Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tiel

Besluit Jeugdhulp gemeente Tiel 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTiel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit Jeugdhulp gemeente Tiel 2019
CiteertitelBesluit Jeugdhulp Tiel 2019
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt het Besluit jeugdhulp gemeente Tiel 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. Besluit Jeugdwet
  3. Verordening jeugdhulp gemeente Tiel 2019
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-10-2022nieuwe regeling

09-04-2019

gmb-2022-441286

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit Jeugdhulp gemeente Tiel 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel

 

gelet op de Jeugdwet, het Besluit jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Tiel 2019;

 

besluit vast te stellen:

 

het Besluit Jeugdhulp gemeente Tiel 2019

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

  • 1.

     

    • a.

      Ondersteuningsplan: plan, waarover is overlegd met de jeugdige en de ouders en dat is afgestemd op de behoeften van de jeugdige. Het plan wordt opgesteld als het wijkteam op grond van het onderzoek vaststelt dat de inzet van een individuele voorziening noodzakelijk is.

    • b.

      Wijkteam: team van jeugd- en gezinswerkers die namens het college als toegangspoort fungeert voor vrijwel alle ondersteunings- hulp- en zorgvragen in het kader van de Jeugdwet en dat vrij toegankelijke ondersteuning biedt voor een beperkte periode;

    • c.

      Kostprijs: het bedrag dat de gemeente aan een gecontracteerde jeugdzorgaanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura.

    • d.

      Verordening: Verordening Jeugdhulp Gemeente Tiel 2019

  • 2.

    Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening, de Wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

De individuele voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van de Verordening, zijn benaderbaar via de website van de Regio Rivierenland via de volgende link: https://zoek.rivierenlandkanmeer.nl/alleproducten/jeugdwet-2019/

Artikel 3 Melding van een hulpvraag

De jeugdige en/of zijn ouders melden een hulpvraag bij het wijkteam.

Het wijkteam is belast met de registratie van alle bij hen ingekomen hulpvragen

Artikel 4 De gespreksvoorbereiding

  • 1.

    Het wijkteam gaat, afhankelijk van de hulpvraag, over tot gegevensverzameling in het kader van de voorbereiding van een gesprek met de jeugdige of zijn ouders.

  • 2.

    Het wijkteam wijst de jeugdige en/of zijn ouders altijd vooraf op de mogelijkheid die een ieder volgens de wet heeft om gebruik te maken van de gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning en informeert de jeugdigen en/of zijn ouders hoe deze hierop een beroep kunnen doen. De onafhankelijk cliëntondersteuner kan helpen met informatie, advies, algemene ondersteuning en bemiddeling bij de invulling van zorg of bij ondersteuning in het sociale domein.

  • Cliëntondersteuners kunnen helpen om:

    • de hulpvraag duidelijker te krijgen;

    • keuzes te maken;

    • de juiste hulp te organiseren;

    • verschillende hulpsoorten op elkaar af te stemmen.

  • 3.

    Als uitgangspunt geldt dat het wijkteam binnen twee weken na de aanvraag een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders heeft.

  • 4.

    Als de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag en een nader gesprek niet noodzakelijk is, kan het wijkteam afzien van een gesprek, mits de jeugdige en/of zijn ouders daarmee instemmen.

Artikel 5 Gesprek

  • 1.

    Het wijkteam onderzoekt tijdens het gesprek:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      of en in welke mate de hulpvraag wordt aangemerkt als gebruikelijke hulp

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het wijkteam dat bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het wijkteam wijst de jeugdige en/of zijn ouders tijdens het gesprek, indien dat naar het oordeel van het wijkteam noodzakelijk is, op het belang om een beroep op jeugdhulp te doen.

  • 4.

    Het wijkteam informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en informeert hen dat de persoonsgegevens worden verwerkt.

Artikel 6 Gespreksverslag / Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het wijkteam verstrekt aan de jeugdige en/of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het gesprek, tenzij zij uitdrukkelijk hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 2.

    Het verslag bevat in ieder geval een inhoudelijke bespreking van de onderzoekspunten als bedoeld in artikel 5 en een oordeel over de noodzaak van de verstrekking van een individuele voorziening onder vermelding van de aan de jeugdige en/of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen.

  • 3.

    Indien het gesprek naar het oordeel van het wijkteam leidt tot de aanvraag van een individuele voorziening, zo nodig in combinatie met een overige voorziening, wordt een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 4.

    In het geval een ondersteuningsplan wordt gemaakt, wordt daarin het gespreksverslag integraal opgenomen.

  • 5.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders niet instemmen met het oordeel van het wijkteam als bedoeld in het tweede lid, wordt dit in het ondersteuningsplan vastgelegd.

