Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maastricht

Beheersverordening A2 Noord & Zuid

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaastricht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeheersverordening A2 Noord & Zuid
CiteertitelRegels van de Beheersverordening A2 Noord en Zuid
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlage 1 Tracébesluit A2 passage

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-2022nieuwe regeling

27-09-2022

gmb-2022-484207

2022.13761

Tekst van de regeling

Intitulé

Beheersverordening A2 Noord & Zuid

DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT,

 

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 19 juli 2022, organisatieonderdeel BO Ruimte, no. 2022.13761;

 

gelet op artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;

 

BESLUIT:

 

  • 1.

    De beheersverordening A2 Noord & Zuid, digitaal bekend als NL.IMRO.0935.bvA2Noord&Zuid-vg01, vaststellen, waarbij de volgende ondergrond is gebruikt: o_NL.IMRO.0935.bvA2Noord&Zuid-vg01.dwg;

  • 2.

    Te bepalen dat de beheersverordening de dag na publicatie in werking treedt.

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

  • 1.1

    verordening

    de beheersverordening 'A2 Noord en Zuid' van de gemeente Maastricht.

  • 1.2

    verordeningsgebied

    de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0935.bvA2NoordenZuid-vg01 met de bijbehorende regels.

  • 1.3

    aan-en of uitbouw

    de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0935.bvA2NoordenZuid-vg01 met de bijbehorende regels.

  • 1.4

    additionele voorzieningen

    die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de gebruiksfuncties overeenkomstig de besluit(sub)vlakken; hieronder zijn in ieder geval begrepen plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes, voetgangersliften, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen, ondergrondse en bovengrondse stallings- voorzieningen voor (brom-, snor- en motor-) fietsen, ondergrondse en bovengrondse afvalvoorzieningen en parkeervoorzieningen voor auto's, met uitzondering van parkeergarages.

  • 1.5

    archeologisch onderzoek

    archeologisch onderzoek behelst veldwerk, uitwerking, rapportage en het deponeren van vondsten en/of documentatie in het gemeentelijk depot, e.e.a. zoals bedoeld in de 'Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie'.

  • 1.6

    archeologische zone

    gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone a’ (in en binnen een straal van 50 meter om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur), ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone b’ (tussen de eerste en tweede stadsmuur alsmede historische dorpskernen) of ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone c’ (buiten de tweede stadsmuur), waarbinnen respectievelijk verschillende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota “Springlevend Verleden Maastricht 2008” alsmede in deze regels.

  • 1.7

    bebouwing

    één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  • 1.8

    bekende archeologische vindplaats

    alle bij de gemeente bekende en geregistreerde archeologische vindplaatsen, waaronder ook de archeologische monumenten.

  • 1.9

    besluit(sub)vlakgrens

    de grens van een besluit(sub)vlak.

  • 1.10

    besluit(sub)vlak

    een gebied, geometrisch vastgelegd binnen een besluitvlak of besluitsubvlak, waarbinnen regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van gronden.

  • 1.11

    bestaand(e)

    Onder bestaand(e) wordt het volgende verstaan:

    • -

      bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van van de vaststelling van de verordening, tenzij in de regels anders is bepaald;

    • -

      bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.

  • 1.12

    bijgebouw

    een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat qua verschijningsvorm en functioneel opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

  • 1.13

    bodemverstoring

    alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken lager dan 0,40 meter onder maaiveld, zoals door bouw-, aanleg en/of sloopwerkzaamheden.

  • 1.14

    bouwen

    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

  • 1.15

    bouwgrens

    de grens van een bouwvlak.

  • 1.16

    bouwlaag

    een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder en dat een maximale hoogte heeft van 3,5 meter.

  • 1.17

    bouwperceel

    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

  • 1.18

    bouwperceelgrens

    een grens van een bouwperceel.

  • 1.19

    bouwvlak

    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

  • 1.20

    bouwwerk

    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • 1.21

    crematorium

    een inrichting met bijbehorende ruimten en voorzieningen voor het verbranden van overleden mensen.

  • 1.22

    extensieve dagrecreatie

    recreatief medegebruik van gronden zoals recreatief medegebruik van gronden waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, picknicken, zwemmen en vissen en naar de aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen activiteiten; onder extensieve recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.

  • 1.23

    faunapassage

    een doorgang voor dieren over, door of onder een barrière, al dan niet bestaande uit een civieltechnisch bouwwerk.

  • 1.24

    gebouw

    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • 1.25

    gebruiksmogelijkheden

    de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende functie te gebruiken.

  • 1.26

    geluidwerende voorziening

    een aangelegde en/of gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluid.

  • 1.27

    grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

    een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond.

  • 1.28

    herbouw

    het opnieuw (op)bouwen van een naar aard en omvang vergelijkbaar gebouw op dezelfde locatie.

  • 1.29

    hoofdgebouw

    een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

  • 1.30

    horeca

    een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

    • a.

      het verstrekken van nachtverblijf;

    • b.

      het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie;

    • c.

      het exploiteren van zaalaccommodatie;

    • d.

      discotheek/dancing.

    De horecabedrijven worden als volgt onderverdeeld:

    horeca categorie 1: een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen dan wel fungeert als aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank(en) worden verstrekt;

     

    horeca categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel. koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;

     

    horeca categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;

     

    horeca categorie 4:een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);

     

    horeca categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

  • 1.31

    illustratie

    de verbeelding van de beheersverordening 'A2 Noord en Zuid' van de Gemeente Maastricht.

  • 1.32

    kunstobject

    uiting van kunst waarbij gevoelens en emoties in een werk tot uitdrukking zijn gebracht.

  • 1.33

    kunstwerk

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde ,ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden.

  • 1.34

    landgoed

    een cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke eenheid die in het verleden als zodanig is ontwikkeld, welke eenheid bestaat uit monumentale bebouwing in een landschappelijk en natuurwetenschappelijk waardevol gebied. Hierbij is sprake van een of meer grondgebruiksvormen, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie.

  • 1.35

    landschappelijke waarden

    de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

  • 1.36

    natuurwaarden

    de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, in stand houden.

  • 1.37

    omgevingsvergunning

    vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 1.38

    ondergeschikt

    in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.

  • 1.39

    overkapping

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

  • 1.40

    parkeernormen

    het parkeer(normen)beleid van het college van burgemeester en wethouders, zoals vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Maastricht 2021', dat is vastgesteld op 19 oktober 2021 en in werking getreden op 2 december 2021, of diens rechtsopvolger.

  • 1.41

    parkeervoorzieningen

    een aaneengesloten verhard oppervlak, waarop geparkeerd kan worden.

  • 1.42

    peil

    • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of:

    • in geval van bouwwerken boven een wateroppervlak: de gemiddelde maaiveldhoogte van de aanliggende oevers, of:

    • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

  • 1.43

    ruimtelijke kwaliteit

    de aan een gebied toegekende waarde in verband met ruimtelijke elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.

  • 1.44

    seksbedrijf

    een voor het publiek toegankelijk gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere gebruiksfunctie, zoals bedoeld, dan wel omschreven in deze verordening.

  • 1.45

    slopen

    geheel of gedeeltelijk afbreken.

  • 1.46

    sociale veiligheid

    een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbar en sociaal controleerbaar is.

  • 1.47

    stedenbouwkundige kwaliteit

    de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.

  • 1.48

    uitvaartcentrum

    centrum met ruimten waar overledenen opgebaard kunnen worden, ruimten voor herdenking/herinnering/bezinning, waar uitvaartbijeenkomsten en -ceremonies, rouw- en herinneringsdiensten gehouden worden en/of waar de mogelijkheid is om daaraan gekoppeld een maaltijd of koffietafel te houden.

  • 1.49

    verkeersveiligheid

    de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.

  • 1.50

    verstoringsoppervlakte, projectgebied

    de omvang van de bodemverstoring respectievelijk de omvang van het gebied, welk gebied onderwerp is van een omgevingsvergunning voor het opheffen van het planologisch strijdig gebruik als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 1.51

    viaduct

    een (direct bereden) vast verbinding voor het verkeer tussen twee punten die gescheiden zijn door een weg. spoorlijn en/of terreininsnijding

  • 1.52

    voorgevellijn

    de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

  • 1.53

    waterhuishoudkundige voorzieningen

    voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

  • 1.54

    weg

    een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

  • 1.55

    wegverkeer

    verkeer dat over een weg plaatsvindt per auto, bus, fiets, bromfiets enzovoort.

  • 1.56

    werk

    grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of werk, geen bouwwerk zijnde.

  • 1.57

    werken

    alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

  • 1.58

    wet/wettelijke regeling

    • indien en voor zover in deze regels in algemene zin wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening;

    • indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een specifiek artikel van een wettelijke regeling c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststellen van de verordening.

  • 1.59

    woning

    een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid hierbinnen van een eigen toegang en een alleen door het betreffend huishouden te gebruiken toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • 2.1

    de dakhelling

    helling van het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

  • 2.2

    de bouwhoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  • 2.3

    de goothoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  • 2.4

    de inhoud van een bouwwerk

    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  • 2.5

    de oppervlakte van een bouwwerk

    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  • 2.6

    ondergeschikte bouwdelen

    bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Agrarisch

  • 3.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:

    • a.

      een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

    • b.

      extensief recreatief medegebruik;

    • c.

      groenvoorzieningen;

    • d.

      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

    • e.

      wegen en paden.

  • 3.2

    Bouwregels

  • 3.2.1 Gebouwen

  • Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

     

  • 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de bouwhoogte mag niet meer dan 1,5 meter;

    • b.

      In afwijking van het gestelde in sub a. mag de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van openbare verlichting niet meer bedragen dan 10 meter.

  • 3.3

    Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten behoeve van:

    • a.

      het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • b.

      het behoud van het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit van de naaste omgeving;

    • c.

      de verkeersveiligheid;

    • d.

      de sociale veiligheid;

    • e.

      de brandveiligheid en rampenbestrijding.

  • 3.4

    Specifieke gebruiksregels

  • 3.4.1 Strijdig gebruik

  • Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen:

    • a.

      opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak van toepassing zijnde gerichte gebruik van de grond;

    • b.

      het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de op de gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak van toepassing zijnde gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

  • 4.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:

    • a.

      grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat paardenhouderijen niet zijn toegestaan;

    • b.

      instandhouding en verbetering van de aanwezige natuurwaarden en/of landschappelijke waarden;

    • c.

      paden;

    • d.

      tuinen, erven en verhardingen;

    • e.

      groenvoorzieningen;

    • f.

      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

    • g.

      additionele voorzieningen, met uitzondering van parkeervoorzieningen.

  • 4.2

    Bouwregels

  • 4.2.1 Gebouwen

  • Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

     

  • 4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;

    • b.

      permanente, open groei ondersteunende voorzieningen zijn toegestaan ten behoeve van fruitteelt met een maximale bouwhoogte van 2 meter;

    • c.

      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

  • 4.3

    Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten behoeve van:

    • a.

      het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • b.

      de situering, de oppervlakte en de bouwhoogte van bebouwing en de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

    • c.

      de verkeersveiligheid;

    • d.

      de sociale veiligheid;

    • e.

      de brandveiligheid en rampenbestrijding.

  • 4.4

    Afwijken van de bouwregels

  • Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2, sub a. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in artikel 4.1, sub b. opgenomen waarden.

  • 4.5

    Specifieke gebruiksregels

  • 4.5.1 Algemeen

  • Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

     

  • 4.5.2 Strijdig gebruik

  • Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen:

    • a.

      als staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met in het agrarisch gebied met landschappelijke waarden en natuurwaarden, dan wel in het natuurgebied uit te voeren werken of werkzaamheden;

    • b.

      voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden, lig- en speelweiden;

    • c.

      voor het beproeven van voertuigen; voor de beoefening van de motorsport; voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen, met uitzondering van rally's en puzzelritten;

    • d.

      voor het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen buiten verharde wegen of paden;

    • e.

      als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

    • f.

      het inkuilen van veevoer en het opslaan van mest- en/of meststoffen buiten het bouwvlak;

    • g.

      ambachtelijke en/of industriële doeleinden;

    • h.

      detailhandel en groothandel, behoudens de verkoop van bedrijfsproducten, afkomstig van het eigen bedrijf en in eigen beheer;

    • i.

      horecadoeleinden;

    • j.

      permanente of tijdelijke bewoning, welke geen verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering;

    • k.

      opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering of met een winterberging voor onderkomens.

  • 4.6

    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 4.6.1 Verbod

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

    • a.

      het beplanten van gronden met houtgewas;

    • b.

      het aanleggen en verharden van wegen en/of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    • c.

      het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;

    • d.

      het aanbrengen van kleine voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;

    • e.

      het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen, onderbemalen, graven, dempen, vergroten en/of verbeteren van waterlopen, sloten en greppels en het draineren van gronden.

  • 4.6.2 Uitzonderingen

  • Het in artikel 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    • a.

      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak;

    • b.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.

  • 4.6.3 Toelaatbaarheid

  • De in artikel 4.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van natuurwaarden en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden bestaan uit de kleinschaligheid van het landschap, de doorzichten, het ervaren van de hoogteverschillen en de beleving van het landschap.

Artikel 5 Landgoed

  • 5.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Landgoed' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:

    • a.

      instandhouding van het landgoed Kruisdonk

    • b.

      behoud van cultuurhistorische waarden van het park;

    • c.

      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden;

    • d.

      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de geomorfologische en hydrologische waarden;

    • e.

      extensief recreatief medegebruik;

    • f.

      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

    • g.

      interne ontsluitingswegen en paden.

  • 5.2

    Bouwregels

  • 5.2.1 Gebouwen

  • Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

     

  • 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;

    • b.

      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

  • 5.3

    Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bouwwerken ten behoeve van:

    • a.

      de landschappelijke inpassing;

    • b.

      de stedenbouwkundige kwaliteit;

    • c.

      de verkeersveiligheid.

  • 5.2

    Specifieke gebruiksregels

  • 5.4.1 Verbod

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

    • a.

      het vellen en rooien van houtgewas en bomen;

    • b.

      het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en/of egaliseren;

    • c.

      het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

  • 5.4.2 Uitzonderingen

  • Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

    • a.

      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak;

    • b.

      op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

  • 5.4.3 Toelaatbaarheid

  • De in artikel 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van natuurwaarden en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden bestaan uit de doorzichten, het ervaren van de hoogteverschillen en de beleving van het landschap.

Artikel 6 Natuur - Landgoed La Grande Suisse

  • 6.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Natuur - Landgoed La Grande Suisse' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:

    • a.

      de instandhouding en versterking van een landgoed ten behoeve van:

      • 1.

        het behoud, herstel dan wel de ontwikkeling van de aanwezige, dan wel daaraan eigen natuurlijke-, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden;

      • 2.

        het behoud van de aldaar voorkomende ecologische- en milieuwaarden;

      • 3.

        de verbetering van het milieu voor de natuurlijke levensgemeenschappen;

      • 4.

        extensief agrarisch medegebruik;

      • 5.

        extensief recreatief medegebruik;

    • b.

      een uitvaartcentrum met crematorium, uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'crematorium';

    • c.

      ondergeschikte horeca en kantoren ten behoeve van het uitvaartcentrum met crematorium;

    • d.

      parkeervoorzieningen ten behoeve van het uitvaartcentrum met crematorium, uitsluitend binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak' en ter plaatse van het besluitsubvlak 'parkeerterrein';

    • e.

      aan een uitvaartcentrum met crematorium gerelateerde functies zoals een ceremonie- of herinneringsruimte ter plaatse van het besluitsubvlak 'bijgebouwen';

    • f.

      ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument [sba-rm]' tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige rijksmonument(en);

    • g.

      interne ontsluitingswegen, langzaamverkeersroutes en paden;

    • h.

      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

    • i.

      groenvoorzieningen;

    • j.

      additionele voorzieningen.

  • 6.2

    Bouwregels

  • 6.2.1 Gebouwen

  • Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      gebouwen mogen alleen binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak' worden gebouwd;

    • b.

      bestaand(e) bebouwing mag zowel niet worden uitgebreid als in goot- en bouwhoogte worden aangepast;

    • c.

      nieuwbouw is, behoudens herbouw, niet toegestaan met uitzondering van bebouwing ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw toegestaan [sba-nt]';

    • d.

      voor herbouw gelden de bestaande goot- en bouwhoogten als maximum, voor nieuwbouw mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van het besluitsubvlak 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.

  • 6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het besluitsubvlak 'bouwvlak' worden gebouwd;

    • b.

      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter bedragen;

    • c.

      de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;

    • d.

      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 7 meter;

    • e.

      carports/overkappingen zijn niet toegestaan.

  • 6.2.3 Additionele voorzieningen

  • Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen zowel binnen als buiten het besluitsubvlak 'bouwvlak' worden gebouwd.

    • b.

      de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;

    • c.

      de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.

  • 6.3

    Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:

    • d.

      het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • e.

      de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

    • f.

      de verkeersveiligheid;

    • g.

      de sociale veiligheid;

    • h.

      de brandveiligheid en rampenbestrijding.

  • 6.4

    6Afwijken van de bouwregels

  • Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

    • a.

      artikel 6.2.1, sub b. ten behoeve van de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de achtergevel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

      • 1.

        als gevolg van de uitbreiding mag de afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 15 meter bedragen. Hoofdgebouwen waarvan de afstand tussen voor - en achtergevel reeds in de bestaande situatie 15 meter of meer bedraagt mogen niet worden uitgebreid;

      • 2.

        de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;

      • 3.

        aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;

    • b.

      artikel 6.2.1, sub b. ten behoeve van de uitbreiding van het hoofdgebouw in een door dit hoofdgebouw omsloten ruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

      • 1.

        de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;

      • 2.

        aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;

    • c.

      artikel 6.2.1, sub b. ten behoeve van de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

      • 1.

        de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;

      • 2.

        aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.

    • d.

      artikel 6.2.1, sub b. ten behoeve van de uitbreiding van een hoofdgebouw voor de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

      • 1.

        de overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;

      • 2.

        de afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 meter;

      • 3.

        de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorend hoofdgebouw;

      • 4.

        de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;

      • 5.

        aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;

      • 6.

        de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

    • e.

      artikel 6.2.2, sub b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

    • f.

      artikel 6.2.2, sub e. voor de bouw van carports/overkappingen, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de beschermde flora en fauna en de landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit.

  • 6.5

    Afwijken van de gebruiksregels

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, sub d. voor het toestaan van parkeervoorzieningen op eigen terrein.

  • 6.6

    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    6.6.1 Verbod

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

    • a.

      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.

    • b.

      afgraven, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.

    • c.

      aanbrengen van ondergrondse leidingen.

    • d.

      het vellen en rooien van houtgewas.

    • e.

      het bebossen van gronden.

    • f.

      het aanleggen van parkeervoorzieningen, wegen en paden.

    6.6.2 Uitzonderingen

  • Het in artikel 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    • a.

      vallen binnen de aanduiding 'parkeerterrein';

    • b.

      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak;

    • c.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.

    6.6.3 Toelaatbaarheid

  • De in artikel 6.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en/of landschappelijke waarden van de grond.

Artikel 7 Tuin

  • 7.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:

    • a.

      (voor)tuinen en erven bij woningen;

    • b.

      paden en in- en uitritten;

    • c.

      groenvoorzieningen;

    • d.

      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  • 7.2

    Bouwregels

  • 7.2.1 Gebouwen

  • Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

     

  • 7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het gehele besluit(sub)vlak worden gebouwd;

    • b.

      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;

    • c.

      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Artikel 8 Verkeer

  • 8.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:

    • a.

      wegen en wegverkeer, met daarbij behorende voorzieningen, zoals vluchtstroken, op- en afritten, bermen, wegmeubilair, verlichting en voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, toegangsportalen, nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, ontluchtingsinstallaties en daarmee vergelijkbare bouwwerken;

    • b.

      viaducten, tunnels, onderdoorgangen en overige kunstwerken, waaronder mede begrepen leidingen ter plaatse van de 'specifeke bouwaanduiding - duiker';

    • c.

      voorzieningen voor het openbaar vervoer;

    • d.

      geluidwerende voorzieningen;

    • e.

      kunstobjecten

    • f.

      de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen ten behoeve van natuurcompensatie/-mitigatie en landschappelijke inpassing ter plaatse van het besluitsubvlak 'natuurcompensatie - natuurmitigatie - landschappelijk inpassing';

    • g.

      groenvoorzieningen;

    • h.

      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

    • i.

      faunapassages - en faunavoorzieningen;

    • j.

      additionele voorzieningen.

  • 8.2

    Bouwregels

  • 8.2.1 Algemeen

  • Op of in voor 'Verkeer' aangewezen gronden is het bouwen van bouwwerken uitsluitend toegestaan voor zover het betreft nieuwbouw ter vervanging en/of verbouw, aanpassing of uitbreiding van bestaande bouwwerken op dezelfde locatie met inachtneming van de bepalingen in artikel 8.2.2 t/m artikel 8.2.4.

     

  • 8.2.2 Gebouwen

  • Op of in voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen als bedoeld in artikel 8.2.3.

     

  • 8.2.3 Additionle voorzieningen

  • Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen gelden aanvullend de volgende bepalingen:

    • a.

      gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen binnen het gehele besluitvlak worden gebouwd;

    • b.

      de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;

    • c.

      de bouwdiepte van ondergrondse gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;

    • d.

      de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw.

  • 8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden aanvullend de volgende bepalingen:

    • a.

      de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 meter;

    • b.

      de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;

    • c.

      de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter;

    • d.

      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

  • 8.3

    Specifieke gebruiksregels

  • Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten behoeve van:

    • a.

      het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • b.

      de situering, de oppervlakte en de bouwhoogte van bebouwing en de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

    • c.

      de verkeersveiligheid;

    • d.

      de sociale veiligheid;

    • e.

      de brandveiligheid en rampenbestrijding.

  • 8.4

    Specifieke gebruiksregels

  • Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken anders dan overeenkomstig het bestaand gebruik dan wel het gebruik als bedoeld in artikel 8.1.

Artikel 9 Leiding - Gas

  • 9.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, primair aangewezen voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hogedruk gastransportleiding.

  • 9.2

    Voorrangsregeling

  • In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.

  • 9.3

    Bouwregels

  • In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige gebiedsregels van deze gronden, mogen op of in deze besluit(sub)vlak begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

  • 9.4

    Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:

    • a.

      het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • b.

      de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

    • c.

      de verkeersveiligheid;

    • d.

      de sociale veiligheid;

    • e.

      de brandveiligheid en rampenbestrijding.

  • 9.5

    Afwijken van de bouwregels

  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

  • 9.6

    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 9.6.1 Verbod

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

    • a.

      het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

    • b.

      het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakte- verhardingen;

    • c.

      het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

    • d.

      het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

    • e.

      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

  • 9.6.2 Uitzonderingen

  • Het in artikel 9.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

    • a.

      die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van de verordening;

    • b.

      die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende gebruiksfunctie(s) in het besluit(sub)vlak betreffen;

    • c.

      zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;

    • d.

      die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • 9.6.3 Toelaatbaarheid

  • Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

     

  • 9.6.4 Advies

  • Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 9.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

  • 10.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, mede aangewezen voor de aanleg, het beheer, de instandhouding en/of bescherming van (bovengrondse) hoogspannings- verbinding, met de daarbij behorende masten en veiligheidsvoorzieningen.

  • 10.2

    Voorrangsregeling

  • In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.

  • 10.3

    Bouwregels

  • Voor het bouwen gelden de volgende regels:

    • a.

      op of in de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;

    • b.

      op of in de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;

    • c.

      indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

  • 10.4

    Afwijken van de bouwregels

    • a.

      Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.3 voor het bouwen krachtens de overige overige gebiedsregels van deze gronden, mits de belangen en de veiligheid van de in artikel 10.1 bedoelde (bovengrondse) hoogspanningsverbindingen niet worden geschaad;

    • b.

      tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

  • 10.5

    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 10.5.1 Verbod

  • Het is verboden om zonder, op of in de in artikel 10.1 bedoelde gronden, een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

    • a.

      het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;

    • b.

      het wijzigen van maaiveld-of weghoogte door ontgrondingswerkzaamheden, ophoging of andere graafwerkzaamheden;

    • c.

      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen;

    • d.

      het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;

    • e.

      het aanbrengen en/of slopen van bovengrondse opstallen, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van deze in artikel 10.1 omschreven gebiedsregels;

    • f.

      het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;

    • g.

      het aanleggen van zonneparken.

  • 10.5.2 Uitzonderingen

  • Het verbod in artikel 10.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:

    • a.

      reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van de beheersverordening;

    • b.

      verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;

    • c.

      het onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende gebiedsregels is toegestaan.

  • 10.5.3 Toelaatbaarheid

  • Tot het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad.

  • Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

  • 10.6

    Voorwaarden vergunningverlening

  • Tot het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad.

  • Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

  • 10.7

    Wijzigingsbevoegdheid

  • Burgemeester en wethouders kunnen de de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden wijzigen door de gebiedsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de leiding is komen te vervallen, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 11 Leiding - Riool

  • 11.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, primair aangewezen voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide rioolpersleiding.

  • 2.11

    Voorrangsregeling

  • In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.

  • 11.3

    Bouwregels

  • In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige gebiedsregels van toepassing op deze gronden, mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

  • 11.4

    Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:

    • a.

      het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • b.

      de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

    • c.

      de verkeersveiligheid;

    • d.

      de sociale veiligheid;

    • e.

      de brandveiligheid en rampenbestrijding.

  • 11.5

    Afwijken van de bouwregels

  • Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.3 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterafvoer. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.

  • 11.6

    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 11.6.1 Verbod

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

    • a.

      het aanbrengen van een gesloten wegdek;

    • b.

      het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • c.

      het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;

    • d.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

    • e.

      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

    • f.

      het permanent opslaan van goederen;

    • g.

      het vellen of rooien van houtgewas.

  • 11.6.2 Uitzonderingen

  • Het in artikel 11.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    • a.

      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak;

    • b

      op het tijdstip van het van kracht worden van de verordening in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

  • 11.6.3 Toelaatbaarheid

  • De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.6.1 dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.

Artikel 12 Leiding - Water

  • 12.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, primair aangewezen voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide waterleiding.

  • 12.2

    Voorrangsregeling

  • In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.

  • 12.3

    Bouwregels

  • In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige gebiedsregels van toepassing op deze gronden, mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

  • 12.4

    Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:

    • a.

      het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

    • b.

      de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

    • c.

      de verkeersveiligheid;

    • d.

      de sociale veiligheid;

    • e.

      de brandveiligheid en rampenbestrijding.

  • 12.5

    Afwijken van de bouwregels

  • Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.3 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterafvoer. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient de leidingbeheerder toestemming te hebben verleend.

  • 12.6

    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 12.6.1 Verbod

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

    • a.

      het aanbrengen van een gesloten wegdek;

    • b.

      het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • c.

      het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;

    • d.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

    • e.

      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

    • f.

      het permanent opslaan van goederen;

    • g.

      het vellen of rooien van houtgewas.

  • 12.6.2 Uitzonderingen

  • Het in artikel 12.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    • a.

      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak;

    • b.

      op het tijdstip van het van kracht worden van de verordening in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

  • 12.6.3 Toelaatbaarheid

  • Het in artikel 12.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    • a.

      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak;

    • b.

      op het tijdstip van het van kracht worden van de verordening in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

Artikel 13 Waterstaat - Waterlopen

  • 13.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, primair aangewezen voor de aanleg, beheer en onderhoud van de watergang(en) met beschermingszones.

  • 13.2

    Voorrangsregeling

  • In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.

  • 13.3

    Bouwregels

  • In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige gebiedsregels van toepassing op deze gronden, mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de watergang worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 1 meter.

  • Deze bouwregels gelden niet voor zover het besluitvlak 'Waterstaat - Waterlopen' samenvalt met het besluitvlak 'Verkeer'.

  • 13.4

    Afwijken van de bouwregels

  • Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.3 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de watergang.

  • Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning dient advies ingewonnen te worden bij de beheerder van de watergang.

Artikel 14 Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie

  • 14.1

    Gebiedsomschrijving

  • De voor 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, mede aangewezen voor de bescherming van het op die gronden aanwezige archeologie.

  • 14.2

    Voorrangsregels

  • In het geval van strijdigheid van belangen tussen de gebruiksfuncties in verschillende van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, gaat het belang van de gebruiksfuncties van toepassing op dit besluitvlak voor op het belang van de gebruiksfuncties van ander van toepassing zijnde besluit(sub)vlakken, op de wijze zoals opgenomen in artikel 16.2.

  • 14.3

    Bouwwerken

  • Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien:

    • a.

      bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende van toepassing zijnde gebruiksfunctie in het besluit(sub)vlak; en

    • b.

      de bouwwerken en bouwwerkzaamheden en de gevolgen hiervan aantoonbaar, op grond van een archeologisch onderzoek, niet leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal dan wel door het bevoegd gezag is aangegeven dat er een preventief archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en op basis hiervan een beslissing is genomen over het behoud van archeologische resten in situ dan wel ex situ.

  • 14.4

    Werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • Op deze gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    • a.

      werken of werkzaamheden met een bodemverstorende werking op een grotere diepte dan 0,4 meter onder maaiveld, waartoe ook wordt gerekend: woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage, draineren, ontginnen alsmede het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    • b.

      het graven, aanleggen, verbreden of dempen van watergangen of vijvers;

    • c.

      het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

    • d.

      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

    • e.

      het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van de verordening niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

    • f.

      het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

    • g.

      het aanleggen van een boomgaard;

    • h.

      het scheuren van grasland;

    • i.

      werken die leiden tot inklinking van de bodem, voor zover dit aantoonbaar leidt tot verstoring van het archeologisch bodemarchief in situ.

  • Voor zover geen omgevingsvergunning is vereist voor bouwwerken is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren waarmee grondverzet gepaard gaat ter voorbereiding op bouwwerken.

  • 14.5

    Slopen van een bouwwerk

  • Op deze gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken, indien dit een bodemverstorende werking op een grotere diepte dan 0,4 meter onder maaiveld tot gevolg heeft, met dien verstande dat tevens het bepaalde in artikel 14.6 van toepassing is.

