Organisatie | Son en Breugel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening bekostiging leerlingenvervoer Son en Breugel 2022 |
Citeertitel | Verordening bekostiging leerlingenvervoer Son en Breugel 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | Verordening bekostiging leerlingenvervoer Son en Breugel 2022 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2022 | Nieuwe regeling | 22-09-2022 | 1401029 |
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
ontwikkelingsperspectief: een voor de leerling van het primair onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel voortgezet onderwijs vastgesteld plan als bedoeld in artikel 40a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 41a van de Wet op de expertisecentra of artikel 26 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door het bevoegd gezag en na op overeenstemming gericht overleg met de ouders is opgesteld;
reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning dan wel de opstapplaats en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning dan wel de opstapplaats, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;
vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer, eigen gemotoriseerd vervoer of vervoer per fiets tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
Deze verordening heeft tot doel op basis van een beoordeling op grond van in de verordening bepaalde criteria en op basis van een onderzoek naar de individuele situatie van de leerling een gehele of gedeeltelijke bekostiging toe te kennen aan de ouders voor het goedkoopst passend vervoer van de leerling van de woning dan wel de opstapplaats naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor de leerling en terug, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan in de gemeente waar de leerling zijn woning heeft, door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling ondertekend papieren of digitaal formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.
Artikel 6. Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening
Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.
Artikel 7. Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening
Als de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Het college deelt het besluit schriftelijk mee aan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling.
In afwijking van het eerste lid wordt geen afstandsgrens gehanteerd wanneer aan het college genoegzaam is aangetoond dat het een gehandicapte leerling betreft. Zo nodig kan het college hierover advies vragen aan een onafhankelijk medisch deskundige. De deskundige betrekt in zijn advies de mogelijkheden van de gehandicapte leerling om zelfstandig, al dan niet met begeleiding, met de fiets of het openbaar vervoer te reizen.
Artikel 11. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen dan wel wanneer een deskundige hiertoe adviseert.
Artikel 14. Andere vergoedingen
De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.
Artikel 15. Schooltijden en wachttijden
Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet bekostigd, tenzij de ouders bewijs overleggen waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerplichtige leerling de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.
Artikel 16. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
§ 4 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs
Artikel 17. Verstrekking van de vervoersvoorziening
Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer het eventuele persoonlijk vervoersontwikkelingsplan of vervoersadviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.
Artikel 19. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.
In afwijking van de bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zoals bedoeld in het tweede lid, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, indien de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets.
Artikel 20. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 18 of 19 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 19 en naar het oordeel van het college en gelet op het advies van de deskundige, begeleiding van de leerling door ouders of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
Artikel 21. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, als aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. De kilometervergoeding voor eigen vervoer is opgenomen in de jaarlijkse publicatie van de VNG 'Basisnormbedragen Leerlingenvervoer'.
Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 27.900,- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 9 bepaalde afstand te boven gaan.
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 9 bepaalde afstand, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 27.900,-.
De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 9 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Het bedrag van € 27.900,- genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 27.900,-.
Artikel 23. Financiële draagkracht
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor primair onderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.
De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.
De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.
Artikel 24. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie
Met inachtneming van artikel 11 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze paragraaf.
Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.
Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
Artikel 25. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan een deskundige.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 september 2022.
DE RAAD VOORNOEMD,
De voorzitter, Hans Gaillard
De griffier, Moniek Weerts
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een beroep doen op de Verordening bekostiging leerlingenvervoer.
De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) en artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC), heet het 'de bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek'. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs die zijn aangesloten bij samenwerkingsverbanden primair of voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2.
De Verordening bekostiging leerlingenvervoer 2022 geeft uitvoering aan de taakstelling van de gemeentebesturen.
Inhoud en indeling verordening
Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft.
De verordening volgt de indeling van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs: primair onderwijs en voortgezet onderwijs.
In de verordening wordt het begrip 'vervoersvoorziening' gehanteerd. Dat houdt in dat er niet altijd sprake is van een kostendekkende betaling. Zo is ook een voorziening mogelijk in de vorm van aangepast vervoer, dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.
Het college bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter te allen tijde passend te zijn.
Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn structurele handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zelfs niet met begeleiding, komt hij in aanmerking voor aangepast vervoer.
Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De bekostiging van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen. Het college kan toestemming weigeren op grond van de kosten.
Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage
De gemeente kan ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een drempelbedrag in rekening brengen. De ouderlijke bijdrage is hierbij gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. In de verordening is deze grens vastgesteld op zes kilometer. De ouderlijke bijdrage is dan gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over deze afstand. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht.
Daarnaast kan de gemeente een bijdrage vragen aan ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken die meer dan 20 kilometer van de woning is gelegen. Deze bijdrage is afhankelijk van de draagkracht en wordt per gezin geheven.
