Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrechtse Heuvelrug

Verordening op de afvoer van hemelwater Utrechtse Heuvelrug

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrechtse Heuvelrug
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de afvoer van hemelwater Utrechtse Heuvelrug
CiteertitelVerordening op de afvoer van hemelwater Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
  2. artikel 3.5 van de Waterwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-2022nieuwe regeling

24-02-2022

gmb-2022-481017

2022-401

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de afvoer van hemelwater Utrechtse Heuvelrug

De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;

 

gelezen voorstel Lokale Adaptatie Strategie 2022 van burgemeester en wethouders d.d 21 december 2021;

 

gelet op artikel 10.32a van de Wet milieubeheer;

 

gelet op artikel 3.5 van de Waterwet;

 

overwegende dat in artikel 3.5 van de Waterwet aan de gemeente zorgplichten zijn opgedragen voor de verwerking van hemelwater, en dat artikel 10.32a van de Wet milieubeheer aan de gemeente de bevoegdheid geeft bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater op of in de bodem en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater in de openbare vuilwaterriolering;

 

overwegende dat het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid het afvloeiend hemelwater in een bepaald gebied binnen een vooraf te bepalen termijn niet meer te doen afvloeien in een openbaar vuilwaterriool;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de:

 

Verordening op de afvoer van hemelwater Utrechtse Heuvelrug

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • a. college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • c. Nieuw bouwwerk: bouwwerk dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief herbouw na sloop van een bestaand bouwwerk;

  • d. Eigenaar: degene op wiens perceel het hemelwater valt of onder wiens perceel zich het grondwater bevindt;

  • e. Hemelwatervoorziening: voorziening voor de inzameling en verdere verwerking van afvloeiend hemelwater, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • f. Riolering: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • g. Verhard oppervlak: oppervlak voorzien van verhardingen op particulier terrein (o.a. daken, tuinen en erven, etc.), zodanig dat hemelwater van dit oppervlak niet in de bodem kan infiltreren;

  • h. Nieuw verhard oppervlak: verhard oppervlak op particulier terrein dat wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief aanleg na verwijdering van bestaand verhard oppervlak.

Artikel 2 Verbod op lozen van hemelwater op de riolering bij nieuwbouw

  • 1.

    Het is verboden vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of de openbare ruimte.

  • 2.

    De eigenaar van een perceel is verplicht een bui van 70 mm per uur op het eigen perceel te verwerken en heeft daarbij vrije keuze tussen de toe te passen voorzieningen.

  • 3.

    Indien het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater wordt gebracht, wordt daarmee de kwaliteit van de ontvangende bodem of het ontvangende oppervlaktewater niet verminderd.

  • 4.

    De voorzieningen als bedoeld in lid 2 dienen uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het nieuw bouwwerk of aanleg van het nieuw verhard oppervlak gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand gehouden worden.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, indien van de eigenaar van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt, zoals bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 6.

    De aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het vijfde lid wordt tegelijk met de aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, ingediend.

Artikel 3 Lozingsverbod hemelwater bij bestaande bouw

  • 1.

    Het college kan gebieden aanwijzen waarbinnen het verboden is afvloeiend hemelwater, afkomstig van bestaande dakvlakken van bouwwerken te lozen op de riolering en de openbare ruimte.

  • 2.

    De eigenaar van een perceel binnen het aangewezen gebied is verplicht een bui van 70 mm per uur op het eigen perceel te verwerken en heeft daarbij vrije keuze tussen de toe te passen voorzieningen.

  • 3.

    De gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op de openbare ruimte.

  • 4.

    De gebiedsaanwijzing treedt in werking met ingang van de datum, genoemd in de aanwijzing. Deze datum kan per gebied verschillen. De datum van inwerkingtreding is niet eerder dan één jaar na de dag waarop de gebiedsaanwijzing bekend is gemaakt.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, indien van de eigenaar van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt, zoals bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 6.

    Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4 Lozingsverbod hemelwater vanaf 2050

  • 1.

    Vanaf 2050 is het verboden om vanaf alle bouwwerken en verharde oppervlakken hemelwater te lozen op de riolering en de openbare ruimte.

