Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dronten

Beleidsregel uitbreiding bedrijfserven met veehouderij

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDronten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel uitbreiding bedrijfserven met veehouderij
CiteertitelBeleidsregel uitbreiding bedrijfserven met veehouderij
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-10-2022Nieuwe regeling

22-09-2022

gmb-2022-443757

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel uitbreiding bedrijfserven met veehouderij

De raad van de gemeente Dronten,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Dronten d.d. 13 juni 2022, met documentnummer 171992;

 

gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 Wet ruimtelijke ordening,

 

besluit:

 

I. De hierna volgende Beleidsregel uitbreiding bedrijfserven met veehouderij vast te stellen;

 

II. Dat de Beleidsregel uitbreiding bedrijfserven met veehouderij mede van toepassing is op uitbreidingen van veehouderijen waarvoor de beleidskader Erfvergroting > 2,5 — 3,5 ha' d.d. 22 januari 2015 wordt toegepast;

 

Inleiding

Dit document betreft een beleidsregel voor de uitbreiding van de bedrijfserven met een vorm van veehouderij (incl. paardenhouderij) tot 2,5 ha., die onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan 'Reparatie veehouderijen (D4100)'. Het dient als toetsingskader voor aanvragen omgevingsvergunning (uitgebreide procedure) 1 ).

 

 

1. Aanleiding

Op 6 januari 2020 stemde het college van B&W in met het projectplan ‘Reparatie bestemmingsplan buitengebied’ voor de veehouderijen. Dit projectplan bevat uitgangspunten op welke wijze in een nieuw bestemmingsplan voor de veehouderijbedrijven kan worden voorzien.

Een belangrijk doel van de reparatie van het bestemmingsplan voor veehouderijen is om te kunnen werken met kortere en goedkopere procedures voor erfvergroting bij de veehouderijen tot 2,5 ha. Voor de andere agrarische bedrijven is daarin voorzien door middel van afwijkingsbevoegdheden in het bestemmingsplan ‘Buitengebied (D4000)’. Het is wenselijk dat ook veehouders qua procedure en kosten vergelijkbare mogelijkheden krijgen.

Vanwege de stikstofproblematiek en ontwikkelingen in de jurisprudentie zijn enkele uitgangspunten uit het projectplan aangepast. Het bestemmingsplan wordt gebaseerd op (voornamelijk) de bestaande situatie en daarnaast wordt een beleidsregel opgesteld voor de uitbreiding van de veehouderijen (tot 2,5 ha). Het voorliggende document betreft deze beleidsregel.

De redenen om de uitgangspunten aan te passen zijn in bijlage 1 nader toegelicht.

2. Uitgangspunten voor de beleidsregel

Geconstateerd is dat de veehouderijsectoren zeer divers zijn en elke veehouderij weer z’n specifieke bedrijfsvoering en bedrijfsconcepten kent. Voor elk specifiek bedrijf gelden ook weer specifieke eisen en wensen. Per veehouderij moet dus maatwerk kunnen worden geleverd. Daarbij doen strikte voorwaarden in termen van type veehouderijen of nadere inperking van de mogelijkheden voor bepaalde sectoren binnen 2,5 ha geen recht aan de diversiteit aan situaties. Daarom is gezocht naar met name kwalitatieve voorwaarden, die ruimte laten voor maatwerk. Dit sluit aan bij de bedoelingen van de Omgevingswet die ook het doel ‘versterking van de omgevingskwaliteit’ centraal stelt en niet harde normen (‘ja, mits’). De mits in de voorliggende beleidsregel is vooral gezocht in de verduurzaming van de veehouderijen.