  • 6.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7 De aanvraag voor een individuele voorziening

  • 1.

    Jeugdigen en ouders dienen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk in bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Het college kan een ondertekend ondersteuningsplan van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het ondersteuningsplan heeft aangegeven.

  • 4.

    Een voor akkoord getekend ondersteuningsplan moet als bijlage aan de aanvraag worden toegevoegd, tenzij de jeugdige of zijn ouders aan het wijkteam te kennen hebben gegeven dat zij een aanvraag wensen in te dienen met het oog op een voor bezwaar vatbaar besluit.

Artikel 8 Weigeren van een individuele voorziening

  • 1.

    Onverminderd overige weigeringsgronden weigert het college een individuele voorziening als niet wordt voldaan aan de criteria zoals genoemd in artikel 8 van de verordening.

  • 2.

    Het college stelt de beleidsregels gebruikelijke hulp vast, zoals opgenomen in bijlage 1 van dit besluit. Deze dienen om te beoordelen of de aanvraag (deels) gekwalificeerd moet worden als gebruikelijke hulp.

Artikel 9. Bevoegdheden toezichthouder

  • 1.

    De toezichthouder is bevoegd, met inachtneming van wat er in de met de aanbieders afgesloten contracten is afgesproken, een voorstel doen aan het college om:

    • a.

      tijdelijk geen cliënten toe te wijzen aan de betreffende aanbieder;

    • b.

      indien er sprake is van ernstige overtredingen een aanwijzing met hersteltermijn te bieden;

    • c.

      indien er sprake is van herhaalde en/of grote overtredingen de contracten op te zeggen;

    • d.

      andere maatregelen te treffen.

  • 2.

    De maatregelen zoals bedoeld in lid 1 dienen in alle gevallen proportioneel te zijn naar de aard van de overtreding of melding.

Artikel 10. Criteria vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan aan een jeugdige aan wie een individuele voorziening is verstrekt in het kader van jeugdhulp, een vervoersvoorziening, dan wel een vergoeding verstrekken, als:

    • a.

      voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 8 lid 2 van de verordening.

    • b.

      Er sprake is van langdurige hulp als de hulp meer dan drie maanden duurt.

    • c.

      Er sprake is van intensieve hulp als de jeugdige meer dan twee keer per week naar de jeugdhulpaanbieder moet gaan.

  • 2.

    Als een vervoersvoorziening voor de jeugdige naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dan kent het college de goedkoopst adequate vervoersvoorziening toe.

  • 3.

    De volgende vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden:

    • a.

      Vervoer gecontracteerd bij de jeugdhulpaanbieder, indien sprake is van zorg in natura.

    • b.

      Een maandelijkse kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer

Artikel 11. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12. Intrekking oud besluit en overgangsrecht

  • 1.

    Het besluit jeugdhulp gemeente Tiel 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van het besluit jeugdhulp gemeente Tiel 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder het besluit jeugdhulp gemeente Tiel 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van dit besluit, worden afgehandeld krachtens dit besluit.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 april 2019

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Jeugdhulp Tiel 2019.

Bijlage 1. Beleidsregels gebruikelijke hulp

 

1. Inleiding

Uit de Jeugdwet volgt dat het college geen voorziening voor jeugdhulp hoeft te verstrekken ‘voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’ van de jeugdige of zijn ouder(s) toereikend zijn (artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet).

 

In de verordening Jeugdhulp gemeente Tiel 2018 is vastgelegd dat een voorziening toegekend kan worden als de ouders of de jeugdige de hulpvraag niet kunnen oplossen met eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Daarbij is expliciet aangegeven dat gebruikelijke hulp wordt gezien als invulling hiervan. Voor zover gebruikelijke hulp kan worden verwacht, hoeft het college geen jeugdhulpvoorziening toe te kennen. Jeugdhulp kan alleen worden toegekend voor hulp die als meer dan gebruikelijk, ofwel bovengebruikelijk, kan worden beschouwd.

 

2. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen.

 

Ouders of andere verzorgers of opvoeders behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.

 

2.1Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige zorgsituaties1.

 

  • Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

  • Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.

In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.

Alleen in langdurige zorgsituaties kan derhalve sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.

 

2.2Beschermende woonomgeving

Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders of verzorgers/opvoeders kan (tot een leeftijd van 17 jaar) worden verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

 

Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen en beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving op grond van de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.

 

Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s)s om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.

 

2.3Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

 

2.3.1Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp

Om vast te stellen welke hulp bovengebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Aan het eind zijn richtlijnen opgenomen voor gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen. Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college de volgende factoren:

 

  • a.

    Leeftijd van de jeugdige

  • b.

    Aard van de zorghandelingen

  • c.

    Frequentie en patroon van de zorghandelingen

  • d.

