Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westerwolde

Nadere regels 2022 jeugdhulp gemeente Westerwolde

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWesterwolde
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels 2022 jeugdhulp gemeente Westerwolde
CiteertitelNadere regels 2022 Jeugdhulp gemeente Westerwolde
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt de Uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2018 gemeente Westerwolde en latere wijzigingen doorgevoerd in deze uitvoeringsregels.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Jeugdwet
  3. Verordening Jeugdhulp gemeente Westerwolde 2019
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-10-2022nieuwe regeling

27-09-2022

gmb-2022-443620

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels 2022 jeugdhulp gemeente Westerwolde

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde,

 

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Gelet op de Jeugdwet en gelet op de Verordening Jeugdhulp gemeente Westerwolde;

 

 

BESLUIT:

Vast te stellen de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Westerwolde 2022:

 

Inleiding

 

In het kader van de Jeugdwet stelt de gemeenteraad een verordening op voor de uitvoering van alle taken die onder de Jeugdwet vallen.

Naast het opstellen van een verordening stelt het college van burgemeester en wethouders nadere regels op voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Deze nadere regels bieden een afwegingskader ten aanzien van elke Jeugdhulpvraag.

 

De wet, verordening en de nadere regels vormen een onlosmakelijk samenhangend geheel. Hierbij borduurt de één voort op de ander en concretiseert deze nader. De wet staat boven de verordening die op haar beurt boven de nadere regels staat. In Jeugdwet wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Daarna wordt gekeken of algemene voorzieningen hem in staat stellen om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij. Indien deze oplossingen nog onvoldoende zijn, wordt gekeken of een maatwerkvoorziening verstrekt kan worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ligt de focus op de te bereiken resultaten van de ingezette voorzieningen.

 

In deze nadere regels staat omschreven hoe het proces om tot een passende oplossing te komen zo zorgvuldig mogelijk wordt doorlopen. Een dergelijke procedure, zal tot een juist besluit moeten leiden, namelijk hulp of ondersteuning waar dit nodig is.

 

De uitvoering van de Jeugdhulp zal in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige Jeugdconsulenten.

 

1. Nadere regels

 

1.1 Jeugdwet

De Jeugdwet 2015 is een wet die ervoor moet zorgen dat alle kinderen en jongeren gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp:

 

  • Het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang;

  • Zorgen voor voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod van jeugdhulp;

  • Het adviseren over en het inzetten van jeugdhulp;

  • Het adviseren van professionals met zorgen over een kind, bijvoorbeeld docenten, sporttrainers en jongerenwerkers;

  • Het adviseren van kinderen en jongeren met vragen en problemen;

  • Het indienen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming als een kinderbeschermingsmaatregel nodig is of lijkt te zijn;

  • Het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren;

  • Zorgen voor een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen;

  • Zorgen voor maatregelen om kindermishandeling te voorkomen.

De rechter beslist of jeugdbescherming of jeugdreclassering ingezet moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

 

1.2 Lokale beleidskaders

 

1.3 Verordening Jeugdhulp gemeente Westerwolde

De Verordening Jeugdhulp 2015 gemeente Westerwolde geeft uitvoering aan de Jeugdwet.

 

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nadere regels te stellen. Deze verordening maakt hier gebruik vanen regelt onder meer welke voorzieningen beschikbaar zijn en hoe de toegang tot deze voorzieningen georganiseerd is.

 

1.4 Beleidsregels

De Jeugdwet en de Verordening leggen een aantal bevoegdheden bij het college. De Nadere regels en de Nadere regels Jeugdhulp kunnen worden gezien als een verlengstuk van de Verordening Jeugdhulp.

 

De Nadere regels zijn een uitwerking van bepalingen die in de verordening Jeugd staan. Voorbeelden zijn de maximale vergoedingen voor bepaalde voorzieningen en pgb-tarieven.

 

In de Nadere regels verduidelijkt het college hoe in de uitvoering met een bevoegdheid zal worden omgegaan. In de Beleidsregels kunnen ook begrippen uit de Verordening worden uitgelegd.

