Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Flevoland

Natuurbeheerplan Flevoland 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieFlevoland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingNatuurbeheerplan Flevoland 2023
CiteertitelNatuurbeheerplan Flevoland 2023
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-10-2022nieuwe regeling

13-09-2022

prb-2022-11704

2993066

Tekst van de regeling

Intitulé

Natuurbeheerplan Flevoland 2023

[Een deel van de tekst van deze bekendmaking is overeenkomstig artikel 7 lid 2 Bekendmakingswet bekendgemaakt en hier beschikbaar: https://flevoland.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=753069cdc10441dda84edc3217f3e1d5.]

 

Gedeputeerde Staten van Flevoland maken gelet op het bepaalde in artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB), bekend dat zij in hun vergadering van 13 september 2022 onder nr. 2993019 hebben besloten het Natuurbeheerplan Flevoland 2023 vast te stellen.

 

Treedt in werking per 1 januari 2023

 

1. Wat is het Natuurbeheerplan?

1.1 Inleiding

Voor u ligt het ontwerp Natuurbeheerplan Flevoland. In dit plan beschrijft de provincie de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor het beheer van natuurgebieden, landschaps- elementen en voor agrarisch natuurbeheer inclusief groenblauwe diensten in de provincie. Het Natuurbeheerplan bestaat uit twee delen. In dit deel worden de doelen en criteria beschreven.

Deel twee bestaat uit de elektronische kaarten te vinden op natuurbeheerplan.flevoland.nl.

 

Het Natuurbeheerplan is verankerd in het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Dit stelsel bestaat uit: de ’Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Flevoland’ (SVNL) voor het beheer van natuur en landschap en de ‘Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL) voor investeringen in natuur en landschap (omvorming, inrichting en kwaliteitsontwikkeling). In deze verordening en regeling liggen de spelregels vast voor het aanvragen van subsidie. Het plan is geen statisch document. De provincie kan de inhoud van de plantekst en de kaarten, indien nodig, jaarlijks aanpassen.

 

1.2 Doel en status Natuurbeheerplan

1.2.1. Beleidskader

Het Natuurbeheerplan is een beleidskader om het Europese, rijks- en provinciale natuur- en landschaps- beleid te realiseren. Het gaat daarbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer plaats kan vinden en de Natura

2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen worden nagestreefd. Het plan bevat de begrenzing van de natuurgebieden en agrarische natuurgebieden, met name toegespitst op de internationale biodiversiteitsdoelen en de internationale natuurgerichte agromilieu-, water- en klimaatdoelen. Het plan is het beleidskader voor het provinciale natuurbeleid en ook voor de implementatie van artikel 65 van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid – Nationaal Strategisch Plan (GLB-NSP). Het plan is verankerd in de SVNL en SKNL en daarmee kaderstellend voor de SNL-subsidies.

1.2.2. Waterdoelen

In het Natuurpact en de overeenkomst met de Manifestpartijen zijn afspraken gemaakt om naast internationale soortendoelen ook internationale Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen op te nemen. Als waterschappen voor waterbeheer- diensten (Blauwe diensten) gebruik willen maken van EU-cofinanciering dan kan dit uitsluitend via gebiedsaanvragen van agrarische collectieven, het Natuurbeheerplan en de SVNL2016. De waterschappen geven daarvoor aan voor welke waterdoelen welke waterbeheerdiensten nodig zijn, inclusief randvoorwaarden en prioriteiten.

1.2.3. Klimaatdoelen

In het GLB-NSP is afgesproken om naast de internationale soortendoelen, KRW doelen ook klimaat- doelen op te nemen. Het kader hiervoor wordt gevormd door het Klimaatakkoord, de nationale klimaatadaptatiestrategie en de bossenstrategie.

Er wordt ingezet op klimaatadaptatie en mitigatie. zoals bijvoorbeeld verminderen effecten extreme weersomstandigheden door water-, bodem- en teeltmanagement, reductie uitstoot broeikasgassen.

1.2.4. Begrenzing en beheerdoelen

De provincie bepaalt in het Natuurbeheerplan in welke gebieden natuurbeheerders en het agrarische collectief subsidie kunnen krijgen voor (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer en groenblauwe diensten. In het Natuurbeheerplan liggen de verschillende natuur- en landschapsbeheertypen van de Index Natuur en Landschap voor percelen en/of terreinen vast.

 

Het Natuurnetwerk Nederland is aangewezen, begrensd en beschermd in de Omgevings- verordening Flevoland. De actuele versie van het vastgestelde Natuurnetwerk Flevoland is in te zien op nnn.flevoland.nl.

 

Het Natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties of consequenties voor bestemmings- plannen en heeft dus geen invloed op eigendoms- rechten of bestaande gebruiksmogelijkheden. Het Natuurbeheerplan bevat geen bindende regels of verplichtingen voor burgers. Ook kunnen er geen rechten aan worden ontleend; opname van een terrein in het Natuurbeheerplan leidt niet vanzelfsprekend tot een positief besluit over subsidiëring van het beheer. Het zorgt er alleen voor dat beheerders van de natuurgebieden en gecertificeerde agrarische collectieven de mogelijkheid krijgen om subsidie aan te vragen voor het beheer van de door hun beheerde gronden. Toekenning van subsidie gebeurt op basis van een afzonderlijk te nemen openstellingsbesluit.

 

1.3 Procedure vaststellen en wijzigen Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan wordt vastgesteld en gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten. Op de vaststelling en wijziging van het plan is de in afdeling 3.4. van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) geregelde procedure van toepassing.

Gedeputeerde Staten stellen eerst het plan in ontwerp vast en leggen het daarna 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen in deze periode schriftelijk of mondeling hun zienswijze indienen. Na behandeling van de zienswijzen en het vooroverleg wordt het definitieve plan vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Daarna wordt het plan opnieuw 6 weken ter inzage gelegd.

 

Op basis van een actualisatieslag kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot een (beperkte) wijziging van het Natuurbeheerplan. Deze wijziging wordt minimaal vastgelegd in de elektronische kaarten. Wanneer een dergelijke wijziging slechts één of enkele belanghebbenden kent, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de ontwerp wijzigingen direct aan de betrokkenen toe te zenden, en hen daarmee in de gelegenheid te stellen een zienswijze kenbaar te maken. Deze werkwijze komt dan in de plaats van een algemene ter inzage legging. Tegen het besluit tot vaststelling van een wijziging is beroep mogelijk bij de rechtbank Midden-Nederland, postbus 16005, 3500 DA Utrecht.

 

1.4 Leeswijzer

In dit Natuurbeheerplan wordt achtereenvolgens beschreven:

Hoofdstuk 2: Subsidiestelsel Natuur en Landschap Hoofdstuk 3: Doelen en criteria

Hoofdstuk 4: Subsidiemogelijkheden

2. Subsidiestelsel Natuur en Landschap

2.1 De Index Natuur en Landschap

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze Index is een landelijk uniforme en sterk gestandaardiseerde ‘natuurtaal’ waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementtypen worden vastgelegd. De Index is van belang voor de aanduiding van de natuur- en landschapsdoelen door de overheid en voor de monitoring en bevordert ook een goede afstemming tussen beheerders onderling en tussen beheerders en overheden.

 

De Index Natuur en Landschap bestaat uit de onderdelen natuur, agrarische natuur en landschapselementen. In de Index worden twee niveaus onderscheiden: de natuurtypen voor de sturing op landelijk niveau en de beheertypen voor de operationele aansturing van het beheer op regionaal en lokaal niveau. Voor de begrenzing in het natuur- beheerplan en de subsidieverlening wordt voor het natuurbeheer het niveau van de beheertypen gebruikt. Voor het agrarisch natuurbeheer kan ook het niveau van natuurtypen worden gebruikt.

De natuurtypen zijn bedoeld als sturings- en verantwoordingsinstrument op landelijk niveau. Daarbij valt te denken aan afspraken en rapportages tussen rijk en provincies. De beheertypen zijn geschikt voor de aansturing van het beheer op interprovinciaal, provinciaal en lokaal niveau. Zij vormen de basis voor afspraken over doelen en middelen tussen provincie en beheerder.

  • Er bestaan 17 natuurtypen. Binnen elk van de natuurtypen worden één of meerdere natuur- beheertypen onderscheiden.

  • Voor landschap zijn er 4 landschapstypen.

  • Voor het agrarisch natuurbeheer zijn er drie agrarische natuurtypen. Dit zijn open grasland, open akkerland, en dooradering. Binnen elk van de agrarische natuurtypen worden één of meerdere agrarische beheertypen onderscheiden.

  • Er is een categorie Water en een categorie Klimaat met daaronder een aantal beheertypen voor agrarische gronden

In de Index Natuur en Landschap worden de natuurtypen, landschapstypen en agrarische natuurtypen en beheertypen beschreven.

De beschrijving van de agrarische natuur- en beheertypen is gebaseerd op het advies dat is opgesteld door Alterra met beschrijvingen van de vier agrarische natuurtypen/leefgebieden en de daaronder vallende agrarische beheertypen met kwalitatieve en kwantitatieve criteria. Deze criteria zijn zo verwoord dat ecologische effectiviteit bevorderd wordt. Voor meer informatie over de Index Natuur en Landschap zie onderdeel thema ‘Index Natuur en Landschap’ op www.bij12.nl/ onderwerpen/natuur-en-landschap.

 

2.2 Kaarten

2.2.1 Kaart Natuurbeheertypen

Het Natuurbeheerplan Flevoland kent beheertypenkaarten voor natuur en landschap, natuurtypenkaarten voor agrarisch natuur en landschap, de doelenkaarten voor water en klimaat en een ambitiekaart voor natuur. Zij vormen met de beschrijving van de doelen de kern van het plan. De kaarten zijn te raadplegen op natuurbeheerplan.flevoland.nl

 

Voor het natuur- en landschapsbeheer geeft de beheertypenkaart alle bestaande natuur en landschap weer met de benamingen volgens de landelijk uniforme systematiek van de Index Natuur en Landschap. Met de beheertypenkaart stimuleert de provincie de instandhouding van de op die kaart aangegeven en begrensde beheertypen. Deze is opgesplitst in een Natuurbeheertypenkaart en een Landschapstypenkaart. Deze kaarten vormen ook de basis voor het verlenen van beheersubsidies op grond van de SVNL. Voor een deel van de natuurgebieden bestaat een ambitie om het huidige gebruik of beheer te veranderen. Deze verandering is vastgelegd op de ambitiekaart. Aanvullend staan er op de kaart subsidiabele terreinen welke natuurterreinen in aanmerking komen voor beheersubsidie. Op de kaart open natuurterreinen staan welke terreinen op basis van de SVNL kosteloos opengesteld moeten zijn voor publiek om in aanmerking te komen voor subsidie.

 

Zowel de beheertypenkaart als de ambitiekaart zijn afgestemd op de beheerplannen die in het kader van Natura 2000 zijn of worden opgesteld.

 

In oktober 2013 is de provincie gestart met het programma Nieuwe Natuur. Binnen het programma Nieuwe Natuur hebben bewoners, ondernemers, terreinbeherende organisaties en ook gemeenten de gelegenheid gekregen om ideeën voor het creëren van nieuwe natuur in Flevoland aan te leveren. Uit alle ingediende ideeën zijn diverse projectvoorstellen voortgekomen, die op 9 verschillende locaties in Flevoland uitgevoerd zijn. Het natuurbeheer binnen deze projecten valt niet onder het Subsidiestelsel Natuur- en Landschap, maar deze projecten zijn wel in het Natuurbeheerplan opgenomen. De projectvoorstellen staan weergegeven op de detailkaarten van de ambitiekaarten. De projectvoorstellen die al richting de realisatiefase gaan, staan met concrete beheertypen op kaart. Het programma Nieuwe Natuur zit nu in een afrondende fase.

2.2.2 Kaart Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer onderscheiden de provincies de volgende drie leefgebieden: open grasland, open akkerland en dooradering. De leefgebieden zijn op kaart begrensd in het Natuurbeheerplan. Alleen binnen de begrenzing van de zoekgebieden is subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer mogelijk. Het agrarisch natuurbeheer rond Lelystad Airport zal rekening moeten houden met het Beperkingengebied vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik uit het Luchthavenbesluit Lelystad. Gebiedsclusters worden beoordeeld op het effect op de vliegveiligheid. Er worden hier geen vogelsoorten aangetrokken met een verstorende werking op het luchtverkeer.

 

Voor de leefgebieden zijn in dit Natuurbeheerplan subsidiecriteria meegegeven. Deze criteria beschrijven de minimale instapeisen voor een ecologisch effectieve subsidieaanvraag zoals het voorkomen van soorten, omvang van het gebied en draagvlak bij de leden van het agrarisch collectief.

2.2.3 Kaarten zoekgebied Water en Klimaat

Het zoekgebied voor de inzet van een groenblauwe dienst is ruim begrensd. Dit betekent dat het agrarisch collectief in de gebiedsaanvraag tot indikking van de gebieden moet komen. In hoofdstuk 3 is aangegeven welke criteria precies gelden om tot indikking van de zoekgebieden te komen.

 

2.3 Monitoring

In samenwerking met de beheerders heeft de provincie een provinciaal meerjarenprogramma monitoring opgesteld met als belangrijk onderdeel daarin de rapportagecyclus. Gegevens moeten namelijk beschikbaar en niet ouder dan 6 jaar of 12 jaar zijn op het moment dat wordt gerapporteerd. Op basis van dit meerjarenprogramma wordt jaarlijks de monitoring voor zowel natuur in de natuurgebieden als natuur in de agrarische gebieden uitgevoerd. Monitoring is een essentieel onderdeel van de beheercyclus. De uitvoering van het natuurbeleid en –beheer dient onderzocht te worden om te weten of de afgesproken doelen ook gehaald en zo nodig bijgesteld moeten worden.

Behalve informatie over de gerealiseerde hectares en het daarvoor benodigde geld (output), is ook informatie nodig over de resultaten in termen van bijvoorbeeld aantallen dieren en planten (outcome).

2.3.1 Natuur- en landschapsbeheer

Voor de monitoring van het natuurbeheer is door de gezamenlijke provincies in overleg met de natuurbeheerders een methodiek vastgesteld, die is beschreven in de “Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS”, die te vinden is op het Portaal natuur en Landschap (www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap > thema ‘Monitoring en Natuurinformatie’). Hierin wordt per beheertype beschreven welke monitoring noodzakelijk is en hoe deze moet worden uitgevoerd. Op het Portaal Natuur en Landschap zijn ook bijlagen en achtergronddocumenten te downloaden.

Gecertificeerde natuurbeheerders hebben het recht om de monitoring zelf uit te (laten) voeren en krijgen daarvoor een monitoringssubsidie gebaseerd op de monitoringstarieven zoals vastgesteld in het openstellingsbesluit. Voor de overige natuur- beheerders voert de provincie de monitoring uit. Monitoringsresultaten worden met beheerders besproken om te sturen op het natuurbeheer.

2.3.2 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

In 2017 is er gestart met een landelijke monitoring agrarisch natuurbeheer. Deze systematiek kan op landelijk niveau uitspraken doen over de effectiviteit van agrarisch natuurbeheer.

In Flevoland wordt volgens de MAS-methode (Meetnet Agrarische Soorten) broedvogels geteld. De MAS-telpunten zijn vaste punten willekeurig verspreid over het landschap. Er zijn extra telpunten neergelegd in de gebiedsclusters waar akker- of weidevogelbeheer plaatsvindt om de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer in Flevoland te kunnen evalueren.

2.3.3 Categorie Water

In categorie Water wordt ingezet op een bijdrage aan de waterkwaliteit van de KRW-watergangen en het verhogen van het waterbergend vermogen. Hiervoor is een bestaand monitoringsprogramma van waterschappen en provincies (kwaliteit en kwantiteit) via welke lijn de toestand en ontwikkeling van de betreffende parameters worden gemonitord. Dit betekent dat voor blauwe diensten niet een apart monitoringsprogramma ontwikkeld hoeft te worden.

2.3.4 Categorie Klimaat

Er is voor categorie klimaat van het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer nog geen specifieke beleidsmonitoring programma ontwikkeld. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij nationale monitoring.

3. Doelen en criteria

 

In dit hoofdstuk worden de beleidsdoelen en criteria beschreven ten aanzien van onze natuur-, landschaps-, water- en klimaatdoelen. Hieraan zullen de subsidieaanvragen van natuurbeheerders en de gebiedsaanvragen van de agrarische collectieven worden getoetst.