Artikel 1. Begripsomschrijving
De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. Het verdient aanbeveling de ouders bij de aanvraag te informeren over de wijze waarop de afstand wordt gemeten.
De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ((hierna: ABRvS) 12 juni 1995, nr. R03.93.5575). Ook kan de route — en daarmee de afstand — op de heenweg verschillen van die van de terugweg, volgens een uitspraak van de ABRvS (27 december 1989, nr. R03.88.7309).
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de WPO). In het derde lid van artikel 39 van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.
Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking WPO). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.
Scholen zijn verplicht een ontwikkelingsperspectief op te stellen voor leerlingen in het speciaal basisonderwijs, het speciaal onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, het praktijkonderwijs (hierna: pro) én voor leerlingen, die in het regulier basis- en voortgezet onderwijs extra ondersteuning krijgen. Het in overleg met ouders opgestelde ontwikkelingsperspectief bevat onderwijsdoelen en het uitstroomprofiel (vervolgonderwijs, arbeidsmarkt- gericht en dagbesteding).
Artikel 18a, negende lid, van de WPO en artikel 17a, negende lid, van de WVO bepalen, dat samenwerkingsverbanden en gemeenten een Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) moeten voeren
over het ondersteuningsplan. Daarnaast is overleg mogelijk over de aansluiting tussen de ondersteuning in het onderwijs en de (jeugd)zorg, leerlingenvervoer, leerplicht en onderwijshuisvesting. Het overleg moet leiden tot een goede afstemming en samenwerking tussen het samenwerkingsverband en de gemeente.
Bij de definiëring van het begrip 'openbaar vervoer' is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de zinsnede 'volgens een dienstregeling'; zodoende kan ook de regiotaxi desgewenst als een vorm van openbaar vervoer worden beschouwd. In de verordening is de begripsomschrijving uitgebreid met 'veerdienst'.
Een van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats. Een reistijd naar de opstapplaats van dertig minuten achtte de ABRvS alleszins redelijk (26 februari 1992, nr. R03.89.0419/83¬107).
De omschrijving volgt de begripsbepalingen van de WPO en de WEC.
Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip 'ouders'.
De omschrijving van het begrip 'reistijd' is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van school te vervoeren. Immers, wanneer de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer (artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a).
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo'n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit. Deze periode vond ook de ABRvS redelijk (5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Onder 1°: Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a van de WPO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.
Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
Onder 2 °: Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a van de WVO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.
Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
Speciaal onderwijs: In de WEC gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
De WEC onderscheidt de volgende clusters:
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps, Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip 'school'.
Voortgezet onderwijs: In de WVO gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en praktijkonderwijs (hierna: pro).
Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC).
Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als 'school'.
Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke of geestelijke toestand zijn aangewezen op een bepaalde school.
In de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de WPO). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.
De WVO kent een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, zesde lid, van de WVO). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.
Vooralsnog bepaalt de regionale verwijzingscommissie de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs (artikel 10g van de WVO) en beslist of een leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen (artikel 10e van de WVO). Met ingang van 1 augustus 2015 wordt het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs in het passend onderwijs geïntegreerd; dan beslist het samenwerkingsverband of een leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de WEC).
Indien de gemeente opstapplaatsen hanteert, is dit in de verordening opgenomen. Zie ook de toelichting op artikel 1 onder 'opstapplaats'.
Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd.
Met afwijkende roosters, zoals deze voorkomen in het voortgezet onderwijs, kan in beginsel geen rekening gehouden worden. De vervoerskosten zouden dan te hoog oplopen. Soms zijn, in overleg met leerlingen, ouders en de school, bepaalde vervoersarrangementen en -combinaties mogelijk, waarbij dan de leerlingen beurtelings een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.
De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de
begripsbepaling 'vervoersvoorziening' is dit nader uitgewerkt.
Onder 'woning' wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.
Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.
Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt in beginsel niet onder het begrip 'woning'.
Ouders dienen een aanvraag voor een vervoersvoorziening in bij het college.
Een meerderjarige en handelingsbekwame leerling kan dit ook zelf doen. De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan een logeeradres zijn waar de leerling op vaste dagen verblijft.
Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat een redelijke termijn waarbinnen een beschikking wordt gegeven in ieder geval is verstreken na acht weken.
Wanneer de termijn door omstandigheden niet haalbaar is, kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn moet een beschikking door het college zijn afgegeven. Als ook de verdagingstermijn onvoldoende is, moet een beschikking worden afgegeven.
Een beschikking treedt pas in werking als deze bekend is gemaakt (artikel 3:44 van de Awb). De termijnen in artikel 3 zijn inclusief de tijd die nodig is om de beschikking aan aanvragers bekend te maken.
