Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Erfgoedverordening Schiedam 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Schiedam 2022
CiteertitelErfgoedverordening Schiedam 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam.

Deze verordening treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.16 van de Erfgoedwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

20-09-2022

gmb-2022-438521

22VR025

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Schiedam 2022

De raad van de gemeente Schiedam;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 mei 2022 en nummer BPR2100546 / 21INT00546;

 

gelet op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Erfgoedverordening Schiedam 2022

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid van deze verordening;

  • gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 19;

  • gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid van deze verordening;

  • minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

 

Paragraaf 2. Aanwijzing gemeentelijk beschermde cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 3. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5. Selectiecriteria

Burgemeester en wethouders stellen selectiecriteria vast voor de beoordeling van de monumentale waarde van monumenten en archeologische monumenten.

Artikel 6. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de in artikel 5 genoemde selectiecriteria.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 7. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet. De bekendmaking van dit voornemen bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding en een conceptbeschrijving van de monumentale waarde van het monument of archeologisch monument.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

  • 3.

    Zakelijk gerechtigden worden gedurende een termijn van zes weken na de bekendmaking van het voornemen tot aanwijzing in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het voornemen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 8. Kennisgeving zakelijk gerechtigden bij aanwijzing op verzoek

  • 1.

    Indien een belanghebbende verzoekt tot aanwijzing ingevolge artikel 6, eerste lid, worden zakelijk gerechtigden van dit verzoek op de hoogte gesteld.

  • 2.

    De zakelijk gerechtigden worden gedurende een termijn van zes weken na bekendmaking van het aanwijzingsverzoek in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het aanwijzingsverzoek bij burgemeester en wethouders in te dienen.

  • 3.

    Artikel 7 is niet van toepassing op een verzoek ingevolge het eerste lid.

Artikel 9. Voorbescherming

  • 1.

    Tot een definitief aanwijzingsbesluit is genomen, is de bescherming van paragraaf 4 van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    Een kennisgeving aan zakelijk gerechtigden als bedoeld in artikel 8 leidt niet tot voorbescherming als bedoeld in dit artikel.

Artikel 10. Advies commissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6, eerste lid, advies aan de commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen advies aan de commissie met betrekking tot een ingediende schriftelijke reactie als bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, tweede lid.

  • 3.

    De commissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 11. Beslistermijnen en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Bij een verzoek om aanwijzing door een belanghebbende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, besluiten burgemeester en wethouders binnen 26 weken definitief over aanwijzing.

  • 2.

    Buiten de in het eerste lid genoemde gevallen, besluiten burgemeester en wethouders binnen 14 weken na de bekendmaking van het voornemen ingevolge artikel 7, eerste lid, definitief over een aanwijzing, tenzij er een schriftelijke reactie is binnengekomen, die op grond van artikel 10, tweede lid, ter advisering aan de commissie moet worden voorgelegd. In dat geval besluiten burgemeester en wethouders binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de commissie.

  • 3.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 12. Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 13. Spoedaanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 10 wordt in dat geval aan de commissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

  • 3.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 14. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

  •  

Paragraaf 4. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 15. Verbodsbepaling en instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 16. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Burgemeester en wethouders vragen advies over een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument aan de commissie, bedoeld in artikel 10.

Artikel 18. Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

  •  

Paragraaf 5. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 19. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de commissie, bedoeld in artikel 10.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 20. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 19, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 21. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

Paragraaf 6. Handhaving en toezicht

Artikel 22. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 15 of met het bepaalde krachtens artikel 16, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 23. Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de toezichthouders en ambtenaren belast met monumenten- en erfgoedzaken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  •  

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 24. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam wordt ingetrokken.

Artikel 25. Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Schiedam 2022.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Schiedam, 20 september 2022

De voorzitter,

De griffier,

TOELICHTING

Algemene inleiding

 

De Erfgoedverordening wordt aangepast vanwege veranderde wetgeving; met name de Erfgoedwet. De Erfgoedwet integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de oude Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

 

Artikel 3.16 van de Erfgoedwet vormt de grondslag voor deze verordening. Dit artikel regelt de mogelijkheid voor de gemeenteraad tot de instelling van een erfgoedverordening. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029. Een erfgoedverordening ziet op het beheer en behoud van cultureel erfgoed binnen de desbetreffende gemeente, dat van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis. Burgemeester en wethouders houden een gemeentelijk erfgoedregister van het aangewezen cultureel erfgoed bij. Dit register wordt in deze verordening nu ook formeel geregeld.