  • 2.

    De eigenaar van een perceel is verplicht een bui van 70 mm per uur op eigen perceel te verwerken en heeft daarbij vrije keuze tussen de toe te passen voorzieningen.

  • 3.

    Indien het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater wordt gebracht, wordt daarmee de kwaliteit van de ontvangende bodem of het ontvangende oppervlaktewater niet verminderd.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, indien van de eigenaar van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt, zoals bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 5 Strafbepaling

Overtreding van het krachtens artikelen 2, 3 en 4 bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen kan worden gestraft met een geldboete van de tweede categorie, zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening gesteld zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening op de afvoer van hemelwater Utrechtse Heuvelrug.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 februari 2022

griffier

W. Hooghiemstra

voorzitter

G.F. Naafs

Toelichting

Algemeen

 

In artikel 10.32a van de Wet milieubeheer is opgenomen dat gemeenteraden een bevoegdheid hebben in het belang van de bescherming van het milieu bij verordening regels te stellen aan het lozen van afvalwater op de riolering. Hiermee hebben gemeenten een instrument om de gemeentelijke watertaken (zorgplichten) vorm te geven. De wet geeft een bevoegdheid. Dit betekent dat gemeenten niet verplicht zijn een verordening voor het lozen van afvalwater op de riolering te hebben. In het rioleringsbeleid, dat is neergelegd in het gemeentelijk rioleringsplan, bepaalt de gemeente of de inzet van dit nieuwe instrument nodig is, gelet op de lokale omstandigheden.

 

Over de riolering en de aansluiting van bouwwerken op de openbare riolering staan voorschriften in het Bouwbesluit 2012. De onderhavige verordening is aanvullend en komt niet in strijd met plichten die elders zijn vastgelegd. Bij strijd zou de hogere regeling -het Bouwbesluit- voorgaan.

 

Met deze verordening wordt het gemeentelijk hemelwaterbeleid uit de Lokale Adaptatie Strategie: Waterrobuuste en klimaatadaptieve Utrechtse Heuvelrug, 2022.

 

Zorgplicht

 

De eigenaar van een perceel is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het hemelwater dat op zijn terrein komt. Op grond van deze zorgplicht ligt er pas een taak voor de gemeente als de eigenaar van het perceel zich in alle redelijkheid niet kan ontdoen van het hemelwater op zijn terrein. De eigenaar van een perceel is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein.

 

Om te mogen aansluiten op de (vuilwater) riolering van de gemeente moet dit aangevraagd worden. De gemeente zal dan beoordelen of door de aansluiting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan zoals gesteld in artikel 4 van het Besluit lozing afvalwater huishoudens.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Bouwwerk

 

Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Wet milieubeheer of Woningwet niet. In de bouwverordening wordt een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aangehouden, namelijk:

 

‘elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren’.

Deze omschrijving is in deze verordening overgenomen. Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk: 1 constructie, 2 van enige omvang, 3 met de grond verbonden, 4 bedoeld om ter plaatse te functioneren, wordt bepaald op een object een bouwwerk is of niet.

 

Voor de begrippen is aangesloten bij gebruikelijke definities in het werkveld (o.a. stichting Rioned).

 

Infiltratie van hemelwater is het proces waarbij regenwater wegzakt in de bodem. De snelheid waarmee dit gebeurt, hangt af van de bodembedekking (bv verharding of beplanting) en de eigenschappen van de bodem.

 

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

 

Deze verordening is van toepassing voor bouwen of het renoveren van bouwwerken en de aanleg van verhardingen.

 

Artikel 3 Verbod op lozen van hemelwater op de riolering

 

De basis voor het verbod om hemelwater te lozen op de riolering is in de Wet milieubeheer gesteld en uitgewerkt in het Besluit lozing afvalwater huishoudens en de Lokale Adaptatie Strategie Utrechtse Heuvelrug.

 

Op eigen terrein verwerken

 

In wezen is de regel simpel: hemelwater mag niet op de riolering worden aangesloten. Dit houdt veelal in dat het op eigen terrein verwerkt moet worden. In de methode van verwerken is de ‘ontdoener’ vrij. De voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater is:

  • 1. hergebruik;

  • 2. infiltreren in de bodem;

  • 3. bergen; en

  • 4. afvoeren.

