Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noardeast-Fryslân

Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Noardeast-Fryslân

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoardeast-Fryslân
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Noardeast-Fryslân
CiteertitelBeleidsregels artikel 13b Opiumwet
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-11-2019nieuwe regeling

05-11-2019

gemeenteblad

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Noardeast-Fryslân

De burgemeester van de gemeente Noardeast-Fryslân,

 

gelet op het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 29 van de Wet algemene regels herindeling (Arhi);

 

overwegende dat er afstemming heeft plaatsgevonden over de bestuurlijke handhaving op grond van artikel 13b Opiumwet in de driehoek van het basisteam Noordoost Fryslân;

 

overwegende dat de burgemeesters van de voormalige gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. (per 1 januari 2019 heringedeeld naar de nieuwe gemeente Noardeast-Fryslân) op 8 oktober 2018 beleidsregels hebben vastgesteld voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet;

 

overwegende dat de toepassingsmogelijkheid van artikel 13b Opiumwet per 1 januari 2019 is verruimd voor die gevallen waarbij sprake is van zogenaamde voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, waarbij van voorbereidingshandelingen sprake is bij het voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen of stoffen die, vanwege de aard en hoeveelheid of gezien de onderlinge combinatie, geschikt zijn om harddrugs te vervaardigen of voor grootschalige hennepteelt;

 

 

B E S L U I T

 

a. de ‘beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Noardeast-Fryslân’ vast te stellen;

b. de beleidsregels 13b Opiumwet en handhavingsmatrix van de voormalige gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. in te trekken.

1. Inleiding en doel

 

Gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met drugsproductie, drugshandel en hennepteelt vanuit woningen en overige lokalen. Ook in de gemeente Noardeast-Fryslân zijn overtredingen van de Opiumwet aan de orde. Dit heeft een negatieve en ondermijnende invloed op het openbaar leven, waaronder op de leefbaarheid, veiligheid(sgevoel) en gezondheid van burgers. Daarnaast zijn drugshandel- en productiepunten veelal verbonden aan het professioneel georganiseerde drugscircuit. Artikel 13b van de Opiumwet (ook wel bekend als de Wet Damocles) is het instrument om hier bestuurlijk tegen op te kunnen treden, door panden van waaruit drugshandel plaatsvindt tijdelijk te sluiten.

 

De bestuursrechter eist van de burgemeester een gedegen onderbouwing in geval van toepassing van een last onder bestuursdwang van lokalen of woningen op grond van artikel 13b Opiumwet. Daarom is het, mede gelet op de totstandkoming van de bevoegdheid, wenselijk beleidsregels te formuleren.

 

1.1. ‘Oud’ beleid

Op 8 oktober 2018 hebben de burgemeesters van de voormalige gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. beleidsregels en een handhavingsmatrix vastgesteld voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet. Door de gemeentelijke herindeling van deze drie gemeenten naar de gemeente Noardeast-Fryslân, is het wenselijk nieuwe beleidsregels vast te stellen. Voorliggende beleidsregels zijn qua uitgangspunten nagenoeg hetzelfde als de voorgaande versies, met dien verstande dat er toevoegingen zijn opgenomen met betrekking tot het bestuurlijk optreden bij voorbereidingshandelingen.

 

1.2. Doel beleidsregels

De beleidsregels omschrijven in hoofdlijnen in welke gevallen, onder welke voorwaarden en hoe de burgemeester gebruik zal maken van de bestuurlijke handhaving op grond van artikel 13b Opiumwet. Het doel van de beleidsregels is hiermee:

- te realiseren dat geconstateerde feiten gevolgd worden door een reactie, die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en ernst van de overtreding (subsidiariteit en proportionaliteit);

- te bewerkstellingen dat er – ter bescherming van de openbare orde, het woon- en leefklimaat of de volksgezondheid – door de gekozen bestuursmaatregel een einde komt aan de strijdige situatie en dat herhaling van de overtreding wordt voorkomen;

- kenbaar te maken aan de burger welke maatregel hij van de overheid kan verwachten na een overtreding.

 

2. Juridisch kader

 

 

2.1. Artikel 13b Opiumwet

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

 

2.2. Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

In de APV is een artikel (betreden gesloten woning of lokaal) opgenomen inhoudende een verbod om een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf, te betreden.