 

Deze Erfgoedverordening gaat in hoofdzaak om de bescherming van het lokaal aangewezen erfgoed. Schiedam kent in 2021 ruim 350 gemeentelijke monumenten. De gemeente kent geen gemeentelijke beschermde stadsgezichten- of dorpsgezichten. Deze verordening biedt daartoe wel de mogelijkheid. De bescherming van erfgoed dat op rijksniveau (zoals de ruim 200 rijksmonumenten in Schiedam en de binnenstad die als rijksbeschermd stadsgezicht is aangewezen) is beschermd, wordt geregeld in landelijke wetgeving, zoals de Erfgoedwet (en op voet van het overgangsrecht in de Erfgoedwet nog enkele artikelen uit de Monumentenwet) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en straks de Omgevingswet.

 

Deze verordening ziet wat betreft de archeologie op de mogelijke aanwijzing en bescherming van gemeentelijke archeologische monumenten, niet op het geheel van de archeologie. De bescherming van archeologie wordt namelijk geregeld in de ruimtelijke ordening en is opgenomen in de bestemmingsplannen (straks het omgevingsplan). In de bestemmingsplannen staan de bepalingen opgenomen ten aanzien van de eventuele verstoring van archeologische verwachtingen en waarden in de bodem. Alle bestemmingsplannen in Schiedam voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Het aantal bepalingen ten aanzien van de archeologie is in deze verordening daarom beperkt ten opzichte van de gemeentelijke erfgoedverordening uit 2010.

 

De Omgevingswet

 

In de Omgevingswet wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Omgevingswet.

 

Deze verordening bevat de paragrafen:

  • 1.

    algemene bepalingen

  • 2.

    aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 3.

    aanwijzing gemeentelijke monument

  • 4.

    bescherming gemeentelijk monument

  • 5.

    aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 6.

    handhaving en toezicht

  • 7.

    slotbepalingen

Artikelsgewijze toelichting

 

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Overal waar in deze verordening en toelichting gemeentelijke monumenten, gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten worden genoemd, gaat het om de officiële, bij besluit van burgemeester en wethouders en/of de raad aangewezen beschermde gemeentelijke monumenten en/of beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

 

Kerkelijke monumenten betreffen onroerende zaken die daadwerkelijk in gebruik zijn voor een religieuze functie en ook zo zijn bestemd. Gebouwen die oorspronkelijk voor een religieuze functie zijn gebouwd, maar inmiddels een andere functie hebben, vallen hier niet onder.

 

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, vierde lid, van de Erfgoedwet (zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Omgevingswet) en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het beschermde cultureel erfgoed. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen gemeentelijke monumenten en gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over beschermde rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht. Het register is een basis voor de toekomstige omgevingsplannen.

 

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

 

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.]

 

Artikel 5. Selectiecriteria

Bij de aanwijzing van gemeentelijke monumenten is het van belang dat een uniform beoordelingskader wordt gehanteerd. In Schiedam worden hiervoor zogenaamde selectiecriteria gebruikt. Deze zijn vastgesteld door burgemeester en wethouders bij besluit d.d. 31 mei 2022 (22BIJ00890). De selectiecriteria vallen uiteen in architectuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde, cultuurhistorische waarde, gaafheid en zeldzaamheid.

 

Artikel 6. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van beschermd gemeentelijk monument aan een monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Zaken of terreinen die al een status van beschermd rijksmonument of provinciaal monument hebben, komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking.

 

Artikel 7. Voornemen tot aanwijzing

Dit artikel regelt de procedure om zakelijk gerechtigden op een goede manier over de voorgenomen aanwijzing te informeren en hen de kans te geven om hierop te reageren en hun belangen kenbaar te maken. Op deze wijze kunnen burgemeester en wethouders invulling geven aan een goede belangenafweging rond de aanwijzing. Om die reden nemen burgemeester en wethouders eerst een besluit het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument kenbaar te maken.

 

De zakelijk gerechtigden dienen zo goed mogelijk te worden geïnformeerd over de grondslag van het voornemen om een onroerende zaak de status van gemeentelijk monument toe te kennen. Om die reden wordt hen in ieder geval een concept omschrijving toegestuurd, waarin, aan de hand van de selectiecriteria, een voorlopige waardestelling wordt gegeven. De zakelijk gerechtigden kunnen vervolgens binnen zes weken reageren.

 

Voor kerkelijke monumenten gelden speciale regels met het oog op de bescherming van de vrijheid van godsdienst. Doel van het overleg is om in kaart te brengen of er mogelijke beperkingen volgen voor het liturgisch gebruik van het gebouw.