Door de vele verschillende type bedrijven en dierconcepten - welke ook volop in ontwikkeling zijn - is er geen eenduidige beschrijving te maken van het begrip verduurzaming. Het is ondoenlijk om als gemeente met al deze verschillen rekening te houden en hier een algemeen kader voor te maken. Omdat dit kader er al is en jaarlijks wordt bijgewerkt, wordt voorgesteld om geen eigen toetsingskader voor duurzaamheid en dierenwelzijn te maken maar gebruik te maken van de Maatlat Duurzame Veehouderij. Bedrijven die voldoen aan de criteria van de MDV tonen betrouwbaar d.m.v. onafhankelijke certificering aan dat zij voldoen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van overheidsregelingen.

 

De beleidsregel richt zich op de erfvergrotingen tot en met een erfoppervlakte van 2,5 ha binnen het in het nieuwe bestemmingsplan veehouderijen aangegeven zoekgebied uitbreiding. De beleidsregel komt zo in de plaats van flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan. Maar zoals aangegeven zijn die op grond van de stikstofproblematiek lastig in het bestemmingsplan op te nemen.

Hierbij geldt 2,5 ha als bruto maat. De ruimte voor bebouwing zal geringer zijn vanwege de inrichtingsprincipes, zoals de eis dat tussen de grens van de bedrijfskavel en de bebouwing 10 meter moet zitten (aan de niet naar de weg gekeerde grenzen) en de landschappelijke inpassing, die ook binnen de 2,5 ha moet worden gerealiseerd.

 

Een grotere oppervlakte dan 2,5 ha. wordt niet uitgesloten. Hiervoor blijft het Beleidskader Erfvergroting >2,5 - 3,5 ha’ (januari 2015) van toepassing, met dien verstande dat dan bij veehouderijen ook voldaan moet worden aan onderstaande voorwaarden. Met andere woorden wanneer sprake is van een aanvraag voor het vergroten van het erf voor een veehouderij waarbij de omvang van het zoekgebied (2,5 ha) wordt gepasseerd, zijn zowel de voorwaarden uit het beleidskader ‘Erfvergroting > 2,5 – 3,5 ha’ als de voorwaarden uit onderhavige beleidsregel ‘Uitbreiding bedrijfserven met veehouderij’ van toepassing

3. Voorwaarden voor uitbreiding van de veehouderijen (tot 2,5 ha)

Om mee te kunnen werken aan de uitbreiding van een veehouderijbedrijf ten opzichte van de mogelijkheden in het bestemmingsplan ‘Reparatie veehouderijen (D4100)’ gelden de volgende voorwaarden. Daarbij moet aan alle voorwaarden worden voldaan. In een onderbouwing bij de aanvraag omgevingsvergunning moet dit worden onderbouwd. In bijlage 2 hebben we de eisen aan de ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

In de volgende paragraaf worden de voorwaarden nader toegelicht.

 

  • 1.

    Uitbreiding vindt plaats binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied', zoals aangegeven binnen het bestemmingsplan ‘Reparatie veehouderijen (D4100)’.

  • 2.

    Uitbreiding van bestaande veehouderijbedrijven is mogelijk indien het gaat om een duurzame vorm van veehouderij. Daarvan is sprake als:

    • voldaan wordt aan de Maatlat duurzame veehouderij of diens opvolger, of

    • het een innovatieve, duurzame vorm van veehouderij betreft, die (nog) niet in de Maatlat is opgenomen, maar daar wel goed in zou passen.

  • 3.

    Aangetoond moet worden dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten in omliggende Natura 2000-gebieden.

  • 4.

    Uitbreiding van een veehouderijbedrijf vindt in beginsel plaats op de eigen locatie. Hiervan kan worden afgeweken in de volgende gevallen:

    • situaties waarbij een bedrijfskavel wordt benut door een bestaand veehouderijbedrijf als tweede locatie, of

    • situaties waarbij een bedrijfskavel wordt benut waar in het verleden wel sprake was van een veehouderijbedrijf als hoofd- of neventak, of

    • situaties waarbij een veehouderij uit de gemeente Dronten een vervangende locatie zoekt in verband met bijvoorbeeld een woningbouwontwikkeling of om te verplaatsen op grotere afstand van Natura 2000-gebieden. In dat geval moet wel gegarandeerd zijn dat op de vrijkomende locatie niet opnieuw een veehouderij zich kan vestigen.

  • Ook het opstarten van een neventak veehouderij op erven waar er nu nog geen sprake is van veehouderij is niet mogelijk. Hiervoor geldt als uitzondering een neventak veehouderij bij een akkerbouwbedrijf, als dit nodig is om grondstoffen of reststromen uit de verschillende sectoren te benutten in het kader van een omslag naar kringlooplandbouw.

  • 5.

    Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 m of een kavelbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt’, met de volgende uitgangspunten:

    • Gebruik maken van inheemse boomsoorten;

    • er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;

    • bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 m dient te bedragen, waarbij aan weerszijde van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 m dient te bedragen;

  • Indien de situatie op het betreffende erf dit wenselijk of noodzakelijk maakt vanwege een doelmatige bedrijfsvoering, kan worden voorzien in afwijkende erfbeplanting of kavelbeplanting, mits er maar sprake blijft van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  • Bij de landschappelijke inpassing dient tevens een bijdrage worden geleverd aan de versterking van de biodiversiteit.

  • 6.

    Verantwoord moet worden op welke wijze is overwogen of bijdragen mogelijk zijn aan de energietransitie en de klimaatadaptatie.

  • 7.

    Verantwoord moet worden op welke manier overleg met de omliggende functies en bedrijven heeft plaatsgevonden.

  • 8.

    Het bouwplan moet voldoen aan de bouwregels van de bestemming Agrarisch uit het bestemmingsplan ‘Reparatie veehouderijen (D4100)’, tenzij de eisen van MDV om andere maatvoeringen vragen.

4. Toelichting op de voorwaarden voor uitbreiding van de veehouderijen

Ad 1:

De beleidsregel richt zich op de mogelijkheid om uit te breiden binnen het erf van 2,5 ha, zoals aangegeven in het bestemmingsplan ‘Reparatie veehouderijen (D4100)’.

 

Ad 2:

Zoals onder punt 3 al is onderbouwd, willen we recht doen aan de diversiteit aan bedrijfsconcepten in de veehouderij en vooral kwalitatief sturen op verduurzaming van de sector. Dat kan goed met toepassing van de Maatlat duurzame veehouderij (MDV).

Een Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV)-stal is een veestal met een lagere milieubelasting, met maatregelen voor diergezondheid en dierenwelzijn en draagt daardoor bij aan verduurzaming van de veehouderij. Een MDV-stal voldoet aan strenge duurzaamheidseisen op de thema’s: ammoniakemissie, bedrijf & omgeving, diergezondheid, dierenwelzijn, fijn stof, brandveiligheid en klimaat.

 

MDV is ontwikkeld voor de diercategorieën pluimvee (eenden, leghennen, vleeskalkoenen, vleeskuikens), konijnen, melkgeiten, melkvee, varkens, vleeskalveren en vleesvee. Voor deze veestallen zijn er maatregelen voor de volgende thema's:

  • Ammoniakemissie: Stallen dienen voorzien te zijn van een ammoniakemissiereducerend systeem dat de emissie meer reduceert dan wettelijk verplicht wordt gesteld in Besluit Huisvesting.

  • Bedrijf & omgeving: Dit thema is uitgewerkt in vier onderwerpen. Landschap is daarvan het belangrijkste. De andere zijn omgevingsgerichtheid, verstoring (geur, geluid, licht) en water.

  • Brandveiligheid: Bij dit thema zijn de maatregelen gebaseerd op:

    • -

      preventie dat stalbrand ontstaat

    • -

      het bestrijden van een stalbrand

    • -

      de impact van een ontstane brand beperken

  • Dierenwelzijn: In de stallen dienen maatregelen te zijn getroffen om het welzijn te verbeteren, bij de puntenwaardering voor de maatregelen is uitgegaan van de meerwaarde voor het dier.