 

2.3. Strafrecht en bestuursrecht

De Opiumwet stelt de in- en uitvoer van drugs, de vervaardiging, de verkoop, het bezit en het vervoer van drugs strafbaar. Dat geldt ook voor handelingen ter voorbereiding van deze gedragingen. De strafrechtelijke kant van de Opiumwet is gericht op de aanpak van de handel en de handelaren. Degene die zich schuldig maakt aan de hiervoor genoemde gedragingen kan daardoor strafrechtelijk worden vervolgd door het Openbaar Ministerie. Dit staat los van de bevoegdheid die de burgemeester heeft op grond van artikel 13b Opiumwet.

 

Het Openbaar Ministerie heeft niet de mogelijkheid om te beletten dat een lokaal of een woning gebruikt wordt voor drugshandel. De burgemeester heeft deze bestuursrechtelijke bevoegdheid wel. Handel, teelt, gebruik en aanwezigheid van drugs hebben een nadelig effect op de openbare orde. Bij de handel in drugs wordt de aantasting van de openbare orde zonder meer aangenomen. De aantasting van de openbare orde is geabstraheerd, met andere woorden de openbare ordeverstoring hoeft niet door middel van feiten of omstandigheden te worden aangetoond. Voor toepassing van artikel 13b Opiumwet is uitdrukkelijk gesteld dat de aantasting van de openbare orde of overlast niet hoeft te worden aangetoond. Het toepassen van bestuursdwang is erop gericht de handel in of vanuit een lokaal of woning te beëindigen en beëindigd te houden. De toepassing is dan ook meer gericht op de locatie (lokaal of woning) en in mindere mate op de belanghebbende. Daarom kan een besluit om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet ook niet worden aangemerkt als ‘criminal charge’ (artikel 6, Europees Verdrag voor de Rechten van het Mens). Het gaat hier niet om een punitieve sanctie (met als doel leed toe te voegen), maar een herstelsanctie.

 

2.4. Privaatrecht

Een overtreding van de Opiumwet in een huurwoning of gehuurd lokaal en/of een daarbij behorend erf kan in een privaatrechtelijke (huur)relatie, zoals met een woningcorporatie, leiden tot een procedure die gericht is op de ontbinding van de huurovereenkomst. Het recht om ingeval van een dergelijke overtreding een huur- of gebruiksovereenkomst (buitengerechtelijk) te ontbinden komt toe aan de eigenaar /verhuurder van het pand waarin de overtreding heeft plaatsgevonden en staat eveneens los van de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De toepassing door de burgemeester van artikel 13b van de Opiumwet heeft een van de ontbinding van huur- of gebruiksovereenkomst te onderscheiden functie, ter voorkoming van verdere overtredingen in de betrokken woning of lokaal.

 

Als het gaat om een koopwoning, is het mogelijk dat er gevolgen zijn voor de hypotheek. Dit kan leiden tot (gedwongen) verkoop van de woning. De hypotheekverstrekker kan via het Wkpb-register (zie paragraaf 5. Procedure) zien of er in de woning een overtreding van artikel 13b Opiumwet heeft plaatsgevonden. Ook deze gevolgen staan los van de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet.

 

3. Nuloptiebeleid coffeeshops

 

In de gemeente Noardeast-Fryslân worden geen coffeeshops toegestaan. Deze ‘nuloptie’ wordt reeds sinds de jaren ’90 gevoerd door alle gemeenten binnen het bewakingsgebied van het politieteam Noordoost-Fryslân. Voor de gemeente Noardeast-Fryslân gelden de volgende overwegingen om dit nuloptiebeleid te blijven hanteren:

a. De vestiging van een coffeeshop past niet bij het karakter van de gemeente Noardeast-Fryslân. Softdrugsgebruikers uit Noardeast-Fryslân kunnen gebruik maken van de coffeeshops in o.a. Leeuwarden en Drachten;

b. Met het hanteren van een nuloptie wordt een aanzuigende werking op personen van buiten de gemeente, omdat omliggende gemeenten ook een nulbeleid voorstaan, voorkomen;

