Organisatie | Eijsden-Margraten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Vergunningverlening Uitweg (ingevolge art. 2:12 APV) |
Citeertitel | Beleidsregels Vergunningverlening Uitweg |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-12-2013 | nieuwe regeling | 29-10-2013 Nieuws uit gemeente Eijsden-Margraten, 17 december 2013 | 13IN000758 |
Burgemeester en Wethouders van Eijsden-Margraten:
Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen inzake de beoordeling van aanvragen voor een uitwegvergunning;
Dat in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;
Dat in artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)is bepaald dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening;
Dat in artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Eijsden-Margraten (APV) het kader is bepaald voor het maken en veranderen van een uitweg;
Dat in het belang van het waarborgen van de openbare veiligheid, bruikbaarheid van de weg, veilig en doelmatig gebruik van de weg, uiterlijk aanzien van de omgeving en de groenvoorziening in de gemeente, de regels omtrent het aanleggen van een uitweg in een beleidsregel worden opgenomen;
Dat artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is op wegen in beheer bij het Rijk of bij de Provincie;
Dat de gemeente Eijsden-Margraten bevoegd is een uitwegvergunning te verlenen met betrekking tot wegen waarvoor zij als wegbeheerder is aangewezen (A2 is bevoegdheid Rijk; N278 en N598 zijn bevoegdheid Provincie);
Dat voor verdere onderbouwing van de beleidsregels wordt verwezen naar de toelichting bij dit uitwegenbeleid;
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 160 van de Gemeentewet, artikel 1:3 en 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
Vast te stellen de “Beleidsregels Vergunningverlening Uitweg”.
Om redenen van orde en veiligheid en de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente is het van belang dat regulerend wordt opgetreden bij voornemens tot veranderingen aan de weg.
Ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is voor het maken en veranderen van een uitweg een vergunning van het college van Burgemeester en Wethouders vereist.
Artikel 2:12 lid 1 APV meldt dat het zonder vergunning verboden is:
In de APV staan in artikel 2:12 lid 3 de criteria op basis waarvan een aanvraag voor het maken of veranderen van een uitweg naar de openbare weg beoordeeld dient te worden.
De vergunning (als bedoeld in het eerste lid) kan worden geweigerd in het belang van:
Aangezien de weigeringsgronden in artikel 2:12 lid 3 zeer algemeen zijn geformuleerd, wordt in onderstaande Beleidsregels Vergunningverlening Uitweg (BVU) uitgelegd, op welke wijze deze weigeringsgronden worden toegepast. Ze dienen ertoe duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de invulling van deze in de APV genoemde criteria. In de navolgende hoofdstukken zal per criterium aangegeven worden wat hieronder verstaan wordt en hoe er invulling aan gegeven wordt; tevens worden er voorbeelden gegeven van situaties waarin een aanvraag al dan niet verleend zal kunnen worden. Hierbij is ook gekeken naar het beleid bij andere gemeenten in Nederland. Voldoet een aanvraag niet aan deze beleidsregels dan wordt de gevraagde vergunning in beginsel geweigerd. Een uitweg moet aan bepaalde richtlijnen voldoen. In het algemeen is maatwerk nodig. In bijzondere gevallen kan gemotiveerd afgeweken worden van het beleid. In de volksmond spreekt men ook wel van een ‘inritvergunning' in plaats van een uitwegvergunning. Met beide begrippen wordt hetzelfde bedoeld.
Voor de definities van de begrippen gebiedsontsluitingsweg en erftoegangsweg wordt verwezen naar paragraaf 10.2.8 (pag. 602) van de ASVV 2012 (Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW).
In bestemmingsplannen kunnen passages beschreven staan, die een relatie hebben tot een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitwegen' (bijvoorbeeld t.a.v. parkeren in de voortuin). De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitwegen' behoort daarom altijd getoetst te worden aan een geldend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 1. T.a.v. de bruikbaarheid van de weg
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bruikbaarheid van de weg in ieder geval geweigerd indien:
door het maken of veranderen van een tweede uitweg bij een woning het aantal openbare parkeerplaatsen wordt verminderd en er volgens de vigerende parkeernormen ingevolge de ASVV en CROW binnen een afstand van 100 meter aan weerszijden van de bedoelde uitweg onvoldoende openbare parkeerplaatsen voorhanden blijven.