 

De Nadere regels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb): “Een bestuursorgaan kan Beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

  • a)

    Gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 5;

  • b)

    Melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

  • c)

    Aanvraag: een schriftelijk verzoek aan het college voor het treffen van een voorziening of een door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend onderzoeksverslag of het framework

  • d)

    Framework: document waarin de zorgen en de krachten voor een gezin beschreven worden. Daarnaast wordt beschreven wat er moet gebeuren op de korte, middellange en lange termijn. Een framework wordt samen met het gezin en het netwerk opgesteld.

  • e)

    Algemene voorzieningen: Met algemene voorziening wordt bedoeld hulp die rechtstreeks toegankelijk is, zonder voorafgaand (diepgaand) onderzoek of met behulp van een beperkte toegangsbeoordeling naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

  • f)

    Andere voorziening: Voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet op het gebied van bijvoorbeeld zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • g)

    Familiegroepsplan: Een familiegroepsplan is een plan dat ouders/ gezinnen samen met familie, vrienden en anderen uit hun omgeving kunnen maken om een vraag of probleem aan te pakken. In dat plan kunnen ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren.

  • h)

    Onderzoeksverslag: is een schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 4 en het gespreksverslag (artikel 6) waarin onder andere de afspraken die gemaakt zijn om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te ondersteunen zijn opgenomen. Een ondertekend gespreksverslag kan door het college aangemerkt worden als een aanvraag om een voorziening.

  • i)

    Sociaal netwerk: de sociale omgeving rond de jeugdige, bestaande uit ouders, familie, buurtvrienden, school, peuterspeelzalen, kerk, vrijwilligers, sportcoaches en anderen die betrokken zijn bij de opvoeding en het opgroeien van de jeugdige met als doel om de draagkracht van het gezin van de jeugdige te vergroten en opvoedingsproblemen te voorkomen.

  • j)

    Wet: Jeugdwet.

  • k)

    Verordening: Verordening Jeugdhulp Westerwolde 2022

Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit Jeugdwet, de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Westerwolde

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp en preventie

De raad heeft in artikelen 2 en 3 van de Verordening in hoofdlijnen de vormen van jeugdhulp aangeduid. Deze opsomming wordt hier gepreciseerd en kan in de toekomst aan wijzigingen onderhevig zijn.

 

De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

 

  • 1.

    Versterken van de sociale context:

    • a)

      Algemene (ook digitale) informatieverstrekking omtrent ontwikkelingsbehoeften jeugdigen en opvoedingsvragen opvoeders;

    • b)

      Activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society, zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jongeren en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;

    • c)

      Laagdrempelige opvoedondersteuningsactiviteiten;

    • d)

      Maatjesprojecten, vrijwilligersinzet, zelforganisaties gericht op ondersteuning van opgroeien en opvoeden;

    • e)

      Mantelzorgondersteuning voor kinderen en gezinnen.

  • 2.

    Basisondersteuning:

    • a)

      Bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei en opvoedvragen;

    • b)

      Ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

    • c)

      Ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/ opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg;

    • d)

      Regulier casemanagement: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn.

De volgende individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

 

  • 1.

    Voorzieningen behorend bij flexibele ondersteuning, waaronder:

    • a)

      Intensieve ondersteuning:

    • b)

      Intensieve en meer langdurige interventies gericht op behandeling, herstel en/of rehabilitatie;

    • c)

      Intensieve dagbehandeling op maat;

    • d)

      Inzet van (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie, verblijf (op maat) van cliënten buiten de gewone leef/gezinssituatie;

    • e)

      Inzet van spoedzorg en crisisopvang (bij acute onveiligheid en/of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties;

    • f)

      Gedwongen jeugdhulp;

    • g)

      Specialistische diagnostiek.