  • 14.6

    Geen verstoring van archeologisch materiaal

  • Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 14.4 en 14.5, is niet noodzakelijk indien er geen verstoring van archeologisch materiaal plaats vindt. Er vindt geen verstoring van archeologisch materiaal plaats indien:

    • a.

      door bodemingrepen of werkzaamheden bodemverstoring plaatsvindt op minder dan 0,4 meter onder maaiveld, en/of;

    • b.

      het bouwplan of de bouwplannen uitsluitend betrekking heeft of hebben of verandering of vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwde oppervlakte gehandhaafd blijft en de bestaande fundering niet wordt gewijzigd en/of uitgebreid, en/of;

    • c.

      binnen archeologische zone b het projectgebied (de totale oppervlakte van de werkzaamheden) kleiner is dan 250 m² c.q. binnen archeologische zone c het projectgebied (de totale oppervlakte van de werkzaamheden) kleiner is dan 2.500 m², en/of;

    • d.

      op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 14.7

    Archeologisch onderzoek

  • Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager verplichten om een archeologisch onderzoek aan te leveren.

  • 14.8

    Wijze van uitvoering en begeleiding door een deskundige

  • Voor zover de bouw-, aanleg- en/of sloopwerkzaamheden dan wel de gevolgen van deze werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

    • a.

      de verplichting tot een door burgemeester en wethouders bepaalde wijze van uitvoering;

    • b.

      de verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van archeologie, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  • 14.9

    Wijzigingsbevoegdheid

  • Het bevoegd gezag kan de beheersverordening wijzigen door voor de gebieden ter plaatse van het besluitsubvlak ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’ of ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ het voormelde besluitsubvlak geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een archeologisch rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Overige regels

  • 16.1

    Wettelijke regelingen

  • Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van van de vaststelling van de verordening.

  • 16.2

    Voorrangsregels gebruiksregels besluitvlakken

  • Waar in deze verordening gebruiksregels van besluit(sub)vlakken geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

    • a.

      in de eerste plaats de regels van artikel 9 Leiding - Gas;

    • b.

      in de tweede plaats de regels van artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding;

    • c.

      in de derde plaats de regels van artikel 11 Leiding - Riool;

    • d.

      in de vierde plaats de regels van artikel 12 Leiding - Water;

    • e.

      in de vijfde plaats de regels van artikel 13 Waterstaat - Waterlopen;

    • f.

      in de zesde plaats de regels van artikel 14 Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie.

  • 16.3

    vrijwaringszone - weg

    • a.

      Ter plaatse van het besluit(sub)vlak ‘vrijwaringszone - weg’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke gebiedsregels, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van de met Rijksweg en Rijksweg A79 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.

    • b.

      Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - weg’, mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.

    • c.

      De in lid b bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de ter visie legging van deze verordening, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 16.4

    vrijwaringszone - tunnel

  • 16.4.1 Algemeen

  • Ter plaatse van het besluit(sub)vlak 'vrijwaringszone - tunnel' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) en/of gebiedregels - tevens dienen voor de bescherming en instandhouding van de ondergrondse A2-tunnel.

     

  • 16.4.2 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

    • d.

      het aanbrengen van beplantingen en/of bomen c.q. het vellen en/of rooien ervan;

    • e.

      het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

    • f.

      het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 meter;

    • g.

      het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,30 meter;

    • h.

      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en/of ophoging.

  • 16.4.3 Uitzondering

  • Het in artikel 16.4.2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    • a

      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de gebiedsregels;

    • b.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.

  • 16.4.4 Afwegingskader

  • De werken of werkzaamheden zoals bedoeld in artikel artikel 16.4.2 zijn slechts toelaatbaar:

    • a.

      indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende tunnel;

    • b.

      nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheerinstantie van de tunnel;

    • c.

      indien de beslissing met betrekking tot omgevingsvergunning aan de betreffende beheersinstantie wordt meegedeeld.

  • 16.5

    milieuzone - bodembeschermingsgebied

  • Voor de gronden gelegen binnen het besluit(sub)vlak 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem van het bodembeschermingsgebied Mergelland noodzakelijk.

  • De bepalingen uit Omgevingsverordening Limburg zijn hierbij van toepassing.

  • 16.6

    milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

  • 16.6.1 Algemeen

  • Ter plaatse van het besluit(sub)vlak 'milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

     

  • 16.6.2 Regels

  • Ter plaatse van het besluit(sub)vlak 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is het niet toegestaan om:

    • a.

      boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 3 meter beneden het maaiveld;

    • b.

      de grond te roeren dieper dan 3 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;

    • c.

      een bodemenergiesysteem op te richten;

    • d.

      wegen, parkeerplaatsen, terreinen die open staan voor gemotoriseerd verkeer, vaarwegen of spoorwegen aan te leggen, te veranderen of daaraan wijzigingen aan te brengen die de risico's voor de grondwaterkwaliteit verhogen.

  • 16.6.3 Afwijkingen van de bouwregels

  • De in artikel 16.6.2 gestelde verboden gelden niet voor:

    • a.

      het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;

    • b.

      werkzaamheden ten behoeve van waterwinning met het oog op openbare drinkwaterproductie;

    • c.

      het saneren van de bodem en het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een bodemverontreiniging wordt verminderd of verplaatst, indien dat gebeurt overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming;

    • d.

      het oprichten van boorputten indien het voornemen tot het slaan van een boorput vier weken tevoren schriftelijk aan Gedeputeerde Staten is gemeld en bij het maken en sluiten van een boorput het VKB-protocol 2006 Mechanisch boren als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht wordt genomen.

    • e.

      het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.

  • 16.7

    milieuzone - waterwingebied

  • 16.7.1 Algemeen

  • Ter plaatse van het besluit(sub)vlak 'milieuzone - waterwingebied' zijn de gronden primair aangewezen voor het beschermen van de bodem en het grondwater tegen verontreinigingen ten dienste van de belangen van de openbare drinkwater- voorziening.

     

  • 16.7.2 Regels

  • Ter plaatse van het besluit(sub)vlak 'milieuzone - waterwingebied' is het niet toegestaan om:

    • a.

      boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 3 meter beneden het maaiveld;

    • b.

      de grond te roeren dieper dan 3 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;

    • c.

      gewasbeschermingsmiddelen en biociden te gebruiken die in strijd zijn met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • d.

      wegen, parkeerplaatsen, terreinen die open staan voor gemotoriseerd verkeer, vaarwegen of spoorwegen aan te leggen, te veranderen of daaraan wijzigingen aan te brengen die de risico's voor de grondwaterkwaliteit verhogen.

    • e.

      bouwwerken te worden gebouwd, anders dan noodzakelijk in verband met de openbare drinkwaterwinning.

Artikel 17 Algemene bouwregels

  • 17.1

    Afwijkende maten

    • a.

      In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

    • b.

      In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

  • 17.2

    Ondergeschikte bouwdelen

  • Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van ten minste 50%, buiten beschouwing gelaten, mits:

    • a.

      de overschrijding van bouw- c.q. besluit(sub)vlakgrens niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;

    • b.

      bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;

    • c.

      ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:

      • 1.

        4,20 boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;

      • 2.

        2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.

  • 17.3

    Ondergronds bouwen

    • a.

      op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden tot een bouwdiepte van een bouwlaag;

    • b.

      direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

  • 17.4

    Antennemasten en zendmasten

  • Het bouwen van antennemasten en zendmasten is niet toegestaan.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

  • 18.1

    Strijdig gebruik

  • Het is verboden gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens te gebruiken in strijd met de bepalingen in deze regels. Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:

    • a.

      als staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met in het agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde, dan wel in het natuurgebied uit te voeren werken of werkzaamheden;

    • b.

      voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, zwemgelegenheden, lig- en speelweiden;

    • c.

      voor het beproeven van voertuigen; voor de beoefening van de motorsport; voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen, met uitzondering van rally's en puzzelritten;

    • d.

      voor het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen buiten verharde wegen of paden;

    • e.

      als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

    • f.

      ambachtelijke en/of industriële doeleinden;

    • g.

      detailhandel en groothandel, behoudens de verkoop van bedrijfsproducten, afkomstig van het eigen bedrijf en in eigen beheer;

    • h.

      horecadoeleinden;

    • i.

      permanente of tijdelijke bewoning, welke geen verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering;

    • j.

      opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de gebruiksfunctie in overeenstemming met het besluit(sub)vlak;

    • k.

      het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

    • l.

      het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops, tenzij dit in deze regels expliciet is toegestaan;

    • m.

      het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning;

    • n.

      het splitsen van woningen.

  • 18.2

    Parkeernormen

    • a.

      Bij de oprichting van nieuwe of uitbreiding van bestaande functies en/of gebouwen die zijn toegestaan op basis van de regels van deze verordening dient te worden voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Maastricht.

    • b.

      Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. ten behoeve van het afwijken van de parkeernormen in verband met een ruimere of beperktere parkeerbehoefte, met dien verstande dat:

      • 1.

        geen toename mag ontstaan van parkeerdruk in het openbaar gebied;

      • 2.

        geen belemmering mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer;

      • 3.

        de verkeersveiligheid dient te worden gegarandeerd.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

  • 19.1

    Wijziging besluitvlakgrenzen

  • Burgemeester en wethouders kzijn bevoegd de in de verordening opgenomen besluit(sub)vlakken te wijzigen ten behoeve van overschrijding van besluit(sub)vlakgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van besluit(sub)vlakken of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

    Deze overschrijding mag niet meer bedragen dan 3 meter en het besluit(sub)vlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

  • 20.1

    Overgangsrechtbouwwerken

    • a.

      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de verordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

      • 1.

        gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

      • 2.

        na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

    • b.

      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.

    • c.

      Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

  • 20.2

    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

    • a.

      Het is verboden het met de verordening strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de verordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

    • b.

      Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

    • c.

      Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als “Regels van de Beheersverordening A2 Noord en Zuid".

Aldus besloten door de Raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 27 september 2022.

De Griffier,

H-J. Bodewitz.

De Voorzitter,

J.M. Penn-te Strake.

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doel

In de '60 jaren' is de A2 (hierna: A2-passage Maastricht) in Maastricht aangelegd als een stadsboulevard gesitueerd in de stad en onderdeel vormend van de verbinding tussen Amsterdam en Luik. Door de toenemende verkeersdrukte vanaf de '60 jaren is nagedacht over een duurzame structurele oplossing voor de verkeerproblematiek In Maastricht. Deze verkeersproblematiek bestond enerzijds uit files en doorstromingsproblemen in Maastricht zelf en ook op het aansluitende regionale wegennet. Anderzijds zorgde de hoge verkeersbelasting en het sluipverkeer tevens voor aanzienlijke leefbaarheidsproblemen in de langs de A2-passage liggende buurten (geluid/luchtkwaliteit /verkeersveiligheid) .

 

Om de verkeersproblematiek structureel aan te pakken is het 'Tracé besluit A2 Passage Maastricht 2010' genomen (zie bijlage 1). Het project behelsde de aanpassing van de A2-passage Maastricht aan te pakken voor wat betreft het verbeteren van de doorstroming van het verkeer op de A2/N2, het vergroten van de bereikbaarheid van Maastricht en het verbeteren van de leefbaarheid langs de stadsboulevard. Daarnaast voorzag het project ook in de verknoping van de A2 en A79 (weren van sluip- en vrachtverkeer in Meerssen).

 

Voor de aanpassing van de hoofdweg (A2-Passage Maastricht) en daarmee samenhangende voorzieningen en maatregelen is het Tracé-besluit 'A2 Passage Maastricht 2010' genomen. Het tracé-besluit is destijds (deels) samen met bovengrondse ruimtelijke ontwikkelingen zoals realisatie van vastgoed, vertaald in twee bestemmingsplannen: 'A2 Traverse' (zie de afbeeldingen 1.1a en 1.1b) en 'A2 Mariënwaard' (zie de afbeeldingen 1.2a en 1.2b). Niet alle gronden betrokken in het Tracébesluit zijn echter voorzien van een planologische regeling in de bestemmingsplannen 'A2 Traverse' en 'A2 Mariënwaard'.

 

Afbeelding 1.1a: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Traverse' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing met bestemmingen

 

Afbeelding 1.1b: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Traverse' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing

 

Afbeelding 1.2a: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Mariënwaard' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing met bestemmingen

 

Afbeelding 1.2b: afbeelding van het bestemmingsplan 'A2 Mariënwaard' (vastgesteld 14 december 2010) - begrenzing

 

Voor deze gronden ten noorden en ten zuiden van de bestemmingsplannen (het besluitgebied van de beheersverordening) is het nodig dat een actueel planologisch instrument wordt vastgesteld. Vanwege de aard van het besluitgebied om de bestaande situatie vast te leggen en -inherent daaraan- de lage dynamiek en het feit dat het besluitgebied nagenoeg uitontwikkeld is, is gekozen voor het opstellen van een beheersverordening.

 

Afbeelding 1.3: afbeelding van het bestemmingsplan 'Landgoederenzone herziening La Grande Suisse' (vastgesteld 27 juni 2017) - begrenzing met bestemming

 

Daarnaast is in deze beheersverordening tevens de locatie 'La Grande Suisse Mariënwaard' meegenomen (zie afbeelding 1.3). De planologisch vigerende regeling op deze locatie is in deze beheersverordening meegenomen.

 

De beheersverordening zal overeenkomstig het beoogde gebruik volgens het Tracébesluit en de bestaande legale planologische regeling ten tijde van het vaststellen van de beheersverordening worden opgesteld, zie verder hiervoor hoofdstuk 2. De gronden die in het besluit zijn aangewezen voor tijdelijke werken zullen worden vastgelegd overeenkomstig de actuele bestaande gebruikssituatie in deze beheersverordening.

 

Het doel van het opstellen van deze beheersverordening is om een actueel samenhangend juridisch-planologisch kader voor het beheersgebied vast te leggen.

 

1.2 Ligging en begrenzing van het gebied van de beheersverordening

 

In bijlage 2 van de toelichting zijn de kaarten opgenomen waarop de begrenzing van het gebied waarop het Tracébesluit A2 Passage Maastricht betrekking heeft, is opgenomen.

 

Zoals beschreven in paragraaf 1.1 zijn delen van dit Tracé besluitgebied al opgenomen in de bestemmingsplannen 'A2 Traverse' en 'A2 Mariënwaard'.

 

Een beperkt aantal gebiedsdelen zijn echter nog niet opgenomen in een actueel juridisch-planologische plan na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit A2 Passage Maastricht. Voor deze gebieden is gekeken naar de daarvóór van toepassing zijnde juridisch-planologische plannen. Tevens is bekeken of de feitelijke situatie nog aanwezig is conform de daarvoor van toepassing zijn de juridisch-planologische situatie.

 

Het besluitgebied omvat drie deelgebieden, verspreid over de gemeente Maastricht. Het betreft de volgende locaties:

  • deelgebied noord (afbeelding 1.5);

  • deelgebied midden (afbeelding 1.6);

  • deelgebied zuid (afbeelding 1.7).

De begrenzing van de genoemde deelgebieden verspreid binnen de gemeente Maastricht is weergegeven op onderstaande afbeelding 1.4 (zie tevens bijlage 3 bij de toelichting). De exacte begrenzing van de gebieden is op de illustraties (lees: verbeelding) opgenomen.