Het is mogelijk bezwaar te maken tegen een besluit van de gemeente, tegen het feit dat de gemeente te laat beslist en tegen het verdagen van een besluit. Dit moet binnen zes weken worden ingediend. Als de termijnen uit de verordening overschreden worden, is bezwaar en beroep op basis van artikel 6:2 van de Awb mogelijk. Het bezwaar en beroep is niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12, eerste lid, van de Awb). Het bezwaar- of beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard wanneer het onredelijk laat is ingediend (artikel 6:12, derde lid, van de Awb).
Onder gegevens wordt verstaan eventuele verklaringen en bewijsstukken. Voorbeelden zijn een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring rijksinspecteur van de belasting of een verklaring van overwegende bezwaren. Huisartsen zijn hiervan uitgezonderd, omdat de Landelijke Huisartsen Vereniging in haar richtlijn heeft opgenomen, dat huisartsen deze verklaringen niet mogen verstrekken. Het schaadt mogelijk de relatie met de patiënt en daar werken huisartsen liever niet aan mee. De gemeente kan zelf een onafhankelijke deskundige inschakelen. Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht deze gegevens te overleggen als deze relevant zijn voor de beslissing.
De gegevens moeten juist en volledig zijn. Het college bepaalt of dat het geval is.
Wanneer nodig worden ouders in de gelegenheid gesteld om binnen een door het college te bepalen termijn het aanvraagformulier aan te vullen of te corrigeren. Wanneer ouders geen gebruik maken van deze gelegenheid, maakt het college de afweging of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb moet aan de aanvrager bekend gemaakt worden wanneer de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzing niet louter kunnen beroepen op een onjuist of onvolledig ingevuld aanvraagformulier. Bij de beoordeling moet de gemeente mede betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is (ABRvS 9 november 1989, nr. R03.89.5831/56535).
Op de verstrekte gegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing. De verstrekte persoonsgegevens mogen uitsluitend worden gebruikt voor het behandelen van de aanvraag en de organisatie van het vervoer en of de bekostiging.
Een toegekende vervoersvoorziening kan bestaan uit een bekostiging aan de ouders of door de gemeente verzorgd aangepast vervoer in de vorm van busvervoer of een taxi(busje).
De ingangsdatum van een bekostiging is in principe gelijk aan de in het aanvraagformulier verzochte ingangsdatum. Deze kan niet zijn gelegen vóór de datum waarop de aanvraag door de gemeente is ontvangen.
Bekostiging met terugwerkende kracht is niet mogelijk.
Bij aangepast vervoer kan het inschakelen van een vervoerder enige tijd kosten (onder b).
Artikel 5. OOGO met het samenwerkingsverband
In de Wet passend onderwijs is bepaald dat samenwerkingsverbanden OOGO voeren met gemeente(n) over het ondersteuningsplan. Het beleid van samenwerkingsverbanden en gemeenten kan over en weer gevolgen hebben.
Het leerlingenvervoer kan bij het OOGO ter sprake kan komen. In het ondersteuningsplan staat welke scholen extra ondersteuning bieden en welke tussenvoorzieningen er zijn. Dit kan gevolgen hebben voor het leerlingenvervoer.
Het is voor de gemeente niet altijd duidelijk wat een kind op het gebied van zelfstandig reizen kan. Het onderzoek daar naar is belangrijk bij de behandeling van een aanvraag. De mening van ouders en het advies van de school zijn niet altijd voldoende. Soms is onafhankelijk onderzoek, op kosten van de gemeente, noodzakelijk. Adviezen kunnen worden gegeven door een pedagogisch deskundige, ambulante begeleider van de leerling, directeur van de school, samenwerkingsverband, jeugdgezondheidsdienst, geneeskundige dienst, een sociaal-medische adviesdienst, medicus gespecialiseerd in de betreffende handicap, orthopedagoog, kinderpsycholoog, e.a.
Het college spreekt met het samenwerkingsverband een periodiek uitvoerend overleg af. In dit overleg houden beiden elkaar op de hoogte van de ontwikkelingen in beleid en uitvoering. Wanneer het samenwerkingsverband een leerling naar een school verwijst waardoor de leerling ver moet reizen, bespreken partijen wat gedaan wordt om dit onderwijsaanbod dichter bij huis te organiseren.
Artikel 6. Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening
De hoogte van deze eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en school (zie de artikelen 22 en 23). Wanneer de ouders de bijdrage weigeren te betalen of nalatig zijn, leidt dit tot het stopzetten van de bekostiging of het taxivervoer. De eigen bijdrage geldt alleen voor het basisonderwijs en speciaal basisonderwijs, ongeacht de vervoersvorm.