Artikel 2a. Soorten individuele voorzieningen

In het kader van jeugdwet zijn in de gemeente Westerwolde verschillende individuele voorzieningen (vormen van maatwerk ondersteuning) beschikbaar. Enkele voorbeelden worden hieronder genoemd (let op, de genoemde voorbeelden zijn niet uitputtend):

 

  • Gespecialiseerde ambulante zorg; hulpverlening aan jeugdigen of hun opvoeders bij opgroei- en opvoedingsproblemen op locatie van de instelling of thuis in het gezin;

  • Open residentiële zorg; hulpverlening waarbij kinderen of jongeren op vrijwillige basis, (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven, onder meer in leefgroepen, behandelgroepen, gezinsgroepen, kamercentra en zorgboerderijen;

  • Pleegzorg; hulpverlening voor kinderen die door opvoedproblemen tijdelijk niet bij hun ouders kunnen wonen;

  • Dagbehandeling; hulpverlening zoals individuele of groepsbehandeling;

  • Spoedeisende zorg;

  • Hulpverlening in het gedwongen kader, zoals gesloten jeugdhulp (JeugdzorgPlus); hulpverlening voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Jongeren worden gedwongen opgenomen en krijgen in hun eigen belang hulp in een gesloten omgeving. Dit is niet bedoeld als straf;

  • Jeugd (licht) verstandelijk gehandicaptenzorg; de zorg voor jeugd met een (licht) verstandelijke beperking zoals activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven zoals begeleiding individueel en dagactiviteiten;

  • Jeugd geestelijke gezondheidszorg; hulpverlening en behandeling aan jeugdigen met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn dat zij daardoor in hun ontwikkeling worden bedreigd.

Artikel 2b. Ondersteunende richtlijnen

Bij het onderzoek zoals omschreven in de verordening, kan het college onder andere gebruikmaken van de volgende protocollen en richtlijnen:

 

  • Richtlijnen Jeugdhulp

  • Referentiekader Toegang Basisteams – RIGG

  • Risicotaxatie - instrumenten

  • De landelijke toetsingskaders PGB van de rijksoverheid inzake pgb-vaardigheid.

  • Richtlijn Gebruikelijk hulp gemeente Westerwolde 2022

Artikel 2c. Gebruikelijke hulp

Als jeugdigen/ouders gebruik kunnen maken van gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociale netwerk, een algemene voorziening of andere voorziening hoeft geen individuele voorziening verstrekt te worden. Het college stelt ter uitwerking van gebruikelijk hulp een objectief afwegingskader vast in de vorm van een richtlijn, zie Bijlage Richtlijn Gebruikelijk hulp gemeente Westerwolde 2022.

 

Melding, onderzoek en beschikking

Artikel 3. Melding hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen, ouders, maar ook andere betrokkenen rond een gezin, kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende (tijdelijke) maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp zoals staat beschreven in hoofdstuk 6 van de Wet. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen 4 weken van de start van de hulp vast in een plan van aanpak.

Artikel 4. Onderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het gesprek, bedoeld in artikel 5, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem/hen een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn. Dit zijn gegevens waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders moeten in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht kunnen laten zien.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a)

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b)

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c)

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

    • d)

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e)

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

    • f)

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g)

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h)

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders, en

    • i)

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als een jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid.

  • 3.

    Jeugdigen, ongeacht hun leeftijd, hebben het recht gehoord te worden. Uitzondering hierop is als kinderen zelf nadrukkelijk aangeven dit niet te willen. Een kind vanaf 12 jaar wordt altijd gehoord.

  • 4.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en kan hen toestemming vragen om hun persoonsgegevens te verwerken;

  • 5.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 6. Onderzoeksverslag

  • 1.

    Het onderzoeksverslag is een schriftelijke weergave van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4 en het gesprek in artikel 5.

  • 2.

    Binnen tien werkdagen na het laatste gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders het onder lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoeksverslag tenzij:

    • a)

      de jeugdige of zijn ouders hebben meegedeeld dit niet wensen te ontvangen;

    • b)

      er nog ontbrekende gegevens dienen te worden aangeleverd na het gesprek. In dat geval wordt het ondersteuningsplan zo spoedig mogelijk aangeleverd en uiterlijk binnen tien werkdagen na het aanleveren van de ontbrekende gegevens.

  • 3.

    De jeugdige en/of zijn ouders tekent het onderzoeksverslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen tien werkdagen wordt geretourneerd aan de consulent waarmee het gesprek is gevoerd.

  • 4.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het gespreksverslag toegevoegd.