 

Afbeelding 1.4: overzichtskaart met de deelgebieden Noord, Midden en Zuid

 

Afbeelding 1.5: overzichtskaart met het deelgebied Noord

 

Afbeelding 1.6: overzichtskaart met het deelgebied Midden

 

Afbeelding 1.7: overzichtskaart met het deelgebied Zuid

 

1.3 Vigerende plannen

 

De beheersverordening vervangt (deels) de volgende bestemmingsplannen:

Plan

Vaststelling

Opmerkingen

Landgoederenzone

2000-06-27

goedgekeurd (deels ) 2000-10-17

Terraspark 2002

2002-05-28

goedgekeurd 2003-01-14

Rijksweg 75

1958-01-14

goedgekeurd 1958-11-10

Wyckerpoort deelgebied a en deelgebied c

1983-04-12

Nazareth

1978-11-08

goedgekeurd 1980-0=29

Wyckerpoort en Oostermaas (1970) (zuidelijk gedeelte)

1970-07-07

goedgekeurd 1971-07-26

Heer onder de Kerk (1992)

1992-09-15

goedgekeurd 1993-04-20

De Heeg – Eyldergaard – Vroendaal

2000-10-03

goedgekeurd 2001-06-08

Landgoederenzone, herziening La Grande Suisse

2017-06-27

 

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene planaspecten. In hoofdstuk 2 wordt een toelichting gegeven op het instrument ‘beheersverordening’ en wordt aangegeven waarom voor dit instrument is gekozen. In hoofdstuk 3 wordt de planmethodiek beschreven, in hoofdstuk 4 de relevante beleidsaspecten en in hoofdstuk 5 de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de verordening aangetoond. In het laatste hoofdstuk wordt de procedure van de beheersverordening uiteengezet.

 

Hoofdstuk 2 De beheersverordening

 

2.1 Juridisch kader

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) op 1 juli 2008 is de beheersverordening als planologisch instrument geïntroduceerd. De mogelijkheid voor de gemeenteraad om een beheersverordening vast te stellen is opgenomen in artikel 3.38 Wro.

 

Uit de wettekst blijkt dat het bij een beheersverordening gaat om gebieden die (vrijwel) ‘af’ of ‘uitontwikkeld’ zijn. Gesproken wordt van planologisch weinig dynamische gebieden. Een beheersverordening is derhalve een planologische beheerregeling voor het bestaande gebruik voor een gebied, waarin geen concrete of slechts ondergeschikte ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien.

 

Bestemmingsplan versus beheersverordening

  • 1.

    Een bestemmingsplan heeft drie functies: een planningsfunctie, een ontwikkelingsfunctie en een normeringsfunctie. Met de planningsfunctie (ook wel beleidsfunctie) geeft het bestemmingsplan een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en wordt de houding van de gemeente ten opzichte van die ontwikkelingen verwoord. De ontwikkelingsfunctie van het bestemmingsplan laat zich zien in bestemmingsplannen die een planologisch-juridisch kader bieden voor een specifieke ruimtelijke ontwikkeling (bijvoorbeeld de bouw van een woonwijk of bedrijventerrein). De normeringsfunctie wordt onderscheiden in enerzijds de toetsingsfunctie (de verlening of weigering van vergunningen) en de verordeningsfunctie die betrekking heeft op het beoordelen van gebruiksactiviteiten. De gebruiksvoorschriften (in combinatie met de doeleindenomschrijving) geven het bestemmingsplan het karakter van een algemeen verbindend voorschrift (verordening). Omdat het bestemmingsplan naast een verordenende functie ook een planningsfunctie en een ontwikkelingsfunctie heeft, en belanghebbenden daarmee in een individueel belang kunnen worden geraakt, achtte de wetgever het noodzakelijk om rechtbeschermingsmogelijkheden te bieden tegen een bestemmingsplan.

  • 2.

    Een beheersverordening kent (uit principe) geen planningsfunctie en ontwikkelingsfunctie. Deze functies zijn namelijk in strijd met de doelstelling van de beheersverordening: een eenvoudig instrument voor een (beheers)regeling die de bestaande situatie in laag dynamische gebieden (gebieden zonder ruimtelijke ontwikkelingen) beschermt.

  • De beheersverordening heeft echter wel een normeringsfunctie die vergelijkbaar is met de normeringsfunctie van het bestemmingsplan; een toetsingskader voor omgevingsvergunningenen gebruiksregels met verboden.

  • De beheersverordening is daarmee (als rechtsfiguur) te vergelijken met een bestemmingsplan dat uitsluitend een conserverend/beheersmatig karakter heeft. Ze bevatten immers beiden een toetsingsfunctie voor omgevingsvergunningen en een verordenende functie als het om gebruiksverboden gaat.

  • Een belangrijk verschil dat met bovenstaande constatering samenhangt is, dat tegen een beheersverordening geen rechtsbescherming open staat (want het is een verordening) en tegen een bestemmingsplan wel. De rechtvaardiging op dit punt van de minister was, dat met een beheersverordening toch geen verandering ten opzichte van het feitelijk bestaande of vigerend (planologisch) bestaande gebruik wordt beoogd.

Aanvullende ruimtelijke instrumenten

De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijk beheer van het gebied en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:

  • het welstandstoezicht;

  • het vergunningsvrij bouwen;

  • de planologische kruimelgevallen;

  • omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.

Het vergunningsvrij bouwen

In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, die voortvloeit uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen, waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Daarbij is onderscheid gemaakt in twee categorieën van vergunningsvrije bouwactiviteiten:

  • de altijd geheel vergunningsvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, ongeacht of deze binnen een bestemmingsplan of beheersverordening passen;

  • de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die pas vergunningsvrij zijn, indien deze passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening.

    Voor beide categorieën gelden de volgende belangrijkste uitzonderingen:

  • vergunningsvrij bouwen is niet toegestaan in een gebied, dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's onbebouwd moet blijven;

  • het aantal woningen mag niet veranderd worden door vergunningsvrij bouwen, tenzij het huisvesting i.v.m. mantelzorg betreft;

  • wanneer een gebied archeologische resten bevat, is vergunningsvrij bouwen met een oppervlakte van meer dan 50 m² niet toegestaan.

Voor vergunningsvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd.

 

Categorieën van gevallen tot afwijking

In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht zijn ook categorieën van gevallen opgenomen (artikel 4), waarvoor door middel van een omgevingsvergunning van een bestemmingsplan of van een beheersverordening mag worden afgeweken.

Het gaat om -onder nadere voorwaarden- bijbehorende bouwwerken, infrastructurele of openbare voorzieningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dakkapellen/ opbouwen, een antenne-installatie, duurzame energie-installaties, gebruiks- veranderingen binnen de bebouwde kom en het gebruik van recreatiewoningen.

Voor de activiteiten, die via deze regeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent, dat er een beslistermijn van acht weken geldt met de mogelijkheid tot verdaging met zes weken na de datum van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag. Het niet tijdig beslissen leidt tot een vergunning van rechtswege. Nadat de vergunning is verleend, staat daartegen bezwaar en beroep open.

 

Planologische omgevingsvergunning

Voor, ten tijde van de vaststelling onvoorziene, grootschalige(r) ruimtelijke ontwikkelingen, die niet met de eerder genoemde instrumenten toegelaten zijn respectievelijk zijn te vergunnen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid om van een bestemmingsplan of van een beheersverordening af te wijken, indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich gedurende de werkingsduur van de verordening een situatie voordoen, die niet in deze beheersverordening past of met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, wordt deze ontwikkeling beoordeeld op ruimtelijk-planologische aanvaardbaarheid. Indien geconcludeerd wordt, dat medewerking kan worden verleend, biedt dit instrument daartoe de mogelijkheid.

Voor toepassing van dit juridisch-planologische instrument met een ruimtelijke onderbouwing geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn, waarin de ontwerp-vergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De gemeenteraad dient een verklaring van geen bedenkingen af te geven. De procedure heeft een beloop van vier tot zes maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen beroep open.

 

2.2 Bestaande situatie

 

Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. De 'enge' benadering gaat uit van alles dat is gerealiseerd. Dit is dus de feitelijke bestaande situatie. Eventueel met beperkte uitbreidingen zoals aan- en uitbouwen of dakkapellen die men via een binnenplanse afwijking al kon realiseren.

Bij gebruik in ruime zin gaat het om de bestaande juridische regeling. Het betreft dan het planologisch gebruik, dat op grond van het geldende bestemmingsplan en/of verleende vrijstellingen, afwijkingen of vergunningen is toegelaten. Ook alle nog niet gerealiseerde, maar dus wel geldende, gebruiks- en bouwmogelijkheden vallen daaronder.

 

Uitgaande van de geldende planologische regeling kan men hier ook weer 'beperkt' of 'ruim' naar kijken. De ruimebenadering gaat uit van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het bestemmingsplan. De beperktebenadering gaat uit van de mogelijkheden binnen het bestemmingsplan die zijn gerealiseerd en de kleine (al dan niet gerealiseerde) uitbreidingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.

 

Inmiddels staat vast -volgens jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS)- dat het is toegestaan dit gebruik in ruime zin in een beheersverordening op te nemen. Daarmee blijven ook op grond van een beheersverordening kleinschalige, vrijwel altijd perceel gebonden, ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, die dus al eerder planologisch toelaatbaar zijn gesteld.

 

Cruciaal verschil met een bestemmingsplan is dat in een beheersverordening het bestaande feitelijke gebruik en de bestaande planologische situatie worden vastgelegd en dus geen ruimtelijk (planologisch) relevante ontwikkelingen.

 

De gronden die in het Tracé-besluit zijn aangewezen voor tijdelijke werken zijn in de beheersverordening vastgelegd overeenkomstig de actuele bestaande planologische gebruikssituatie. De tijdelijke functie van deze gronden is niet meer van toepassing vanwege de realisering van de A2.

 

Voor invulling van het begrip ‘bestaande situatie’ is in de onderhavige beheersverordening gekozen voor een invulling conform de bestaande situatie in 'enge zin' in overeenstemming met het bestaande planologisch gebruik en bebouwing volgens het bestemmingsplan' (zie hiervoor tevens paragraaf 2.4) met een beperkte verruiming (kleine ontwikkelingen die mogen volgens het bestemmingsplan, die nog niet zijn gerealiseerd) voor wat betreft de gronden die in het trace-besluit waren opgenomen. Voor wat betreft de gronden behorende bij het Landgoed - La Grande Suisse zijn de vigerende planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden overgenomen (= gebruik in 'ruime zin').

 

2.3 Ontwikkelingen

Het besluitgebied van de beheersverordening bestaat uit meerdere deelgebieden (Noord, Midden en Zuid). Voor deze deelgebieden is sprake van een lage dynamiek en zijn in beginsel geen ontwikkelingen meer voorzien. De beheersverordening maakt op de locaties dan ook geen ontwikkelingen mogelijk. Gelet op het voorgaande, is het mogelijk om een beheersverordening op te stellen.

 

2.4 Inventarisatie

Er is een inventarisatie gemaakt van de bestaande feitelijke en vigerende planologische situatie (bouwen en gebruik). Hierbij is gebruik gemaakt van:

  • gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG);

  • veldonderzoek (op 8 januari 2021) en controle op basis van luchtfoto (2022-01-07 en 2022-06-24);

  • bestemmingen en maatvoeringen in de moederplannen (onderliggende oude bestemmingsplannen);

  • verleende vrijstellingen/omgevingsvergunningen;

  • luchtfoto;

  • Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN).

De resultaten en conclusies van de inventarisatie zijn verwerkt in onderstaand overzicht:

 

Kaartblad 1/5 van illustratie

Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden

 

Afbeelding 2.1 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Noord 1

 

Afbeelding 2.2 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Noord 1

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/geo-kaarten

 

Zie luchtfoto 1

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Land- goederen- zone

Vastgesteld 27-06-2000

Goedgekeurd17-10-2000

Strook bestemming landgoed en smalle strook bestemming agrarisch met waarde (natuur- en landschaps- waarden)

Tevens dubbelbestemming Bodembeschermings-gebied Mergelland (deze planologische regeling is niet meer toepassing verklaard in het bestemmings- plan 'Landgoederen- zone' (2018-03-06)

Groenvoorzieningen met landschappelijke en natuurlijke waarde Dubbelbestemming Hoofdtransport- leiding (Hoogspannings- leiding H1) Dubbelbestemming Leiding - Water 'vrijwaringszone-weg',

 

'vrijwaringszone- tunnel', 'milieuzone-bodem- beschermings- gebied, 'milieuzone-grond- waterbeschermings- gebied' en 'milieuzone - waterwingebied'

Feitelijk smalle stroken onbebouwd in gebruik als agrarische gronden, bos en groen- voorzieningen en smalle strookjes behorende bij een watergang met beschermings- zone

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoogspannings- leiding loopt over het gebied

Niet bereikbaar. Het totale gebied is ingericht met groen- voorzieningen/ boombeplanting

 

Afbeelding 2.3: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'landgoederenzone'

 

Luchtfoto 1

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/geo-kaarten

 

Zie luchtfoto 2

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Land- goederen- zone

 

 

Vastgesteld 27-06-2000

 

 

 

Goedgekeurd17-10-2000

Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden met aanduiding boomgaard + dubbelbestemming Hoofdtransport- leiding (Hoogspannings- leiding H1)

 

Bedrijfsdoeleinden met bouwvlak (max 30% bebouwd)

 

Aanduiding 'Primaire watergang'

 

'vrijwaringszone-weg' 'milieuzone-bodem- beschermingsgebied' 'milieuzone-grond- waterbeschermings- gebied'

Feitelijk agrarisch gebruik met enkele bomen

 

 

 

Hoogspannings- leiding loopt over het gebied

 

Feitelijk niet meer aanwezig

 

 

 

Primaire watergang is ter plaatse niet meer aanwezig

Niet bereikbaar. Het totale gebied is agrarisch onbebouwd met deels bomen

 

Hoogspanning- leiding loopt over het perceel

 

Feitelijk groen behorende bij verkeer, geen bedrijfsdoeleinden functie meer

 

Primaire watergang is ter plaatse niet meer aanwezig

 

Afbeelding 2.4: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'landgoederenzone'

 

Luchtfoto 2

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

 

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/ geo-kaarten

 

Zie luchtfoto 3

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Terraspark/ Ambyerveld

 

Vastgesteld 28-05-2002

 

Goedgekeurd 14-01-2003

Uit te werken woondoeleinden (UW)

Feitelijk in gebruik als groen- voorzieningen en voor verkeer (doorsteekpad en randzone met verkeer) en en smalle strookjes behorende bij een watergang met beschermings- zone

Het totale gebied is heringericht en feitelijk in gebruik als groen- voorziening (openbaar) en voor verkeer (pad en randzone)

 

Afbeelding 2.5: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Terraspark/Ambyerveld'

 

Luchtfoto 3

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/ geo-kaarten

 

Zie luchtfoto 4 en 5

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Amby 1993

 

Vastgesteld 05-07-1994

 

Goedgekeurd 14-02-1995

 

Raad van State 18-04-1997

Bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke en ecologische waarden'

 

Kleine strook bestemd voor 'wonen A'

 

'vrijwaringszone-weg' 'milieuzone- bodem- beschermings- gebied' 'milieuzone- grond- waterbescher- mingsgebied'

Feitelijk in gebruik als grasland (weiland)

 

 

Feitelijk in gebruik als groenvoorziening bij verkeer

Het totale gebied is heringericht en feitelijk in gebruik als groen- voorziening (openbaar) en voor verkeer (weg en randzone) en deels als grasland (weiland)

 

Afbeelding 2.6: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Amby 1993'

 

Luchtfoto 4

 

Luchtfoto 5

 

Kaartblad 2/5 van illustratie

Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden

 

Afbeelding 2.7 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Noord 2

 

Afbeelding 2.8 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Noord 2

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/ Geo-kaarten

 

Zie luchtfoto 4 en 5

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Nazareth

 