c. De vestiging van een coffeeshop heeft grote impact op de directe sociale leefomgeving en door de te verwachte toename aan verkeersbeweging kunnen onveilige situaties en overlast toenemen;

d. De vestiging van een coffeeshop kan niet rekenen op politiek of maatschappelijk draagvlak;

e. Een gedoogde coffeeshop verkoopt niet aan minderjarigen. Deze groep blijft afhankelijk van illegale handel en het gedogen van een coffeeshop lost illegale handel dus niet op;

f. Het (regelmatig) gebruik van softdrugs is een risico voor de volksgezondheid. Met het hanteren van de nuloptie wordt, onder meer voor jongeren, de directe confrontatie met coffeeshops en daarmee het ‘normaal vinden’ van softdrugsgebruik, zoveel als mogelijk, voorkomen.

 

4. Inkadering van beleid

 

 

4.1. Begripsbepalingen

Hierna volgt een toelichting en waar mogelijk nadere concretisering van de begrippen die in artikel 13b Opiumwet en deze beleidsregels naar voren komen:

 

a. “last onder bestuursdwang”:

Volgens artikel 13b Opiumwet heeft de burgemeester de bevoegdheid om handhavend op te treden door middel van bestuursdwang. De burgemeester kan in plaats van een last onder bestuursdwang een last onder dwangsom opleggen. Uitgangspunt van deze beleidsregels is echter dat er bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet geen last onder dwangsom wordt opgelegd, maar een last onder bestuursdwang. Het financiële gewin in de drugshandel is dusdanig groot dat de financiële prikkel die uit moet gaan van een dwangsom niet het beoogde effect zal hebben. Hiermee zal niet worden bereikt dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald. Uitgangspunt is dus dat de burgemeester een last onder bestuursdwang zal opleggen.

 

b. “woning”:

Een pand (of ruimte die) in de aangetroffen staat voor bewoning wordt gebruikt en mag worden gebruikt. Of een ruimte daadwerkelijk een woning is, wordt niet alleen bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw of de aanwezigheid van een bed of andere huisraad maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Of ergens gewoond wordt, kan onder meer blijken uit de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP), de inrichting van de ruimte/ het pand en het feitelijke gebruik dat van de ruimte wordt gemaakt.

 

c. “lokaal”

Indien er geen sprake is van een ‘woning’, wordt het pand of de ruimte beschouwd als lokaal. Hierover vallen zowel de publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (zoals winkels en horecabedrijven) en de niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (zoals loodsen, magazijnen en andere bedrijfsruimten).

 

d. “middelen als bedoeld in lijst I of II”

Het gaat hier om zowel softdrugs (alle middelen vermeld op lijst II bij de Opiumwet) als harddrugs (alle middelen vermeld op lijst I bij de Opiumwet). In deze beleidsregels wordt een onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs, omdat harddrugs en de productie daarvan in het algemeen gevaarlijker zijn voor de gezondheid en het milieu dan softdrugs. Daarnaast is bij de handel- en productie van harddrugs eerder sprake van ernstige criminaliteit. Dit laatste moet in die zin wel worden genuanceerd omdat ook de handel- en productie van softdrugs zeer crimineel is waarbij geweld, bedreiging en intimidatie niet worden geschuwd (o.a. ripdeals).

 

e. “handelshoeveelheid”

Het gaat hier om een hoeveelheid drugs die de criteria, zoals die zijn vastgelegd in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie, overstijgt, alsmede een ‘geringe hoeveelheid voor eigen gebruik’ waarbij sprake is van een dealerindicatie. Dit is voor harddrugs één bolletje, één pil of 0,5 gram. Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram en voor hennep betreft dit maximaal 5 hennepplanten. Indien meer dan dergelijke hoeveelheden worden aangetroffen, kan op grond van de jurisprudentie aangenomen worden dat het gaat om handel en hoeft er geen sprake te zijn van daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking.

 

f. “drugshandel”

In deze beleidsregels wordt onder ‘drugshandel’ verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezigheid van drugs dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe.

 

g. “een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a (Opiumwet)”

In dit geval gaat het om de aanwezigheid van bepaalde voorwerpen of stoffen die, vanwege de aard en hoeveelheid of gezien de onderlinge combinatie, geschikt zijn om harddrugs te vervaardigen of voor grootschalige hennepteelt.