De verantwoordelijkheid voor schoolbezoek ligt op grond van de Leerplichtwet altijd bij de ouders en is hierin nog eens expliciet vastgelegd. Ouders kunnen deze verantwoordelijkheid niet op- of overdragen aan de gemeente.
Het college legt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de termijn van de verstrekking vast in de beschikking. Wanneer te verwachten is dat de lichamelijke of geestelijke toestand van de leerling niet wijzigt en deze dus aan de criteria blijft voldoen streven we naar een toekenning voor meerdere schooljaren of de hele schoolperiode. Wanneer wel verandering wordt verwacht, wordt voor een kortere periode verstrekt. De eigen bijdrage wordt jaarlijks vastgesteld op basis van recente inkomensgegevens.
Artikel 7. Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening
Ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de vervoersvoorziening zo snel mogelijk door te geven aan het college. Het college kan ook zelf wijzigingen constateren die van invloed zijn op de vervoersvoorziening. Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:
Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere wijziging in het woonadres van de leerling, verandering van school, het adres van de school, andere schooltijden, de reistijd in het openbaar vervoer en wijziging in de gezinssituatie, in verband met begeleiding.
Aan ouders kan een eigen bijdrage worden gevraagd (zie de artikelen 22 en 23).
Een wijziging in het inkomen van ouders heeft in principe geen invloed op de bekostiging voor datzelfde jaar. Wanneer sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college de bekostiging aanpassen.
Het college kan een leerling de toegang tot het aangepast vervoer ontzeggen, wanneer deze herhaaldelijk door onaangepast gedrag of anderszins de orde verstoort of de veiligheid van het voertuig en inzittenden in gevaar brengt.
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling tijdens het aangepast vervoer ligt bij de ouders. Zij krijgen de gelegenheid hun kind te begeleiden bij het vervoer. Wanneer het gedrag beïnvloedbaar is door begeleiding, is er geen reden om de leerling individueel te vervoeren.
Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Onaanvaardbaar gedrag kan een reden zijn om de vervoersvoorziening stop te zetten. Onaanvaardbaar is gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Voorbeelden zijn beschadiging van het interieur van de taxi(-bus), mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc.
Voordat daar consequenties aan worden verbonden gaat het college na of het gedrag verwijtbaar is. Vanwege een aandoening is bepaald gedrag soms niet verwijtbaar. In dat geval wordt beoordeeld of een andere vervoersvoorziening, zoals eigen vervoer, passend is.
Ten onrechte genoten bekostiging kan op grond van het zesde lid worden teruggevorderd (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).
Artikel 4, achtste lid, van de WPO en artikel 4, zevende lid, van de WEC stellen dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Artikel 4, zevende lid, van de WPO stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. De afstand wordt per route voor de heen- en terugweg bepaald.
Een combinatie van afstandsgrens en leeftijdscriterium is op grond van de wet niet mogelijk (artikel 4, achtste en negende lid, van de WPO en artikel 4, zevende en achtste lid, van de WEC). Een voor de hand liggend onderscheid in afstand tussen jongere en oudere kinderen is niet toegestaan. De afstandsgrens kan wel per schoolsoort verschillen.
Volgens artikel 4, het vierde lid, van de WEC en artikel 4, eerste lid, van de WVO komen leerlingen alleen voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen of vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Voor het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 4, vierde lid, van de WEC) en het regulier voortgezet onderwijs (artikel 4, eerste lid, van de WVO) geldt dat alleen gehandicapte leerlingen recht hebben op een vervoersvoorziening. Om te beoordelen of een leerling door zijn handicap beperkt is om zelfstandig te reizen kan advies van een onafhankelijke deskundige nodig zijn.
Artikel 10. Aanwijzing opstapplaats
Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.
In de uitspraak van 26 februari 1992 (nr. R03.89.0419/83-107) acht de Afdeling het redelijk dat de gemeente opstapplaatsen opstelt vanaf waar de leerling van het vervoer gebruik kan maken. De Afdeling vindt de reistijd, die niet meer dan dertig minuten bedraagt, alleszins redelijk. Hiermee is echter nog niet aangegeven wanneer de Afdeling de reistijd niet meer redelijk acht.
Wanneer gekozen wordt voor het aanwijzen van opstapplaatsen, dan is het van belang dat de gemeente daarbij let op de af te leggen afstand van huis naar de opstapplaats. Hierbij kan in ieder geval gedacht worden aan bestaande halteplaatsen binnen een loopafstand van dertig minuten, waar en beschutte halteplaats aanwezig is (mede in verband met de weersomstandigheden). Het feit alleen dat de halte aan een drukke verkeersweg ligt en dus niet veilig genoeg zou zijn voor een leerling, is niet voldoende om af te zien van het aanwijzen van opstapplaatsen. Van ouders mag in dergelijke gevallen verwacht worden, dat zij hun kind begeleiden tot ten minste het moment dat hun kind in het voertuig is gestapt (zie ABRvS 24 augustus 1992, nr. R03.90.1504/83-105).
