Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veiligheidsregio Zeeland

Algemene rechtspositieregeling

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeiligheidsregio Zeeland
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingAlgemene rechtspositieregeling
CiteertitelAlgemene Rechtspositieregeling
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-10-2022nieuwe regeling

19-12-2013

bgr-2022-1071

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene rechtspositieregeling

Het Algemeen Bestuur van Veiligheidsregio Zeeland

 

besluit:

  • gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;

  • gelet op de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland

  • gelet op het bestuursbesluit van 2 februari 2012 betreffende rechtspositieregelingen en Sociaal Plan;

  • gelet op de verkregen instemming van het Bijzonder Georganiseerd overleg;

tot het vaststellen van de navolgende regeling en deze op te nemen in de arbeidsvoorwaardenregeling van Veiligheidsregio Zeeland

 

Algemene rechtspositieregeling

 

De arbeidsvoorwaarden van de medewerkers van de Veiligheidsregio Zeeland worden geregeld conform de volgende regelingen:

 

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten (CAR);

De daarbij behorende uitwerkingsovereenkomst (UWO);

Aanvullende lokale regeling (-en).

 

Artikel 1  

Voor de toepassing van de CAR en de UWO bij Veiligheidsregio Zeeland moet gelezen worden

voor de Raad: het Algemeen Bestuur;

voor het College van Burgemeester en Wethouders: het Dagelijks Bestuur.

 

In de onderhavige regeling moet onder medewerker worden verstaan:

de ambtenaar in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR.

Artikel 2  

De bepalingen van de UWO zijn op de medewerkers van toepassing, tenzij in lokale regelingen anders wordt bepaald.

Artikel 3  

Wijzigingen in de UWO die door partijen in het LOGA worden overeengekomen, en die één van de bepalingen uit deze verordening raken, zijn niet van toepassing tenzij daarover in de commissie voor georganiseerd overleg overeenstemming is bereikt.

Artikel 4  

Het in artikel 12:1:1 UWO, tweede lid genoemde minimum aantal medewerkers wordt vastgesteld op 5.

Artikel 5  

Lid 1

In afwijking van het bepaalde in artikel 12:2:1 UWO wordt het zinsdeel "dan nadat de commissie haar gevoelen over de conceptbesluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt" gelezen als "indien daarover geen overeenstemming bestaat met de commissie".

 

Lid 2

Van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd:

  • a.

    De onderwerpen waarin wordt voorzien door LOGA overleg van het college van arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met de centrales van over-heidspersoneel;

  • b.

    Sociale beleidspunten met een bredere maatschappelijke draagwijdte dan voor bij de organisatie werkende medewerkers alleen;

  • c.

    De onderwerpen die het budgetrecht van het Algemeen Bestuur aantasten, met dien verstande dat binnen de door het Algemeen bestuur vastgestelde budgetten de mogelijkheid tot overeenstemming te komen wel aanwezig is.

Reiskostenvergoedingen

Artikel 6  

Lid 1

De vergoeding van reis- en verblijfkosten van reizen in het belang van de dienst wordt vastgesteld volgens het Reisbesluit en de Reisregeling binnenland.

 

Lid 2

De medewerker heeft voor het maken van een dienstreis voorafgaande toestemming nodig van de leidinggevende.

 

Lid 3

De dienstreizen dienen in de regel met openbaar vervoer te worden gemaakt, tenzij anders is bepaald door de leidinggevende.

 

Lid 4

Indien de dienstreis naar het oordeel van de leidinggevende niet of niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer kan worden gemaakt, kan de leidinggevende aan de medewerker toestemming verlenen voor de dienstreis gebruik te maken van een eigen motorvoertuig.

 

Lid 5

Indien de dienstreis een bestemming heeft binnen Zeeland wordt aangenomen dat het gebruik van een openbaar middel van vervoer niet doelmatig is.

 

Lid 6

Reiskosten voor woon-/werkverkeer worden niet aangemerkt als dienstreis.

 

Lid 7

Verkeersovertredingen worden niet aangemerkt als reiskosten.

 

Lid 8

Tenzij een andere opdracht is gegeven, behoort een dienstreis via de meest optimale route te worden gemaakt.

Vergoedingen bij overwerk

Artikel 7  

 

Lid 1

Indien de dagelijkse werktijd van de medewerker op de dag waarop overwerk moet worden verricht met ten minste twee overwerkuren wordt verlengd en het dienstbelang naar het oordeel van de werkgever dientengevolge niet toelaat dat hij zijn maaltijd op de hiervoor bestemde tijd op de voor hem gebruikelijke plaats nuttigt, gelden de in de volgende leden vermelde regels.

 

Lid 2

Aan de medewerker wordt zo mogelijk een maaltijd door de werkgever verstrekt, met dien verstande, dat indien hij hiervoor heeft moeten betalen, hem de gemaakte kosten worden vergoed tot ten hoogste het bedrag van de vergoeding berekend op de voet van het derde lid.

 

Lid 3

Indien een voorziening als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is ontvangt de medewerker, indien vast staat dat hij een maaltijd in de daarvoor bestemde gelegenheid heeft genuttigd en betaald, een vergoeding gelijk aan de maaltijdvergoeding bij dienstreizen ingevolge het Reisbesluit binnenland.

 

Lid 4

Indien de medewerker geen maaltijd als vorenbedoeld heeft gebruikt, maar in verband met het overwerk niettemin kosten heeft moeten maken doordat hij zijn maaltijd niet op de voor hem gebruikelijke plaats heeft kunnen nuttigen, worden hem deze kosten vergoed tot ten hoogste het bedrag van de vergoeding berekend op de voet van het derde lid.

 

Verlof

Artikel 8  

De duur van het vakantieverlof als bedoeld in artikel 6:2 CAR en 6:2:1, eerste lid, UWO wordt vastgesteld op 165,6 uur.

Artikel 9  

Het in artikel 8 aangegeven basisverlof wordt verhoogd met 2, 3, 4, 5 of 6 maal 7,2 uur over het kalenderjaar waarin de medewerker de leeftijd van respectievelijk 40, 45, 50, 55 of 60 jaar bereikt, alsmede over de daaropvolgende kalenderjaren.

Artikel 10  

Naast de uren als bedoeld in artikel 4a:1 CAR kan de medewerker de werkgever ook verzoeken de hem op basis van artikel 9 toegekende verlofuren uit te betalen, met een maximum van 21,6 uren per jaar bij een volledige betrekking. Het bepaalde in artikel 4a:1 CAR, lid 4 en lid 5, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11  

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2013 en kan worden aangehaald als de 'Algemene Rechtspositieregeling'.

Namens het Algemeen Bestuur van Veiligheidsregio Zeeland vastgesteld op 19 december 2013

voorzitter

secretaris