 

4.2. Voorbereidingshandelingen

Met ingang van 1 januari 2019 is de Opiumwet gewijzigd. De burgemeester heeft ook de sluitingsbevoegdheid gekregen in die gevallen waarin in een pand of woning voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, zoals bepaalde apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen. Bij deze verruiming van de sluitingsbevoegdheid gaat het om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning, het lokaal of erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. De burgemeester heeft daarmee de bevoegdheid om een pand te sluiten zodra het een schakel vormt in de productie of distributie van drugs, ook als er (nog) geen directe gevolgen zijn voor de lokale woon- of leefomgeving.

 

Het is aan de burgemeester om te beoordelen of het, gezien de door de politie geconstateerde feitelijke omstandigheden, voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verboden voorbereidingshandeling. Ook moet de burgemeester kunnen uitleggen dat de sluiting van de woning, het lokaal of erf niet verder gaat dan nodig is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. De toepassing van deze bevoegdheid vergt een goede afweging van alle bij de maatregel betrokken belangen. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. De burgemeester zal zich daarbij baseren op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld en per casus afwegen of overgegaan wordt tot tijdelijke sluiting van het pand. Indien overgegaan wordt tot tijdelijke sluiting van het pand, worden de sluitingstermijnen gehanteerd die verderop in deze beleidsregels zijn vastgelegd.

 

4.3. Indicatorenlijst

De toepassing van artikel 13b Opiumwet is uitzonderlijk en wordt alleen ingezet in ernstige situaties. Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel of hennepteelt in georganiseerd verband in of vanuit een woning of lokaal plaatsvindt, of als de aanwezigheid van drugs hierop duidt. Om te kunnen nagaan of er sprake is van een dergelijke aannemelijkheid is onderstaande indicatorenlijst samengesteld. Deze lijst heeft een alternatief karakter en betreft nadrukkelijk geen limitatieve of cumulatieve opsomming:

a. De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I of lijst II van de Opiumwet. Daarbij kan er sprake zijn van andere signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) geld, weegschaal, etc.

b. De mate waarin de woning of het lokaal betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband.

c. Er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten.

d. Er is sprake van één of meer (vuur)wapen(s)/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie.

e. Er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkenen.

f. Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten, of zelf antecedenten heeft (hierbij moet met name worden gedacht aan t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging of diefstal e.d. kunnen een rol spelen).

g. Er is sprake van recidive.

h. Er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet.

i. De mate van gevaar voor in de omgeving, mate van risico voor omwonenden.

j. De mate van overlast.

k. Aannemelijkheid dat de woning of lokaal niet overeenkomstig de (woon)functie wordt gebruikt.

l. Aannemelijkheid dat behalve de woning, het lokaal of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als aanwezigheid bij drugs hierop duidt.

m. Overige feiten of omstandigheden die duiden op drugshandel in georganiseerd verband.

 

4.4. Overtredingen en sluitingstermijnen

De sluitingstermijnen ten behoeve van het bestuurlijk handhavingsbeleid zijn als volgt:

 

Woningen, of op een daarbij behorend erf

Softdrugs: In of vanuit een woning wordt drugshandel t.a.v. softdrugs geconstateerd met een handelsvoorraad van > 5 gram of > 5 planten of door middel van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10 a lid 1 onder 3 of artikel 11a Opiumwet die zijn bestemd zijn voor (de voorbereiding van) de softdrugshandel in de woning.

Sluiting van:

1e constatering: 3 maanden

2e constatering (binnen 5 jaar): 6 maanden

3e constatering (binnen 5 jaar): 12 maanden

4e constatering (en verder): onbepaalde tijd

 

Harddrugs: in of vanuit een woning wordt drugshandel t.a.v. harddrugs geconstateerd met een handelsvoorraad van > 0,5 gram of door middel van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10 a lid 1 onder 3 of artikel 11a Opiumwet die zijn bestemd zijn voor (de voorbereiding van) de harddrugshandel in de woning.