Wanneer een verzoek om een tegemoetkoming van de vervoerskosten wordt ingediend, blijft de afstand tussen de woning en de school relevant; het instellen van opstapplaatsen verandert daar niets aan. Dit betekent dat ouders die op bijvoorbeeld negen kilometer van de school wonen terwijl de gemeente op zes kilometer afstand een opstapplaats heeft ingesteld, recht hebben op bekostiging van het vervoer (en eventueel begeleiding) over de resterende drie kilometer. Ook blijft het berekenen van de reistijd zoals dat nu geldt onverkort intact. Met andere woorden: de tijdsduur die gemoeid is met het bereiken van de opstapplaats telt mee als reistijd als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder a.
Wanneer het voor ouders onmogelijk is om de leerling naar de opstapplaats te begeleiden, dan wijst het college geen opstapplaats aan. Om te bepalen hoe ouders dit dienen aan te tonen zie artikel 20, eerste lid, onder c.
Wanneer het vervoer niet goedkoper, maar zelfs duurder wordt, door het organiseren van opstapplaatsen, wijst het college geen opstapplaatsen aan. Het behaalt dan niet de efficiency, die het beoogt.
Artikel 11. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Op grond van de artikelen 4 van de WPO, de WEC en de WVO moet de raad in de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school eerbiedigen. In deze artikelen is bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Een toegankelijke school is de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
Als dichtstbijzijnde school wordt aangemerkt de school die qua afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.
Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van de gewenste richting, verder van de woning is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten van het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten geen bekostiging te verstrekken, als vervoer aanwezig is waardoor de kosten voor de gemeente gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt.
Wanneer vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper is (of even duur), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd.
Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, van de WPO moet het vervoer naar de dichtstbijzijnde speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband worden bekostigd. Dat is niet altijd de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs. Het is mogelijk dat er een school buiten het samenwerkingsverband dichterbij de woning is gelegen. Het samenwerkingsverband beoordeelt of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het eigen samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO).
Een 'toelaatbaarheidsverklaring' voor een speciale school voor basisonderwijs afgegeven door het samenwerkingsverband, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de WPO). In de praktijk kan het voorkomen dat leerlingen geplaatst worden op een speciale school voor basisonderwijs buiten het samenwerkingsverband.
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen).
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip 'richting' gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, lederwijsscholen etc.
De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar het kind is aangemeld niet zelf de nodige onderwijsondersteuning kan bieden, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een school te vinden die wel passend onderwijs kan bieden. Wanneer plaatsing in het regulier onderwijs niet haalbaar is kan (voortgezet) speciaal onderwijs worden aangeboden.
Hierbij is het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden. In het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband staat welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe scholen samen een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen bieden, hoe verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren.
Het college kan besluiten om een vergoeding te verstrekken naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke en door het samenwerkingsverband geadviseerde school. De noodzaak van het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school moet overtuigend worden aangetoond aan het college, bijvoorbeeld door een onderbouwing van het samenwerkings- verband of onderzoek.
Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Wanneer de leerling een vervoersvoorziening heeft naar de school waar hij staat ingeschreven, dan is er in principe ook aanspraak op vervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, als deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het betreft vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Artikel 12. Vervoersvoorziening naar stageadres
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC).
Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als 'school'. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
Voor stagevervoer dienen de ouders van de leerling of de school een schriftelijk verzoek in te dienen bij het college. In het verzoek moet staan dat de lopende toekenning tijdelijk gewijzigd wordt.
Het college kan daarbij vragen om een stageovereenkomst. Aangezien stage in feite een verlenging van de schoolactiviteit is, komen de dagen en tijden, waarvoor de vervoersvoorziening wordt verstrekt overeen met de reguliere schooltijden.
Naar analogie van 'dichtstbijzijnde toegankelijke school' wordt slechts een vervoersvoorziening verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke stage en naar één stage-locatie.
De gemeente kan tijdens het overleg scholen er op attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen kan hebben voor gemeenten. Scholen kunnen dit aspect dan mee laten wegen door een stageplek te zoeken zo dicht mogelijk bij huis, of op de route van het leerlingenvervoer.
Artikel 13. Vervoersvoorziening naar buitenschoolse opvang
Het leerlingenvervoer richt zich in eerste instantie op een vergoeding van de vervoerskosten verbonden aan het vervoer tussen de woning en school.