    Tijdsomvang van de zorghandelingen

Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin (zie onderdeel 2.3.2).

 

Ad a) Leeftijd van de jeugdige

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.

 

Voorbeeld

 

Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet. Maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Deze stimulans en hulp mag je verwachten van ouders/verzorgers en is gebruikelijke hulp

 

Ad b) Aard van de zorghandelingen

Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

 

Voorbeeld

 

  • Het legen van een katheterzakje is een handeling die het verschonen kan vervangen. Als dat het geval is, is sprake van gebruikelijke hulp.

  • Oefenen met het gebruik van pictogrammen bij een jeugdige met een verstandelijke beperking is een handeling die oefenen met lezen of topografie kan vervangen. Dit is in dat geval gebruikelijke hulp.

 

Ad c) Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.

 

Voorbeeld

 

  • Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt.

  • Het aanreiken van spullen of speelgoed bij kinderen met een lichamelijke beperking na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, past in een normaal patroon van dagelijkse zorg en is dus gebruikelijke hulp.

  • Als een ouder meerdere malen per nacht zorg moet bieden aan een ouder kind, lopen die handelingen niet mee in het normale patroon van dagelijkse zorg. Dit is geen gebruikelijke hulp.

 

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind. Zie daarover ook onderdeel 4.2.

 

Ad d) Tijdsomvang van de zorghandelingen

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.

 

Voorbeeld

 

Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden. Als deze handelingen veel meer tijd kosten, bijvoorbeeld vanwege spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

 

2.3.2Samenhangende beoordeling

De hiervoor in onderdeel 2.3.1 genoemde criteria moeten telkens in samenhang met elkaar worden beoordeeld. En steeds moet gekeken worden naar de individuele omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

 

Voorbeeld

 

  • Het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon. Dan moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.

  • Het geven van sondevoeding aan een kind van 2 jaar vervangt het geven van eten of drinken en is daarom gebruikelijke hulp. Als het voeden via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten (frequentie) kan sprake zijn van bovengebruikelijke hulp.

 

2.4Overbelasting

Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

 

3. Persoonlijke verzorging

 

3.1Wat valt onder persoonlijke verzorging?

Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige.2

 

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

  • wassen

  • aankleden en uitkleden

  • aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen

  • eten en drinken

  • toedienen van sondevoeding

  • zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel)

  • naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal)

  • wisselen van lig- of zithouding

  • medicijnen innemen

  • opmaken van het bed van een bedlegerig kind

  • reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging

  • schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen

Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

 

3.2Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit Hoofdstuk 2.

 

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

 

De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een kind zonder beperkingen niet voorkomen, kan niet van deze ouder of verzorger worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.

 

Beschikbaarheid ouder/verzorger vanwege werk

Voor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en de ouder of verzorger/opvoeder niet beschikbaar is wegens werk, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder kan dan niet worden verwacht dat hij die taken op zich neemt.

 

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

 

Voorbeeld

 

  • Een baby krijgt bij de kinderopvang 3 keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg zoals kinderopvang die biedt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meertijd komen voort uit aandoeningsgerelateerde stoornissen en beperkingen. Voor de extra tijd die het kost om het flesje te geven, kan het college hulp inzetten: 3 keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Deze extra tijd valt niet onder gebruikelijke hulp.

 

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.

 

Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college dus een voorziening toekennen.

 

Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar

Voor zover een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder wordt geen bijdrage van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp.

 

4.Begeleiding

 

4.1Wat valt onder begeleiding?

Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking.3 Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau.4 Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.

 

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de ) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in de bijlage. Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

 

  • het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen

  • het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren

  • ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding.

  • het overnemen van toezicht op de jeugdige

4.2Begeleiding en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit Hoofdstuk 2.

 

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.

 

De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.

 

Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers

Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor bovengebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken.

 

Begeleiding tijdens onderwijs

Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.

 

Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit is bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.

 

Ouderlijk toezicht

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen in de bijlage .

 

Bovengebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bijvoorbeeld bij complicaties bij een ziekte.

 

Voorbeeld

 

  • Bij kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel is pedagogische correctie op gedrag gebruikelijk. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.

  • Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder of verzorger meegaat. Hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen. Deze uren worden wel meegewogen in de weging van de over)belasting van ouders/verzorgers voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.

  • Begeleiding naar zwemles: hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.

 

Richtlijnen gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.


1

Uit de memorie van toelichting bij de Jeugdwet volgt dat het college deze voorwaarde ook onder de Jeugdwet (in navolging van de Awbz) mag stellen, zie TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 120-121.

2

Zie de definitie van het begrip ‘jeugdhulp’, onderdeel 3°, in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

3

Zie de definitie van het begrip ‘jeugdhulp’, onderdeel 2°, in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

4

Zie artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet.