Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken Schiedam 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken Schiedam 2022
CiteertitelVerordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken Schiedam 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

De regels met betrekking tot de commissie in de artikelen 3, 5, 12, 15, 19 en 20 van de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam vervallen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

20-09-2022

gmb-2022-461037

BPR2200131/22INT00136

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken Schiedam 2022

De raad van de gemeente Schiedam;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 mei 2022 en nummer BPR2200131/22INT00136;

 

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet, afdeling 17.2 van de Omgevingswet en artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken Schiedam 2022

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • commissie : gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken;

  • goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • uiterlijk van bouwwerken: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4.19 van de wet;

  • wet : de Omgevingswet.

Paragraaf 2. Adviestaak

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en burgemeester en wethouders te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet inzake het uiterlijk van bouwwerken, beeldkwaliteit en de zorg voor monumenten en het cultureel erfgoed met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning, alsmede het daarbij stellen van maatwerkvoorschriften voor:

      • 1 ̊.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;

      • 2 ̊.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;

      • 3 ̊.

        een omgevingsplanactiviteit, voor zover het de aspecten betreft die betrekking hebben op het uiterlijk van een bouwwerk;

      • 4 ̊.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op locatie gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht;

      • 5 ̊.

        een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het stellen van maatwerkvoorschriften ten aanzien van het uiterlijk van:

      • 1 ̊.

        een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is;

      • 2 ̊.

        een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist;

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsprogramma, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;

    • e.

      informeert en begeleidt de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • f.

      voert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet, die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten.

Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel 3. Verplichte advisering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders winnen advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊tot en met 3 ̊, en onder b.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders winnen advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdeel 4 ̊, indien een dergelijk advies vereist is op grond van de regels van het omgevingsplan.

 

Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting

Artikel 4. Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit ten minste 3 leden, waaronder een voorzitter. Daarnaast kunnen maximaal 3 plaatsvervangers benoemd worden die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.

  • 2.

    De leden en de plaatsvervangers worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid en ervaring die nodig is voor de advisering gelet op de taak van de commissie als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 3.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    De leden van de commissie beschikken in gezamenlijkheid over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, architectuur, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw en monumentenzorg.

Artikel 5. Benoeming

  • 1.

    De leden en de plaatsvervangers kunnen voor een termijn van ten hoogste 3 jaar worden benoemd.

  • 2.

    Herbenoeming van de leden kan eenmalig, voor ten hoogste 3 jaar.

  • 3.

    Afgetreden leden zijn 3 jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4.

    De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts worden geschorst en worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 5.

    De raad mandateert zijn bevoegdheid tot het benoemen, herbenoemen, ontslaan en schorsen van de leden aan burgemeester en wethouders.

 

Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling

Artikel 6. Adviestermijn

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    In geval burgemeester en wethouders geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van twee weken.

Artikel 7. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar.

  • 2.

    De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid tot toelichting van de aanvraag ten overstaan van de commissie. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

  • 3.

    Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste 2 leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste 1 lid met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 8. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

De voorzitter van de commissie kan, in afwijking van het bepaalde in artikel 7, derde lid, zelfstandig over de uit te brengen adviezen besluiten voor zover dit een omgevingsplanactiviteit voor een beperkte uitbreiding of aanpassing van een bestaand bouwwerk betreft en geen sprake is van een beschermd monument of bouwwerk gelegen binnen het beschermd stadsgezicht.

Artikel 9. Verwerking van het advies

In geval burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

Artikel 10. Relatie met andere adviseurs

Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie dragen burgemeester en wethouders zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.

 

Paragraaf 6. Jaarverslag

Artikel 11. Jaarverslag

  • 1.

    De commissie brengt jaarlijks voor 1 april verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet.

 

Paragraaf 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12. Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van artikel 12b van de Woningwet en de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van dit besluit. De termijnen als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, lopen vanaf de datum van de benoeming op grond van de Woningwet en de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 13. Vervallen oude regeling

De regels met betrekking tot de commissie in de artikelen 3, 5, 12, 15, 19 en 20 van de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam vervallen.

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken Schiedam 2022.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 september 2022.

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting

Algemeen

 

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

 

Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Een goede omgevingskwaliteit betreft onder andere aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken en de stedenbouwkundige kwaliteit. Deze aspecten vielen voorheen voor wat betreft monumenten onder de werking van de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam (verder: erfgoedverordening) en voor wat betreft redelijke eisen van welstand onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de gemeentelijke Welstandsnota. Bij de beoordeling van aanvragen die betrekking hadden op deze aspecten werd geadviseerd door de commissie Welstand en Monumenten.

 

De wet verplicht gemeenten met rijksmonumenten een adviescommissie in te stellen die kan adviseren over aanvragen die betrekking hebben op deze rijksmonumenten. Deze verplichting komt overeen met de voorheen geldende verplichting op grond van de Erfgoedwet. Deze verordening voorziet in de eerste plaats in een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze verplichte adviescommissie.