Het college staat onder bepaalde voorwaarden toe dat de leerling op een adres van een erkende buitenschoolse opvanglocatie (bso) wordt afgezet na schooltijd. Bso's die geregistreerd zijn in het Landelijk Register Kinderopvang, niet zijnde gastouderopvang, worden geaccepteerd. Enkel vervoer na schooltijd, en niet vóór schooltijd, wordt geaccepteerd en bekostigd door de gemeente. Andere reisbestemmingen, zoals locaties voor (medische) behandeling, begeleiding, hobby of sport vallen niet onder de werking van deze verordening.
Artikel 14. Andere vergoedingen
Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen. Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die — op aanvraag — aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.
Artikel 15. Schooltijden en wachttijden
Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap maar een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan tijdens schooltijd worden vervoerd. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders moeten een verzoek om een vervoersvoorziening op afwijkende tijden onderbouwen door:
In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind.
Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) vallen buiten het leerlingenvervoer.
In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook dan vindt het vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het college kan bij aangepast vervoer een wachttijd hanteren, waarbij leerlingen op elkaar wachten of eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.
De gemeente probeert zoveel mogelijk om leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren, wanneer de begin- en/of eindtijden ongeveer hetzelfde zijn (zie artikel 1 het begrip 'reistijd').
Artikel 16. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Een aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Dit hoeft niet de gemeente te zijn waar de leerling is ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Als de leerling door een crisissituatie gedurende een korte periode (zes weken) in een andere gemeente verblijft, zijn eigen school blijft bezoeken en een vervoersvergoeding kreeg naar deze school, dan wordt dit verblijf tijdelijk aangemerkt als verblijf in de gemeente.
Voor de feitelijke vervoer maakt het college afspraken met de gemeente waarin de leerling tijdelijk verblijft. Als het verblijf langer dan zes weken duurt moet een vervoersvoorziening worden aangevraagd bij de gemeente waar de leerling feitelijk woont.
Artikel 18. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Deze vergoeding kan worden verstrekt voor de leerling die een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs (artikel 4 van de WPO) of een school voor speciaal onderwijs (artikel 4 van de WEC) bezoekt. De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling kunnen gelden.
Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college moet dan van oordeel zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, per fiets kan reizen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand.
Voor de kilometervergoeding voor de fiets hanteren we de jaarlijkse publicatie van de VNG Basisnormbedragen Leerlingenvervoer'. De vergoeding bedraagt in schooljaar 2022/2023 €0,09 per kilometer.
Artikel 19. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van eenbegeleider
In een aantal gevallen is het voor een leerling niet mogelijk zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets te reizen.
Ontwikkelingsleeftijd gelegen beneden groep 8
In de modelverordening kunnen de ouders bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider ontvangen als de leerling jonger dan negen jaar is. Het college heeft besloten om deze leeftijdsgrens niet over te nemen en dit aan te passen naar de ontwikkelingsleeftijd beneden groep 8. In de praktijk blijkt dat leerlingen jonger dan 9 jaar ook niet met begeleiding in staat zijn om naar school te gaan met de fiets op het openbaar. Het gaat veelal om leerlingen met een lage ontwikkelingsleeftijd, waardoor de leeftijdsgrens van 9 jaar geen betrouwbar criterium is. De ontwikkelingsleeftijd van leerlingen geeft een betere inschatting van de mogelijkheden van een leerling. Deze lokale aanpassing betekent dat de ouders van een leerling met een ontwikkelingsleeftijd beneden groep 8, aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Verder moet de deskundige hebben vastgesteld dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen kunnen bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider ontvangen ongeacht de afstand van de woning naar de school. Het college laat zich hierin adviseren door de deskundige.
Bij een tijdelijke handicap (bijvoorbeeld een gebroken been) zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer. Wanneer de leerling een groot gedeelte van het schooljaar in verband met herstel van een operatie en/of revalidatie niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen.
Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij hun kind niet zelf kunnen begeleiden moeten zij zelf voor een oplossing te zorgen. Zo kan een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassenassistent de leerling begeleiden. Alleen voor het deel van de reis dat de leerling begeleidt wordt ontvangen ouders bekostiging. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, wordt de begeleider slechts één maal bekostigd.
Artikel 20. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
Aangepast vervoer wordt in principe alleen in uitzonderingsgevallen verstrekt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 20 vastgelegd.
Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel. Er kan aangepast vervoer worden aangeboden, wanneer door aangepast vervoer de reistijd ten opzichte van het openbaar vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht. Ouders kunnen overigens niet van het college eisen dat de reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht. Het aangepast vervoer wordt in combinatie van een aantal leerlingen georganiseerd. De reistijd is dan meestal langer dan gemeten op individuele basis. Hier is de omschrijving van het begrip 'reistijd' (zie artikel 1) van belang.