  • Diergezondheid: Bij dit thema zijn de maatregelen gebaseerd op drie uitgangspunten: preventie dat ziekten het bedrijf binnenkomen, verhinderen dat een ziekte zich binnen het bedrijf verspreidt en het verbeteren van de weerstand van het dier in de stal.

  • Klimaat: De maatregelen dragen bij om CO2-uitstoot terug te dringen via energiebesparing en opwekking van duurzame energie ten behoeve van het eigen gebruik. Daarnaast zijn er maatregelen opgenomen die de uitstoot van broeikasgassen (methaan, lachgas) uit de stal verminderen. Het betreft maatregelen die uitgevoerd kunnen worden bij drijfmestsystemen.

  • Fijnstof: De maatregelen zijn gericht op de emissiereductie van fijnstof naar het milieu en het verminderen van fijnstof in de dierverblijven.

  • Mest en Mineralen (niveau A): Betreft het sluiten van mineralenkringlopen.

  • Biodiversiteit (niveau A): Dit thema is gericht op het behoud van blijvend grasland.

 

In de MDV zijn veel typen veehouderijen verwerkt, maar deze is niet uitputtend. Bovendien duurt het enige tijd voordat een nieuw staltype is opgenomen in MDV. Daarom is een uitzondering in de voorwaarden opgenomen, zodat innovatieve staltypen of een stal voor een diersoort dat (nog) niet is opgenomen in MDV ook binnen de voorwaarden past.

 

MDV wordt beheerd door het onafhankelijke duurzaamheidsplatform SMK. SMK werkt al meer dan 25 jaar voor het bedrijfsleven aan het verduurzamen van producten en bedrijfsvoering. SMK doet dat samen met een uitgebreid netwerk van overheden, producenten, brancheorganisaties (zoals LTO), maatschappelijke organisaties, retailers, adviesbureaus, wetenschap en ketenpartijen. De drie SMK Colleges van Deskundigen stellen objectieve criteria vast voor duurzamere productie en bedrijfsvoering.

 

Veestallen die in aanmerking willen komen voor het certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) worden door onafhankelijke certificatie-instellingen gecontroleerd op basis van het MDV-certificatieschema. Op die manier wordt MDV up to date gehouden.

 

Voor meer informatie over MDV: https://www.maatlatduurzameveehouderij.nl/31/home.html

 

Bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning dient initiatiefnemer een afschrift van het ontwerpcertificaat voor het stalontwerp te overleggen c.q. dat gebruik wordt gemaakt van een reeds gecertificeerde stal. In geval van een ontwerpcertificaat wordt bij omgevingsvergunning als voorwaarde gesteld, dat na oplevering (na maximaal 2 jaar) de definitieve certificering wordt aangeleverd.

 

Bouwen in meer bouwlagen

We hebben overwogen om ook de eis te stellen aan stallen dat niet gebouwd mag worden met meerdere vloeren waar dieren worden gehouden. Dit om ‘varkensflats’ en dergelijke te voorkomen.

We hebben daar niet voor gekozen, omdat de eis van MDV voldoende waarborgt dat het om een duurzame stal gaat. Binnen MDV zijn overigens niet of nauwelijks dergelijke stallen met meer bouwlagen gecertificeerd.

 

Ad 3:

De belangrijkste aanleiding voor het opstellen van deze beleidsregel is, dat de uitbreidingsmogelijkheden niet in het bestemmingsplan meegenomen kunnen worden vanwege de effecten op het gebied van stikstof. Daarbij is van belang dat op bestemmingsplanniveau dan het principe geldt van ‘maximale planologische mogelijkheden’. Ofwel: je moet de stikstofeffecten van alle mogelijkheden in het bestemmingsplan bij elkaar optellen. En dan is er geen uitvoerbaar bestemmingsplan te maken.