Sluiting van:

1e constatering: 6 maanden

2e constatering (binnen 5 jaar): 12 maanden

3e constatering (en verder): onbepaalde tijd

 

Al dan niet voor publiek toegankelijke lokalen, of op een daarbij behorend erf

 

Softddrugs: In of vanuit een al dan niet voor het publiek toegankelijke lokaal (+ bijbehorende erven) wordt drugshandel t.a.v. softdrugs geconstateerd met een handelshoeveelheid van > 5 gram of > 5 planten of door middel van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10 a lid 1 onder 3 of artikel 11a Opiumwet die zijn bestemd zijn voor (de voorbereiding van) de softdrugshandel in het lokaal.

Sluiting van:

1e constatering: 3 maanden

2e constatering (binnen 5 jaar): 6 maanden

3e constatering (binnen 5 jaar): 12 maanden

4e constatering (en verder): onbepaalde tijd

Harddrugs: In of vanuit een al dan niet voor het publiek toegankelijke lokaal, niet zijnde bewoonde woning (+ bijbehorende erven) wordt drugshandel ten aanzien van harddrugs geconstateerd met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram of door middel van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10 a lid 1 onder 3 of artikel 11a Opiumwet die zijn bestemd zijn voor (de voorbereiding van) de harddrugshandel in het lokaal.

Sluiting van:

1e constatering: 6 maanden

2e constatering (binnen 5 jaar): 12 maanden

3e constatering (en verder): onbepaalde tijd

5. Procedure

 

Hierna volgt op hoofdlijnen hoe het proces loopt dat kan leiden tot toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet.

 

5.1. Voorbereiding en dossieropbouw

De politie constateert aan de hand van een melding (zoals Meld Misdaad Anoniem), een klacht van derden of door eigen onderzoek drugshandel of hennepteelt vanuit een woning of lokaal. De feitelijke constatering van de verkoop, teelt, levering of verstrekking van drugs of het aantreffen van daartoe aanwezige drugs is voldoende om op grond van artikel 13b Opiumwet bestuurlijk op te treden. De politie verstrekt in dat geval een bestuurlijke rapportage aan de burgemeester, waarin alle relevante meldingen en feitelijke constateringen zijn opgenomen. De gemeente verzamelt en bundelt deze samen met eventuele waarschuwingsbrieven aan de bewoners, eigenaar of exploitant.

 

5.2. Advies aan burgemeester

Het dossier wordt voorgelegd aan de burgemeester. De burgemeester onderzoekt of toepassing van artikel 13b Opiumwet aan de orde is. Bij deze beoordeling houdt de burgemeester rekening met:

- belangenafweging: de burgemeester zet voor het nemen van het (voorgenomen) besluit de gevolgen van zijn besluit af tegen de gevolgen die het met zich meebrengt voor de overtreder. De grondrechten van de overtreder (het huisrecht en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) worden meegewogen in het besluit;

- proportionaliteit: bij de sluiting zal beoordeeld moeten worden of volstaan kan worden met een deel van de woning, het lokaal en/of het erf. Indien blijkt dat een op het erf van de woning gelegen opstal (bijvoorbeeld schuur/garage e.d.) het middelpunt is van de handel en niet de woning zelf, dan ligt het in de rede om alleen de op het erf gelegen opstal te sluiten. Indien de woning zelf gebruikt wordt voor de handel, dient bezien te worden of volstaan kan worden met het sluiten van een deel van de woning. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het deel van de woning waarin de handel plaatsvindt fysiek afgescheiden is/kan worden van het woongedeelte (bijvoorbeeld in het geval van een aanbouw/bijgebouw, verdieping met een eigen opgang, kamerverhuur e.d.).

 

5.3. Bekendmaking voornemen tot sluiting

Indien overgegaan wordt tot een tijdelijke sluiting, geldt als procedureel uitgangspunt dat – behoudens spoedeisende gevallen (zie hierna) – de belanghebbende(n) in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, voordat het definitieve besluit tot sluiting wordt genomen. Daartoe zal eerst een voornemen tot het geven van een sluitingsbevel op schrift worden gesteld en aangetekend verzonden. In dit voornemen wordt in ieder geval opgenomen:

a. sluiting pand op grond van artikel 13b Opiumwet;

b. welk pand (inclusief kadastraal perceel) het betreft;

c. de aanleiding om tot sluiting is overgegaan (proportionaliteit en subsidiariteit);

d. de termijn van de sluiting;

e. termijn voor het geven van een zienswijze (artikel 4:8 Awb)

Het voornemen tot sluiting zal ook in afschrift worden gestuurd aan de eigenaar van het betreffende pand, indien er sprake is van een verhuurconstructie.