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij reizen, zo'n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Deze tijd is uitgesloten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
De ouders moeten op een voor de gemeente bevredigende wijze aantonen dat zij hun kind onmogelijk in het openbaar vervoer kunnen begeleiden of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin leidt. Per ouder(paar) en per aanvraag beoordeelt het college of de gevraagde inzet redelijk is.
Uit het onderzoek naar de zelfstandigste manier van reizen kan blijken dat de leerling niet in staat is alleen met de fiets of het openbaar vervoer te reizen. Dit kan te maken hebben met de leeftijd en/of de handicap van de leerling. Dan worden ook vervoerskosten van de begeleider vergoed. Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, wanneer een leerling verzorging nodig heeft of bij ongewenst gedrag. Dan worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. De gemeente kan een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.
Artikel 21. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren is toestemming van het college nodig. Een maatstaf voor toestemming is dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is. Daarvan is geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor aangepast vervoer en er plaats is in bestaand vervoer. Het college kan ouders vragen of zij bereid zijn de leerlingen naar school te vervoeren, maar verplichten is niet toegestaan.
De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de voorziening waarvoor de ouders in principe op basis van de verordening in aanmerking komen:
Als ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van de fiets en zij de leerling (met toestemming van of op verzoek van het college) zelf vervoeren, wordt de bekostiging gebaseerd op het vervoer per fiets.
Wanneer zij in aanmerking komen voor vergoeding van het fietsvervoer met begeleiding, wordt alleen voor de leerling de vergoeding verstrekt. Het verstrekken van een vergoeding voor een begeleider is alleen zinvol als er daadwerkelijk meegereisd wordt. Wanneer met eigen vervoer wordt gereisd draagt dit niet bij aan het mogelijke resultaat, dat de leerling op termijn zelfstandig naar school kan fietsen.
Als ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij de leerling (met toestemming van of op verzoek van het college) zelf vervoeren, wordt de bekostiging gebaseerd op het openbaar vervoer.
Het college berekent wat de kosten van het openbaar vervoer zijn. Hierbij wordt het meest goedkope tarief als uitgangspunt genomen. Wanneer zij in aanmerking komen voor vergoeding van openbaar vervoer met begeleiding, wordt alleen voor de leerling de vergoeding verstrekt. Het verstrekken van een vergoeding voor een begeleider is alleen zinvol als er daadwerkelijk meegereisd wordt. Wanneer met eigen vervoer wordt gereisd draagt dit niet bij aan het mogelijke resultaat, dat de leerling op termijn zelfstandig met het openbaar vervoer naar school kan reizen.
Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en zij met toestemming van op of verzoek van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een kilometervergoeding verstrekt. Voor de hoogte van deze kilometervergoeding hanteren wij de 'Basisnormbedragen Leerlingenvervoer' van de VNG. Voor schooljaar 2022/2023 bedraagt de kilometervergoeding €0,38 per rit waarbij de leerlingen in de auto zit, per dag is dat twee maal €0,38. Vervoer tussen de middag wordt niet vergoedt.
Ouders maken aanspraak op een kilometervergoeding als zij (na toestemming van het college) meer dan één leerling tegelijk vervoeren. Dit geldt ook wanneer ouders aanspraak maken op vergoeding van de kosten van openbaar vervoer. De kilometervergoeding geldt voor de auto en wordt niet per leerling verstrekt.
Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college op grond van artikel 26 (de hardheidsclausule) een andere bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.
Op grond van artikel 4, zevende lid, van de WPO kunnen gemeenten een drempelbedrag bij ouders in rekening brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.
Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht, tenzij ouders meer dan één eigen kind met het eigen vervoer vervoeren en hiervoor een kilometervergoeding ontvangen. Dan wordt er per auto een drempelbedrag geheven (ABRvS 19 juli 2017, ECLI:NL:RV5:2017:1959).
Als voor een leerling maar voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend of voor enkele dagen per week.
Bij het drempelbedrag is de ouderbijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders zijn. Artikel 4, zevende lid, van de WPO stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. Alleen ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs, met een gezamenlijk inkomen boven een bepaalde grens betalen een drempelbedrag. Aan ouders van leerlingen die op grond van deze verordening aangemerkt worden als gehandicapt wordt geen drempelbedrag gevraagd. Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken wordt geen drempelbedrag opgelegd omdat de WEC deze mogelijkheid niet biedt.