Op individuele basis zijn de mogelijkheden er wel om te zorgen dat er geen negatieve effecten zijn op omliggende Natura 2000-gebieden. Dat kan door technische maatregelen, maar ook door externe saldering.

Die zekerheid dat er geen negatieve effecten zijn op omliggende Natura 2000-gebieden kan worden verkregen door aan te tonen dat de ontwikkeling past binnen een geldende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of van een positieve weigering op grond van deze wet of door voorafgaand aan de (omgevings)vergunningaanvraag eerst een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming te verkrijgen.

Om die reden is deze voorwaarde in de beleidsregel opgenomen.

 

Ad 4

Voor deze voorwaarde is overwogen dat de verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven (en dus ook veehouderijen) in de komende jaren zal afnemen, bijvoorbeeld vanwege de stikstofproblematiek. In dat licht is de kans op nieuwvestiging gering. En mocht er wel behoefte ontstaan, dan bieden vrijkomende erven waarschijnlijk voldoende mogelijkheden.

Er zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd, waarbij er eigenlijk geen sprake is van nieuwvestiging maar van verplaatsing, uitbreiding van een bestaand bedrijf op een andere locatie of herstart.

 

Ad 5

De voorwaarde voor landschappelijke inpassing geldt ook voor erfvergrotingen bij andere agrarische bedrijven in het bestemmingsplan ‘Buitengebied (D4000)’. De regeling is daarmee vergelijkbaar.

Voor een goede ontwikkeling van de erfsingelbeplanting, dient de minimale breedte 6,00 m te zijn en voorzien van een kruid-, struik- en boomlaag van inheemse soorten met gevarieerd assortiment (minimaal vijf soorten). Voor een doelmatige bedrijfsvoering, zoals voor ventilerende staltypen of vrije uitloopkippen, kan worden afgeweken van dit uitgangspunt.

Door middel van bijvoorbeeld slimme soortenkeuze voor de landschappelijke inpassing kan erfsingelbeplanting ook bijdragen aan de biodiversiteit. Het gaat bij de landschappelijke inpassing dus niet alleen om het zicht op het erf, maar ook om bij te dragen aan de soortenrijkdom. Indien dit van meet af aan mee wordt ontworpen hoeft het niet kostbaarder te zijn. Het gaat om het nadenken of ook een bijdrage geleverd kan worden aan het versterken van de biodiversiteit.

 

Ad 6

In de geest van de Omgevingswet zijn de voorwaarden 6 en 7 ingevuld. Daarbij is de gedachte dat bij een ontwikkeling ook nagedacht moet worden over het meekoppelen van opgaven bij een ontwikkeling. De energietransitie en de klimaatadaptatie zijn opgaven waaraan de komende jaren (verder) gewerkt moet worden. Daar waar er kansen liggen om daaraan bijdragen willen we deze benutten. Daarom hebben we deze expliciet benoemd.

Overigens is in de Maatlat duurzame veehouderij ook het thema ‘Klimaat’ opgenomen. Daarin gaat het om energiebesparing en gebruik van duurzame energie. Indien een initiatiefnemer daarvan gebruik maakt via de Maatlat wordt daar voor wat betreft energietransitie al aan voldaan.

Ook ten behoeve van klimaatadaptatie kunnen kleine bijdragen eenvoudig worden ingepast in de inrichting van het vergrote erf. Bijvoorbeeld verharding dat water goed laat inzijgen of een groen dak met begroeiing.

 

Ad 7

Mede in het licht van de Omgevingswet vinden we het belangrijk dat bij de planontwikkeling van een uitbreiding van een veehouderij waar mogelijk rekening wordt gehouden met de mening van omwonenden. Het gaat er niet om dat er overeenstemming is met de buren, maar wel dat is kennisgenomen van de mening van omwonenden en is overwogen of eventuele wensen zijn in te passen in de ontwikkeling.