Het criterium van ‘de bruikbaarheid van de weg' ziet op de rol die de betrokken weg heeft, de inrichting van de weg, en de gevolgen die een uitweg zal kunnen hebben op deze rol. Deze kan bijvoorbeeld nadelig beïnvloed worden door een uitweg indien hierdoor het verkeer (ernstig) geremd wordt, de doorstroming beperkt wordt, de vrije in-/uitrijruimte beperkt wordt, de weg niet meer of onvoldoende gebruikt kan worden voor het doel waarvoor hij bedoeld is.
Enkele voorbeelden ter toelichting:
Indien een uitweg gevraagd zal worden op een gebiedsontsluitingsweg, zal de bruikbaarheid van deze weg sterk negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit is reden om de gevraagde uitweg te weigeren. Het verloren gaan van openbare parkeerplaatsen zal doorgaans leiden tot weigering van de gevraagde vergunning, immers de bruikbaarheid van de weg, in dit geval ingericht als parkeerplaats, zal negatief beïnvloed worden door de gevraagde uitweg.
Artikel 4 van de Wegenwet bepaalt, wanneer een weg openbaar is. Openbaarheid in de zin van de Wegenwet is een rechtstoestand van de weg die o.a. inhoudt dat:
Verder kan er ter plaatse sprake zijn van een verzamelpunt van afvalcontainers of een bushalte. Indien er geen goede alternatieve locatie in de nabijheid voorhanden is, zal ook deze omstandigheid kunnen leiden tot weigering van de vergunning.
Indien naar verwachting een aangevraagde uitweg primair voor de bruikbaarheid van de weg geen probleem zal opleveren, maar verwacht wordt dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn, bijvoorbeeld door op handen zijnde wijziging van de omstandigheden ter plekke of precedentwerking, zal dit eveneens een reden voor weigering kunnen zijn.
Indien de bruikbaarheid van de weg naar verwachting negatief beïnvloed zal worden door een uitweg, zal toch een vergunning verleend kunnen worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die verstrekking kunnen rechtvaardigen (bijvoorbeeld indien er geen andere manier is om ontsluiting van het perceel mogelijk te maken).
Hoofdstuk 2. T.a.v. veilig en doelmatig gebruik van de weg
Het criterium “veilig gebruik van de weg” is een zwaar wegend criterium. Indien een uitweg naar verwachting een negatief effect zal hebben op de veiligheid, zal deze steeds geweigerd kunnen worden. Bijvoorbeeld uitwegen vanaf een drukke en/of onoverzichtelijk weg, nabij of op een kruising van wegen of zebrapad, worden beoordeeld als een negatief effect hebbend op de veiligheid en zullen steeds geweigerd kunnen worden. Indien een uitweg gevraagd zal worden op een weg die deel uitmaakt van een gebiedsontsluitingsweg, zal de veiligheid van deze weg negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit kan een reden tot weigering zijn.
Bij “doelmatig gebruik van de weg” kan men denken aan bijvoorbeeld de doorstroming van het verkeer op hoofdwegen. Uitwegen die een negatief effect hebben op het veilig en doelmatig gebruik van de weg zullen steeds geweigerd kunnen worden.