Artikel 7. Verplichting om mee te werken

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders is verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet en daarop gebaseerde regelgeving. Daarbij kan in elk geval gedacht worden aan:

    • a)

      Het aanwezig zijn op een afspraak;

    • b)

      Het meewerken aan een onderzoek door één of meer daartoe aangewezen deskundigen.

  • 2.

    Wanneer niet meegewerkt wordt aan een onderzoek, betekent dat niet dat de betrokkenheid van het college daarmee automatisch eindigt. Het college kan indiceren op basis van informatie die wel beschikbaar is of stappen ondernemen zoals het doen van een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis.

Artikel 8. De beschikking

  • 1.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking en de daarvan onderdeel uitmakende bijlagen in ieder geval vastgelegd:

    • a)

      welke de te verstrekken voorziening is, wie de zorgverlener is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b)

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c)

      indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

    • d)

      hoe er bezwaar gemaakt kan worden tegen het genomen besluit.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking en de daarvan onderdeel uitmakende bijlagen in ieder geval vastgelegd:

    • a)

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • b)

      de wijze van verantwoording van besteding van het PGB;

    • c)

      hoe er bezwaar gemaakt kan worden tegen het genomen besluit.

  • 3.

    De jeugdige en/of zijn ouders dienen een door het college goedgekeurde zorgovereenkomst af te sluiten met de door hem of haar in te schakelen jeugdhulpverlener.

  • 4.

    Een pgb voor vervoer als bedoeld in artikel 8 lid 8 onder e van de Verordening en een pgb voor vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 8 lid 8 onder a tot en met d van de Verordening waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal mag uitsluitend en alleen besteed worden voor dat vervoer en voor een vergoeding van die daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en mag niet anders besteed worden.

 

Vervoer

Artikel 9. Voorwaarden vervoersvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt alleen een vervoersvoorziening aan de jeugdige, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de wet.

  • 2.

    Het uitgangspunt is dat jeugdige en/of ouders op eigen kracht het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie verzorgen.

  • 3.

    Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van de vervoersvoorziening en dat bij een gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden. De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt indien:

    • a.

      aantoonbaar is gebleken dat op eigen kracht of met hulp van ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden, en;

    • b.

      geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, en;

    • c.

      sprake is van een medische noodzaak, omdat de jeugdige indien gebruik gemaakt wordt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of als er sprake is van desoriëntatie, of;

    • d.

      sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, omdat:

      • de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen uit het sociaal netwerk niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding;

      • sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken, of;

      • andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken.

  • 4.

    De duur van de vervoersvoorziening is gelijk is aan de duur van de beschikking of korter indien de betreffende individuele voorziening eerder eindigt.

Artikel 10. Afwegingskader vervoersvoorziening

Wanneer aantoonbaar is gemaakt dat het inzetten van een vervoersvoorziening noodzakelijk is, wordt door middel van onderstaand stroomschema een keus gemaakt voor de best passende eerst beschikbare optie van a naar f.

  • a.

    zelfstandig reizen met het openbaar vervoer, mits er geen sprake is van:

    • beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige;

    • het ontbreken van openbaar vervoer;

    • een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis;

  • b.

    zelfstandig leren reizen met het openbaar vervoer, onder begeleiding van een ouder/netwerk/vrijwilliger/hulpverlener;

  • c.

    onder begeleiding van een ouder/netwerk/vrijwilliger met het openbaar vervoer reizen, mits er geen sprake is van:

    • beperkingen waardoor jeugdige niet onder begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen;

    • het ontbreken van openbaar vervoer;

    • een reistijd van meer dan 60 minuten voor een enkele reis;

    • ernstige overbelasting van ouders vanwege het begeleiden van de jeugdige door henzelf of anderen.

  • d.

    een (gedeeltelijke) bijdrage in de vervoerskosten aan ouders/netwerk/vrijwilliger;

    • de maximale kilometervergoeding is € 0,19 per kilometer;

    • de berekening van de bijdrage is als volgt: (Totale afstand retour) * (aantal keer per week * totaal aantal weken) * € 0,19;

  • e.

    de inzet van een andere vervoersstroom vanuit de gemeente, zoals Wmo-vervoer of leerlingenvervoer;

  • f.

    individueel taxivervoer.