Onder 'inkomen' wordt verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 24, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, zevende lid, van de WPO. Als peiljaar geldt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint (zie artikel 1). Als grenswaarde wordt in de wet een gezamenlijk inkomen genoemd van €17.700,- voor het school jaar 1998-1999; dit bedrag moet per 1 januari 1999 jaarlijks worden geïndexeerd op een voorgeschreven wijze. In de verordening is de grenswaarde van het gezamenlijk inkomen voor het heffen van een drempelbedrag voor het schooljaar 2022-2023 (dus voor het peiljaar 2020) vastgesteld op €27.900,-.
Voor de berekening van het drempelbedrag is het college gebonden aan de wet. Het betreft de kosten van het openbaar vervoer die gemaakt zouden worden om de afstand tot aan de kilometergrens te overbruggen. Bij de vaststelling van het drempelbedrag maakt het niet uit of de leerling daadwerkelijk gebruik maakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer of wanneer geen openbaar vervoer aanwezig is, moeten ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de kilometergrens zelf dragen.
De aanvragers sturen een kopie van de belastingaanslag. Ouders kunnen een inkomens-verklaring opvragen bij de belastingdienst. Wanneer ouders weigeren de informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden genomen. Wanneer later het inkomen van het peiljaar wel bekend is wordt de definitieve berekening gemaakt.
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de ouders in de periode tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend structureel is gedaald kan in het voordeel van de ouders een later peiljaar gekozen worden op grond van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 27 (hardheidsclausule).
Pleegouders kunnen als 'ouders' in de zin van de verordening worden aangemerkt. Zij kunnen als zij voldoen aan de voorwaarden een vervoervoorziening ontvangen. In de uitspraak van 31 augustus 1993 (nr. R03.93.1702 en nr. R03.93.1773) vindt de Afdeling het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn bij hen ook het drempelbedrag in rekening gebracht wordt.
In tegenstelling tot bij vrijwillige plaatsing zijn de natuurlijke ouders bij een justitiële plaatsing niet meer aan te spreken voor de extra kosten, tenzij de natuurlijke ouders en niet de pleegouders de aanvraag hebben ingediend.
In de bekostiging op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg zit geen component voor de kosten van schoolbezoek die door de gemeente in mindering gebracht kan worden op de kosten van het leerlingenvervoer. Pleegouders die bekostiging ontvangen op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg moeten bij een toekenning van leerlingenvervoer ook het drempelbedrag aan de gemeente betalen als hun inkomen boven de inkomensgrens ligt. Ook moeten pleegouders de eventuele bijdrage naar financiële draagkracht aan de gemeente betalen. Eventueel kunnen zij deze kosten verhalen op de natuurlijke ouders of voogden van de leerling.
Voogdijinstellingen kunnen ook als 'ouder' worden aangemerkt en kunnen een aanvraag indienen. Bij hen kan geen drempelbedrag worden vastgesteld omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben.
Artikel 23. Eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage
Op grond van artikel 4, elfde lid, van de WPO kunnen gemeenten een bijdrage vragen in de kosten van het vervoer wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan twintig kilometer. Dit geldt alleen voor een school voor regulier basisonderwijs.
De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht en wordt per gezin geheven. In dit artikel staat een aantal inkomensblokken waaraan vooraf vastgestelde draagkracht- afhankelijke ouderbijdragen zijn gekoppeld. De bedragen en de wijze van indexeren sluiten aan bij artikel 4 van de WPO.
§ 5 Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer
Artikel 24. Vervoersvoorziening voor het weekeinde en vakantie
Op grond van artikel 4, zesde lid, van de WEC moeten in de verordening bepalingen worden opgenomen voor het weekeinde- en vakantievervoer.
Dit artikel bevat twee belangrijke componenten:
Een vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning ligt. Het college kent dit vervoer niet toe als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikbaar is. Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft en daar in de buurt een school bezoekt. Het college gaat na op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst. Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs ontvangen geen vervoersvoorziening voor weekeinde of vakantie.
Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinden vakantievervoer als de ouders daarvoor in aanmerking komen. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.
Het vierde lid geeft aan dat artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, niet van toepassing is. Verder geldt het volgende:
Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De bekostiging is afhankelijk van de vervoersvoorziening waarop de ouders aanspraak zouden maken.
Artikel 25. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In de verordening liggen de hoofdlijnen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer vast. Mogelijk voorziet de verordening niet in alles. Voorbeelden zijn gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Op grond van artikel 26 beslist het college in dergelijke situaties.
Het college kan alleen in het voordeel van ouders afwijken van de verordening.
Deze bepaling sluit aan bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de WEC en artikel 4, zevende lid, van de WVO.
Voorbeelden hiervan zijn toekenning van bekostiging van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning aangepast vervoer, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders of toekenning van vervoer naar een verder weg gelegen school. De ouders moeten aantonen dat sprake is van een bijzondere situatie.
Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs en niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling.
Ter voorkoming van ongewenste precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.