 

De wet biedt de gemeente daarnaast afwegingsruimte om in het kader van een goede omgevingskwaliteit in het omgevingsplan regels te stellen ten aanzien van het cultureel erfgoed, de architectonische kwaliteit van bouwwerken en de stedenbouwkundige kwaliteit. Dit betreft onder andere regels ten behoeve van gemeentelijke monumenten en regels ten aanzien van het uiterlijk van bouwwerken (welstand). De bestaande regels die hier op toezien zullen in eerste instantie onderdeel zijn van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, dat van rechtswege ontstaat op het moment dat de wet in werking treedt. Vervolgens kan bij de vaststelling van het definitieve omgevingsplan worden bepaald of het noodzakelijk en wenselijk is om dergelijke regels te (blijven) stellen om een goede omgevingskwaliteit te bereiken.

 

Het van rechtswege opgaan van de regels inzake gemeentelijke monumenten en het uiterlijk van bouwwerken in het tijdelijke deel van het omgevingsplan maakt het wenselijk om de huidige werkwijze van de commissie Welstand en Monumenten te continueren. Deze verordening voorziet daarin.

 

De verordening is zodanig geformuleerd dat, behoudens de wettelijke verplichting inzake rijksmonumenten, een advies van de commissie uitsluitend vereist is indien dit volgt uit het omgevingsplan. Dit heeft tot gevolg dat indien bij de vaststelling van het definitieve omgevingsplan anders wordt besloten over regels die toezien op gemeentelijke monumenten of het uiterlijk van bouwwerken, dit direct van invloed is op de uitvoering van de adviestaak van de commissie.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Definities

Commissie

Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet die adviseert over zaken samenhangend met cultureel erfgoed, monumentale waarden en het uiterlijk van bouwwerken.

 

Goede omgevingskwaliteit

Een goede omgevingskwaliteit is, naast veiligheid en gezondheid, opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3). De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

 

Uiterlijk van bouwwerken

Op grond van de voorheen geldende wet- en regelgeving werd bij een aanvraag om omgevingsvergunning beoordeeld of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand, overeenkomstig de gemeentelijke welstandsnota. Het begrip (regels over het) uiterlijk van bouwwerken komt overeen met de gehanteerde definitie voor redelijke eisen van welstand.

 

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

Eerste lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) inzake een goede omgevingskwaliteit op het gebied van het uiterlijk van bouwwerken, de beeldkwaliteit, de zorg voor het cultureel erfgoed en de monumentenzorg. De commissie adviseert niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

 

Tweede lid

Onderdeel a

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

 

1 ̊. rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

Op grond van artikel 17.9, eerste lid van de wet is de gemeenteraad verplicht een adviescommissie in te stellen die adviseert over aanvragen om omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit. Een rijksmonumentenactiviteit wordt daarbij gedefinieerd als “een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

 

De adviescommissie brengt in geval van een rijksmonumentenactiviteit advies uit met het oog op het behoud van het cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn, gelet op de beoordelingsregels uit artikel 8.80 van het Besluit leefkwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl):

  • het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten;

  • het voorkomen van verplaatsing van beschermde monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten, en;

  • het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden.

De commissie adviseert, gelet op haar expertise, niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten.

 

2 ̊.omgevingsplanactiviteit betreffende een (voorbeschermd) gemeentelijk monument

De bescherming van monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. De commissie adviseert over omgevingsplanacitiviteiten die een gemeentelijk monument betreffen.

 

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten op grond van de erfgoedverordening. De regels uit de erfgoedverordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de erfgoedverordening opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

3 ̊. omgevingsplanactiviteit betreffende het uiterlijk van een (te bouwen) bouwwerk

Een omgevingsplan kan ingevolge artikel 4.19 van de wet regels bevatten die betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken (voorheen: redelijke eisen van welstand). Indien dergelijke regels onderdeel zijn van het omgevingsplan vraagt het college advies aan de commissie. Dit komt overeen met de systematiek van de welstandstoetsing zoals die voorheen gebruikelijk was bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning.

 

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. Het gaat daarbij om regels over het uiterlijk van het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel.

 

Overgangsrecht welstand

De huidige regels uit de gemeentelijke Welstandsnota blijven gelden en worden aangemerkt als beleidsregels als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Dit volgt uit artikel 4.114, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

4 ̊. omgevingsplanactiviteit betreffende locatie gelegen binnen beschermd stads- of dorpsgezicht

Op grond van het omgevingsplan kunnen regels gelden die betrekking hebben op het behoud en herstel van de cultuurhistorisch waarden samenhangend met het beschermd stadsgezicht van Schiedam. Indien met een omgevingsplanactiviteit wordt afgeweken van deze regels wordt aan de commissie gevraagd te adviseren of daarmee de waarden van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig worden aangetast. Deze systematiek is gelijk aan de huidige systematiek die onderdeel is van de bestemmingsplannen die betrekking hebben op het beschermd stadsgezicht van Schiedam.

 

5 ̊. andere activiteit indien advies nodig is met het oog op een goede omgevingskwaliteit

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan - voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld - op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie indien dat noodzakelijk wordt geacht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel b

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

 

Onderdeel c

Dit onderdeel geeft invulling aan het repressief toezicht op het uiterlijk van bouwwerken, en is van toepassing op bestaande bouwwerken en bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Met die onderdeel wordt de mogelijkheid geboden om maatwerkvoorschriften te stellen in het kader van een handhavingsbesluit op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de bestaande praktijk op grond van artikel 13a van de Woningwet.

 

Overgangsrecht repressief welstand

Het repressief welstandstoezicht is onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, in samenhang met artikel 22.7 van het omgevingsplan (bruidsschat).

 

Onderdeel d

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel e

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

 

Onderdeel f

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de regels over objecten in de openbare ruimte in de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schiedam. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.

 

Artikel 3. Verplichte adviezen

Eerste lid

Dit lid sluit aan op de verplichte advisering inzake rijksmonumenten op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de erfgoedverordening verplichte advies bij gemeentelijke monumenten. Aanvullend wordt, overeenkomstig de bestaande praktijk, geadviseerd indien sprake is van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op het uiterlijk van een bouwwerk.

 

Tweede lid

Het tweede lid betreft de situatie dat sprake is van een omgevingsplanactiviteit die strijdig is met de regels samenhangend met het beschermd stadsgezicht. In dergelijke gevallen dient de commissie, gelet op de vereiste uit het omgevingsplan, te adviseren over de mogelijkheden van deze regels af te wijken.

 

Artikel 4. Samenstelling

Eerste lid

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Dit lid biedt aanvullend de mogelijkheid om ook plaatsvervangers te benoemen, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen, en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties, worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen.

 

Derde en vierde lid

Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient hier in ieder geval onder te worden verstaan deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Artikel 5. Benoeming

Eerste tot en met derde lid

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn logischerwijs alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden 3 jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.

 

De aanwezigheid van rijksmonumenten in Schiedam maakt dat het benoemen van leden in de commissie verplicht is. Uit het omgevingsplan volgt of de adviestaak als bedoeld in het tweede lid, onder a van deze verordening ook van toepassing is op gemeentelijke monumenten of het uiterlijk van bouwwerken. Deze aanvullende adviestaak is alleen vereist indien de raad, bij de vaststelling van het omgevingsplan, regels stelt met betrekking tot gemeentelijke monumenten of het uiterlijk van bouwwerken.

 

Vierde lid

Dit lid regelt schorsing en ontslag. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag kunnen worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

 

Vijfde lid

Het benoemen van leden en instellen van de commissie is een bevoegdheid die gemandateerd kan worden aan het college. Mandaatverlening is niet geoorloofd indien de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. In dit geval verzet de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandaatverlening als bedoeld in artikel 10:3, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Aangezien de benoeming van de leden een uitvoeringshandeling is die een direct gevolg is van de keuzes van de raad bij de vaststelling van het omgevingsplan, wordt deze bevoegdheid gemandateerd aan het college.

 

Artikel 6. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van twee weken. De termijn is gelijk aan de termijn die in de praktijk gebruikelijk was voor een advies op een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 7. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet. De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

 

Tweede lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.

 

Derde lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

 

Vierde lid

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

 

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 8. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan de voorzitter van de commissie. Dit artikel betreft daarmee een uitzondering op de hoofdregel in artikel 7, derde lid. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies.

 

Met deze uitzondering wordt ruimte geboden om bij plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis de advisering te versnellen, overeenkomstig de bestaande praktijk van de commissie Welstand en Monumenten. De mogelijkheid om van deze bevoegdheid gebruik te maken betreft beperkte uitbreidingen of aanpassingen van een bestaand bouwwerk, zoals bijvoorbeeld het toevoegen van een bijgebouw, dakterras of dakkapel. Uit de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet) volgt dat van deze bevoegdheid geen gebruik kan worden gemaakt voor zover sprake is van een beschermd monument of een bouwwerk gelegen in het beschermd stadsgezicht van Schiedam.

 

Artikel 9. Verwerking van het advies

Dit artikel is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 10. Relatie met andere adviseurs

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.

 

Artikel 11. Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.

 

De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn.

 

Artikel 12. Overgangsrecht

Eerste lid

Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de welstands- en monumentencommissies zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

 

Tweede lid

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

 

Artikel 13. Vervallen oude regeling

Alleen de regels met betrekking tot de commissie in de erfgoedverordening vervallen op grond van dit artikel.

 

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening. Het moment van inwerkingtreding wordt gekoppeld aan het moment waarop de wet in werking treedt.