Afvoer naar oppervlaktewater vereist meestal een goedkeuring, melding of vergunning van het waterschap op basis van de Keur.

 

In de Waterwet en het Burgerlijk wetboek is reeds geregeld dat het op eigen terrein te verwerken water niet mag leiden tot overlast op naburige percelen.

 

Ook op locaties waar een gescheiden gemeentelijke riolering aanwezig is voor vuilwater en hemelwater, geldt dat het hemelwater in principe op eigen terrein verwerkt moet worden. Aansluiting van hemelwater op het gemeentelijk hemelwaterstelsel is alleen mogelijk na toestemming van de beheerder.

 

Bij elke ingreep geldt dat de al aanwezige totale hoeveelheid waterberging niet af mag nemen. Als in het plangebied dus meer waterberging aanwezig was, moet dit behouden blijven of vervangen worden. Daarbovenop moet de opgave voor hemelwaterwaterberging gerealiseerd worden.

 

Met deze verordening wordt ook de instandhouding van de voorzieningen geregeld. Ongewenste latere aanpassingen aan de afvoer van hemelwater, grondwater en stedelijk afvalwater vallen binnen deze verordening. Hierop kan handhavend opgetreden worden.

 

Dit artikel biedt de mogelijkheid om een eigenaar van een bouwwerk, die niet uit vrije wil meewerkt aan de uitvoering van een rioleringsplan, te dwingen de hemelwaterafvoer los te koppelen van het vuilwaterriool. Een dergelijke verplichting voor bestaande bouwwerken is enkel mogelijk indien een andere wijze van afvoeren of verwerken van hemelwater redelijk is. Een afweging tussen de kosten van het afkoppelen en het treffen van voorzieningen die daarmee verband houden in relatie tot de voordelen die hiervan worden verwacht (o.a. het milieurendement en mogelijke reductie van wateroverlast) en de relatie met de ouderdom van het bouwwerk waarin of waaraan de voorzieningen worden getroffen, dient plaats te vinden en inzichtelijk te worden gemaakt bij het effectief maken van de bedoelde verplichting.

Voor grondwater dat vrijkomt bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen of ontwateren geldt een gelijke situatie. Ook hier kan het wenselijk zijn dat het water op een andere wijze wordt afgevoerd dan via het vuilwaterriool.

 

Het artikel werkt pas nadat met betrekking tot de riolering in een bepaalde kern, buurt, wijk of straat een situatie is ingetreden, waardoor het naar het oordeel van de beheerder van het rioleringsstelsel nodig wordt het loskoppelen en het op andere wijze afvoeren van het hemelwater te verlangen. Meestal zal dit zijn na een renovatie, groot onderhoud, geheel vernieuwen van het rioolstelsel, waarbij hetzij een gemengd stelsel wordt vervangen door een gescheiden rioolstelsel, hetzij een mogelijkheid bestaat af te voeren op andere wijze. Het is echter ook mogelijk het afkoppelen op te leggen zonder renovatie of aanleg van een gescheiden openbaar rioolstelsel, bijvoorbeeld in geval van wateroverlast als gevolg van een beperkte capaciteit van de riolering. Het kunnen beschikken over dit artikel is van belang voor het handhaven van de plicht tot afkoppelen bij huishoudens.

 

Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP)

De gemeenteraad is tot de inwerkingstreding van de omgevingswet verplicht een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vast te stellen ingevolge artikel 4.22 Wet milieubeheer. Dit plan bevat beleid en normering voor het rioleringsstelsel in de gemeente en geeft aan wanneer vernieuwing en onderhoud plaatsvindt. Na de inwerkingstreding van de omgevingswet wordt het beleid en de uitvoering uit het GRP gescheiden. De basis voor de verplichting tot afkoppelen – inclusief de afweging van de redelijkheid en de kosten – ligt in de Lokale Adaptatie Strategie Utrechtse Heuvelrug en het uitvoeringsplan Water en Klimaat.

 

Redelijkheid

Art. 10.32a, tweede lid Wet milieubeheer luidt:

Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruikgemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd.