 

Artikel 8. Kennisgeving zakelijk gerechtigden bij aanwijzing op verzoek

Artikel 6 geeft de mogelijkheid aan belanghebbenden om een verzoek te doen tot aanwijzing van een onroerende zaak als monument. In dat geval wil de gemeente betrokken zakelijk gerechtigden van dit verzoek op de hoogte stellen en in de gelegenheid stellen hier schriftelijke reactie op te geven. Deze wordt dan meegewogen in het besluitvormingsproces. Burgemeester en wethouders nemen een direct besluit over de aanvraag, zonder eerst tot een voornemen tot aanwijzing te besluiten. De reden hiervoor is dat de zakelijk gerechtigde al in het proces is betrokken.

 

Artikel 9. Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming vanaf het moment dat de zakelijk gerechtigden op grond van artikel 7 op de hoogte zijn gesteld van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument. Deze voorbescherming voorkomt dat kwaadwillende eigenaren tussentijds monumentale waarden teniet doen om zo definitieve aanwijzing te frustreren. Voorbescherming geldt niet op basis van een kennisgeving als bedoeld in artikel 8, omdat burgemeester en wethouders op dat moment nog geen besluit heeft genomen of de onroerende zaak als monument dient te worden beschermd. De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 juli 2022).

 

Artikel 10. Advies commissie

In het aanwijzingsproces is onafhankelijke advisering van groot belang. Om die reden liggen adviezen van de commissie ten grondslag aan de besluitvorming. De commissie adviseert in ieder geval over het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument. In het geval dat een zakelijk gerechtigde een zienswijze indient tegen het voornemen, adviseert de commissie ook over deze zienswijze, alvorens burgemeester en wethouders een definitief besluit nemen.

 

Onder de Omgevingswet zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Monumenten en Uiterlijk van bouwwerken.

 

Artikel 11. Beslistermijnen en inhoud aanwijzingsbesluit

Dit artikel regelt de termijnen waarbinnen de besluitvorming rond de aanwijzing van monumenten plaatsvindt. Indien het initiatief van een belanghebbende uitgaat, zal ook een gemeentelijk onderzoek moeten plaatsvinden naar de monumentwaardigheid van het voorgedragen object. Om die reden is een termijn van 26 weken gehanteerd waarbinnen burgemeester en wethouders een besluit nemen. Er geldt in de tussentijd geen voorbescherming.

 

In het geval dat de aanwijzing op eigen initiatief van burgemeester en wethouders worden opgestart, zullen de zakelijk gerechtigden van het voornemen daartoe conform artikel 7 op de hoogte worden gesteld. Indien er geen zienswijze door de zakelijk gerechtigden wordt ingediend, dan nemen burgemeester en wethouders binnen 14 weken na de bekendmaking van het voornemen een definitief besluit..

 

In het geval een zakelijk gerechtigde na de bekendmaking van het voornemen wel een zienswijze kenbaar maakt, is een advies van de commissie noodzakelijk. Burgemeester en wethouders beslissen dan uiterlijk binnen acht weken nadat zij dit advies ten aanzien van de zienswijze hebben ontvangen.

 

Artikel 12. Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van een besluit op grond van de Awb. Het aanwijzingsbesluit wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak. Hier staat dan bezwaar en beroep tegen open.

 

Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister. De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. De aanwijzing zal ook worden ingeschreven in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 13. Spoedaanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen snel tot een voorlopige aanwijzing over te gaan. Hierbij wordt niet vooraf een zienswijze van de zakelijk gerechtigden gevraagd en ook niet een advies van de commissie.

 

De bescherming van paragraaf 4 van deze verordening geldt vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het besluit tot voorlopige aanwijzing. Net als tegen de normale aanwijzing kan ook tegen deze voorlopige aanwijzing op grond van de Awb bezwaar worden ingediend. Een bezwaarschrift heeft geen opschortende werking.

 

Wanneer beoordeeld wordt dat tot definitieve aanwijzing zal worden overgegaan, wordt alsnog de normale procedure gevolgd. Dit betekent dat de zakelijk gerechtigde alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen, zoals bepaald in artikel 7. Ook wordt de commissie, bedoeld in artikel 10, alsnog ingeschakeld. Als de aanwijzing definitief wordt loopt de bescherming door. Als er uiteindelijk geen definitieve aanwijzing plaatsvindt, vervalt de bescherming na 26 weken.

 

Artikel 14. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen kunnen aanbrengen in het register. Deze wijzigingen dienen van ondergeschikte betekenis te zijn of in lijn te liggen van artikel 16 lid 2 sub b. In dat artikel wordt immers bepaald dat er geen vergunningplicht geldt voor inpandige wijzigingen als daar geen monumentaal belang mee wordt geschaad. In het register kan dan de constatering dat er geen monumentale waarden inpandig zijn aangetroffen worden toegevoegd. Bij fundamentele wijzigingen dient een hernieuwde procedure te worden doorlopen.