Hoofdstuk 3. T.a.v. bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving in ieder geval geweigerd indien door het maken of veranderen van de uitweg:
de gevraagde uitweg sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke belevingswaarde van het gebied waarin zij is gelegen. De bescherming van het uiterlijk aanzien heeft betrekking op de bestaande situatie die in zijn huidige verschijningsvorm dient te worden beschermd of verbeterd. Het uiterlijk van de omgeving is een stedenbouwkundig criterium ten behoeve van de ruimtelijke beleving. Deze ruimtelijke beleving heeft betrekking op de ruimte in een straat die van ‘gevel tot gevel' loopt en wordt soms binnen een bestemmingsplan verwoord in een beeldkwaliteitsplan. Zo'n beeldkwaliteitsplan stelt voorwaarden aan de mogelijkheden voor de invulling van de ruimte. Binnen bestemmingsplannen – en met name in het onderdeel beeldkwaliteitsplannen – wordt soms aangegeven of uitwegen wel of niet zijn toegestaan. Soms worden uitwegen gepland op gronden met een groenbestemming. Naast bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen kan ook een beschermd stads- of dorpsgezicht en een cultuur historisch waardevol gebied bepalend zijn voor het al dan niet toestaan van een uitweg.
Dit criterium betreft een stedenbouwkundig criterium. Er spelen hierbij een tweetal zaken op stedenbouwkundig gebied een rol:
Bij directe gevolgen op de beeldkwaliteit kan men denken aan parkeren voor de voorgevelrooilijn, dus aan de voorkant van het huis; er dient zo min mogelijk geparkeerd te worden voor de voorgevelrooilijn. Bij indirecte gevolgen op het gebruik van de openbare ruimte kan men denken aan het moeten passeren van een parkeerstrook, trottoir of groenstrook om met de auto in de voortuin te komen. Indien de hierboven genoemde directe of indirecte gevolgen negatief zullen uitpakken voor de gebruikers van de openbare ruimte, zal de vergunning geweigerd kunnen worden.
Hoofdstuk 4. T.a.v. bescherming van groenvoorzieningen van de gemeente
Dit criterium sluit aan bij de beleidsregels en bepalingen in de APV die dienen ter bescherming van (openbaar) groen.
Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat er één of meerdere bomen die op gemeentegrond staan gekapt moeten worden, zal de uitwegvergunning in beginsel geweigerd worden, ook indien ingevolge de geldende beleidsregels geen kapvergunning vereist zou zijn. De belangenafweging kan evenwel toch leiden tot het verstrekken van een uitwegvergunning indien er andere zwaarwegende argumenten zijn, bijvoorbeeld indien de uitweg op geen enkele ander wijze te realiseren valt en/of noodzakelijk is om het perceel te kunnen ontsluiten.
De artikelen 2.10 e.v. van de Wabo regelen de beoordelingskaders waaraan een aanvraag voor een activiteit moet worden getoetst. Ook ten aanzien van deze artikelen kunnen de toetsingsgronden uit bijzondere wetten afkomstig zijn of wordt verwezen naar gemeentelijke verordeningen (voor activiteiten die op grond van een gemeentelijke verordening vergunningsplichtig zijn).
Bepalend voor de afweging of voor een gemeenteboom een kapvergunning aangevraagd wordt, is met name van belang of er sprake is van een laanstructuur en of de boom voor een kapvergunning in aanmerking zou komen, zoals bij een monumentale boom of een waardevolle boom. Anderzijds moet het verwijderen van een niet monumentale/waardevolle boom geen automatisme zijn en kan toch maatwerk noodzakelijk zijn, net zoals maatwerk eveneens noodzakelijk kan zijn voor het doorsnijden van een talud, of het verwijderen van een haag.
Voor de definities van de begrippen monumentale boom of waardevolle boom en houtopstand wordt verwezen naar de ‘kadernota bomenbeleid' van de gemeente.
Indien één of meerdere bomen gekapt moeten worden die eigendom zijn van de aanvrager, zal eveneens eerst beoordeeld moeten worden of een geoorloofde kap mogelijk is. De kapaanvraag zal beoordeeld worden op basis van de criteria aangegeven in de betreffende beleidsregels. Pas bij verkregen groen licht in dezen, zal een uitwegvergunning verleend kunnen worden.
Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat bestaande groenstructuren of openbare groenvakken aangetast worden, zal dit een reden kunnen zijn de vergunning te weigeren. Per geval zal een belangenafweging gemaakt worden, waarbij primair beoordeeld zal worden of in dit geval het aantasten van het groenvlak een negatieve uitstraling zal hebben op het uiterlijk van de straat en of dat de aantasting van het groenvlak negatieve effecten zal hebben op overig aanwezig groen, bijvoorbeeld door aantasting van wortels. Wordt een uitwegvergunning verleend en dient een groenvlak verwijderd en/of aangepast te worden, of dienen (gemeente)bomen gekapt te worden, dan komen alle daarmee verband houdende kosten voor rekening van de aanvrager.