Persoonsgebonden Budget

Artikel 11. PGB in plaats van ZIN

  • 1.

    Als een jeugdige of zijn ouders een individuele voorziening in natura niet passend achten, kunnen zij een aanvraag doen voor een PGB, ook als ze naar jeugdhulp zijn doorverwijzen door een externe verwijzer, zoals de huisarts.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor een PGB geven zij in ieder geval aan:

    • a)

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder en kosten;

    • b)

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en

    • c)

      waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 12. Eigen kracht en redelijke waardering van belangen

  • 1.

    Het college verstrekt een PGB, indien de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen van de jeugdige en in staat is de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Zo nodig met hulp uit hun sociale netwerk, van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of een aanbieder van gesloten jeugdhulp.

  • 2.

    Het college kan besluiten géén PGB te verstrekken als er een ernstig vermoeden is dat de jeugdige of zijn ouders of de door hen ingeschakelde derde problemen zullen hebben met het omgaan met een PGB. Het college toetst hierbij o.a. aan de landelijke toetsingskaders PGB van de rijksoverheid inzake pgb-vaardigheid. Om deze vaardigheden te kunnen toetsen dient elke budgetbeheerder zelfstandig een door de gemeente beschikbaar gestelde pgb-vaardigheidsscan in te vullen, tenzij alle overige omstandigheden wijzen op een goed, langdurig pgb beheer. Indien er sprake is van een professionele partij of wettelijke vertegenwoordiging kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. De gemeente bepaalt waar deze pgb-vaardigheidsscan kan worden ingevuld. De uitkomst van de pgb-vaardigheidsscan kan worden meegewogen in de beoordeling van de PGB vaardigheden.

Artikel 13. Afweging redelijke waardering van belangen

  • 1.

    Er is sprake van een redelijke waardering van belangen als bedoeld in artikel 12 als:

    • a)

      de PGB-beheerder in staat is de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen;

    • b)

      b. de PGB-beheerder op de hoogte is van de rechten en plichten die horen bij het beheer van het PGB en daarmee om kunnen gaan; en

    • c)

      de PGB-beheerder in staat is de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals in ieder geval een aanbieder uitzoeken, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen en het bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp.

  • 2.

    Van overwegende bezwaren of ernstig vermoeden van problemen met het omgaan met het PGB is in elk geval sprake bij de volgende situaties:

    • a)

      de PGB-beheerder is handelingsonbekwaam;

    • b)

      de PGB-beheerder heeft als gevolg van een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de situatie van de jeugdige;

    • c)

      er is sprake van schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek bij de PGB-beheerder;

    • d)

      er is door de jeugdige of zijn ouders of de PGB-beheerder onrechtmatig gebruik gemaakt van een PGB zoals bedoeld in artikel 8.1.4 van de wet; of

    • e)

      wanneer degene de PGB-beheerder ook PGB-uitvoerder is.

Artikel 14. ZIN niet passend

Een motivering dat het aanbod in ZIN niet passend is, als vermeld in artikel 12 van de Verordening, bevat in elk geval een onderbouwing waarom dit aanbod niet bijdraagt aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 2.3 van de wet om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

Artikel 15. Kwaliteit PGB

Naast de wettelijke kwaliteitseisen (hoofdstuk 4 Jeugdwet) worden aanvullende kwaliteitseisen gesteld. Deze eisen zijn van toepassing op de hulp en ondersteuning die in natura (inclusief een PGB) wordt ingekocht, maar is ook van toepassing op de hulp en ondersteuning die met een PGB wordt ingekocht. Deze kwaliteitseisen zijn deels opgenomen in de inkoopvoorwaarden voor de regionale inkoop van jeugdhulp.

 

  • 1.