Vastgesteld 08-11-1978

 

Goedgekeurd 29-01-1980

Openbaar groen, plantsoen of speelveld

 

Aangelegd en in het gebied gesitueerd:

gasleiding met beschermingszone

 

Rioolleiding met beschermingszone

 

Leiding water met beschermingszone

 

'Waterstaat- Waterlopen'met beschermingszone

 

'vrijwaringszone - tunnel'

Feitelijk in gebruik als groenvoorziening en smalle strookjes behorende bij een watergang met beschermings- zone (Kanjel)

 

 

 

Gasleiding

 

Watergang

Totale gebied is heringericht als groen- voorziening (openbaar)

 

Watergang Kanjel met beschermings- zone

 

Afbeelding 2.9: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Nazareth'

 

Afbeelding 2.10: uitsnede van leggerkaart - watergang Kanjel (bron: waterschap Limburg)

 

Luchtfoto 4

 

Luchtfoto 5

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/ geo-kaarten

 

Zie luchtfoto 6 en 7

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Rijksweg 75

 

Vastgesteld 07-07-1958

 

Goedgekeurd 10-11-1958

Openbare weg met trottoirs

 

Openbaar groen, plantstrook of speelstrook Voor en zijtuin

 

Aangelegd en in het gebied gesitueerd:

 

gasleiding met beschermingszone

Feitelijk in gebruik voor verkeers- doeleinden/ wegverkeer en een smalle strook als groen- voorziening

 

 

 

Gasleiding

Niet bereikbaar of slecht bereikbaar/ vanuit zicht- oogpunt is het totale gebied heringericht en feitelijk in gebruik voor verkeers- doeleinden/ wegverkeer en een smalle strook als groen- voorziening

 

Luchtfoto 6

 

Luchtfoto 7

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

 

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/ geo -kaarten

 

Zie luchtfoto 8 en 9

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Wyckerpoort deelgebied a

 

 

Vastgesteld 04-12-1983

Verkeers- doeleinden

 

Woondoeleinden

 

Tuin

 

Bedrijfsdoeleinden (s) – bedrijf ; brandstof en/of servicestation en horeca

'vrijwaringszone - tunnel'

 

Aangelegd en in het gebied gesitueerd: gasleiding met beschermingszone

Feitelijk in gebruik voor verkeersdoel- einden/ wegverkeer, fietsverkeer en als groen- voorziening

 

Gasleiding

Totale gebied is heringericht ten behoeve van wegverkeer / viaduct / fietsverkeer en groen- voorziening Geen bedrijvigheid en wonen meer ter plaatse.

 

 

Geen uitwerkingsplan van toepassing

 

Afbeelding 2.11: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Wyckerpoort deelgebied a'

 

Luchtfoto 8

 

Luchtfoto 9

 

Kaartblad 3/5 van illustratie

Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden

 

Afbeelding 2.12 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Noord 3

 

Afbeelding 2.13 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Noord 3

 

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

 

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG

 

Zie luchtfoto 10

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Noordelijk gedeelte

Landgoederen- zone, herziening La Grande Suisse

 

Vastgesteld 2017-06-27

Natuur - Landgoed la Grande Suisse

 

Waarde - Maastrichts Erfgoed De opgenomen voorlopige bestemming is niet meer actueel (tijdstermijn verstreken). Leiding - Gas (met deels beschermings- zone)

Feitelijk in gebruik als landgoed met een uitvaartcentrum in de vorm van een crematorium met ceremonie - en herinneringsruimten alsmede ondergeschikte horeca en kantoren. Daarnaast tevens groenvoorzieningen, parkeren, additionele voorzieningen, water- en waterhuis- houdkundige voorzieningen

 

Gasleiding

Totale gebied is ingebed in een groen, natuurrijk en landschappelijk ingericht terrein, waar een crematorium met daarbij behorende faciliteiten is gehuisvest.

 

Luchtfoto 10

 

Kaartblad 4/5 van illustratie

Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met illustratiekaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden

 

Afbeelding 2.14 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Midden

 

Afbeelding 2.15 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Midden

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

 

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/geo-kaarten

 

Zie luchtfoto 11 en 12

Veld inventarisatie 2021-01-08

Midden gedeelte (linkerzijde van de A2)

Wyckerpoort deelgebied c

 

Vastgesteld 04-12-1983

Groen- voorzieningen

 

'vrijwaringszone - tunnel'

 

'Voor en zijtuin'

 

Dubbel- bestemming: Waarde - Maastrichts Erfgoed- Archeologie

Feitelijk in gebruik als tuinzone bij woningen (voortuin)

Betreffen voortuinen met deels verhardingen (toegangspaden tot woning/oprit) behorende bij naastliggende woningen)

 

Afbeelding 2.16: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Wyckerpoort deelgebied c'

 

Luchtfoto 11

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

 

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG

 

Zie luchtfoto 12

Veld inventarisatie 2021-01-08

Midden gedeelte (rechterzijde van de A2)

Rijksweg 75

 

vastgesteld 1958-01-14

 

Goedgekeurd 1958-11-10

Voor- en zijtuin

Feitelijk in gebruik als tuinzone bij woningen (voor- en zijtuin)

Betreffen voortuin en verhardingen (toegangspaden tot woning/oprit) behorende bij naastliggende woningen)

 

Afbeelding 2.17: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Rijksweg 75'

 

Afbeelding 2.17: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Rijksweg 75'

 

Luchtfoto 12

 

Kaartblad 5/5 van illustratie

Hieronder is de inventarisatie analyse opgenomen met een algemene overzichtskaart en foto's. Zie tevens bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto voor meer kaartbeelden

 

Afbeelding 2.18 : kaart inventarisatie bestemmingen - deelgebied Zuid

 

Afbeelding 2.19 : inventarisatie op luchtfoto - deelgebied Zuid

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG/geo-kaarten

Zie luchtfoto 13

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Zuidelijk gedeelte

Zuidelijk deel Wyckerpoort en Oostermaas 1970

 

Vastgesteld 07-07-1970

 

Goedgekeurd 26-07-1971

Openbaar groen, plantstrook of speelveld

 

Openbare weg met trottoirs

 

Fietspad

 

Dubbel- bestemming: 'Waarde - Maastrichts Erfgoed- Archeologie'

 

'vrijwaringszone - tunnel'

 

Nieuw aangelegd Rioolpersleiding naast de A2 met beschermingszoneDubbel- bestemming: 'Leiding-Riool'

Feitelijk in gebruik ten behoeve van verkeer met verkeersgroen

 

Feitelijk in gebruik ten behoeve van verkeer met verkeersgroen

Niet bereikbaar of slecht bereikbaar / vanuit zichtoogpunt gronden in gebruik voor verkeer en als groenvoorziening Niet bereikbaar of slecht bereikbaar / vanuit zichtoogpunt gronden in gebruik voor verkeer en als groenvoorziening

 

 

Afbeelding 2.20: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Zuidelijk deel van Wyckerpoort en Oostermaas 1970'

 

Luchtfoto 13

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

 

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG

 

Zie luchtfoto 14

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Zuidelijk gedeelte

Heer onder de Kerk 1992 Deelgebied 1b

 

Vastgesteld 15-09-1992

Verkeers- doeleiden

 

UWKBMV - Uit te werken woondoeleinden/ kantoren/bedrijfs- doeleinden/maat- schappelijke doeleinden/ verkeers- doeleinden

 

Nieuw aangelegd Rioolpersleiding (onder A2) en deels naast de A2 met beschermingszoneDubbel- bestemming: 'Leiding-Riool'

 

'vrijwaringszone - tunnel'

 

Dubbel- bestemming: 'Waarde - Maastrichts Erfgoed- Archeologie'

Feitelijk in gebruik ten behoeve van verkeer, met verkeersgroen en algemeen groen en bergingsloot

Deels niet bereikbaar of slecht bereikbaar / vanuit zichtoogpunt in gebruik voor verkeer en als groenvoorziening

 

Afbeelding 2.21: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Heer onder de Kerk 1992 Deelgebied 1b'

 

Luchtfoto 14

 

Tracé Besluit

plan

Juridisch- planologisch

 

bestemmingen + verleende vrijstellingen/ omgevings- vergunningen

Luchtfoto / BAG

 

Luchtfoto 15

Veld- inventarisatie 2021-01-08

Zuidelijk gedeelte

De Heeg – Eyldergaard – Vroendaal

 

Vastgesteld 2000-10-03 Goedgekeurd 2001-06-08

Verkeers- doeleinden, stedelijk

 

Groen- voorzieningen

 

Dubbel- bestemmingen: 'Leiding-Gas' 'Waarde - Maastrichts Erfgoed- Archeologie'

 

Nieuw aangelegd Rioolpersleiding naast de A2 met beschermingszoneDubbel- bestemming: 'Leiding-Riool'

Feitelijke situatie betreft in gebruik ten behoeve van verkeer (weg), watersloot en groen- voorzieningen

Niet bereikbaar / vanuit zicht- oogpunt in gebruik voor verkeer en als groenvoorziening

 

Afbeelding 2.22: uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'De Heeg – EyldergaardVroendaal'

 

Luchtfoto 13

 

Samenvatting

Uit de inventarisatie kan het volgende worden opgemaakt:

  • In de onderliggende plannen zijn de gronden in hoofdzaak juridisch-planologisch bestemd ten behoeve van verkeer, groen (al dan niet direct bestemd of indirect voortvloeiende uit de onderliggende bestemmingen zoals bijvoorbeeld de bestemming 'Landgoed'), agrarisch (al dan niet met waarden), landgoed en natuur - 'Landgoed La Grande Suisse'.

  • In de onderliggende plannen zijn de juridisch-planologisch nader uit te werken uit werken gronden ('Woondoeleinden' en 'UMKBMV') feitelijk al uitgewerkt naar een verkeersbestemming inclusief groenvoorzieningen, doordat de gronden fysiek ingericht zijn voor verkeersdoeleinden en als groenvoorzieningen. Een uitwerking naar wonen en wonen/ kantoren/bedrijven/maatschappelijke voorzieningen is feitelijk niet meer mogelijk.

  • De opgenomen voorlopige bestemming in Landgoed La Grande Suisse is komen te vervallen (verloop tijdsperiode) en van toepassing is de planologische eindbestemming ter plaatse. Dit betreft de bestemming 'Natuur - Landgoed La Grande Suisse' volgens het bestemmingsplan 'landgoederenzone herziening La Grande Suisse (vastgesteld 2017-06-27).

  • Uit de inventarisatie (luchtfoto en veldinventarisatie) blijkt dat de gronden feitelijk veelal in gebruik en ingericht zijn voor verkeer (met verkeersgroen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verkeergeleiding) en als groen (groenvoorzieningen/bermsloten).

  • De binnen het beheersgebied van de beheersverordening gelegen rioolpersleiding, gasleidingen en hoogspanningsleidingen met relevante beschermingszone, zijn in de beheersverordening opgenomen met daarop afgestemde regelingen (vergelijkbaar met dubbelbestemmingen).

  • Uit de inventarisatie (vergunningen) zijn geen afwijkende situaties naar voren gekomen ten opzichte van de vergunde situatie.

Zie voor de analyse tevens de kaarten in bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen en bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto.

 

Conclusie

Gelet op de uitgevoerde inventarisatie is er voor gekozen om in deze beheersverordening het gebruik in 'enge zin' in overeenstemming met het bestaand planologisch gebruik en een wat ruimere benadering voor (kleinschalige) bebouwingsmogelijkheden volgens het voorheen geldende bestemmingsplan op te nemen omdat het besluitgebied in feite uitontwikkeld is voor wat betreft de gronden behorende tot het Tracé-besluit. Voor de gronden behorende bij het gebied van landgoed 'La Grande Suisse' is gekozen voor de ruimere gebruiksmogelijkheden, d.w.z de vigerende planologische regeling is in deze verordening onverkort overgenomen.

 

De planologische regelingen uit de onderliggende plannen zijn, met uitzondering van daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen, inhoudelijk verwerkt in met name het besluitgebied 'Verkeer'. Binnen dit besluitgebied zijn toegelaten wegen en wegverkeer, met daarbij behorende voorzieningen, zoals vluchtstroken, op- en afritten, bermen, wegmeubilair, verlichting en voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, toegangsportalen, nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, ontluchtingsinstallaties en daarmee vergelijkbare bouwwerken, viaducten, tunnels, onderdoorgangen en overige kunstwerken, voorzieningen voor het openbaar vervoer, geluidwerende voorzieningen, kunstobjecten, de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen ten behoeve van natuurcompensatie/-mitigatie en landschappelijke inpassing ter plaatse van het besluitsubvlak 'natuurcompensatie - natuurmitigatie - landschappelijk inpassing', groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, faunapassages - en faunavoorzieningen en additionele voorzieningen met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde bouwbepalingen voor bouwwerken.

 

Voor met name de reststroken langs het wegtracé geleden de daar van toepassing zijnde gebruiksfuncties.

 

In de beheersverordening is de planologische bestaande situatie op Landgoederenzone herziening La Grande Suisse vastgelegd.

 

Tevens is het grondwaterbeschermingsgebied (=milieubeschermingsgebied) en waterwingebied (milieubeschermingsgebied) voor zover gesitueerd in het verordeninggebied van de beheersverordening, zoals weergegeven op kaart 4 van de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg opgenomen en verwerkt in de beheersverordening als besluitvlak 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' respectievelijk besluitvlak 'milieuzone - waterwingebied'.

 

Afbeelding 2.23: grondwaterbeschermingsgebied (licht paars) en waterwingebied (groen) volgens kaart 4 van de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg (2021-05-21)

 

Afbeelding 2.24: grondwaterbeschermingsgebied (blauw gearceerd) en waterwingebied (blauw) volgens kaart 5 van de geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014 (2019-11-22)

 

Hoofdstuk 3 Planopzet

 

3.1 Planvorm

Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk, dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het ruimtelijk en functioneel beheer van het gebied. Dat betekent dat elke gemeente vrij is om een passende vorm te bepalen.

 

De beheersverordening heeft wel een (bij wet voorgeschreven) digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro. De beheersverordening moet langs elektronische weg worden vastgelegd, vastgesteld en beschikbaar worden gesteld. Tevens dient aangesloten te worden bij de SVBP 2012. Ook een analoge illustratie (= verbeelding) is verplicht

 

Dat maakt, dat een beheersverordening bestaat uit:

  • 1.

    Een object, dat bestaat uit het gebied, waarop de verordening betrekking heeft (het verordenings- of besluitgebied); deze is op de bijbehorende verbeelding aangegeven als het gebied van de verordening met één of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangegeven als besluit(sub)vlak;

  •  

  • Besluitgebied: Het besluitgebied is het gebied waarvoor de beheersverordening van toepassing is (weergegeven op vier analoge kaartbladen - zie bijlage 6 bij de toelichting). De regelingen die niet specifiek gekoppeld zijn aan een besluitvlak of een besluitsubvlak, zijn van toepassing op het hele besluitgebied. De regels zijn gericht op het behouden van de bestaande situatie. Het besluitgebied is weergegeven op de vier kaartbladen .

  •  

  • Besluitvlak (te vergelijken met bestemmingen en dubbelbestemmingen): Op het hele besluitgebied, of een bepaald deel daarvan, kan een besluitvlak zijn gelegd. In deze verordening is het besluitvlak 'Verkeer' opgenomen om de verschillende planologische regelingen per deelgebied op te nemen. In deze beheersverordening zijn tevens de instandhouding en bescherming van de functies binnen de gronden 'leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', 'Leiding - Riool' en 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie' als besluitvlak weergegeven.