 

Dit legt een beperking op aan de toepassing van de bevoegdheid uit art. 5.3.4A, en geeft een plicht tot een motivering over de redelijkheid van het opleggen of althans het effectueren van de verplichting. De redelijkheid tot het invoeren van een plicht tot afkoppelen in een bepaald gebied wordt overwogen en gemotiveerd bij het opstellen de Lokale Adaptatie Strategie en van het Uitvoeringsplan Water en Klimaat. Daarnaast is voor gevallen waarin de plicht onredelijk uitwerkt een mogelijkheid tot ontheffing opgenomen.

 

Ontluchting

De ontluchting van het rioleringsstelsel verdient bijzondere aandacht. Gebruikelijk is de ontluchting van de riolering te doen plaatsvinden via een bovendakse uitmonding. Er kunnen zich situaties voordoen dat het afkoppelen van de hemelwaterafvoer leidt tot het niet of minder effectief ontluchten. Indien valt te voorzien dat ontluchtingsproblemen ontstaan in het hoofdriool ten gevolge van het afkoppelen en er geen goede oplossing beschikbaar is dan wel deze onevenredig hoge kosten veroorzaakt, is de gebiedsaanwijzing niet mogelijk. In het Uitvoeringsplan Water en klimaat dient aandacht te worden besteed aan deze problematiek.

 

Lid 1

Het eerste lid geeft de plicht tot afkoppelen van de hemelwaterafvoerleiding van het openbaar vuilwaterriool of voor zover nog geen aansluiting aan het openbaar vuilwaterriool bestaat, deze niet aan te brengen. Het gaat hier zowel om de afvoerleidingen die direct zijn aangesloten op het openbaar vuilwaterriool alsmede leidingen die op het perceel of binnen de woning/het gebouw zijn aangesloten op een gemengde leiding die op het openbaar vuilwaterriool is aangesloten. De plicht tot afkoppelen geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze zijn gelegen binnen de gebiedsaanwijzing en het desbetreffende besluit geen uitzondering bevat. Eenzelfde situatie geldt voor het grondwater.

 

Een gebiedsaanwijzing is een besluit van algemene strekking. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt de beheerder van het openbaar riool rekening met het gemeentelijk rioleringsplan. De beheerder van het openbaar vuilwaterriool is de gemeente, vertegenwoordigd door het college.

 

De plicht tot afkoppelen is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook open erf of terrein Bedoeld is zowel het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en via een dakgoot, regenpijp, afvoerbuis enz. het openbaar vuilwaterriool bereikt als het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via goten, putten, afvoerbuis enz. het openbaar vuilwaterriool bereikt te omvatten. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht is onder meer een terras, een oprit, een parkeerterrein, een laad- en losperron.

 

Het is mogelijk in de gebiedsaanwijzing een onderscheid te maken in het afkoppelen van de aansluiting die zich bevindt aan de voorkant (wegzijde) van het bouwwerk en de achterkant. Dit is een gevolg van het redelijkheidscriterium uit het tweede lid van art. 10.32a Wm. Dit zal meestal voor een hele straat of een rij woningen hetzelfde zijn.

 

Lid 3

De openbare weg waarin zich normaliter goten en putten voor de afvoer van hemelwater bevinden, is uitgesloten van de plicht tot afkoppelen. Dit komt pas aan de orde wanneer de riolering in de straat wordt gescheiden in een vuilwaterriool en een schoonwaterriool of andere voorziening voor de afvoer en verwerking van hemelwater. Indien aan de voorzijde van een bouwwerk het hemelwater wordt afgekoppeld van het vuilwaterriool en niet afzonderlijk wordt opgevangen of afgevoerd, komt dit vanzelf op de straat en vandaar in het vuilwaterriool. Dan heeft afkoppelen geen zin.

 

Bij het vaststellen van de verordening kan een gemeenteraad besluiten de uitzondering in dit artikellid voor inrichtingen Wet milieubeheer weg te laten. Het gevolg hiervan is dat in een gebied waarvoor een gebiedsaanwijzing geldt als bedoeld in het eerste lid de plicht tot afkoppelen eveneens geldt voor bedrijven.