    Om te kunnen bepalen of de met een PGB in te kopen jeugdhulp kwalitatief verantwoord is, wordt voorafgaand aan de toekenning van het PGB beoordeeld of het zorgplan garanties biedt op een verantwoorde kwaliteit van de te leveren jeugdhulp. In het zorgplan komen in ieder geval de volgende aspecten aan de orde:

    • a)

      Wie de PGB-beheerder is;

    • b)

      Hoe de PGB-beheerder toeziet op de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp;

    • c)

      Wie de PGB-uitvoerder is/zijn;

    • d)

      Dat de PGB-uitvoerder voldoet aan de eisen zoals benoemd in artikel 15a en b;

    • e)

      Welke jeugdhulp de PGB-uitvoerder levert aan de PGB-houder;

    • f)

      Op welke momenten en/of in welke omvang de jeugdhulp wordt geleverd;

    • g)

      Hoe de te leveren jeugdhulp bijdraagt aan het behalen van de afgesproken resultaten;

    • h)

      Welk tarief in rekening wordt gebracht voor welke jeugdhulp;

    • i)

      Vervanging van de PGB-uitvoerder bij ziekte of verlof.

Artikel 15a. Kwaliteit formele jeugdhulp

Bij formele jeugdhulp moet de PGB-uitvoerder minimaal voldoen aan de volgende kwaliteitseisen:

  • a)

    de kwaliteitseisen die gelden voor jeugdhulpaanbieders op grond van de wet;

  • b)

    de PGB-uitvoerder moet beschikken over een VOG;

  • c)

    de PGB-uitvoerder is SKJ-geregistreerd of beschikt over een passende BIG-registratie;

  • d)

    de PGB-uitvoerder heeft een aansprakelijkheidsverzekering;

  • e)

    de PGB-uitvoerder is geen eerste- of tweedegraadsfamilie van de PGB-houder.

Artikel 15b. Kwaliteit informele jeugdhulp

  • 1.

    Bij informele ondersteuning acht het college de kwaliteit voldoende gewaarborgd:

    • a)

      wanneer voldoende inzichtelijk gemaakt is dat de PGB-uitvoerder die de informele jeugdhulp verleent voldoet aan minimale opleidingsvereisten, kwalificaties of vaardigheden om de hulp goed uit te kunnen voeren;

    • b)

      wanneer degene die de informele hulp verleent voldoende professionele afstand heeft voor zover de inhoud van de jeugdhulp dit vereist. Het college kan besluiten dat er geen sprake is van voldoende professionele afstand wanneer een gezinslid of een familielid tot de tweede graad jeugdhulp verleent in de vorm van behandeling of opvoedondersteuning;

    • c)

      wanneer de PGB-uitvoerder die informele jeugdhulp verleent beschikt over een VOG, tenzij het college aanleiding ziet om hiervan af te wijken.

Artikel 16. Toepassing formeel of informeel tarief

Wanneer de PGB-uitvoerder, die voldoet aan de kwaliteitseisen van een formele PGB-uitvoerder een naaste is van de PGB-houder, is, voor de bepaling of een formeel of informeel PGB wordt toegekend, de familieband leidend en wordt in principe een informeel tarief toegekend.

Artikel 17. Bestedingsregels PGB

  • 1.

    Een PGB mag alleen besteed worden aan jeugdhulp. Dit betekent dat de volgende kosten in elk geval zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit het PGB:

    • a)

      kosten voor het aanvragen van een VOG;

    • b)

      kosten voor bemiddeling;

    • c)

      kosten voor het voeren van een PGB-administratie;

    • d)

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het PGB;

    • e)

      alle hulp die onder een andere wet dan de Jeugdwet valt; of

    • f)

      alle hulp die onder een algemene voorziening valt of algemeen gebruikelijk is.

Artikel 18. Controle PGB

  • 1.

    Het college verricht de toets op onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking aan de hand van een periodiek gesprek met de PGB-beheerder waarin wordt bezien of de jeugdhulp wordt uitgevoerd conform het zorg- en budgetplan en conform de doelen en prestaties zoals beschreven in de beschikking en het ondersteuningsplan.

  • 2.

    De onder het eerste lid bedoelde toets kan door het college op elk moment worden uitgevoerd en in elk geval indien er signalen worden ontvangen waaruit blijkt dat de besteding van het PGB niet conform het zorg en budgetplan plaatsvindt of er mogelijk sprake is van onrechtmatig gebruik.

Artikel 19. Pgb tarieven en indexering

  • 1.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van de in de Nadere regels vastgestelde tarieven verhogen of verlagen. Het college kan per tarief en voorziening bepalen welk indexcijfer hierbij wordt gehanteerd.

