ruimtelijk en functioneel beheer van het gebied. Dat betekent dat elke gemeente vrij is om een passende vorm te bepalen.
De beheersverordening heeft wel een (bij wet voorgeschreven) digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro. De beheersverordening moet langs elektronische weg worden vastgelegd, vastgesteld en beschikbaar worden gesteld. Tevens dient aangesloten te worden bij de SVBP 2012. Ook een analoge illustratie (= verbeelding) is verplicht
Dat maakt, dat een beheersverordening bestaat uit:
Een object, dat bestaat uit het gebied, waarop de verordening betrekking heeft (het verordenings- of besluitgebied); deze is op de bijbehorende verbeelding aangegeven als het gebied van de verordening met één of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangegeven als besluit(sub)vlak;
Besluitgebied: Het besluitgebied is het gebied waarvoor de beheersverordening van toepassing is (weergegeven op vier analoge kaartbladen - zie bijlage 6 bij de toelichting). De regelingen die niet specifiek gekoppeld zijn aan een besluitvlak of een besluitsubvlak, zijn van toepassing op het hele besluitgebied. De regels zijn gericht op het behouden van de bestaande situatie. Het besluitgebied is weergegeven op de vier kaartbladen .
Besluitvlak (te vergelijken met bestemmingen en dubbelbestemmingen): Op het hele besluitgebied, of een bepaald deel daarvan, kan een besluitvlak zijn gelegd. In deze verordening is het besluitvlak 'Verkeer' opgenomen om de verschillende planologische regelingen per deelgebied op te nemen. In deze beheersverordening zijn tevens de instandhouding en bescherming van de functies binnen de gronden 'leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', 'Leiding - Riool' en 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie' als besluitvlak weergegeven.
Besluitsubvlak (te vergelijken met een gebiedsaanduiding): Dit is bedoeld om binnen een bepaald deel van het besluitvlak aanvullende regelingen te geven. In deze beheersverordening is hiervan gebruik gemaakt door de toevoeging met nadere aanduiding 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c' binnen het besluitvlak 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie'.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt verder dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:
Gekozen is voor een beheersverordening waarbij de bestaande situatie in 'enge zin' d.w.z. in overeenstemming met het bestaande planologisch gebruik en bebouwing volgens het bestemmingsplan op het besluitgebied van toepassing is verklaard. Dat wil zeggen dat daarmee de bestaande rechten zijn overgenomen en niet worden beperkt. Het besluitgebied bestaat uit meerdere deelgebieden (Noord, Midden en Zuid). Per deelgebied is op de verbeelding een besluitvlak opgenomen. Binnen het besluitgebied zijn, waar van toepassing besluitsubvlakken opgenomen. Het betreft gebieden waarvoor specifiek een aanvullende planregeling van toepassing is vanwege de aanwezigheid van leidingen en archeologische waarden.
Onderhavige beheersverordening bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij de beheersverordening is ook een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom deze beheersverordening is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening, te weten: "voor het beheren van het gebied door het vastleggen van de bestaande situatie in enge zin".
Het gebied van de verordening is op de illustratie (=verbeelding) aangegeven. Op de illustratie zijn aangegeven:
Besluitsubvlakken voor bouwen en gebruik: 'bouwvlak', 'specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw toegestaan [sba-nt]' en 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a', 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c', 'natuurcompensatie, natuurmitigatie -landschappelijk inpassing', 'crematorium', 'parkeerterrein', 'bijgebouwen', 'vrijwaringszone - weg', 'vrijwaringszone - tunnel', 'milieuzone - bodembeschermingsgebied', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', milieuzone - waterwingebied' en 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument [sba-rm]'.
De gebruiksfunctie en beheer van de gronden gelegen binnen de grens van het besluitgebied is geregeld binnen de beheersverordening. Het besluitvlak geeft de gebruiksfunctie weer van een perceel in een beheersverordening. Deze wordt middels een kleur weergegeven. Het besluitsubvlak geeft een nadere specificering van de gebruiksfunctie of bouwfunctie weer.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde besluit(sub)vlakken is een GBKN-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In de verordening is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde gebruiksfunctie (=besluit(sub)vlak) toegekend.
Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de illustratie (= verbeelding), zijn alle besluitvlakken en het besluitsubvlakken zichtbaar.
De analoge overzichtkaart ten behoeve van de illustratie is als bijlage 3 bij de toelichting van de beheersverordening gevoegd. De analoge illustratiekaart is als bijlage 6 bij de toelichting de beheersverordening gevoegd.
De regels in deze beheersverordening bestaan de volgende hoofdstukken:
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende besluitvlakken.
In dit hoofdstuk is in artikel 1 een aantal begrippen opgenomen die van toepassing zijn op de regels van de beheersverordening. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van de verordening onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. In de begripsbepalingen is onder meer het begrip ‘bestaand(e)' opgenomen om de bestaande situatie te kunnen bepalen ten aanzien van gebruik en bouwwerken.