 

Lid 4

In het vierde lid is een relatie gelegd met het gemeentelijk rioleringsplan. Dit plan bezit een wettelijke basis en is in elke gemeente aanwezig, omdat de Wet milieubeheer dit in artikel 4.22 verplicht stelt. Andere plannen, waarin mogelijk ook beleidsvoornemens staan over de riolering, hebben niet deze status, tenzij deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad als onderdeel van het gemeentelijk rioleringsplan.

 

Lid 4

Artikel 10.32a Wm geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in het derde lid voldaan. De nog in te vullen termijn dient voldoende ruimte te laten voor de eventuele bezwaarfase tegen de gebiedsaanwijzing en dient voldoende ruimte te laten voor de aannemer om planmatig in het bedoelde gebied – na verkregen opdracht van de individuele eigenaren – de werkzaamheden te kunnen verrichten.

 

Lid 5

Er is behoefte aan een ontheffing die kan worden toegepast in uitzonderingssituaties waarin toepassing van gebiedsaanwijzing een bijzondere onbillijkheid met zich brengt die niet behoort tot de normaal beoogde gevolgen van het de gebiedsaanwijzing. Enig nadeel is aanvaardbaar. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot afkoppelen en op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening.

 

Lid 6

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure, afdeling 3.4 Awb, is van toepassing verklaard.

 

De voorbereiding van een besluit duurt iets langer. Daar staat tegenover dat de bezwaarschriftenfase na het nemen van het besluit vervalt.

 

Artikel 5. Strafbepaling

 

De Wet milieubeheer kent geen strafbepaling voor overtreding van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a. Deze wet bevat een uitgebreid systeem van bestuurlijke boete, maar dit is niet gekoppeld aan art.10.32a. Daarom is in deze verordening een zelfstandige strafbepaling opgenomen, gekoppeld aan de geldboetecategorieën van art. 23 Wetboek van Strafrecht.

 

Gekozen is voor de geldboete van de tweede categorie als bedoeld in art. 23 Wetboek van Strafrecht. Momenteel bedraagt de geldboete van de tweede categorie maximaal € 3.900,- (voor een rechtspersoon € 7.800,-)

 

Voor het handhaven van gemeentelijke verordeningen geldt altijd de mogelijkheid van dwangsom en bestuursdwang. De dwangsom komt voor dit type overtreding het eerst in aanmerking.

 

Artikel 6. Toezicht op de naleving

 

In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Het college wijst in de regel een gemeentelijke afdeling of dienst aan waarvan de ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van de verordening. Voorts kan het college (in termen van de komende Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: bevoegd gezag) ambtenaren aanwijzen van andere afdelingen of diensten.

 

Aanwijzing betekent niet dat zij tevens opsporingbevoegd zijn.

 

Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig.

 

De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.

 

 

Artikel 7. Inwerkingtreding

 

De inwerkingtreding van de verordening is in beginsel acht dagen na de bekendmaking; zie artikel 142 van de Gemeentewet. De gemeenteraad kan een ander tijdstip van inwerkingtreding in de verordening vaststellen of burgemeester en wethouders in de verordening de bevoegdheid geven om de inwerkingtreding van de verordening op een nader tijdstip te bepalen.

 

Artikel 8. Citeertitel

De tekst van artikel 10.32a Wet milieubeheer geeft de verordening geen naam. De naamgeving staat dus vrij.

De naam waterverordening lijkt minder geschikt, omdat in sommige provincies een waterverordening – met geheel andere inhoud – bestaat. De naam Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater geeft het beste aan waarover de verordening gaat.

 

Overgangsrecht

Overgangsrecht is niet nodig, omdat niet eerder en dergelijke verplichting tot het afkoppelen bestond. In gemeenten waar dit wel het geval is, kan bij het nemen van een gebiedsaanwijzing ingevolge art. 2 van deze verordening (= een besluit van algemene strekking) hiermee rekening worden gehouden. De gebiedsaanwijzing betreft dan niet die gebieden, bouwwerken, erven en terreinen waarvoor eerder een soortgelijke verplichting is gegeven.