 

3.1 Natuur- en landschapsbeheer

In Flevoland ligt het zwaartepunt in het natuur- beheer bij het in stand houden en verder ontwikkelen van het Flevolandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De belangrijkste natuurwaarden voor Flevoland zijn moerassen, open water en natte bosgebieden. Daarnaast streeft de provincie naar het behoud van karakteristieke en waardevolle landschapselementen binnen en buiten de natuurgebieden.

 

Waar mogelijk is het streven naar een ecosysteem- benadering met grote eenheden en ruimte voor natuurlijke processen. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan het behalen van de internationale doelen van de binnendijkse Natura 2000-gebieden.

 

Voor het natuurbeheer wordt gebruik gemaakt van de natuurbeheertypen beschreven in de Index natuur en landschap; www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap. In deze index zijn de beschrijving, afbakening, subsidievoorwaarden, standaardkostprijs, monitoring en natuurkwaliteit per beheertype beschreven.

 

3.2 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Het agrarisch natuurbeheer in Flevoland is voornamelijk gericht op het leefgebied open akkerland voor broedende akkervogels grauwe – en blauwe kiekendief, veldleeuwerik, gele kwikstaart en graspieper en overwinteraars die van de maatregelen profiteren (blauwe kiekendief, velduil, veldleeuwerik). Hiernaast is er beperkte ruimte voor maatregelen in het leefgebied open grasland om de soorten veldleeuwerik, gele kwikstaart, graspieper en kievit te ondersteunen. Vanaf 2023 komt er meer ruimte om de zomertortel, kneu, graspieper, kleine karekiet en de otter te ondersteunen doormiddel van het leefgebied dooradering.

3.2.1 Beschrijving van de leefgebieden

Leefgebied open akkerland

Het leefgebied open akkerland bestaat uit landschappen met overwegend bouwland waarin wordt voldaan aan de eisen die akkersoorten stellen. Bouwland bestaat uit akkers bebouwd met gewassen zoals granen, aardappels of suikerbieten. De akkers zijn doorsneden met bermen, sloten en meer of minder opgaande begroeiing.

 

Met akkervogels wordt gedoeld op soorten die zich (in zekere mate) hebben aangepast aan de dynamiek van de hedendaagse landbouw. Daarbij is niet alleen voedselbeschikbaarheid in de vorm van zaden, insecten en muizen noodzakelijk, maar ook dekking, slaapplaatsen (zeker in winterperiode) en een gevarieerd bouwplan. Kenmerkende soorten van akkers zijn zowel soorten die broeden op deze akkers (zoals gele kwikstaart, veldleeuwerik en grauwe kiekendief) als soorten die tijdens de trek of overwintering afhankelijk zijn van niet geoogste granen en onkruidzaden (veldleeuwerik, vinken en gorzen). Akkers met veel granen en zaden zijn goed voor muizenpopulaties, die op hun beurt weer voedsel verschaffen voor roofvogels. Een soort als de kievit kent z’n zwaartepunt in het open grasland, maar komt ook relatief veel in open akkerland en de combinatie van de twee voor.

 

De belangrijkste ecologische eisen van akkersoorten zijn voldoende voedsel en rust- en broedgebieden in de zomer en voldoende voedsel en rustgebieden in de winter. Bepaalde soorten komen alleen in de zomer in akkerbouwgebieden voor (trekvogels als de gele kwikstaart en grauwe kiekendief), andere soorten verblijven jaarrond in Nederland (patrijs, blauwe kiekendief, veldleeuwerik) en weer andere soorten zijn typische wintergasten in akkerbouwgebieden (gorzen, vinken)

 

Leefgebied open grasland

Het leefgebied open grasland bestaat uit open landschappen met overwegend grasland. Vaak is dit leefgebied doorsneden met een fijnmazig netwerk van lijnvormige wateren: sloten, weteringen en vaarten. Idealiter bestaat een kerngebied voor soorten van open grasland zowel uit natuur- als agrarische gronden die in samenhang worden beheerd, gefaseerd in ruimte en tijd. Op de agrarische gronden die mede voor weidevogels worden beheerd, weegt de productiefunctie het zwaarst, maar vindt deze productie plaats binnen de voorwaarden die het behoud van biodiversiteit stelt. Het in Flevoland begrensde leefgebied open grasland kent een gedeelde functie van open gras- en akkerland.

 

Leefgebied dooradering

Het leefgebied dooradering bestaat uit lijnvormige elementen die een netwerk vormen van broed en foerageer gebied voor soorten die leven in het agrarisch landschap. Het bestaat uit een combinatie van ecologisch beheerde heggen, struwelen, akkerranden, ruigten en voedselveldjes. Deze elementen grenzen direct, of indirect met behulp van andere beheerde elementen, aan natuurgebieden uit het NNN relevant voor de doelsoorten. In Flevoland wordt gericht op drie soorten dooradering. Ten eerste natuurlijkere overgangen tussen bos en akkerland door de komst van meer mantel- en zoomvegetatie en struweel rond de bosranden. Doelsoorten hierbij zijn de kneu en de zomertortel. Ten tweede wordt er ingezet op de versterking van de verbindende werking van de vaarten. Veel water gebonden soorten gebruiken de oevers van de vaarten als leefgebied of migratieroute. Door meer land rond de vaarten natuurlijk in te richten kan deze werking versterkt worden. Doelsoorten hierbij zijn graspieper, kleine karekiet en de otter. Als laatste wordt dooradering gebruikt om groene elementen met elkaar te verbinden. Deze groene elementen zijn niet persé natuurgebieden. Het kunnen ook bijvoorbeeld (ecologisch beheerde) bermen, landschapselementen, tochten, of natuurlijk ingerichte erven zijn. Doelsoorten hierbij zijn afhankelijk van het type dooradering (via akkerranden, ruigtes, of struweel) en sluiten aan bij doelsoorten van leefgebied dooradering of leefgebied open akkerland.

3.2.2 Selectie en begrenzing van de gebieden

Op de natuurtypenkaart agrarisch natuurbeheer is een keuze gemaakt voor de begrenzing van de leefgebieden. Om de gewenste ecologische effectiviteit te bereiken zijn criteria gehanteerd t.a.v. de aanwezigheid van doelsoorten, voldoende openheid en omvang. Het agrarisch collectief kan alleen voor deze begrensde gebieden een gebiedsaanvraag doen. In de overzichtstabel zijn de begrensde leefgebieden, beheertype en de soorten waarvoor dit gebied van belang is te vinden. In deze beschrijving worden de doelen aangeduid. Deze zijn voor het agrarisch collectief de basis voor de uitwerking van de gebiedsaanvraag.

 

Leefgebied

Beheertype

Doelsoorten

Open Akkerland

Open akker voor broedende akkervogels

Veldleeuwerik 

Gele kwikstaart 

(Graspieper)

(Grauwe- en Blauwe kiekendief)

(Velduil)

Open Grasland

Weidevogelland met riet of opgaande begroeiing

Veldleeuwerik Gele kwikstaart 

(Graspieper) 

(Kievit)

Dooradering

Bomenrij en singel, Struweel en ruigte

Kneu Zomertortel

Watergang

Graspieper Kleine karekiet 

(Otter)

 

Overzichtstabel van de leefgebieden, beheertypen en doelsoorten. In de tabel staan onder soorten primaire en secundaire soorten vermeld. Secundaire soorten staan tussen haakjes.

3.2.3 Opstellen en beoordeling van de gebiedsaanvraag

Het is aan het agrarisch collectief om binnen de begrensde leefgebieden maatregelen te kiezen met een hoge effectiviteit. Hiervoor worden instapeisen gesteld. De in deze paragraaf geschetste criteria geven aan welke kwaliteit de provincie nastreeft in de gebieden en zijn richtinggevend bij de uitwerking van de gebiedsaanvragen door het agrarisch collectief.

 

Criteria en eisen voor open akkerland

  • 1.

    Aanwezigheid van de doelsoort

  • Instapeis: in het gebied komen de grauwe- of blauwe kiekendief en/of minimaal 20 broedparen van veldleeuwerik en gele kwikstaart samen per 100 ha voor.

  • Streefdoel: de komende 6 jaar de aantallen in standhouden of te laten groeien.

  • 2.

    Een kerngebied van voldoende omvang en connectiviteit

  • Instapeis: akkerbouwgebied van tenminste 250 ha. Ligging aan (natuur) gebieden die belangrijk zijn voor de doelsoorten is een pre.

  • Streefdoel: akkerbouwgebied van gebied van 1000ha. Gebied is verbonden met een ander akkervogelkerngebied of grenst aan een natuur gebied dat belangrijk is voor de doelsoorten.

  • 3.

    Gewasdiversiteit en gebruikswijze (creëren van foerageergebied en het optimaliseren van broed- en opgroeimogelijkheden)

  • Instapeis: totaal aan maatregelen (bijvoorbeeld: akkerranden, wintervoedsel- veldjes, vogelakkers, etc.) beslaat 5% van het akkerbouwgebied.

  • Maatregelen ten behoeve van het verbeteren van de voedselsituatie worden gecombineerd met maatregelen ten behoeve van verbeteren nestsucces (individuele nestbescherming en/ of aangepast maaibeheer). In de aangelegde akkerranden, wintervoedselveldjes, vogelakkers worden geen insecticiden gebruikt. Het kerngebied wordt gedomineerd door akkerbouw, met een klein aandeel grasland en mais.

  • Streefdoel: Totaal aan maatregelen (bijvoorbeeld: akkerranden, wintervoedsel- veldjes, vogelakkers, etc.) beslaat 10% van het akkerbouwgebied, waarbij de verhouding zomer-wintermaatregelen ongeveer 80:20 betreft. Minstens 10% van het oppervlak gaat onbewerkt de winter in (stoppel van aardappel, maïs of granen) of kent een vorm van niet kerende grondbewerking, waarbij een groenbemester de winter overstaat (al dan niet oppervlakkig bewerkt). Minstens 10% van de verbouwde granen betreft zomergranen.

Criteria en eisen voor open grasland

  • 1.

    Aanwezigheid van voldoende doelsoorten

  • Instapeis: Minimaal 30 broedparen van de soorten van de gele kwikstaart, graspieper, kievit en veldleeuwerik samen per 100 ha.

  • Streefdoel: de komende 6 jaar de aanallen in stand houden of te laten groeien.

  • 2.

    Voldoende omvang en connectiviteit

  • Instapeis: minimaal 100 ha samenhangende beheerde oppervlakte waarop leefgebied open grasland aanwezig is. Het gebied is zoveel mogelijk aaneengesloten en heeft een zo kort mogelijke buitengrens. Beheerde percelen liggen in samenhang met elkaar. Beheerde percelen liggen in samenhang met elkaar en er zijn geen geïsoleerde percelen met uitgesteld maaibeheer.

  • Streefdoel: minimaal 250 ha samenhangende oppervlakte waarop leefgebied open grasland aanwezig is. Hierbinnen zijn geen voor weidevogelkuikens onoverkomelijke barrières aanwezig. Er is een buffer van 200 meter met een zeer hoge mate van openheid om het kerngebied aanwezig. Zware beheerpakketten liggen ongelisoleerd in het kern van het gebied.

  • 3.

    Rustperiode tijdens broedseizoen en uitgestelde maaidatum

  • Instapeis: Tijdens het broedseizoen wordt een rustperiode gehanteerd, waarbij pas gemaaid wordt op het moment dat de (meeste) jongen vliegvlug zijn. Een richtlijn is 1 april tot 15 juni, maar de precieze periode kan verschillen tussen ‘vroege’ en ‘late’ gebieden en tussen jaren. In dat deel van het gebied waarvoor geen pakketten met rustperiode zijn afgesloten vindt nestbescherming plaats en indien nodig ook op percelen met beheerpakketten voorafgaand aan of na afloop van de rustperiode.

  • De nestbescherming bedraagt maximaal 20% van de maatregelen.

  • Streefdoel: rustperiode, eventueel met extensieve beweiding, tussen 1 april en 15 juli óf op het moment dat de jongen vliegvlug zijn. Maaien na 1 juli én/of op het moment dat de jongen vliegvlug zijn. De precieze periode kan verschillen tussen ‘vroege’ en ‘late’ gebieden en tussen jaren.

In dat deel van het gebied waarvoor geen pakketten met rustperiode zijn afgesloten vindt nestbescherming plaats en indien nodig ook op percelen met beheerpakketten voorafgaand aan of na afloop van de rustperiode. De nestbescherming bedraagt maximaal 20% van de maatregelen.

 

Criteria en eisen voor dooradering

  • 1.

    Aanwezigheid van doelsoorten

  • Instapeis: Het gebied ligt binnen het verspreidingsgebied van de betreffende doelsoorten.

  • 2.

    Voldoende omvang en connectiviteit Instapeis: Agrarische natuur van ten minste 3 km aan lijnvormige beheerde elementen.

  • Beheerde elementen liggen ononderbroken bijeen. Ze vormen een verbinding tussen groene elementen in het landschap. Óf ze liggen direct grenzend aan het NNN.

  • 3.

    Creëren broedgebied met voldoende rust Instapeis: Struwelen bestaan uit inheemse struiken. Geen beheer aan struwelen vindt plaats tussen 1 april en 31 augustus.

 

3.3 Categorie Water

De maatregelen in categorie water van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer moeten bijdragen aan de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Nitraatrichtlijn. Binnen categorie water wordt ingezet op drie beheerfuncties:

  • Verbeteren chemische waterkwaliteit

  • Verbeteren ecologische waterkwaliteit

  • Water vasthouden

Door middel van het creëren van toekomstbestendige duurzame waterlopen wordt ingezet op deze beheer- functies. De volgende maatregelen voor een betere oppervlaktewaterkwaliteit worden onderscheiden:

  • a.

    Aanleg verbrede bufferzone

  • b.

    Aanleg bufferzone met infiltratiegreppel

  • c.

    Aangepast slootkantbeheer middels maaien en afvoeren

Waterlopen met bufferzones en infiltratiegreppels

Binnen het GLB-NSP is het niet langer mogelijk de eerste meters van een bufferzone langs een waterloop te vergoeden. Deze verplichte spuit-

 

Leefgebied

Beheertypen

Aanwezigheid doelsoorten

Omvang en eigenschappen gebied

Open Akkerland

Open akkerland voor broedende akkervogels

In het gebied komen de grauwe/ blauwe kiekendief en/of minimaal 20 broedparen van veldleeuwerik en gele kwikstaart samen per 100ha voor.

Akkerbouwgebied van tenminste 250 ha.

Het gebied is zoveel mogelijk aaneengesloten enheeft een zo kort mogelijke buitengrens. Óf het gebied functioneert als verbinding tussen grote natuurgebieden.

Open Grasland

Weidevogelland met riet en opgaande begroeiing

Minimaal 30 broedparen van de soorten gele kwikstaart, graspieper, kievit en veldleeuwerik samen per 100 ha.

Kerngebied van minimaal 100 ha samenhangende beheerde oppervlakte waarop leefgebied open grasland aanwezig is. Het gebied is zoveel mogelijk aaneengesloten en heeft een zo kort mogelijke buitengrens. Beheerde percelen liggen in samenhang met elkaar en er zijngeen geïsoleerde percelen met uitgesteld maaibeheer.

Dooradering

Struweel en ruigte; Bomenrij en singel; Watergang

Het gebied ligt binnen het verspreidingsgebied van de betreffende doelsoorten

Agrarische natuur van ten minste 3 km aan lijnvormige beheerde elementen. Beheerde elementen liggen ononderbroken bijeen.

Ze vormen een verbinding tussen groene elementen in het landschap. Óf ze liggendirect grenzend aan het NNN.

 

Overzichtstabel criteria aanwezigheid doelsoorten en omvang gebied

 

en bemestingsvrije bufferzone is 2 tot 5 meter afhankelijk van het type waterloop en wordt voorgeschreven binnen conditionaliteit GLMC 4. Eenzelfde maatregel is voorzien binnen het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. In Flevoland wordt gestreefd naar een effectieve invulling van de verplichte spuit- en bemestingsvrije zones langs watergangen. Focus ligt op het toepassen van beheermaatregelen die de bufferfunctie verbeteren en ervoor zorgen dat de afspoeling van nutriënten en de emissie (drift) van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater verminderd wordt. Verbrede bufferzones breder dan de verplichte 2 tot 5 meter kunnen in principe wel worden vergoed. Voor verbrede bufferzones zijn momenteel geen specifieke eisen geformuleerd.

 

De eerste paar meter van een bufferzone heeft het grootste effect in het tegengaan van emissie (drift) van gewasbeschermingsmiddelen naar de sloot. Bredere bufferzones kunnen binnen het GLB-NSP ook vergoed worden uit de ecoregelingen. Omdat de effectiefste zone niet te vergoeden is, en omdat bredere bufferzones ook uit de ecoregelingen vergoed kunnen worden, zet het Waterschap Zuiderzeeland in op bufferzones met infiltratie- greppels. Dit heeft een toegevoegde waarde in het tegengaan van met name drift en mogelijk ook afspoeling van water op het perceel dat zijn weg zoekt naar de (kavel)sloot; deze maatregel is niet opgenomen binnen een andere subsidieregeling. Criteria en eisen voor de bufferzones met infiltratie- greppel zijn:

  • Aansluitend aan oppervlaktewater (langs water- voerende sloot).

  • Daarnaast stelt het waterschap een aantal specifieke beheereisen voor de bufferzones:

    • -

      Buiten het aanleggen en maaien van de rand en onderhoudswerkzaamheden aan watergangen mag er onder voorwaarden door de rand heen gereden worden.

    • -

      Op de randen mag alleen een vastgesteld zaaimengsel worden gebruikt.

Aangepast slootkantbeheer

Onder aangepast slootkantbeheer wordt het duurzame, circulaire slootkantbeheer verstaan waar in 2020 mee is gestart in kader van het Actieplan Bodem & Water. In de sloten onderdeel van dit beheer wordt gefaseerd gemaaid, maaisel afgevoerd, verzameld en verwerkt. Het aangepast slootkantbeheer is onderdeel van categorie water én klimaat en heeft de volgende doelen:

  • 1.

    Vergroten diversiteit flora: meer soorten planten kunnen zich vestigen rondom slootkanten.

  • 2.

    Stimuleren bloei: planten krijgen de kans om te bloeien, binnen een bepaalde afstand zijn altijd bloeiende planten te vinden.

  • 3.

    Stimuleren insecten: wilde bijen, vlinders en nuttige insecten kunnen slootkanten met diverse en bloeiende flora gebruiken om zich te voeden, voort te planten en te migreren.

  • 4.

    Waterkwaliteit: gevarieerde (natte) slootkantvegetatie en voedingsstoffen uit het verterend maaisel komen niet via het talud in het oppervlaktewater.

  • 5.

    Bodemkwaliteit: maaisel draagt rechtstreeks bij aan een vitale bodem door organische stof aanvoer. Bijvoorbeeld als compost of via stalstrooisel als mest. Een vitale bodem heeft een goede bodemstructuur, een actief bodemleven en houdt water vast. Dit geeft betere gewassen, minder uit- en afspoeling van nutriënten en minder wateroverlast.

  • 6.

    Kringlooplandbouw: het toepassen van lokale reststromen, zoals maaisel, op het eigen bedrijf of een bedrijf in dezelfde regio.

 

3.4 Categorie Klimaat

De categorie Klimaat is gericht op klimaatbeheer- maatregelen die CO2-vastlegging, het verminderen van broeikasgassen en het vasthouden en afvoeren van water als doelstelling hebben. Deze doelstelling is opgesplitst in klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Binnen categorie klimaat wordt in 2023 ingezet op twee maatregelen:

  • Aangepast slootkantbeheer (zie 3.3)

  • Duurzaam bodembeheer

Duurzaam bodembeheer

De opbouw en het behoud van een gezond bodemprofiel wordt mede bepaald door aanvoer en afbraak van organische stof. Bij het huidige agrarisch bodemgebruik staat dit onder druk, en dreigt de bodem te verschralen als er geen extra organische stof wordt aangevoerd. Tegelijkertijd worden de effecten van klimaatverandering steeds vaker zichtbaar. Vaker en heftiger buien én langere perioden van droogte. Een gezonde bodem heeft een sponswerking, het kan water bergen in geval van piekbuien en bufferen voor tijden van droogte. Organische stof verhoogt het absorptievermogen van de bodem, waardoor er een geringere kans is op afspoeling.

Tevens vergroot organische stof het klei-humus complex, waardoor er minder kans is op uitspoeling van nutriënten. Een verhoging van het organische stofgehalte in de bodem heeft naast goede agrarische eigenschappen ook het voordeel dat het waterbergend vermogen hoger is. De bodem houdt regenwater langer vast en vormt een buffer voor het watersysteem waardoor piekbelasting afgevlakt wordt. Aanvoer van organische stof kan (deels of geheel) op duurzame wijze gebeuren door het achterlaten van plantenresten op het land, zoals stro of slootkantmaaisel, organische mest of compost. Een duurzaam en gezond bodemprofiel wordt geholpen door de organische kringloop lokaal te houden waarbij aanbieders en gebruikers van organische stof samenwerken.

 

3.5 Beoordelingscriteria gebiedsaanvraag

De in deze paragraaf geschetste criteria worden door RVO en provincie gebruikt om de gebiedsaanvraag van het agrarisch collectief voor agrarisch natuurbeheer te toetsen op de Europese subsidie- vereisten. In een gebiedsaanvraag kunnen meerdere deelgebieden worden opgenomen.

 

De gebiedsaanvraag zal worden getoetst op:

  • De kaart zoekgebied agrarisch natuurbeheer, -zoekgebied categorie water en - zoekgebied categorie klimaat.