 

Ad 8

Qua bouwmogelijkheden (bouwhoogtes, afstand tot erfgrens e.d.) moet vanzelfsprekend aangesloten worden bij de bouwregels uit het bestemmingsplan ‘Reparatie veehouderijen (D4100)’. Mocht het noodzakelijk zijn om afwijkende maten te hanteren om een duurzame stal te kunnen bouwen, dan is dat bespreekbaar.

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dronten,

gehouden op 22 september 2022.

de griffier,

E.M. Geldorp

de voorzitter,

drs. J.P. Gebben

BIJLAGE 1  

 

Gewijzigde inzichten t.o.v. het projectplan ‘Reparatie bestemmingsplan buitengebied’

Vanwege de ontwikkelingen in de stikstofproblematiek en de laatste ontwikkelingen in de jurisprudentie zijn de planuitgangspunten uit het projectplan in de eerste helft van 2020 tegen het licht gehouden.

 

Deze planuitgangspunten uit het projectplan zijn samengevat de volgende:

  • 1.

    Bestemmen van de agrarische bedrijfskavels ten behoeve van bestaande veehouderijbedrijven;

  • 2.

    De agrarische bedrijfskavels (erven) worden voorzien van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’. Deze agrarische bedrijven mogen zowel veehouderijbedrijven als akkerbouwbedrijven zijn of een combinatie daarvan;

  • 3.

    Het omliggende zoekgebied wordt bestemd als agrarisch (onbebouwd) met de mogelijkheid voor uitbreiding van de agrarische bedrijfskavel (erf) tot maximaal 2,5 ha (aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – zoekgebied’);

  • 4.

    Uitbreiding van een agrarische bedrijfskavel (erf) tot maximaal 3,5 ha blijft maatwerk en wordt niet in het bestemmingsplan geregeld. Dit blijft uitsluitend via een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure mogelijk;

  • 5.

    De mogelijkheid voor intensief veehouderijbedrijf blijft conform de huidige regeling tot maximaal 3.500 m² aan bebouwing met een afwijkingsmogelijkheid tot 4.000 m² aan bebouwing;

  • 6.

    Onderzocht wordt in hoeverre en/of op welke manier het beleidsuitgangspunt: 7.000 m² aan bebouwing voor intensieve veehouderij meegenomen kan worden;

  • 7.

    Er wordt een regeling opgenomen die de ammoniakemissie / stikstofdepositie reguleert;

  • 8.

    Er worden voorwaarden gesteld aan het landschappelijk inpassingsplan conform de voorwaarden uit het bestemmingsplan “Buitengebied (D4000)” (erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 m (akkerweidegebied) / kavelbeplanting (fruitteeltgebied).

 

Onderzocht is op welke wijze de gemeente Dronten een soepele en minder kostbare procedure kan aanbieden ten behoeve van de erfvergroting van veehouderijbedrijven rekening houdend met de stikstofproblematiek.

De conclusie is dat de jurisprudentie het de gemeente erg lastig maakt om de gewenste versoepeling door middel van een bestemmingsplan voor elkaar te krijgen. De kern van het probleem zit in het voorstel uit het projectplan om een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan op te nemen voor uitbreidingen van veehouderijen, onder voorwaarde van een nog te verlenen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. De rechter zegt dat je dit dan moet hebben onderzocht in een Passende beoordeling (en MER) op het moment van vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan. Daarmee zouden oneindig veel mogelijkheden onderzocht moeten worden. Dat is bijna onmogelijk en ook zeer kostbaar.

Daarmee zijn de uitgangspunten 3, 5 en 6 voor uitbreiding van een veehouderij of een veehouderijgedeelte van een gemengd bedrijf daarom binnen het bestemmingsplan lastig in te vullen.

 

Op basis hiervan is besloten om twee sporen te bewandelen:

  • 1.

    een bestemmingsplan veehouderijen op te stellen waarin wordt uitgegaan van de huidige ammoniakemissies. Dit biedt ruimte voor interne saldering binnen een veehouderij en uitbreiding van akkerbouwtakken bij gemengde bedrijven of opslagloodsen e.d. In het bestemmingsplan worden de bedrijfskavels en de zoekgebieden voor uitbreiding vastgelegd tot erven van in totaal 2,5 ha.

  • 2.

    De uitbreidingen van de veehouderijen (anders dan met interne saldering) binnen de zoekgebieden, zoals vastgelegd in het nieuwe bestemmingsplan, worden mogelijk gemaakt met een toetsingskader in een beleidsregel gekoppeld aan een omgevingsvergunning (uitgebreide procedure). In de beleidsregels worden de voorwaarden als toetsingskader vastgelegd.

 

 

BIJLAGE 2  

 

Eisen ruimtelijke onderbouwing

In een ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag omgevingsvergunning moet worden onderbouwd dat aan de voorwaarden uit paragraaf 3 van deze beleidsregel wordt voldaan. Daarmee is het verzoek dan beleidsmatig voldoende onderbouwd.

Daarnaast moeten daarin enkele omgevingsaspecten worden behandeld, die bij elke aanvraag omgevingsvergunning (uitgebreide procedure) horen:

 

  • Bodem: is er sprake van schone grond om op te bouwen?

  • Wat zijn de gevolgen voor omliggende functies op het gebied van geurhinder en luchtkwaliteit?

  • Beide onderwerpen zijn vooral een onderwerp bij uitbreiding van een veehouderij met kippen of varkens. Maar ook bij een melkveehouderij dient de minimale afstand van 25 m op grond van de Wet geurhinder en veehouderij in acht te worden genomen.

  • Luchtkwaliteit is van belang omdat dergelijke veehouderijen een belangrijke bron van fijnstof (PM10) zijn. Dit speelt met name een rol bij uitbreiding van een veehouderij met kippen.

  • Om de bouw van een veestal te kunnen realiseren, kan het wenselijk zijn om kavelsloten te verleggen of te dempen. Tevens zal er sprake zijn van toename van het verharde oppervlak. Om te beoordelen welke gevolgen dit heeft voor het watersysteem, kan eenvoudig de digitale watertoets worden doorlopen via www.dewatertoets.nl.

  • Voldoet de aanvraag aan de Wet natuurbescherming, met name t.a.v. de beschermde soorten. Desgewenst kan Flevolandschap hierbij ondersteunen.

  • Hoe verhoudt het bouwplan zich tot de archeologische bestemmingen? In de meeste gevallen heeft het zoekgebied op het erf de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dat wil zeggen dat in deze zones sprake is van een gematigde archeologische verwachting. Pas bij ingrepen vanaf 1,7 ha (en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld) is archeologisch onderzoek nodig.

  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling: is er sprake van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Deze conclusie kan eenvoudig op basis van de hierboven genoemde punten worden getrokken.

 

 


1

en het vergelijkbare instrument onder de Omgevingswet (verwachtte datum inwerkingtreding 1 januari 2023). Overigens kan een dergelijke aanvraag ook geregeld worden met een bestemmingsplanprocedure (of vergelijkbaar instrument onder de Omgevingswet). Het voordeel is dat de aanduiding ‘bedrijfskavel’ wordt vergroot en nog flexibiliteit in daadwerkelijk locatie van het te bouwen gebouw zit. Bij een uitgebreide omgevingsvergunningaanvraag moet de locatie al duidelijk en de plannen zo goed als uitgewerkt. Nadeel van een bestemmingsplanprocedure is langere procedure, meer leges en nog een aparte aanvraag omgevingsvergunning moet worden gedaan. De uiteindelijke keuze hiervoor ligt bij de initiatiefnemer.