  • 2.

    In bijlage 1 staat een overzicht van de tarieven. De wijze waarop de tarieven tot stand komen, is vastgelegd in artikel 9 van de Verordening.

 

Slotbepalingen

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze nadere regels indien toepassing van de nadere regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21. Bijlage

Bij deze Nadere regels hoort de Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen Westerwolde 2022 als bijlage.

Artikel 22. Intrekking en inwerkingtreding

Met ingang van 1 oktober 2022 worden de uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2018 gemeente Westerwolde en latere wijzigingen doorgevoerd in deze uitvoeringsregels ingetrokken.

 

Deze nadere regels worden aangehaald als : Nadere regels 2022 Jeugdhulp gemeente Westerwolde.

 

Deze Nadere regels 2022 Jeugdhulp gemeente Westerwolde treden in werking op 1 oktober 2022.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde in zijn vergadering van 27 september 2022.

Het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde,

De secretaris,

de burgemeester,

Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke hulp Jeugd gemeente Westerwolde 2022

 

1. Inleiding

In de Verordening Jeugd gemeente Westerwolde wordt gebruikelijke hulp als volgt gedefinieerd: ‘hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers’. Het college is vrij om eigen beleid over gebruikelijke hulp vast te stellen. Het college hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn.

 

Dit volgt uit artikel 2.3 van de Jeugdwet en de jurisprudentie.

Dat wordt ook wel eigen kracht genoemd. Terwijl de eigen kracht ziet op het hele gezinssysteem, gaat het bij gebruikelijke hulp om de hulp die ouders aan hun kind kunnen bieden. Uit de jurisprudentie volgt ook dat bovengebruikelijke hulp onder omstandigheden van ouders mag worden verwacht.

 

Deze richtlijn is een uitwerking van artikel 2b van de Nadere regels Jeugd gemeente Westerwolde 2022 en biedt een objectief afwegingskader om te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp.

 

2. Hoofdlijnen gebruikelijke hulp

Bij toekenning van jeugdhulp wordt gekeken naar de gemiddelde tijdsbesteding die bij die activiteit bij een jeugdige met een normale ontwikkeling van dezelfde leeftijd gebruikelijk is.

Voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid van hun kind zijn ouder(s) verantwoordelijk voor:

  • een veilige en beschermende woonomgeving (hiermee bedoelen we fysieke en sociale veiligheid);

  • een passend pedagogisch klimaat en stimulans in de ontwikkeling van de jeugdige;

  • verzorging, begeleiding en opvoeding.

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden die past bij de levensfase van het kind. Het kan ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle jeugdigen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp en zorg van ouders aan kinderen kunnen worden gezien. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Dit is een belangrijk uitgangspunt. Immers, ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse zorg van kind tot kind. Het ene kind ontwikkelt zich nu eenmaal anders dan het andere kind en heeft meer of minder begeleiding en zorg nodig.

Permanent toezicht is onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor men op tijd kan ingrijpen als dat nodig is. Na het derde levensjaar is permanent toezicht geen gebruikelijke hulp meer (zie tabel).

Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat bovengebruikelijke hulp onder bepaalde omstandigheden ook van ouders kan worden verwacht en dus onder 'eigen kracht' kan vallen. Om dat vast te stellen moet college goed onderzoeken of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Voor de vraag of dat zo is, moeten de volgende vragen worden onderzocht:

  • Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeft geen jeugdhulp toegewezen te worden3. Indien noodzakelijk kunnen ouders een beroep doen op inkomensregelingen van de gemeente. Ook wordt een redelijkheidstoets gedaan: wat mag in redelijkheid verwacht worden van de ouders en hun netwerk in de betreffende situatie. Dit gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als normaal of gangbaar gezien kan worden. Dit is ter afweging aan de consulent in overleg met de aanvrager.

 

De beoordeling of hulp gebruikelijk is, hangt mede af van de leeftijd van het kind. De meeste kinderen vanaf 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Ook bij andere ADL-activiteiten heeft het ene kind meer en/of langer sturing en begeleiding nodig dan het andere. Als een kind van 10 jaar nog toezicht nodig heeft bij het tandenpoetsen, is het gebruikelijk dat de ouder dit toezicht biedt.