  • De criteria zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Leefgebied

Beheerfuncties

Open Akkerland

Optimaliseren voortplantingsmogelijkheden 

Creëren foerageergebied

Open Grasland

Optimaliseren foerageer-, en broed- en opgroeimogelijkheden 

Creëren nat biotoop

Dooradering

Optimaliseren foerageer-, en broed- en opgroeimogelijkheden

Categorie Water

Verbeteren chemische waterkwaliteit 

Verbeteren ecologische waterkwaliteit 

Water vasthouden

Categorie Klimaat

Vastleggen CO2

Reduceren broeikasgassen 

Vernatten

Opvangen waterpieken en droogte

Omgaan met verzilting

 

Overzichtstabel van leefgebieden en beheerfuncties

4. Subsidiemogelijkheden

 

De doelen uit het Natuurbeheerplan zullen door natuurbeheerders (natuurorganisaties, particuliere natuurbeheerders, agrarisch collectief) worden gerealiseerd. Voor het beheer en de uitvoering van maatregelen zijn er verschillende subsidiemogelijkheden. Binnen het SNL is subsidie mogelijk voor natuurbeheer, landschapsbeheer, agrarisch natuur- beheer en kwaliteitsimpulsen.

 

4.1 Beheersubsidies

Natuurbeheerders kunnen subsidie aanvragen voor een natuurbeheertype of landschapstype met een looptijd van zes jaar. Het agrarisch collectief kan een subsidie aanvragen voor natuurtype of water-, en klimaat doelen met een looptijd van zes jaar.

Ieder jaar kan een (of meerdere) openstellings- besluit gepubliceerd worden waarin de openstellingstermijn en subsidieplafonds bekend worden gemaakt.

4.1.1 Natuur- en landschapsbeheer

Beheersubsidie voor natuur- en landschaps- beheer is een vergoeding voor het beheer van een beheertype. Een beheertype beschrijft aan welke terreinkenmerken het terrein moet voldoen. Beheertypen mogen elkaar niet overlappen: op een oppervlakte kan één natuurbeheertype worden aangevraagd. Bij de subsidie voor natuurbeheer moet de beheerder zijn terrein openstellen. Het natuurterrein is opengesteld als het minimaal 358 dagen per jaar bereikbaar en gratis toegankelijk is. Op de kaarten van het natuurbeheerplan staat weergegeven welke natuurterreinen vrijgesteld zijn van de openstellingsverplichting. De algemene eisen die gesteld worden aan natuur- beheerders staan in de Verordening Natuur- en Landschapsbeheer Flevoland (SVNL).

 

4.1.2 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Alleen het agrarisch collectief kan subsidie krijgen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

Een agrarisch collectief is een gecertificeerd samenwerkingsverband van met name agrariërs voor het uitvoeren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer en is eindbegunstigde van de subsidie. Voor het verkrijgen van subsidie is een samenhangende gebiedsaanvraag vereist. Dit is een in nauwe afstemming met gebiedspartners tot stand gekomen, samenhangend ecologisch effectief en economisch efficiënt plan van een agrarisch collectief voor het uitvoeren van agrarisch natuur en landschapsbeheer in een bepaald gebied.

De eisen die gesteld worden aan het agrarisch collectief en de gebiedsaanvraag staan in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Flevoland (SVNL).

 

4.2 Kwaliteitsimpulssubsidies

De subsidie kwaliteitsimpuls is voor grondgebruikers die grond geschikt willen maken voor natuurbeheer en voor natuurbeheerders die de kwaliteit van de natuur verder willen ontwikkelen en verhogen. Voor een kwaliteitsimpuls zijn binnen het SNL twee subsidiemogelijkheden: investeringssubsidie en subsidie functieverandering.

Algemene eisen die voor deze twee regelingen aan terreinbeheerders gesteld worden staan in de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls natuur en landschap Flevoland (SKNL). In 2021 heeft er een openstelling plaatsgevonden in de gelijksoortige regeling ‘‘Niet-productieve investeringen in biodiversiteit, natuur & landschap en hydrologische maatregelen PAS’.

4.2.1 Investeringssubsidie

Dit is subsidie voor maatregelen die het gebied geschikt maken voor (agrarisch) natuurbeheer of voor een kwaliteitsverbetering van de natuur. Bij de kwaliteitsverbetering wordt de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype verhoogd of wordt een bestaand natuurbeheertype omgezet naar een ander type. De subsidie draagt bij aan de realisatie van het beheertype dat op de ambitiekaart staat aangegeven.

4.2.2 Subsidie functieverandering

Dit is subsidie voor de waardedaling van de grond door het veranderen van landbouwgrond in bos of andere natuur. Het gebied waar het om gaat moet met een natuurbeheertype zijn opgenomen in het Natuurbeheerplan van de provincie.

4.2.3 Niet-productieve investeringen in biodiversiteit, natuur en landschap en hydrologische maatregelen PAS

De provincie heeft in 2021 eenmalig een kwaliteitsimpuls regeling opengesteld. Het doel van deze regeling was om de biodiversiteit en de natuur ín het NatuurNetwerk Flevoland te versterken. De afgelopen jaren is gebleken dat de biodiversiteit en kwaliteit van de natuur in het Flevolandse NatuurNetwerk onder druk zijn komen te staan. De moerassen verlanden en de bossen zijn van onvoldoende kwaliteit om op lange termijn een robuust en weerbaar systeem te vormen. Door deze regeling worden er in de komende jaren meerdere kwaliteitsimpuls projecten uitgevoerd verdeeld over Flevoland. De projecten dragen bij aan de instandhouding van beheertypen op de beheertypenkaart.

4.2.4 Regeling Specifieke Uitkering Programma Natuur

Op grond van de Regeling Specifieke Uitkering Programma Natuur zijn door de minister financiële middelen aan de provincies beschikbaar gesteld voor natuurherstel. In 2021 zijn hiervoor project- voorstellen ingediend bij het ministerie van LNV. De gehonoreerde projecten zullen uitgevoerd worden in de periode 2021 tot en met 2025. De projecten dragen bij aan de instandhouding van beheertypen zoals te zien op de beheertypenkaart. Deze projecten staan los van de projecten onder 4.2.3.

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

de secretaris,

de voorzitter,