In dit hoofdstuk zijn de gebruiks- en bouwregels opgenomen. Voor alle besluit- en subbesluitvlakken geldt dat de bestemmingen en aanduidingen uit de onderliggende bestemmingsplannen zijn overgenomen inclusief de daarbij behorende relevante voorschriften uit die plannen.
Het besluitvlak 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden die behoren bij een agrarisch bedrijf en kunnen gebruikt worden voor hoofdzakelijk grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie worden gebouwd.
Het besluitvlak 'Agrarisch met waarden' is toegekend aan de gronden met natuurwaarden en landschappelijke waarden die behoren bij een agrarisch bedrijf dat (deels) gesitueerd is binnen de gemeente Meerssen en een volledig binnen de gemeente Maastricht gelegen agrarisch bedrijf. De gronden kunnen gebruikt worden voor de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat een paardenhouderij niet is toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie worden gebouwd.
Natuur- Landgoed La Grande Suisse
Het besluitvlak 'Natuur - La Grande Suisse' heeft betrekking op de gronden waar Monuta in het monumentale complex ''La Grande Suisse", dat onderdeel uitmaakt van de landgoederenzone van Maastricht, een uitvaartcentrum met crematorium met ondergeschikte horeca en kantoren heeft gevestigd. Op deze gronden zijn bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie toegestaan.
Het besluitvlak 'Landgoed' is toegekend aan de gronden die behoren bij een bestaand landgoed (Kruisdonk) gesitueerd binnen de gemeente. De gronden behorende bij het landgoed moeten worden gebruikt overeenkomstig de bestemming (groenvoorziening en boombeplanting). Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie worden gebouwd.
Het besluitvlak 'Tuin' betreft de voortuinen van de naastliggende woningen, waarbinnen tuinen en erven, groenvoorzieningen, verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het besluitvlak 'Verkeer' is toegekend aan de gronden ten dienste van de hoofdontsluitingswegen, de daarop aantakkende wegen, paden, verkeers- en (openbare)groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, faunapassages en -voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, alsmede de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen ten behoeve van natuurcompensatie/-mitigatie en landschappelijke inpassing ter plaatse van het besluitsubvlak 'natuurcompensatie, natuurmitigatie -landschappelijk inpassing'. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
Voor zowel het gebruik als bouwen geldt de bestaande situatie.
Het besluitvlak 'Leiding - Gas' betreft de beschermingszone van de in het beheersverordening gebied (zuidelijk deel) gesitueerde gasleiding. De leiding zelf ligt buiten het beheersgebied. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de leiding.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Het besluitvlak 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' betreft de beschermingszone ter weerszijde van de in het beheersverordening gebied (noordelijk deel) gesitueerde 150kV hoogspanningsverbinding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de hoogspanningslijn.
Het besluitvlak 'Leiding - Riool' betreft de rioolpersleiding met beschermingszone gesitueerd in het beheersverordening gebied (zuidelijk deel). Binnen deze beschermingszone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de leiding.
Het besluitvlak 'Leiding - Water' betreft de watertransportleiding met beschermingszone gesitueerd in het beheersverordening gebied. Binnen deze beschermingszone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de leiding.
Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie
Het besluitvlak 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie' geeft de gronden aan die bestemd zijn ter verwezenlijking van de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden. In het beheerverordeningsgebied komt de archeologische zone 'c' alsmede diverse gemarkeerde vindplaatsen voor. Deze zone is als besluitsubvlak nader aangeduid als 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c'.
Voor deze zone geldt dat het behoud van het bodemarchief in situ voor het behoud ex situ gaat. De zone correspondeert met de op beleidskaart(en) aangeduide gebieden en de daaraan gekoppelde archeologische ondergrenzen voor oppervlakte en diepte, waarboven sprake is van een onderzoeksplicht. Indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden met het oog op het behoud van het bodemarchief ex situ.
Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, primair aangewezen voor de aanleg, beheer en onderhoud van de watergang(en) met beschermingszones. Bouwwerken tot 1 meter ten dienste van de watergang kunnen worden gebouwd. Deze regeling geldt niet indien het besluitvlak samenvalt met het besluitvlak 'Verkeer'.
In de algemene regels is een anti-dubbeltelbepaling opgenomen, overige regels (wettelijke regelingen, voorrangregels gebruiksregels besluitvlakken, 'vrijwaringszone-weg', 'vrijwaringszone-tunnel', 'milieuzone-bodembeschermings- gebied, 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - waterwingebied'), algemene bouwregels (afwijkende maten, ondergeschikte bouwdelen, ondergronds bouwen, antennemasten en zendmasten), algemene gebruiksregels (strijdige gebruik, parkeernormen) en algemene wijzigingsregels opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Omdat de planologische situatie als uitgangspunt is genomen, is er een overgangsrechtelijke bepaling in de regels opgenomen. Deze houdt in dat bouwwerken en gebruik in strijd met de beheersverordening mag worden voortgezet als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend of als het gebruik in overeenstemming was met de voorheen vigerende plannen.
In de slotregel is de officiële naam van de verordening bepaald. Onder deze naam kan de beheersverordening worden aangehaald.
Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op enkele sectorale aspecten van de 'Beheersverordening A2 Noord en Zuid’.
Nu binnen het besluitgebied alleen sprake is van een beheersituatie en er dus geen ontwikkelingen plaatsvinden, te herleiden op basis van beleid, en in de huidige situatie niet is gebleken van knelpunten, kan in zijn algemeenheid worden vastgesteld dat de uitvoering van het plan niet zal leiden tot nadelige gevolgen voor de omgeving. In beginsel is onderzoek dan ook niet nodig. Per omgevingsaspect is beoordeeld of een nader onderzoek toch gewenst is.
De beoordeling is opgenomen in de navolgende paragrafen opgenomen.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Vanaf 2023 (naar verwachting) treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI). Met de NOVI, vastgesteld op 11 september 2020, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is zelfbindend voor het Rijk. De rijksoverheid zet er wel op in dat provincies en gemeenten bij het vaststellen van hun eigen omgevingsvisies rekening houden met wat er in de NOVI staat. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.
Het instrument omgevingsvisie komt in de plaats van gebiedsdekkende structuurvisies, de relevante delen van de natuurvisie, verkeers- en vervoerplannen, strategische gedeelten van nationale en provinciale waterplannen en milieubeleidsplannen. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De delen van verplichte plannen die hun werking behouden, worden gelezen in het licht van de in werking getreden NOVI. Het gaat dan om delen van de volgende plannen:
Daarnaast is er de Structuurvisie Bodem en Ondergrond (STRONG. Deze gaat niet op in de NOVI, maar wordt vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op basis van een gelijkstellingsbepaling) van rechtswege omgezet in een programma: Programma ondergrond.
Afbeelding 4.1: Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving (bron: NOVI)
In de NOVI worden de nationale belangen genoemd die gewaarborgd moeten worden in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld ook om behoud en versterking van cultureel erfgoed en landschappelijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang. De NOVI gaat uit van vier prioritaire opgaven:
Hierbij worden drie inrichtingsprincipes gehanteerd die helpen om in een specifieke casus of gebied bij botsende belangen een zorgvuldige weging tussen nationale belangen te maken. Die inrichtingsprincipes zijn:
Op deze beheersverordening is geen van de onderwerpen die door het Rijk in de visie worden aangestipt van belang.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden.
Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie- c.q. land overschrijdende onderwerpen.
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden.
De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.
De structuurvisie is relevant wanneer de gemeente in haar bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die van nationaal belang zijn.
Op deze beheersverordening is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing.
Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
Afbeelding 4.2: situering 150Kv-hoogspanningsverbinding (bron: Hoogspannings Netkaart)
Binnen het beheersverordeninggebied (noordelijk deel) is een hoogspanningsverbinding gelegen, alsmede in het zuidelijk deel (de beschermingszone behorende bij een gastransportleiding). De belangen van deze leidingen inclusief beschermingszone zijn gewaarborgd door toepassing van een planregeling. Zie verder hiervoor paragraaf 5.5.
De overige nationale belangen zoals bedoeld in het Barro leveren géén belemmering op (zie tevens hoofdstuk 5. Verder zijn er géén regels uit het Barro van toepassing op deze beheersverordening.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed door op verantwoorde wijze om te gaan met archeologische belangen in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard (opgraven en bewaren in depot).
Van belang is dat door middel van veldonderzoek vroegtijdig inzicht wordt gegeven in de archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op deze manier kunnen de aanwezige waarden bij de planontwikkeling voldoende worden gewaarborgd.
Het Verdrag van Valletta is vervolgens door vertaald in Nederlandse wet- en regelgeving.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988, alsmede tot een aanvulling op, of wijziging van, bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 van kracht werd. Sinds de inwerkingtreding van deze wet is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen.
Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig (al vroeg in het proces) rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. De eigen rol van de overheden wordt hierbij steeds belangrijker. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe plannen.
Belangrijke punten in de wet zijn onder andere:
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat archeologisch onderzoek en opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.
Een aantal onderdelen van de Erfgoedwet gaat over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:
Met het aspect archeologie is rekening gehouden in onderhavige beheersverordening (zie hiervoor paragraaf 5.5).
Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011) In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Het aspect cultuurhistorie levert géén belemmering op (zie hiervoor paragraaf 5.5).
Provinciale omgevingsvisie Limburg (POVI)
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Povi vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is via een interactief proces met overheden, semi-overheden, belangenorganisaties en burgers opgesteld. De POVI is in werking getreden op 25 oktober 2021.
De POVI is een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. De POVI kijkt echter breder dan enkel naar de fysieke leefomgeving. Dat wil zeggen dat de visie ook ingaat op onderwerpen als gezondheid en veiligheid, economie en sociale aspecten. Dit in onderlinge samenhang en met oog voor de internationale context waarin Limburg zich bevindt. De opzet en scope van de Omgevingsvisie (fysieke leefomgeving in brede zin) sluiten aan bij de nieuwe Omgevingswet (beoogde inwerkingtreding per 01-07-2022).
Er is één Provinciale Omgevingsvisie voor het grondgebied van Limburg. Deze omgevingsvisie is opgebouwd uit met elkaar samenhangende en afgestemde (beleids-)modules, zowel gebiedsgericht als thematisch. In de Omgevingswet zijn geen regels gesteld over een verplichting tot actualiseren of een (vaste) termijn waarbinnen een actualisatie van de Omgevingsvisie moet plaatsvinden. Dit biedt de flexibiliteit om, (als dat nodig is) via partiële herzieningen één of meerdere modules van de Omgevingsvisie aan te passen, waarbij de integraliteit van de Omgevingsvisie in de gaten gehouden moet worden. Impulsen hiertoe kunnen voortkomen uit nieuwe college- of coalitieprogramma’s, maatschappelijke ontwikkelingen, monitoring en evaluatie, en wetgeving. De geconsolideerde Omgevingsvisie bevat voor alle modules altijd de actuele versies.
Bij de operationalisering van beleidsdoelen uit een omgevingsvisie spelen programma’s een belangrijke rol. Een programma kan een sectoraal of gebiedsgericht karakter hebben en kan verschillende elementen bevatten. Het kan ook kaders stellen voor de uitoefening van bevoegdheden door het bestuursorgaan dat het programma vaststelt.
Een programma bevat voor één of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:
Overheden kunnen kiezen hoe en waarvoor ze programma’s inzetten. Een omgevingsvisie kan globaal worden gehouden. Het beleid wordt dan verder uitgewerkt in programma’s. Met een specifieke omgevingsvisie kan juist minder met programma’s worden gewerkt. Limburg kiest voor een Omgevingsvisie op hoofdlijnen, waardoor er ruimte is om in samenhang met de vierjaarlijkse bestuurscyclus accenten en prioriteiten te bepalen. Dit kan waar nodig in combinatie met het op onderdelen (modulair) actualiseren van de Omgevingsvisie. Het ligt voor de hand dat wanneer een projectbesluit wordt voorbereid of wanneer de Omgevingsverordening wordt aangepast, dit in de omgevingsvisie of in een programma wordt aangekondigd.
Voor enkele onderwerpen zijn programma’s wettelijk voorgeschreven ter implementatie van EU-richtlijnen. Voor de Provincie zijn vier programma’s verplicht:
Afbeelding 4.3: uitsnede uit Omgevingsvisie Limburg (regiokaart Zuid-Limburg)
Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.
De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart.
Gezien de stapeling van grote opgaven én kansen in een gebied met een bijzonder karakter en de opkomst van thema’s met (soms nog onbekende) ruimtevragen, onderscheiden we hier opgaven in vier lagen, met elk een verschillend gericht beleid. Deze vier lagen zijn:
Ontwerp Omgevingsverordening Limburg
Op dit moment geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die de huidige gaat vervangen en past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de POVI.
Het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) heeft van 7 juni tot en met 19 juli 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. Op basis van de ontvangen zienswijzen kan de inhoud van de verordening nog gewijzigd worden. Uiteindelijk zullen Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vaststellen. Dat zal naar verwachting vóór de inwerking treding van de Omgevingswet.
In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening. De Omgevingsverordening bevat grofweg twee typen regels:
In de Omgevingsverordening Limburg staan instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen als zij een omgevingsplan vaststellen of wijzigen. In artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 was bepaald dat de instructieregels die waren opgenomen in hoofdstuk 2 van die verordening niet alleen voor ‘bestemmingsplannen’ golden, maar breder voor ‘ruimtelijke plannen’. Hieronder werden niet alleen bestemmingsplannen begrepen, maar onder meer ook wijzigings-of uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarmee werd afgeweken van het bestemmingsplan.
Een soortgelijke bepaling in de omgevingsverordening is onder de Omgevingswet niet meer nodig. Voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplan- activiteit geldende instructieregels namelijk rechtstreeks op grond van de artikelen 8.0b en 8.0c van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Deze artikelen bepalen dat de instructieregels van de Omgevingsverordening voor het vaststellen van een omgevingsplan, overeenkomstig worden toegepast als beoordelingsregel bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014
12 december 2014 is het POL2014 vastgesteld. De centrale ambitie van de provincie Limburg komt voort uit de Limburg Agenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral om ook te blijven.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgave op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. Kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verwerving van functies, in kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. De belangrijkste uitdaging die in het POL2014 wordt gesteld is het maken van een omslag 'van kwantiteit naar kwaliteit' en zo meer schaarste creëren.
Afbeelding 4.4: gebiedsaanduiding zonering POL2014 (bron: polviewer.nl)
Afbeelding 4.5: gebiedsaanduiding wonen en leefbaarheid POL2014 (bron: polviewer.nl)
Het besluitgebied is gesitueerd in de zone 'overig bebouwd gebied' binnen bebouwd gebied/stedelijk centrum, wat bestaat uit gemengde woon- en werkgebieden met voorzieningen. Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving is een belangrijk uitgangspunt binnen deze zone. Een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat kan niet zonder een woon- en leefomgeving van goede kwaliteit, waarin burgers graag wonen en ondernemers graag hun bedrijf vestigen en waar het gezond en veilig leven is. Die leefomgeving heeft een fysieke en sociale kant. De sociale kant omvat aspecten zoals sociale cohesie, sociale veiligheid, verenigingsleven, toegang tot sport en cultuur. De beleidsaccenten in deze zone liggen op de transformatie van de regionale woningvoorraad, het verbeteren/ optimaliseren van de bereikbaarheid, de balans in voorzieningen en detailhandel, ontwikkeling van stedelijk groen en water en kwaliteit van de leefomgeving. De overige aanduidingen voor gebouwde gebieden zijn 'Bedrijventerrein' en 'Stedelijk centrum', deze zijn niet van toepassing op het plangebied.
Het besluitgebied behorende bij de beheersverordening past binnen de uitgangspunten die gelden voor de zones 'Overig bebouwd gebied', 'bebouwd gebied'/stedelijk centrum'. Het plan is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten zoals vastgesteld in het POL2014.
Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL)
In de Omgevingsverordening Limburg zijn bepalingen opgenomen die bij het opstellen van plannen, waaronder begrepen beheersverordeningen in acht moeten worden genomen. Hierin zijn zowel beleidsmatige uitgangspunten als gebied specifieke aspecten opgenomen.
De provinciale belangen zoals bedoeld in de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening leveren géén belemmering op.
Omgevingsvisie Maastricht 2040 (2019)
Op 6 oktober 2020 is de Omgevingsvisie Maastricht 2040 vastgesteld door de gemeenteraad van Maastricht. Daarin is de gewenste koers voor de gemeente beschreven. In deze visie zijn drie verbindende thema's gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen. Het betreft de volgende thema's:
De beheersverordening draagt bij aan het bevorderen van het thema 'gezond en leefbaar', omdat met het juridisch-planologisch borgen van de bestaande situatie de verbetering van de leefkwaliteit in het gebied door de aanleg van de A2 Passage Maastricht gewaarborgd wordt. Bovendien is er sprake van een verbetering van de ruimtelijk-stedenbouwkundige kwaliteit en is er geen sprake van een schadelijke ontwikkeling of effect in de fysieke leefomgeving.
Archeologie- en cultuurbeleid Maastricht
In de Nederlandse wetgeving is aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven doordat gemeenten bij het vaststellen van plannen rekening dienen te houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor het bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
Beleid archeologie gemeente Maastricht
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie). Daarnaast zijn een aantal onderdelen beschermd als dominant en kenmerkend bouwwerk en waardevol cultuurhistorisch element.
Beleid cultuurhistorie Maastricht
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie). Daarnaast zijn een aantal onderdelen beschermd als dominant en kenmerkend bouwwerk en waardevol cultuurhistorisch element. Het Maastrichts Erfgoedsysteem geeft inzicht in hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen cultuurhistorische attentiegebieden en cultuurhistorisch waardevolle objecten.
De gemeente Maastricht werkt met het Maastrichts Planologisch Erfgoedsysteem en beschikt over een vastgestelde beleidsnota die wordt gebruikt als basis voor een bestemmingsplan/beheers- verordening. Zie verder paragraaf 5.5.
Op basis van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ van de Wet milieubeheer) dient voor deze beheersverordening het aspect luchtkwaliteit worden beoordeeld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Een beheersverordening ziet alleen op het beheer van een gebied (conserverend van aard), waardoor er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De concentraties lucht- verontreinigende stoffen veranderen derhalve niet als gevolg van dit plan. Om die reden is het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek en de toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet aan de orde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de concentraties van de meest van belang zijnde stoffen bepaald ter plaatse van het besluitgebied. Voor wegverkeer zijn dit stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In de volgende afbeeldingen (afbeeldingen 5.1 en 5.2) zijn de concentraties van deze stoffen weergegeven voor het peiljaar 2021. Deze concentraties zijn afkomstig van de NSL-monitoringstool.
Afbeelding 5.1: uitsnede uit NSL-kaart noordelijk gedeelte A2 Passage Maastricht (bron: Nsl-monitoring)
Afbeelding 5.2: uitsnede uit NSL-kaart noordelijk gedeelte A2 Passage Maastricht (bron: NSl-monitoring)
in 2021 liggen de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied van de beheersverordening (langs wegen) onder de grenswaarden en onder het maximaal toelaatbaar aantal overschrijdingsdagen PM10. Het aspect ‘Luchtkwaliteit’ leidt niet tot belemmeringen, omdat de overschrijdingen niet plaatsvinden op locaties waar langdurig mensen verblijven. Daarnaast nemen de concentraties in de toekomst af door de maatregelen in het NSL en de trend dat in toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties afnemen.
Wet Geluidhinder (wegverkeerslawaai)
De Wet geluidhinder (Wgh) verlangt inzicht in de akoestische effecten bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen of scholen of geluidbronnen.
Nu de beheersverordening alleen ziet op het beheer van het besluitgebied en geen sprake is van ontwikkelingen, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Geluid’ onderzoek te doen.
Het aspect ‘Geluid’ leidt niet tot belemmeringen.
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
Nu de beheersverordening alleen ziet op het beheer van het besluitgebied en geen sprake is van ontwikkelingen, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Bodemkwaliteit’ nader onderzoek te doen.
Het aspect ‘Bodemkwaliteit’ leidt niet tot belemmeringen.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Deze risico's kunnen hun weerslag hebben op de omgeving. Het wettelijke kader voor externe veiligheid bestaat onder meer uit:
Enerzijds gaat het over de risicobronnen (bedrijven of transportroutes). Anderzijds gaat het over de risico-ontvangers (omstanders die niets met de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen te maken hebben). Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn gebouwen, waarin (of waarbij) groepen van circa 50 personen of groter, gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen beperkt zelfredzaam zijn (zoals zieken, bejaarden of gehandicapten). Beperkt kwetsbare objecten zijn verspreid liggende woningen en bedrijven waarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven. In de landelijke wetgeving wordt meer gedetailleerd beschreven wat eronder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in de wetgeving niet limitatief is, zodat er in de verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest.
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. Het beleid omtrent externe veiligheid heeft betrekking op drie risicobronnen, te weten inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen, Bevi) transportroutes (het Besluit externe veiligheid transportroutes ,Bevt) en buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen, Bevb).
In artikel 5 van het Bevi en artikel 11 van het Bevb is opgenomen dat voor een beheersverordening alleen de PR 10-6 contour in acht dient te worden genomen als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
In artikel 2 van het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Bevt), is echter opgenomen dat eveneens voldaan moet worden aan de PR 10-6 contour. Formeel behoeft dus alleen toetsing plaats te vinden aan de PR 10-6 contour.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Gelijk met het Bevb is de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Deze regeling is een nadere invulling van het Bevb waarin aanwijzingen, methodieken, maatregelen en randvoorwaarden worden vastgelegd. Vooralsnog geldt de Revb dan alleen voor hogedruk aardgasleidingen en voor leidingen met K1-, K2- en K3-vloeistoffen. Overige leidingen zoals etheenleidingen, propeenleidingen e.d. worden in een later stadium toegevoegd.
In het gebied (noordelijk deel) is een hogedruk gasleiding gesitueerd met beschermingszone dat voor deels gesitueerd is binnen het beheersgebied (aan de westzijde van de A2 in het gebied Nazareth bij Kolonel Johnsonstraat / tunnel). Deze leiding vormt geen bedreiging voor de omgeving (toegelaten functies in het beheersgebied) in het kader van externe veiligheid.
Afbeelding 5.3: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding
Afbeelding 5.4: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding
Afbeelding 5.5: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding
Afbeelding 5.6: situering gasleiding in het verordeningsgebied (noordelijk deel)
In het gebied (zuidelijk deel) is een hogedruk gasleiding gesitueerd, waarvan de beschermingszone voor een klein deel gesitueerd is binnen het beheersgebied (aan de oostzijde van de A2 in het gebied De Heeg-Eyldergaard - Voerendaal). Deze leiding vormt geen bedreiging voor de omgeving (toegelaten functies in het beheersgebied) in het kader van externe veiligheid.
Afbeelding 5.7: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding
Afbeelding 5.8: situering gasleiding in het verordeningsgebied (zuidelijk deel)
De A2 zelf is een transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Binnen de PR 10-6 contour zijn geen kwestbare functies c.q. (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.
De beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Vanuit een beheersverordening is toetsing aan de PR 10-6 contour noodzakelijk. In het besluitgebied zelf (transportroute gevaarlijke stoffen) en de omgeving van het besluitgebied (aardgasleiding) komen risicobronnen voor. Deze risicobronnen hebben PR 10-6 contouren met planologische beperkingen. Geen van deze beperkingen werken belemmerend ten aanzien van de toegelaten functies in het besluitgebied. Derhalve gelden er vanuit externe veiligheid géén belemmeringen.
5.5 Archeologie en cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie). Daarnaast zijn een aantal onderdelen beschermd als dominant en kenmerkend bouwwerk en waardevol cultuurhistorisch element.
Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische waarden niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden die volgens de in beleidsnota “Springlevend Verleden. Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2007-2012” daarvoor in aanmerking komen, een nader onderzoek gedaan worden naar archeologische waarden. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord zal worden, moet de initiatiefnemer de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen veilig te stellen alsmede de resultaten uit te werken en in een eindrapportage te presenteren.
De gemeente beschikt over een vastgestelde beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. Op de archeologische beleidskaart van de Gemeente Maastricht zijn grenzen met betrekking tot diepte van de ingreep en omvang van het plangebied gekoppeld aan gebieden, die bij bepaalde waarden vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek, mits ze verder dan 50 meter van bekende archeologische vindplaatsen gelegen zijn.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Maastricht, behorende tot het Maastrichts Planologisch Erfgoedsysteem met daarbij behorende beleidsnota, zijn grenzen met betrekking tot diepte van de ingreep en omvang van het plangebied gekoppeld aan nader geformuleerde en vastgelegde gebieden. Op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid is de gemeente Maastricht in drie zones ingedeeld (zie afbeelding 5.3):
De dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie' ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Eén van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen.
Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Al naar gelang de diepte van de bodemingreep en de oppervlakte van het projectgebied geldt in deze zones een onderzoeksplicht.
Afbeelding 5.9: archeologische beleidskaart van de gemeente Maastricht
Binnen het gebied bevinden zich archeologische waarden. Het besluitgebied van de beheersverordeming is gelegen in de archeologische zone c en valt daarmee onder de archeologische beleidsregel van de gemeente Maastricht. Uitgangspunt van deze beleidsregel is het behoud van het rijke bodemarchief van Maastricht ter plekke (behoud in situ). Al naar gelang de diepte van de ingreep en de oppervlakte van de ingreep geldt in zone c een archeologische onderzoeksplicht.
Aangezien er binnen het besluitgebied van de beheersverordening geen ontwikkelingen zijn voorzien en alleen sprake is van het vastleggen van de bestaande situatie, zullen deze waarden niet worden aangetast.
In alle gevallen geldt wel, dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister dan wel de gemeente Maastricht conform de Erfgoedwet (artikel 5.10 & 5.11).
Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011) In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Binnen het besluitgebied zijn geen van belang zijnde cultuurhistorische waarden en/of objecten gesitueerd die nadere bescherming behoeven. Bovendien legt de voorliggende beheersverordening de bestaande situatie vast en worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve zijn de cultuurhistorische waarden, voor zover aanwezig, in deze beheersverordening gewaarborgd.
5.7 Bedrijven en milieuzonering
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (meest actuele versie uit 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen.
Aan de VNG richtafstanden dient getoetst te worden bij ontwikkelingen. Omdat in deze beheersverordening geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is toetsing aan de richtafstanden niet benodigd.
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.
Afbeelding 5.10: overzicht EHS en Natura 2000. Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 (met oranje zijn de Natura 2000-gebieden aangegeven)
Afbeelding 5.11: overzicht Natura 2000-gebieden - (bron: polviewer.nl)
Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor:
De provincie dient voor deze Natura 2000-gebieden een Natuurbeheerplan op te stellen. De provincie Limburg heeft dit gedaan in een Natuurbeheerplan. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Daarnaast staan in het beheerplan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt. Naast de maatregelen in het beheerplan kunnen provincies:
Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
Afbeelding 5.12: ligging plangebied t.o.v. NNN in Limburg (bron. polviewer.nl)
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natuurnetwerk Nederland (NNN), is een wettelijk voorgeschreven samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Streven is de ernstig bedreigde biodiversiteit in Nederland te stabiliseren. Vanaf 2014 zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk, de rijksoverheid heeft de taken met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het netwerk aan hen overgedragen. De Ecologische Hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelings- gebieden en verbindingszones en heeft een planologische bescherming.
In het POL2014 van de provincie Limburg is de "Goudgroene Natuurzone" opgenomen waarmee invulling wordt gegevens aan de opdracht die de provincies van het rijk hebben gekregen voor de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, en de verankering daarvan in het provinciale planologische beleid. Met de aanwijzing van de zilvergroene en bronsgroene natuur- en landschapszones stimuleert de provincie het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap ook buiten de goudgroene zone. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.
Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden boven op de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen.
Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
De beheersverordening ziet alleen op het beheer van het besluitgebied. Er is geen sprake van ontwikkelingen. Nu in deze situatie geen sprake is natuurwaarden die een nadere afweging eisen, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Natuur en ecologie’ onderzoek te doen. Het aspect ‘Natuur en ecologie’ leidt niet tot belemmeringen.
Het beleid voor elektromagnetische velden is opgenomen in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4), de Toekomstagenda Milieu en de beleidsnota Nuchter Omgaan met Risico's, beslissen met gevoel voor onzekerheden (2004). Het ministerie van Infrastructuur en milieu heeft het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen uitgewerkt in een advies van oktober 2005. Dit advies is verder toegelicht in een brief van november 2008. De gemeente Maastricht hanteert het rijksadvies als beleidsuitgangspunt. Dit houdt in dat er bij nieuwbouwplannen of het realiseren van nieuwe hoogspanningslijnen voorkomen dient te worden dat er gevoelige bestemmingen terecht komen in een zone waar het magnetische veld gemiddeld over een jaar hoger is dan de norm van 0,4 microtesla.
Afbeelding 5.13: situering 150Kv-hoogspanningsverbinding
Over een deel van beheersverordeningsgebied (deelgebied Noord) loopt een 150kV hoogspanningsverbinding met daaromheen een beschermingszone. Deze hoogspanningsverbinding met beschermingszone is planologisch geborgd in onderhavig beheersverordening door middel van het besluitsubvlak 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' met een daarop afgestemde regeling ter bescherming van de belangen van deze leiding en daarbij behorende beschermingsgebied (in verband met de gezondheid - stralingseffect).