 

Spoedeisende situaties

In spoedeisende situaties kan de burgemeester op grond van artikel 4:11 en 5:31 van de Awb spoedeisende bestuursdwang toepassen. Het pand wordt dan onmiddellijk gesloten. De burgemeester biedt dan niet de mogelijkheid om eerst een zienswijze in te dienen. Van een spoedeisende situatie is in ieder geval sprake bij acuut gevaar voor de veiligheid of gezondheid van personen of voor de openbare orde, bijvoorbeeld door brandgevaar of doordat giftige stoffen of gassen (kunnen) vrijkomen of bij zich direct aandienende risico’s door of vanwege het criminele drugscircuit.

 

5.4. Definitief besluit

Na afloop van de zienswijzeperiode neemt de burgemeester een definitief besluit, waarbij hij de ingediende zienswijze betrekt in zijn belangenafweging. In het geval van een besluit tot sluiting worden in ieder geval de volgende elementen opgenomen:

a. sluiting pand op grond van artikel 13b Opiumwet;

b. welk pand (inclusief kadastraal perceel) het betreft;

c. de aanleiding om tot sluiting is overgegaan (proportionaliteit en subsidiariteit);

d. juridisch kader en beleid;

e. de termijn van de sluiting;

f. reactie op de zienswijze (belangenafweging);

g. het moment van sluiting en de begunstigingtermijn;

h. welke dwangmiddelen zullen worden toegepast;

i. dat tegen het besluit bezwaar en beroep mogelijk is.

 

Het bevel tot sluiting zal ook in afschrift worden gestuurd aan de eigenaar van het betreffende pand, indien er sprake is van een verhuurconstructie.

 

Er wordt een begunstigingstermijn geboden aan de betrokkene(n), waarmee zij in de gelegenheid worden gesteld om persoonlijke spullen, huisraad, bederfelijke waar en dergelijke uit het pand te verwijderen. Gelet op de ernst van de situatie ligt het in de rede dat dit niet langer kan zijn dan hooguit enkele dagen. Deze begunstigingsperiode is niet van toepassing in het geval van een spoedsluiting.

 

Het sluitingsbevel is een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb. Dat betekent dat de normale procedure voor bezwaar en beroep van toepassing is.

 

5.5. Feitelijke sluiting

Na het verstrijken van de begunstigingsperiode zal de burgemeester opdracht geven tot het door feitelijk handelen geheel of gedeeltelijk sluiten van het pand en/ of de bijbehorende erven. In dat geval zal het pand door een toezichthouder van de gemeente worden gesloten, eventueel door het (laten) vervangen van de sloten. Daarnaast zal het pand worden verzegeld. Verbreken van deze verzegeling is strafbaar op grond van artikel 199 Wetboek van Strafrecht.

 

Als moet worden aangenomen dat de verzegeling niet voldoende is om de toegang tot het pand en/ fo het bijbehorende erf gedurende de sluitingsperiode te garanderen, behoort het fysiek afsluiten (bijvoorbeeld door dichttimmeren of plaatsen van het hekwerk) van het pand en/ of het bijbehorende erf tot de mogelijkheden.

 

De gemeentelijk toezichthouder zal van de feitelijke sluiting een rapportage opmaken.

 

Kenbaarheid sluiting

Door de gemeente zal de sluiting van het pand kenbaar worden gemaakt door het aanbrengen van borden, posters of stickers aan of binnen het pand of aan de toegang tot het bijbehorende erf. Hierop wordt de sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet vermeld. Ook kan in gevallen de sluiting kenbaar worden gemaakt via de gemeentelijke website of sociale media kanalen. De reden van deze openbare bekendmaking is dat publiekelijk bekend wordt gemaakt dat er in het pand en/ of bijbehorende erf geen met de Opiumwet strijdige activiteiten meer plaatsvinden en dat actief wordt opgetreden tegen dergelijke overtredingen. Hiermee beoogt de burgemeester van Noardeast-Fryslân in het bijzonder om te voorkomen dat in het pand en/ of het bijbehorende erf of in de omgeving daarvan opnieuw met de Opiumwet strijdige activiteiten worden ontplooid.

 

Registratie van sluiting

Het besluit tot sluiting van een woning of lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet wordt door de gemeente geregistreerd en gepubliceerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb). Het Wkpb-register houdt deze publiekrechtelijke beperkingen betreffende onroerende zaken bij. Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt dit ook aangepast in het Wkpb-register.

 

Huisvesting

De betrokkene(n) dienen in beginsel zelf voor alternatieve huisvesting, hun huisraad en/ of huisdieren te zorgen. Indien er sprake is van minderjarige kinderen, heeft de gemeente een zorgplicht en zal, in samenwerking met het sociaal domein, vervangende woonruimte moeten worden geregeld.

 

Verbod tot betreden en ontheffing daarvan

Na de sluiting is het op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening verboden de woning of het lokaal te betreden. Het pand mag alleen worden betreden als de burgemeester daarvoor een ontheffing heeft verleend. Van het verbod wordt in de regel slechts ontheffing verleend in geval van een dringende en/ of zwaarwichtige reden. Om hiervoor in aanmerking te komen zal een schriftelijk en gedetailleerd verzoek moeten worden ingediend, waaruit in ieder geval blijkt voor wie de ontheffing moet gelden, voor welk doel en welke periode.

 

Kostenverhaal

De kosten van daadwerkelijk toegepaste bestuursdwang kunnen de overtreder in het geheel of gedeeltelijk worden toegerekend. Indien hiervan sprake is, wordt in de dwangbeschikking daarvan melding gemaakt. De burgemeester stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast (artikel 5:25 Awb). Tegen deze kosten kan in bezwaar worden gegaan, gevolgd door de mogelijkheden van beroep en hoger beroep.

 

5.6. Toezicht en handhaving

Er wordt toezicht gehouden door de gemeente en politie. Eventuele handhavingstrajecten op basis van artikel 13b Opiumwet en de Algemene Plaatselijke Verordening worden op basis van politierapportages en processen-verbaal opgestart. Van het verbreken van de verzegeling wordt door de gemeente aangifte gedaan bij de politie op grond van artikel 199 Wetboek van Strafrecht.

 

5.7. (Verzoek) opheffing sluiting

Direct na afloop van de sluitingstermijn wordt door de gemeente de verzegeling van het pand ongedaan gemaakt. Hiervan wordt de betrokkene(n) op voorhand in kennis gesteld. Soms is de sluiting niet voldoende (geweest) en zijn aanvullende maatregelen nodig om de leefbaarheid rond het gesloten pand te herstellen. De Wet Victor regelt het na-traject van onder andere een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet en maakt het mogelijk om het beheer van een pand over te nemen (o.g.v. artikel 14 Woningwet) en daarna eventueel te onteigenen (artikel 77 Onteigeningswet). Het besluit daartoe wordt genomen door het college van burgemeester en wethouders.

 

Op gemotiveerd verzoek van belanghebbende(n) kan de sluiting (eerder) worden ingetrokken. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de burgemeester een huurwoning heeft gesloten, de verhuurder het huurcontract heeft laten ontbinden en een nieuwe huurder zich aandient. In dat geval kan de verhuurder verzoeken om de last tot sluiting van de woning op te heffen. Bij de behandeling van dit verzoek zal de burgemeester onder meer afwegen of de handel in drugs inmiddels is beëindigd en de bekendheid van de woning als drugspand, binnen het drugscircuit, is doorbroken.

 

6. Slotbepalingen

 

 

6.1. Afwijking beleid

Afwijking van dit beleid is mogelijk (artikel 4:84 Awb). Afwijking van het beleid kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn als zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen. Toepassing van deze maatregel is immers maatwerk.

 

6.2. Wijziging

Indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld op grond van jurisprudentie, veranderende wetgeving of inzichten, zal dit beleid worden gewijzigd.

 

7. Citeertitel en inwerkingtreding

 

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Noardeast-Fryslân’ en treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld op 24 september 2019 door de burgemeester van Noardeast-Fryslân,

Drs. H.H. Apotheker