  •  

  • Besluitsubvlak (te vergelijken met een gebiedsaanduiding): Dit is bedoeld om binnen een bepaald deel van het besluitvlak aanvullende regelingen te geven. In deze beheersverordening is hiervan gebruik gemaakt door de toevoeging met nadere aanduiding 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c' binnen het besluitvlak 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie'.

  • 2.

    Regels, die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiksvormen, bouwen, aanleggen, slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.

  • 3.

    Toelichting; hoewel de Wet ruimtelijke ordening dit evenmin bepaalt, is het noodzakelijk, de beheersverordening vergezeld te laten gaan van een toelichting, waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd.

 

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt verder dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:

  • een verbod om bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning dan wel onder voorwaarden ter bescherming van bepaalde waarden of belangen (bijv. voor de veiligstelling van archeologische waarden);

  • een verbod om bouwwerken te slopen zonder omgevingsvergunning (bijv. voor de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle objecten);

  • binnenplanse afwijkingsregels (bijv. voor geringe afwijkingen);

  • overgangsrecht.

3.2 Juridische opzet

Gekozen is voor een beheersverordening waarbij de bestaande situatie in 'enge zin' d.w.z. in overeenstemming met het bestaande planologisch gebruik en bebouwing volgens het bestemmingsplan op het besluitgebied van toepassing is verklaard. Dat wil zeggen dat daarmee de bestaande rechten zijn overgenomen en niet worden beperkt. Het besluitgebied bestaat uit meerdere deelgebieden (Noord, Midden en Zuid). Per deelgebied is op de verbeelding een besluitvlak opgenomen. Binnen het besluitgebied zijn, waar van toepassing besluitsubvlakken opgenomen. Het betreft gebieden waarvoor specifiek een aanvullende planregeling van toepassing is vanwege de aanwezigheid van leidingen en archeologische waarden.

 

Onderhavige beheersverordening bestaat uit de volgende onderdelen:

  • -

    de toelichting.

  • -

    de illustratie (= verbeelding);

  • -

    de regels (vier hoofdstukken).

3.2.1 De toelichting

Bij de beheersverordening is ook een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom deze beheersverordening is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening, te weten: "voor het beheren van het gebied door het vastleggen van de bestaande situatie in enge zin".

 

3.2.2 De illustratie

Het gebied van de verordening is op de illustratie (=verbeelding) aangegeven. Op de illustratie zijn aangegeven:

  • De grens van het verordeningsgebied.

  • Besluitvlakken: 'Verkeer', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', ' Leiding - Gas', 'Leiding - Riool', 'leiding - Water', 'Tuin', 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Landgoed', 'Waterstaat - Waterlopen', 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie', milieuzone - bodembeschermingsgebied

  • Besluitsubvlakken voor bouwen en gebruik: 'bouwvlak', 'specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw toegestaan [sba-nt]' en 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a', 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c', 'natuurcompensatie, natuurmitigatie -landschappelijk inpassing', 'crematorium', 'parkeerterrein', 'bijgebouwen', 'vrijwaringszone - weg', 'vrijwaringszone - tunnel', 'milieuzone - bodembeschermingsgebied', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', milieuzone - waterwingebied' en 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument [sba-rm]'.

De gebruiksfunctie en beheer van de gronden gelegen binnen de grens van het besluitgebied is geregeld binnen de beheersverordening. Het besluitvlak geeft de gebruiksfunctie weer van een perceel in een beheersverordening. Deze wordt middels een kleur weergegeven. Het besluitsubvlak geeft een nadere specificering van de gebruiksfunctie of bouwfunctie weer.

 

Geometrische plaatsbepaling

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde besluit(sub)vlakken is een GBKN-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In de verordening is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde gebruiksfunctie (=besluit(sub)vlak) toegekend.

 

Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de illustratie (= verbeelding), zijn alle besluitvlakken en het besluitsubvlakken zichtbaar.

 

De analoge overzichtkaart ten behoeve van de illustratie is als bijlage 3 bij de toelichting van de beheersverordening gevoegd. De analoge illustratiekaart is als bijlage 6 bij de toelichting de beheersverordening gevoegd.

 

3.2.3 De regels

De regels in deze beheersverordening bestaan de volgende hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)

  • Gebiedsregels (hoofdstuk 2)

  • Algemene regels

  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 3)

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende besluitvlakken.

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is in artikel 1 een aantal begrippen opgenomen die van toepassing zijn op de regels van de beheersverordening. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van de verordening onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. In de begripsbepalingen is onder meer het begrip ‘bestaand(e)' opgenomen om de bestaande situatie te kunnen bepalen ten aanzien van gebruik en bouwwerken.

 

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

In dit hoofdstuk zijn de gebruiks- en bouwregels opgenomen. Voor alle besluit- en subbesluitvlakken geldt dat de bestemmingen en aanduidingen uit de onderliggende bestemmingsplannen zijn overgenomen inclusief de daarbij behorende relevante voorschriften uit die plannen.

 

Agrarisch

Het besluitvlak 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden die behoren bij een agrarisch bedrijf en kunnen gebruikt worden voor hoofdzakelijk grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie worden gebouwd.

 

Agrarisch met waarden

Het besluitvlak 'Agrarisch met waarden' is toegekend aan de gronden met natuurwaarden en landschappelijke waarden die behoren bij een agrarisch bedrijf dat (deels) gesitueerd is binnen de gemeente Meerssen en een volledig binnen de gemeente Maastricht gelegen agrarisch bedrijf. De gronden kunnen gebruikt worden voor de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat een paardenhouderij niet is toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie worden gebouwd.

 

Natuur- Landgoed La Grande Suisse

Het besluitvlak 'Natuur - La Grande Suisse' heeft betrekking op de gronden waar Monuta in het monumentale complex ''La Grande Suisse", dat onderdeel uitmaakt van de landgoederenzone van Maastricht, een uitvaartcentrum met crematorium met ondergeschikte horeca en kantoren heeft gevestigd. Op deze gronden zijn bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie toegestaan.

 

Landgoed

Het besluitvlak 'Landgoed' is toegekend aan de gronden die behoren bij een bestaand landgoed (Kruisdonk) gesitueerd binnen de gemeente. De gronden behorende bij het landgoed moeten worden gebruikt overeenkomstig de bestemming (groenvoorziening en boombeplanting). Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen bouwwerken ten dienste van deze gebruiksfunctie worden gebouwd.

 

Tuin

Het besluitvlak 'Tuin' betreft de voortuinen van de naastliggende woningen, waarbinnen tuinen en erven, groenvoorzieningen, verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Verkeer

Het besluitvlak 'Verkeer' is toegekend aan de gronden ten dienste van de hoofdontsluitingswegen, de daarop aantakkende wegen, paden, verkeers- en (openbare)groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, faunapassages en -voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, alsmede de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen ten behoeve van natuurcompensatie/-mitigatie en landschappelijke inpassing ter plaatse van het besluitsubvlak 'natuurcompensatie, natuurmitigatie -landschappelijk inpassing'. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.

Voor zowel het gebruik als bouwen geldt de bestaande situatie.

 

Leiding - Gas

Het besluitvlak 'Leiding - Gas' betreft de beschermingszone van de in het beheersverordening gebied (zuidelijk deel) gesitueerde gasleiding. De leiding zelf ligt buiten het beheersgebied. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de leiding.

 

Leiding - Hoogspanningsverbinding

Het besluitvlak 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' betreft de beschermingszone ter weerszijde van de in het beheersverordening gebied (noordelijk deel) gesitueerde 150kV hoogspanningsverbinding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de hoogspanningslijn.

 

Leiding - Riool

Het besluitvlak 'Leiding - Riool' betreft de rioolpersleiding met beschermingszone gesitueerd in het beheersverordening gebied (zuidelijk deel). Binnen deze beschermingszone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de leiding.

 

Leiding - Water

Het besluitvlak 'Leiding - Water' betreft de watertransportleiding met beschermingszone gesitueerd in het beheersverordening gebied. Binnen deze beschermingszone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de beheerder van de leiding.

 

Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie

Het besluitvlak 'Waarde - Maastrichts erfgoed - Archeologie' geeft de gronden aan die bestemd zijn ter verwezenlijking van de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden. In het beheerverordeningsgebied komt de archeologische zone 'c' alsmede diverse gemarkeerde vindplaatsen voor. Deze zone is als besluitsubvlak nader aangeduid als 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c'.

Voor deze zone geldt dat het behoud van het bodemarchief in situ voor het behoud ex situ gaat. De zone correspondeert met de op beleidskaart(en) aangeduide gebieden en de daaraan gekoppelde archeologische ondergrenzen voor oppervlakte en diepte, waarboven sprake is van een onderzoeksplicht. Indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden met het oog op het behoud van het bodemarchief ex situ.

 

Waterstaat - Waterlopen

Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebiedsregels, primair aangewezen voor de aanleg, beheer en onderhoud van de watergang(en) met beschermingszones. Bouwwerken tot 1 meter ten dienste van de watergang kunnen worden gebouwd. Deze regeling geldt niet indien het besluitvlak samenvalt met het besluitvlak 'Verkeer'.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels is een anti-dubbeltelbepaling opgenomen, overige regels (wettelijke regelingen, voorrangregels gebruiksregels besluitvlakken, 'vrijwaringszone-weg', 'vrijwaringszone-tunnel', 'milieuzone-bodembeschermings- gebied, 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - waterwingebied'), algemene bouwregels (afwijkende maten, ondergeschikte bouwdelen, ondergronds bouwen, antennemasten en zendmasten), algemene gebruiksregels (strijdige gebruik, parkeernormen) en algemene wijzigingsregels opgenomen.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Omdat de planologische situatie als uitgangspunt is genomen, is er een overgangsrechtelijke bepaling in de regels opgenomen. Deze houdt in dat bouwwerken en gebruik in strijd met de beheersverordening mag worden voortgezet als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend of als het gebruik in overeenstemming was met de voorheen vigerende plannen.

 

In de slotregel is de officiële naam van de verordening bepaald. Onder deze naam kan de beheersverordening worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 4 Beleidskader

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op enkele sectorale aspecten van de 'Beheersverordening A2 Noord en Zuid’.

 

Nu binnen het besluitgebied alleen sprake is van een beheersituatie en er dus geen ontwikkelingen plaatsvinden, te herleiden op basis van beleid, en in de huidige situatie niet is gebleken van knelpunten, kan in zijn algemeenheid worden vastgesteld dat de uitvoering van het plan niet zal leiden tot nadelige gevolgen voor de omgeving. In beginsel is onderzoek dan ook niet nodig. Per omgevingsaspect is beoordeeld of een nader onderzoek toch gewenst is.

 

De beoordeling is opgenomen in de navolgende paragrafen opgenomen.

 

4.2 Kader

 

4.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 2023 (naar verwachting) treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI). Met de NOVI, vastgesteld op 11 september 2020, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is zelfbindend voor het Rijk. De rijksoverheid zet er wel op in dat provincies en gemeenten bij het vaststellen van hun eigen omgevingsvisies rekening houden met wat er in de NOVI staat. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.

 

Het instrument omgevingsvisie komt in de plaats van gebiedsdekkende structuurvisies, de relevante delen van de natuurvisie, verkeers- en vervoerplannen, strategische gedeelten van nationale en provinciale waterplannen en milieubeleidsplannen. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De delen van verplichte plannen die hun werking behouden, worden gelezen in het licht van de in werking getreden NOVI. Het gaat dan om delen van de volgende plannen:

  • Rijksnatuurvisie 2014

  • Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021

  • Bijlage 6, Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

  • Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP)

Daarnaast is er de Structuurvisie Bodem en Ondergrond (STRONG. Deze gaat niet op in de NOVI, maar wordt vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op basis van een gelijkstellingsbepaling) van rechtswege omgezet in een programma: Programma ondergrond.

 

Afbeelding 4.1: Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving (bron: NOVI)

 

In de NOVI worden de nationale belangen genoemd die gewaarborgd moeten worden in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld ook om behoud en versterking van cultureel erfgoed en landschappelijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang. De NOVI gaat uit van vier prioritaire opgaven:

 

 

Hierbij worden drie inrichtingsprincipes gehanteerd die helpen om in een specifieke casus of gebied bij botsende belangen een zorgvuldige weging tussen nationale belangen te maken. Die inrichtingsprincipes zijn:

  • combineren boven enkelvoudig;

  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

  • afwentelen voorkomen.

Beoordeling

Op deze beheersverordening is geen van de onderwerpen die door het Rijk in de visie worden aangestipt van belang.

 

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden.

 

Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

 

De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie- c.q. land overschrijdende onderwerpen.

 

Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden.

 

De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.

 

De structuurvisie is relevant wanneer de gemeente in haar bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die van nationaal belang zijn.

 

Beoordeling

Op deze beheersverordening is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing.

 

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

 

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • 1.

    Rijksvaarwegen;

  • 2.

    Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

  • 3.

    Kustfundament;

  • 4.

    Grote rivieren;

  • 5.

    Waddenzee en waddengebied;

  • 6.

    Defensie;

  • 7.

    Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

  • 8.

    Elektriciteitsvoorziening;

  • 9.

    Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

  • 10.

    Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

  • 11.

    Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  • 12.

    IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

  • 13.

    Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

  • 14.

    Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Afbeelding 4.2: situering 150Kv-hoogspanningsverbinding (bron: Hoogspannings Netkaart)

 

Beoordeling

Binnen het beheersverordeninggebied (noordelijk deel) is een hoogspanningsverbinding gelegen, alsmede in het zuidelijk deel (de beschermingszone behorende bij een gastransportleiding). De belangen van deze leidingen inclusief beschermingszone zijn gewaarborgd door toepassing van een planregeling. Zie verder hiervoor paragraaf 5.5.

De overige nationale belangen zoals bedoeld in het Barro leveren géén belemmering op (zie tevens hoofdstuk 5. Verder zijn er géén regels uit het Barro van toepassing op deze beheersverordening.

 

Archeologie

Verdrag van Malta

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed door op verantwoorde wijze om te gaan met archeologische belangen in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard (opgraven en bewaren in depot).

Van belang is dat door middel van veldonderzoek vroegtijdig inzicht wordt gegeven in de archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op deze manier kunnen de aanwezige waarden bij de planontwikkeling voldoende worden gewaarborgd.

Het Verdrag van Valletta is vervolgens door vertaald in Nederlandse wet- en regelgeving.

 

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988, alsmede tot een aanvulling op, of wijziging van, bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 van kracht werd. Sinds de inwerkingtreding van deze wet is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’.

 

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen.

Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig (al vroeg in het proces) rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. De eigen rol van de overheden wordt hierbij steeds belangrijker. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe plannen.

Belangrijke punten in de wet zijn onder andere:

  • Zorgplicht voor alle overheidslagen, met name gemeenten.

  • De beheersverordening is het instrument waarbinnen de archeologische monumentenzorg kan worden geregeld. Via de beheersverordening kunnen voorwaarden en regels worden verbonden aan omgevingsvergunningen en afwijkingen.

  • De veroorzaker is financieel en operationeel verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg.

  • Expliciete verplichting voor overheden en uitvoerende instanties tot terugmelden van resultaten van het archeologisch (voor-)onderzoek.