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, beheersverordeningen inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassings- verklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
De initiatiefnemer van een planontwikkeling dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Vanuit het Provinciale beleid zijn provincie brede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg zijn de relevante beleidsstukken op provinciaal niveau.
Vanuit waterschap Limburg is het Waterbeheerplan 2016-2021 een belangrijk beleidsdocument voor het aspect water waarmee rekening gehouden dient te worden. In het kader van het beleid van zowel het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
Met de wettelijke verankering van de watertoets in het Bro 1985 worden initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen verplicht “een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding” op te nemen in de toelichting van onder meer streekplannen en bestemmingsplannen/beheersverordeningen.
Met de vaststelling van voorliggende beheersverordening verandert er niets in de waterhuishoudkundige situatie in het besluitgebied. De beheersverordening zet enkel de bestaande planologische situatie voort. Het plan voldoet dan ook aan de randvoorwaarden van het Waterschap. Bij eventuele ontwikkelingen is het standstill-principe van toepassing. Dit betekent dat een toename in verharding gecompenseerd dient te worden zodat de waterbergingscapaciteit niet afneemt.
Afbeelding 5.14: uitsnede uit de leggerkaart (bron: waterschap Limburg)
Afbeelding 5.15: uitsnede uit de leggerkaart (bron: waterschap Limburg)
Afbeelding 5.16: situering riooltransportleiding en watertransportleiding in het verordeningsgebied (noordelijk deel)
Afbeelding 5.17: situering riooltransportleiding en watertransportleiding in het verordeningsgebied (zuidelijk deel)
De bestaande watergangen met beschermingszones gesitueerd in het verordeningsgebied zijn in deze beheersverordening als besluitvlak 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen.
De bestaande riooltransportleiding en watertransportleiding (met de daarbij behorende beschermingzones) zijn in deze beheersverordening als besluitvlak 'Leiding - Riool' respectievelijk besluitvlak 'Leiding - Water' opgenomen.
De beheersverordening ziet alleen op het beheer van het besluitgebied. Er is geen sprake van ontwikkelingen. Nu in deze situatie geen sprake is van knelpunten, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Water’ onderzoek te doen. Het aspect ‘Water’ leidt daarom niet tot belemmeringen.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Het is niet mogelijk een exploitatieplan te koppelen aan een beheersverordening. Een en ander heeft zijn oorsprong in het feit dat met een beheersverordening geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die niet reeds via een ander ruimtelijk plan (bestemmingsplan, projectafwijkingsbesluit, afwijking) zijn vastgelegd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beheersverordening is, met inachtneming van het onderstaande, verzekerd:
Ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet moet de gemeente een inspraakverordening vaststellen, die regels stelt voor de inspraak bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. In die verordening is bepaald welke ruimtelijke beleidsvoornemens via de in de inspraakverordening voorgeschreven procedure worden voorbereid.
Alvorens deze beheersverordening procedureel vast te stellen heeft ter voorbereiding overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg, Prorail, Rijkswaterstaat, Waterschapsbedrijf Limburg, Tennet. Hieronder wordt kort ingegaan op de reacties van deze instanties:
De provincie Limburg heeft geen opmerkingen op de beheersverordening.
Prorail heeft geen opmerkingen op de beheersverordening.
Rijkswaterstaat verzoekt twee wijzigingen in de beheersverordening op te nemen, te weten:
Aan het verzoek is gehoor gegeven.
WaterleidingmaatschappijLimburg
Verzocht wordt in de beheersverordening rekening te houden met de leidingen van de Waterleidingsmaatschappij Limburg.
Aan het verzoek is gehoor gegeven.
Verzocht wordt in de beheersverordening rekening te houden met de leidingen van het Waterschapsbedrijf.
Aan het verzoek is gehoor gegeven.
Verzocht wordt in de beheersverordening rekening te houden met de de rangorde van dubbelbestemmingen c.q. gebiedsregels en de planregels op enkele punten aan te passen overeenkomstig de gehanteerde standaard door de Gasunie.
Aan het verzoek is gehoor gegeven.
Verzocht wordt een afwijking op te nemen in de planregels voor het bouwen onder de hoogspanningsleiding, ten behoeve van het veilig en ongestoord functioneren van de verbinding en het voorkomen van ongevallen. Daarnaast wordt verzocht advies- verplichting in de planregels op te nemen voor werkzaamheden binnen de belemmeringenstrook.
Aan het verzoek is gehoor gegeven.
Het vaststellen van een beheersverordening betreft de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften. Op een dergelijk besluit is hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, met dien verstande dat afdeling 3.2 Awb ingevolge artikel 3:1 lid 1 Awb alleen van toepassing is voor zover de aard van de algemeen verbindende voorschriften zich niet tegen toepassing van de in die afdeling opgenomen voorschriften betreffende zorgvuldigheid en belangenafweging verzet.
Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen bezwaar bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter worden aangetekend. De beheersverordening moet conform artikel 139 Gemeentewet bekend worden gemaakt.