 

Voorbeelden van gebruikelijke hulp

Van ouders kan worden verwacht dat zij hun kind:

  • begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;

  • begeleiden naar het ziekenhuis. Deze uren kunnen wel meegewogen worden in het totaalplaatje van de (over)belasting van de ouders voor de zorg van hun kind;

  • ondersteunen bij het leren valt in de regel onder ofwel gebruikelijke zorg, ofwel onder onderwijs, niet onder jeugdhulp;

  • begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt. Als de jeugdige is aangewezen op speciaal vervoer, valt dit wel onder de Jeugdwet. Als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid en ouders zijn daarbij niet in staat de jeugdige te zelf vervoeren of te laten vervoeren met het openbaar vervoer, dan valt dit ook onder de Jeugdwet.

 

3. Uitval of overbelasting van een ouder

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de jeugdige over. Hiervoor moet de ouder, als dat mogelijk is, aanspraak maken op zorgverlof. Is dit niet mogelijk, dan wordt gekeken naar andere voorliggende voorzieningen (kinderopvang, opvang op school, naschoolse opvang). Daarbij wordt gekeken naar wat in redelijkheid met mantelzorg (sociaal netwerk van het gezin) kan worden opgevangen. Zijn deze mogelijkheden maximaal benut of afwezig, dan is toewijzing van een individuele voorziening vanuit de jeugdhulp mogelijk. Hetzelfde geldt voor de uitval van de ouder in een éénoudergezin. Is geen hulp vanuit het eigen netwerk mogelijk, dan kan jeugdhulp worden ingezet, tenzij er alternatieven zijn in de vorm van een algemene voorziening (zoals maatjes, inzet vrijwilligers, etc.).

 

Wanneer de uitval van de ouder naar verwachting langer gaat duren en een langduriger oplossing nodig is, wordt naar een alternatieve en meer blijvende oplossing gezocht. Hierbij wordt ook de aanwezigheid van mantelzorg betrokken. Sommige hulp kan vanuit de ZvW of de WLZ worden ingezet, zeker als het kind ernstig en langdurig gehandicapt is.

 

De zorg voor een jeugdige kan zo zwaar worden, dat overbelasting bij de ouder(s) ontstaat. Om voor jeugdhulp in aanmerking te komen, moet de overbelasting van de ouder veroorzaakt worden door de hulp aan de jeugdige. Bij overbelasting door een drukke baan en/of nevenactiviteiten, ligt de verantwoordelijkheid voor een oplossing hier in eerste instantie bij de ouders zelf. Bijvoorbeeld in aanpassingen in de leefsituatie, op het werk en/of in de nevenactiviteiten. Bij de eventuele toewijzing van jeugdhulp wordt hier eerst naar gekeken.

 

Wanneer een nieuwe/ herhaalde zorgtoewijzing wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke (aantoonbare) inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen. Ook hier wordt bij de zorgtoewijzing rekening mee gehouden.

 

Het kan zijn dat er sprake is van andere factoren waardoor ouders geen of niet voldoende gebruikelijke hulp kunnen leveren, zoals bij jeugdigen met ernstige verslavingsproblematiek en/of psychiatrische problematiek, of wanneer de ouders zelf met een licht verstandelijke beperking hebben. In alle gevallen zal eerst naar de eigen mogelijkheden en een voorliggend aanbod gekeken worden voor jeugdhulp aangevraagd kan worden.

 

4. Richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie

Hier volgen algemene richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel per leeftijdscategorie. Deze kunnen worden gebruikt voor het beoordelen of jeugdhulp nodig is.

 

Jeugdigen van 0 tot en met 2 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is 24 uur per dag zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 en 4 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 tot en met 11 jaar

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische, geestelijke en emotionele ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en opvoeding en begeleiding wordt geboden.

Jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar maximaal één dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd.

Bij een normaal ontwikkelingsprofiel worden jeugdigen vanaf het 18e levensjaar in staat geacht zelfstandig te kunnen wonen, al dan niet met begeleiding en een steunend netwerk.