 

Dit artikel bepaalt verder dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan.

 

Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister. Een monument is nooit gelijktijdig een gemeentelijk monument én een rijksmonument of provinciaal monument.

 

Artikel 15. Verbodsbepaling en instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Omgevingswet geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 16. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel heeft betrekking op de vergunningplicht bij werkzaamheden aan beschermde gemeentelijke monumenten en is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo). Vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 is dit artikel inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven.

Het artikel voorziet in vergunningsvrije activiteiten. Bij het bepalen of een vergunning nodig is voor de activiteit wijzigen van een monument hanteert de Gemeente de uitgangspunten die de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed hiervoor heeft opgesteld. Voor normaal onderhoud, dus onderhoud waardoor het monument niet wijzigt, is geen vergunning nodig. Denk aan het licht opschuren en schilderen in dezelfde kleur, het vervangen van kapotte ruiten of het vervangen van wat dakpannen. Het verfsysteem, type glas en de dakpannen moeten wel gelijk zijn aan het bestaande werk. Voor werkzaamheden die verder gaan dan normaal onderhoud is wel een vergunning nodig. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het geheel verwijderen van oude verflagen en daarna schilderen in een afwijkend verfsysteem. Ook voor het geheel vervangen van voegwerk, houtwerk (bijvoorbeeld een heel raamkozijn) en stucwerk is een vergunning vereist.

 

Ook wijzigingen aan recente bouwdelen die de monumentale waarde van het pand niet raken, zijn vergunningvrij. Denk aan het vernieuwen van een trap, keuken of badkamer van na 1965, of een recente scheidingswand of verlaagd plafond. Bij twijfel of een bouwdeel monumentale waarde heeft worden eigenaren uitgenodigd contact op te nemen met de ambtenaren monumentenzorg van de gemeente Schiedam.

 

Het laatste artikellid creëert de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om nadere regels vast te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van de vergunningplicht. Hierbij gaat het over het algemeen om lichte wijzigingen aan beschermde gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Met name (onderdelen van) het onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat eigenaren niet voor relatief eenvoudige wijzigingen (bijvoorbeeld met betrekking tot de kleurstelling of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de eigenaar geen vergunning hoeft aan te vragen.

 

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Burgemeester en wethouders vragen advies aan de commissie over de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een beschermd gemeentelijk monument. Dit advies wordt integraal met een eventueel advies welstand gegeven.

 

Artikel 18. Weigeringsgronden

Dit artikel bepaalt dat, op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt, rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

 

Artikel 19. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Bescherming van een individueel pand is soms niet afdoende, omdat de monumentale erfgoedwaarde juist is gelegen in het geheel / ensemble van met elkaar samenhangende onroerende zaken. Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, zodat zo’n ensemble beschermd kan worden. Voordat een voorstel hiertoe aan de raad wordt voorgelegd, vragen burgemeester en wethouders advies aan de commissie. Beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten worden geregistreerd in het gemeentelijk erfgoedregister.

Gebieden die op grond van de Erfgoedwet dan wel een provinciale monumentenverordening zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht kunnen niet door de gemeenteraad als zodanig worden aangewezen.

 

Artikel 20. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt dat bij wijziging van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Dat betekent dat de commissie hierover adviseert. Dit is alleen dan niet van toepassing op moment dat het een wijziging van ondergeschikte betekenis is of als het ensemble waaraan de status gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven teniet is gegaan. In dat geval kan het wijzigen of afvoeren zonder advies worden afgedaan. Bij wijzigingen van ondergeschikte betekenis kan worden gedacht aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Voorts is in dit artikel bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht.

 

Artikel 21. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van een verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Omgevingswet regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

 

Artikel 22. Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Omgevingswet en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Omgevingswet). Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

 

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

 

Artikel 22 verwijst naar de artikelen 15 en 16, derde lid. Artikel 15 bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 16, derde lid, geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

 

Artikel 23. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

 

Artikel 24. Intrekken oude verordening

Artikel 26 bepaalt wanneer deze verordening in werking treedt. Vanaf dat moment is de oude erfgoedverordening uit 2010 ingetrokken.

 

Artikel 25. Overgangsrecht

Dit artikel regelt het overgangsrecht van de oude naar de nieuwe verordening. De status van reeds bestaande beschermde gemeentelijke monumenten blijft van kracht na vaststelling van de nieuwe verordening.

Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld op basis van de oude verordening.

 

Artikel 26. Overgangsrecht

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening. Het moment van inwerkingtreding wordt gekoppeld aan het moment waarop de wet in werking treedt.