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat archeologisch onderzoek en opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

 

Een aantal onderdelen van de Erfgoedwet gaat over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;

  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;

  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering van de werkzaamheden of die stil te leggen;

  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

Beoordeling

Met het aspect archeologie is rekening gehouden in onderhavige beheersverordening (zie hiervoor paragraaf 5.5).

 

Cultuurhistorie

Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011) In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1.

    werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;

  • 2.

    eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;

  • 3.

    herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;

  • 4.

    levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;

  • 5.

    en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Beoordeling

Het aspect cultuurhistorie levert géén belemmering op (zie hiervoor paragraaf 5.5).

 

4.2.2 Provinciaal beleid

 

Provinciale omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Povi vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is via een interactief proces met overheden, semi-overheden, belangenorganisaties en burgers opgesteld. De POVI is in werking getreden op 25 oktober 2021.

 

De POVI is een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. De POVI kijkt echter breder dan enkel naar de fysieke leefomgeving. Dat wil zeggen dat de visie ook ingaat op onderwerpen als gezondheid en veiligheid, economie en sociale aspecten. Dit in onderlinge samenhang en met oog voor de internationale context waarin Limburg zich bevindt. De opzet en scope van de Omgevingsvisie (fysieke leefomgeving in brede zin) sluiten aan bij de nieuwe Omgevingswet (beoogde inwerkingtreding per 01-07-2022).

 

Er is één Provinciale Omgevingsvisie voor het grondgebied van Limburg. Deze omgevingsvisie is opgebouwd uit met elkaar samenhangende en afgestemde (beleids-)modules, zowel gebiedsgericht als thematisch. In de Omgevingswet zijn geen regels gesteld over een verplichting tot actualiseren of een (vaste) termijn waarbinnen een actualisatie van de Omgevingsvisie moet plaatsvinden. Dit biedt de flexibiliteit om, (als dat nodig is) via partiële herzieningen één of meerdere modules van de Omgevingsvisie aan te passen, waarbij de integraliteit van de Omgevingsvisie in de gaten gehouden moet worden. Impulsen hiertoe kunnen voortkomen uit nieuwe college- of coalitieprogramma’s, maatschappelijke ontwikkelingen, monitoring en evaluatie, en wetgeving. De geconsolideerde Omgevingsvisie bevat voor alle modules altijd de actuele versies.

 

Bij de operationalisering van beleidsdoelen uit een omgevingsvisie spelen programma’s een belangrijke rol. Een programma kan een sectoraal of gebiedsgericht karakter hebben en kan verschillende elementen bevatten. Het kan ook kaders stellen voor de uitoefening van bevoegdheden door het bestuursorgaan dat het programma vaststelt.

 

Een programma bevat voor één of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:

  • een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud daarvan;

  • maatregelen om aan één of meer omgevingswaarden te voldoen of één of meer andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken.

Overheden kunnen kiezen hoe en waarvoor ze programma’s inzetten. Een omgevingsvisie kan globaal worden gehouden. Het beleid wordt dan verder uitgewerkt in programma’s. Met een specifieke omgevingsvisie kan juist minder met programma’s worden gewerkt. Limburg kiest voor een Omgevingsvisie op hoofdlijnen, waardoor er ruimte is om in samenhang met de vierjaarlijkse bestuurscyclus accenten en prioriteiten te bepalen. Dit kan waar nodig in combinatie met het op onderdelen (modulair) actualiseren van de Omgevingsvisie. Het ligt voor de hand dat wanneer een projectbesluit wordt voorbereid of wanneer de Omgevingsverordening wordt aangepast, dit in de omgevingsvisie of in een programma wordt aangekondigd.

 

Voor enkele onderwerpen zijn programma’s wettelijk voorgeschreven ter implementatie van EU-richtlijnen. Voor de Provincie zijn vier programma’s verplicht:

  • Actieplan geluid;

  • Regionaal Waterprogramma;

  • Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden;

  • Programma’s bij dreigende overschrijding van omgevingswaarde (zwaveldioxiden of stikstof)

 

Afbeelding 4.3: uitsnede uit Omgevingsvisie Limburg (regiokaart Zuid-Limburg)

Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.

 

De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart.

Gezien de stapeling van grote opgaven én kansen in een gebied met een bijzonder karakter en de opkomst van thema’s met (soms nog onbekende) ruimtevragen, onderscheiden we hier opgaven in vier lagen, met elk een verschillend gericht beleid. Deze vier lagen zijn:

  • Landelijk gebied;

  • Duurzame mobiliteit;

  • Regionale centra en grote werklocaties;

  • Stedelijk gebied.

Ontwerp Omgevingsverordening Limburg

Op dit moment geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die de huidige gaat vervangen en past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de POVI.

 

Het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) heeft van 7 juni tot en met 19 juli 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. Op basis van de ontvangen zienswijzen kan de inhoud van de verordening nog gewijzigd worden. Uiteindelijk zullen Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vaststellen. Dat zal naar verwachting vóór de inwerking treding van de Omgevingswet.

 

In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening. De Omgevingsverordening bevat grofweg twee typen regels:

  • instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;

  • regels voor activiteiten die rechtstreeks voor een ieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

Instructie regels gemeenten

In de Omgevingsverordening Limburg staan instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen als zij een omgevingsplan vaststellen of wijzigen. In artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 was bepaald dat de instructieregels die waren opgenomen in hoofdstuk 2 van die verordening niet alleen voor ‘bestemmingsplannen’ golden, maar breder voor ‘ruimtelijke plannen’. Hieronder werden niet alleen bestemmingsplannen begrepen, maar onder meer ook wijzigings-of uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarmee werd afgeweken van het bestemmingsplan.

 

Een soortgelijke bepaling in de omgevingsverordening is onder de Omgevingswet niet meer nodig. Voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplan- activiteit geldende instructieregels namelijk rechtstreeks op grond van de artikelen 8.0b en 8.0c van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Deze artikelen bepalen dat de instructieregels van de Omgevingsverordening voor het vaststellen van een omgevingsplan, overeenkomstig worden toegepast als beoordelingsregel bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

 

Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014

12 december 2014 is het POL2014 vastgesteld. De centrale ambitie van de provincie Limburg komt voort uit de Limburg Agenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral om ook te blijven.

 

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgave op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. Kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verwerving van functies, in kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. De belangrijkste uitdaging die in het POL2014 wordt gesteld is het maken van een omslag 'van kwantiteit naar kwaliteit' en zo meer schaarste creëren.

 

Afbeelding 4.4: gebiedsaanduiding zonering POL2014 (bron: polviewer.nl)

 

Afbeelding 4.5: gebiedsaanduiding wonen en leefbaarheid POL2014 (bron: polviewer.nl)

 

Het besluitgebied is gesitueerd in de zone 'overig bebouwd gebied' binnen bebouwd gebied/stedelijk centrum, wat bestaat uit gemengde woon- en werkgebieden met voorzieningen. Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving is een belangrijk uitgangspunt binnen deze zone. Een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat kan niet zonder een woon- en leefomgeving van goede kwaliteit, waarin burgers graag wonen en ondernemers graag hun bedrijf vestigen en waar het gezond en veilig leven is. Die leefomgeving heeft een fysieke en sociale kant. De sociale kant omvat aspecten zoals sociale cohesie, sociale veiligheid, verenigingsleven, toegang tot sport en cultuur. De beleidsaccenten in deze zone liggen op de transformatie van de regionale woningvoorraad, het verbeteren/ optimaliseren van de bereikbaarheid, de balans in voorzieningen en detailhandel, ontwikkeling van stedelijk groen en water en kwaliteit van de leefomgeving. De overige aanduidingen voor gebouwde gebieden zijn 'Bedrijventerrein' en 'Stedelijk centrum', deze zijn niet van toepassing op het plangebied.

 

Het besluitgebied behorende bij de beheersverordening past binnen de uitgangspunten die gelden voor de zones 'Overig bebouwd gebied', 'bebouwd gebied'/stedelijk centrum'. Het plan is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten zoals vastgesteld in het POL2014.

 

Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL)

In de Omgevingsverordening Limburg zijn bepalingen opgenomen die bij het opstellen van plannen, waaronder begrepen beheersverordeningen in acht moeten worden genomen. Hierin zijn zowel beleidsmatige uitgangspunten als gebied specifieke aspecten opgenomen.

 

Beoordeling

De provinciale belangen zoals bedoeld in de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening leveren géén belemmering op.

 

4.2.3 Gemeentelijk beleid

 

Omgevingsvisie Maastricht 2040 (2019)

Op 6 oktober 2020 is de Omgevingsvisie Maastricht 2040 vastgesteld door de gemeenteraad van Maastricht. Daarin is de gewenste koers voor de gemeente beschreven. In deze visie zijn drie verbindende thema's gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen. Het betreft de volgende thema's:

  • (Eu)regionale netwerkfunctie: De stad Maastricht zal zich de komende jaren inzetten in het versterken van de internationale positie van de stad op onder andere de gebieden van kenniseconomie en verbinding.

  • Gezond en leefbaar: de gemeente Maastricht gaat werken aan een veilige en gezonde leefomgeving om de bewoners te beschermen tegen schadelijke ontwikkelingen en effecten in de fysieke leefomgeving.

  • Beleving en ontmoeting: de stad heeft een rijk cultureel aanbod en een groot scala aan ontmoetingsplekken. Er gaat gewerkt worden aan het versterken van de verbindingen hiertussen en aan de vergroening van de stad.

Beoordeling

De beheersverordening draagt bij aan het bevorderen van het thema 'gezond en leefbaar', omdat met het juridisch-planologisch borgen van de bestaande situatie de verbetering van de leefkwaliteit in het gebied door de aanleg van de A2 Passage Maastricht gewaarborgd wordt. Bovendien is er sprake van een verbetering van de ruimtelijk-stedenbouwkundige kwaliteit en is er geen sprake van een schadelijke ontwikkeling of effect in de fysieke leefomgeving.

 

Archeologie- en cultuurbeleid Maastricht

In de Nederlandse wetgeving is aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven doordat gemeenten bij het vaststellen van plannen rekening dienen te houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor het bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.

 

Beleid archeologie gemeente Maastricht

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie). Daarnaast zijn een aantal onderdelen beschermd als dominant en kenmerkend bouwwerk en waardevol cultuurhistorisch element.

 

Beleid cultuurhistorie Maastricht

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie). Daarnaast zijn een aantal onderdelen beschermd als dominant en kenmerkend bouwwerk en waardevol cultuurhistorisch element. Het Maastrichts Erfgoedsysteem geeft inzicht in hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen cultuurhistorische attentiegebieden en cultuurhistorisch waardevolle objecten.

 

Beoordeling

De gemeente Maastricht werkt met het Maastrichts Planologisch Erfgoedsysteem en beschikt over een vastgestelde beleidsnota die wordt gebruikt als basis voor een bestemmingsplan/beheers- verordening. Zie verder paragraaf 5.5.

 

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

 

5.1 Luchtkwaliteit

 

Wet Luchtkwaliteit

Op basis van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ van de Wet milieubeheer) dient voor deze beheersverordening het aspect luchtkwaliteit worden beoordeeld.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof

toetsing van

grenswaarde

stikstofdioxide (NO2)

jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

fijn stof (PM10)

jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

24-uurgemiddelde concentratie

max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³

fijn stof (PM2,5)

jaargemiddelde concentratie

25 µg/m³

 

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

 

Onderzoek

Een beheersverordening ziet alleen op het beheer van een gebied (conserverend van aard), waardoor er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De concentraties lucht- verontreinigende stoffen veranderen derhalve niet als gevolg van dit plan. Om die reden is het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek en de toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet aan de orde.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de concentraties van de meest van belang zijnde stoffen bepaald ter plaatse van het besluitgebied. Voor wegverkeer zijn dit stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In de volgende afbeeldingen (afbeeldingen 5.1 en 5.2) zijn de concentraties van deze stoffen weergegeven voor het peiljaar 2021. Deze concentraties zijn afkomstig van de NSL-monitoringstool.

 

Afbeelding 5.1: uitsnede uit NSL-kaart noordelijk gedeelte A2 Passage Maastricht (bron: Nsl-monitoring)

 

Afbeelding 5.2: uitsnede uit NSL-kaart noordelijk gedeelte A2 Passage Maastricht (bron: NSl-monitoring)

 

Conclusie

in 2021 liggen de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied van de beheersverordening (langs wegen) onder de grenswaarden en onder het maximaal toelaatbaar aantal overschrijdingsdagen PM10. Het aspect ‘Luchtkwaliteit’ leidt niet tot belemmeringen, omdat de overschrijdingen niet plaatsvinden op locaties waar langdurig mensen verblijven. Daarnaast nemen de concentraties in de toekomst af door de maatregelen in het NSL en de trend dat in toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties afnemen.

 

5.2 Geluid

 

Wet Geluidhinder (wegverkeerslawaai)

De Wet geluidhinder (Wgh) verlangt inzicht in de akoestische effecten bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen of scholen of geluidbronnen.

 

Onderzoek

Nu de beheersverordening alleen ziet op het beheer van het besluitgebied en geen sprake is van ontwikkelingen, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Geluid’ onderzoek te doen.

 

Conclusie

Het aspect ‘Geluid’ leidt niet tot belemmeringen.

 

5.3 Bodem

 

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

 

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Nu de beheersverordening alleen ziet op het beheer van het besluitgebied en geen sprake is van ontwikkelingen, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Bodemkwaliteit’ nader onderzoek te doen.

 

Conclusie

Het aspect ‘Bodemkwaliteit’ leidt niet tot belemmeringen.

 

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Deze risico's kunnen hun weerslag hebben op de omgeving. Het wettelijke kader voor externe veiligheid bestaat onder meer uit:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Enerzijds gaat het over de risicobronnen (bedrijven of transportroutes). Anderzijds gaat het over de risico-ontvangers (omstanders die niets met de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen te maken hebben). Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn gebouwen, waarin (of waarbij) groepen van circa 50 personen of groter, gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen beperkt zelfredzaam zijn (zoals zieken, bejaarden of gehandicapten). Beperkt kwetsbare objecten zijn verspreid liggende woningen en bedrijven waarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven. In de landelijke wetgeving wordt meer gedetailleerd beschreven wat eronder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in de wetgeving niet limitatief is, zodat er in de verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest.

 

Risiconormering

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

 

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

 

Beoordeling

Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. Het beleid omtrent externe veiligheid heeft betrekking op drie risicobronnen, te weten inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen, Bevi) transportroutes (het Besluit externe veiligheid transportroutes ,Bevt) en buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen, Bevb).

 

In artikel 5 van het Bevi en artikel 11 van het Bevb is opgenomen dat voor een beheersverordening alleen de PR 10-6 contour in acht dient te worden genomen als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

In artikel 2 van het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Bevt), is echter opgenomen dat eveneens voldaan moet worden aan de PR 10-6 contour. Formeel behoeft dus alleen toetsing plaats te vinden aan de PR 10-6 contour.

 

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Gelijk met het Bevb is de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Deze regeling is een nadere invulling van het Bevb waarin aanwijzingen, methodieken, maatregelen en randvoorwaarden worden vastgelegd. Vooralsnog geldt de Revb dan alleen voor hogedruk aardgasleidingen en voor leidingen met K1-, K2- en K3-vloeistoffen. Overige leidingen zoals etheenleidingen, propeenleidingen e.d. worden in een later stadium toegevoegd.

 

Beheersverordeningsgebied

In het gebied (noordelijk deel) is een hogedruk gasleiding gesitueerd met beschermingszone dat voor deels gesitueerd is binnen het beheersgebied (aan de westzijde van de A2 in het gebied Nazareth bij Kolonel Johnsonstraat / tunnel). Deze leiding vormt geen bedreiging voor de omgeving (toegelaten functies in het beheersgebied) in het kader van externe veiligheid.

 

Afbeelding 5.3: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding

 

Afbeelding 5.4: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding

 

Afbeelding 5.5: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding

 

Afbeelding 5.6: situering gasleiding in het verordeningsgebied (noordelijk deel)

 

In het gebied (zuidelijk deel) is een hogedruk gasleiding gesitueerd, waarvan de beschermingszone voor een klein deel gesitueerd is binnen het beheersgebied (aan de oostzijde van de A2 in het gebied De Heeg-Eyldergaard - Voerendaal). Deze leiding vormt geen bedreiging voor de omgeving (toegelaten functies in het beheersgebied) in het kader van externe veiligheid.

 

Afbeelding 5.7: uitsnede van kaartbeeld met situering gasleiding

 

Afbeelding 5.8: situering gasleiding in het verordeningsgebied (zuidelijk deel)

 

De A2 zelf is een transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Binnen de PR 10-6 contour zijn geen kwestbare functies c.q. (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

 

 

Conclusie

De beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Vanuit een beheersverordening is toetsing aan de PR 10-6 contour noodzakelijk. In het besluitgebied zelf (transportroute gevaarlijke stoffen) en de omgeving van het besluitgebied (aardgasleiding) komen risicobronnen voor. Deze risicobronnen hebben PR 10-6 contouren met planologische beperkingen. Geen van deze beperkingen werken belemmerend ten aanzien van de toegelaten functies in het besluitgebied. Derhalve gelden er vanuit externe veiligheid géén belemmeringen.

 

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie). Daarnaast zijn een aantal onderdelen beschermd als dominant en kenmerkend bouwwerk en waardevol cultuurhistorisch element.

 

Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische waarden niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden die volgens de in beleidsnota “Springlevend Verleden. Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2007-2012” daarvoor in aanmerking komen, een nader onderzoek gedaan worden naar archeologische waarden. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord zal worden, moet de initiatiefnemer de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen veilig te stellen alsmede de resultaten uit te werken en in een eindrapportage te presenteren.

 

De gemeente beschikt over een vastgestelde beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. Op de archeologische beleidskaart van de Gemeente Maastricht zijn grenzen met betrekking tot diepte van de ingreep en omvang van het plangebied gekoppeld aan gebieden, die bij bepaalde waarden vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek, mits ze verder dan 50 meter van bekende archeologische vindplaatsen gelegen zijn.

 

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Maastricht, behorende tot het Maastrichts Planologisch Erfgoedsysteem met daarbij behorende beleidsnota, zijn grenzen met betrekking tot diepte van de ingreep en omvang van het plangebied gekoppeld aan nader geformuleerde en vastgelegde gebieden. Op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid is de gemeente Maastricht in drie zones ingedeeld (zie afbeelding 5.3):

  • zone a betreft de binnenstad binnen de eerste stadsmuur alsmede alle bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten met een 50 meter bufferzone (zone binnen een straal van 50 meter van een archeologische vindplaats of historisch relict);

  • zone b heeft betrekking op de historische dorpskernen;

  • zone c zijn de overige gebieden.

De dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie' ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Eén van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen.

Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Al naar gelang de diepte van de bodemingreep en de oppervlakte van het projectgebied geldt in deze zones een onderzoeksplicht.

 

Afbeelding 5.9: archeologische beleidskaart van de gemeente Maastricht

 

Beoordeling

Binnen het gebied bevinden zich archeologische waarden. Het besluitgebied van de beheersverordeming is gelegen in de archeologische zone c en valt daarmee onder de archeologische beleidsregel van de gemeente Maastricht. Uitgangspunt van deze beleidsregel is het behoud van het rijke bodemarchief van Maastricht ter plekke (behoud in situ). Al naar gelang de diepte van de ingreep en de oppervlakte van de ingreep geldt in zone c een archeologische onderzoeksplicht.

 

Aangezien er binnen het besluitgebied van de beheersverordening geen ontwikkelingen zijn voorzien en alleen sprake is van het vastleggen van de bestaande situatie, zullen deze waarden niet worden aangetast.

In alle gevallen geldt wel, dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister dan wel de gemeente Maastricht conform de Erfgoedwet (artikel 5.10 & 5.11).

 

5.6 Cultuurhistorie

Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011) In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1.

    werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;

  • 2.

    eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;

  • 3.

    herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;

  • 4.

    levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;

  • 5.

    en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Beoordeling

Binnen het besluitgebied zijn geen van belang zijnde cultuurhistorische waarden en/of objecten gesitueerd die nadere bescherming behoeven. Bovendien legt de voorliggende beheersverordening de bestaande situatie vast en worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve zijn de cultuurhistorische waarden, voor zover aanwezig, in deze beheersverordening gewaarborgd.

 

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (meest actuele versie uit 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen.

 

Beoordeling

Aan de VNG richtafstanden dient getoetst te worden bij ontwikkelingen. Omdat in deze beheersverordening geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is toetsing aan de richtafstanden niet benodigd.

 

5.8 Natuur en ecologie

Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Gebiedsbescherming

Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.

 

Afbeelding 5.10: overzicht EHS en Natura 2000. Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 (met oranje zijn de Natura 2000-gebieden aangegeven)

 

Afbeelding 5.11: overzicht Natura 2000-gebieden - (bron: polviewer.nl)

 

Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor:

  • de leefgebieden van vogels;

  • de natuurlijke habitats of habitats van soorten.

  • De provincie dient voor deze Natura 2000-gebieden een Natuurbeheerplan op te stellen. De provincie Limburg heeft dit gedaan in een Natuurbeheerplan. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Daarnaast staan in het beheerplan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt. Naast de maatregelen in het beheerplan kunnen provincies:

Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;

  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;

  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;

  • grotere wateren: meren, rivieren, de kustlijn van de Noordzee en de Waddenzee;

  • alle Natura 2000-gebieden.

  • De verantwoordelijkheid van het natuurnetwerk ligt bij de provincies. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europese Ecologische Netwerk (Peen) vormen.

Afbeelding 5.12: ligging plangebied t.o.v. NNN in Limburg (bron. polviewer.nl)

 

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natuurnetwerk Nederland (NNN), is een wettelijk voorgeschreven samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Streven is de ernstig bedreigde biodiversiteit in Nederland te stabiliseren. Vanaf 2014 zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk, de rijksoverheid heeft de taken met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het netwerk aan hen overgedragen. De Ecologische Hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelings- gebieden en verbindingszones en heeft een planologische bescherming.

 

In het POL2014 van de provincie Limburg is de "Goudgroene Natuurzone" opgenomen waarmee invulling wordt gegevens aan de opdracht die de provincies van het rijk hebben gekregen voor de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, en de verankering daarvan in het provinciale planologische beleid. Met de aanwijzing van de zilvergroene en bronsgroene natuur- en landschapszones stimuleert de provincie het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap ook buiten de goudgroene zone. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

 

Soortenbescherming

Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden boven op de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen.

 

Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • vogels met een jaarrond beschermde nestplaats;

  • overige inheemse broedvogels;

  • soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;

  • nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling;

  • nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Beoordeling

De beheersverordening ziet alleen op het beheer van het besluitgebied. Er is geen sprake van ontwikkelingen. Nu in deze situatie geen sprake is natuurwaarden die een nadere afweging eisen, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Natuur en ecologie’ onderzoek te doen. Het aspect ‘Natuur en ecologie’ leidt niet tot belemmeringen.

 

5.9 Straling - gezondheid

Het beleid voor elektromagnetische velden is opgenomen in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4), de Toekomstagenda Milieu en de beleidsnota Nuchter Omgaan met Risico's, beslissen met gevoel voor onzekerheden (2004). Het ministerie van Infrastructuur en milieu heeft het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen uitgewerkt in een advies van oktober 2005. Dit advies is verder toegelicht in een brief van november 2008. De gemeente Maastricht hanteert het rijksadvies als beleidsuitgangspunt. Dit houdt in dat er bij nieuwbouwplannen of het realiseren van nieuwe hoogspanningslijnen voorkomen dient te worden dat er gevoelige bestemmingen terecht komen in een zone waar het magnetische veld gemiddeld over een jaar hoger is dan de norm van 0,4 microtesla.

 

Afbeelding 5.13: situering 150Kv-hoogspanningsverbinding

 

Beoordeling

Over een deel van beheersverordeningsgebied (deelgebied Noord) loopt een 150kV hoogspanningsverbinding met daaromheen een beschermingszone. Deze hoogspanningsverbinding met beschermingszone is planologisch geborgd in onderhavig beheersverordening door middel van het besluitsubvlak 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' met een daarop afgestemde regeling ter bescherming van de belangen van deze leiding en daarbij behorende beschermingsgebied (in verband met de gezondheid - stralingseffect).

 

5.10 Water

Waterbeheer en watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, beheersverordeningen inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassings- verklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

 

De initiatiefnemer van een planontwikkeling dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

 

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

 

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)

  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

  • Provinciaal Waterplan

Waterschap

  • Waterbeheerplan 2016-2021

  • Keur

Vanuit het Provinciale beleid zijn provincie brede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg zijn de relevante beleidsstukken op provinciaal niveau.

 

Vanuit waterschap Limburg is het Waterbeheerplan 2016-2021 een belangrijk beleidsdocument voor het aspect water waarmee rekening gehouden dient te worden. In het kader van het beleid van zowel het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;

  • water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);

  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit);

  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;

  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;

  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;

  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.

 

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

 

Met de wettelijke verankering van de watertoets in het Bro 1985 worden initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen verplicht “een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding” op te nemen in de toelichting van onder meer streekplannen en bestemmingsplannen/beheersverordeningen.

 

Beoordeling

Met de vaststelling van voorliggende beheersverordening verandert er niets in de waterhuishoudkundige situatie in het besluitgebied. De beheersverordening zet enkel de bestaande planologische situatie voort. Het plan voldoet dan ook aan de randvoorwaarden van het Waterschap. Bij eventuele ontwikkelingen is het standstill-principe van toepassing. Dit betekent dat een toename in verharding gecompenseerd dient te worden zodat de waterbergingscapaciteit niet afneemt.

 

Afbeelding 5.14: uitsnede uit de leggerkaart (bron: waterschap Limburg)

 

Afbeelding 5.15: uitsnede uit de leggerkaart (bron: waterschap Limburg)

 

Afbeelding 5.16: situering riooltransportleiding en watertransportleiding in het verordeningsgebied (noordelijk deel)

 

Afbeelding 5.17: situering riooltransportleiding en watertransportleiding in het verordeningsgebied (zuidelijk deel)

 

De bestaande watergangen met beschermingszones gesitueerd in het verordeningsgebied zijn in deze beheersverordening als besluitvlak 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen.

 

De bestaande riooltransportleiding en watertransportleiding (met de daarbij behorende beschermingzones) zijn in deze beheersverordening als besluitvlak 'Leiding - Riool' respectievelijk besluitvlak 'Leiding - Water' opgenomen.

 

De beheersverordening ziet alleen op het beheer van het besluitgebied. Er is geen sprake van ontwikkelingen. Nu in deze situatie geen sprake is van knelpunten, is het niet nodig om met betrekking tot het aspect ‘Water’ onderzoek te doen. Het aspect ‘Water’ leidt daarom niet tot belemmeringen.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het is niet mogelijk een exploitatieplan te koppelen aan een beheersverordening. Een en ander heeft zijn oorsprong in het feit dat met een beheersverordening geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die niet reeds via een ander ruimtelijk plan (bestemmingsplan, projectafwijkingsbesluit, afwijking) zijn vastgelegd.

 

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beheersverordening is, met inachtneming van het onderstaande, verzekerd:

  • Ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet moet de gemeente een inspraakverordening vaststellen, die regels stelt voor de inspraak bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. In die verordening is bepaald welke ruimtelijke beleidsvoornemens via de in de inspraakverordening voorgeschreven procedure worden voorbereid.

  • In de inspraakverordening van de gemeente Maastricht is bepaald dat geen inspraak verplicht is ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van eerder vastgestelde beleidsvoornemens.

  • De voorliggende beheersverordening legt de bestaande situatie vast en continueert de vigerende (bestemmings)planregeling er is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen.

6.3 Communicatie

Alvorens deze beheersverordening procedureel vast te stellen heeft ter voorbereiding overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg, Prorail, Rijkswaterstaat, Waterschapsbedrijf Limburg, Tennet. Hieronder wordt kort ingegaan op de reacties van deze instanties:

 

ProvincieLimburg

De provincie Limburg heeft geen opmerkingen op de beheersverordening.

 

Prorail

Prorail heeft geen opmerkingen op de beheersverordening.

 

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat verzoekt twee wijzigingen in de beheersverordening op te nemen, te weten:

  • een vrijwaringszone voor de tunnel (relevantie verbeelding Midden);

  • op verbeelding Noord 1 de gronden, welke in staatseigendom zijn (in onderstaande luchtfoto weergegeven in paars (transparant)) een verkeersbestemming toe te kennen, om te voorkomen dat bijvoorbeeld de geluidsschermen aan de noordzijde van de afrit worden wegbestemd.

 

Aan het verzoek is gehoor gegeven.

 

WaterleidingmaatschappijLimburg

Verzocht wordt in de beheersverordening rekening te houden met de leidingen van de Waterleidingsmaatschappij Limburg.

Aan het verzoek is gehoor gegeven.

 

Waterschapsbedrijf

Verzocht wordt in de beheersverordening rekening te houden met de leidingen van het Waterschapsbedrijf.

Aan het verzoek is gehoor gegeven.

 

Gasunie

Verzocht wordt in de beheersverordening rekening te houden met de de rangorde van dubbelbestemmingen c.q. gebiedsregels en de planregels op enkele punten aan te passen overeenkomstig de gehanteerde standaard door de Gasunie.

Aan het verzoek is gehoor gegeven.

 

Tennet TSO BV

Verzocht wordt een afwijking op te nemen in de planregels voor het bouwen onder de hoogspanningsleiding, ten behoeve van het veilig en ongestoord functioneren van de verbinding en het voorkomen van ongevallen. Daarnaast wordt verzocht advies- verplichting in de planregels op te nemen voor werkzaamheden binnen de belemmeringenstrook.

Aan het verzoek is gehoor gegeven.

 

Hoofdstuk 7 Procedure

 

7.1 Vaststelling

Het vaststellen van een beheersverordening betreft de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften. Op een dergelijk besluit is hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, met dien verstande dat afdeling 3.2 Awb ingevolge artikel 3:1 lid 1 Awb alleen van toepassing is voor zover de aard van de algemeen verbindende voorschriften zich niet tegen toepassing van de in die afdeling opgenomen voorschriften betreffende zorgvuldigheid en belangenafweging verzet.

 

Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen bezwaar bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter worden aangetekend. De beheersverordening moet conform artikel 139 Gemeentewet bekend worden gemaakt.

Bijlage 2 Kaarten Tracébesluit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 3 Overzichtskaart

 

 

Bijlage 4 Inventarisatie bestemmingen

 

 

 

 

 

Bijlage 5 Verbeeldingen op luchtfoto

 

 

 

 

 

Bijlage 6 Analoge illustraties besluitgebieden