De gemeente Eijsden-Margraten onderschrijft de kernkwaliteiten, die hebben geleid tot de aanwijzing van het Heuvelland als Nationaal Landschap. De unieke kwaliteiten van het landschap in het Heuvelland die op basis van historische en culturele ontwikkeling zijn ontstaan, zijn dusdanig groot dat het Heuvelland is aangewezen als Nationaal Landschap. Het schaalcontrast van zeer open naar besloten, het groene karakter en het reliëf zijn belangrijke te behouden kwaliteiten. E.e.a. is bijvoorbeeld beschreven in het Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente, maar ook in het opgestelde Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden de aanwezige kwaliteiten als richtinggevende visie verder uitgewerkt. Zo voorziet het LOP in o.a. het behoud van openheid ten behoeve van de door- en uitzichten over de plateau's en het stimuleren van landschappelijke inpassing in en rond de kernen.
Veel sporen uit het verleden zijn nog zichtbaar of herkenbaar in het landschap aanwezig en historische of culturele landschapselementen als holle wegen en graften worden in grote getale verspreid over het buitengebied aangetroffen. Vele landschapselementen, die geen deel uit maken van bestaand natuurgebied (beschermd via de bestemming natuur) of van de aankleding van ontsluitingswegen (zoals wegbermen, al dan niet met bijvoorbeeld bomenrijen) vragen eveneens om bescherming. Veel van de oorspronkelijk aanwezige landschapselementen zijn tengevolge van schaalvergroting in met name de landbouw of samenhang met uitgevoerde herverkavelingen verloren gegaan. Handhaving en bescherming van de nog resterende kleine landschapselementen is van wezenlijk belang voor de omgevingskwaliteit van het landschap van vooral de beekdalen en de hellingen, maar ook voor de landschappelijke inpassing in of rond de kernen.
Hoofdstuk 5. Overige relevante aspecten
5.1. Verplaatsing uitweg / andere (vergelijkbare) inritten / precedentwerking
Bij een aanvraag voor het verplaatsen van een bestaande uitweg gelden dezelfde voorwaarden als bij een aanvraag voor het verkrijgen van een eerste uitweg.
Nadere voorwaarden hierbij zijn:
Andere uitwegen, eerder verworven rechten en precedentwerking
Door anderen in het verleden verworven rechten op het maken/hebben van een (vergelijkbare) uitweg in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van de hiervoor omschreven criteria is getrokken. De criteria zoals opgenomen in deze beleidsnotitie zijn toetsingscriteria.
Burgemeester en Wethouders hebben te allen tijde de mogelijkheid een vergunningsaanvraag te weigeren, ook indien er sprake lijkt van een precedent. In uitzonderingsgevallen is het college bevoegd, gemotiveerd van de toetsingscriteria af te wijken. De juridische grondslag voor deze afwijking van vastgestelde beleidsregels is te vinden in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. (Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen).
Indien de vergunning voor een uitweg, die vergelijkbaar lijkt met de aangevraagde vergunning, dateert van voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zal afwijzing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel plaats kunnen vinden onder verwijzing naar gewijzigd beleid.
Indien de (schijnbaar) vergelijkbare vergunning dateert van na inwerkingtreding van deze beleidsregels zal bij motivatie van een weigering aandacht besteed moeten worden aan de kennelijke gelijkheid. Daarbij zal afwijzing van de vergunning plaats kunnen vinden op grond van het negatieve effect op de doelmatigheid/veiligheid van de weg, waarbij cumulatie van uitwegen een argument kan zijn om de uitweg te weigeren.
5.2. Vergunningverstrekking/weigering
Procedure aanvraag uitwegvergunning
De procedure aanvraag uitwegvergunning is geregeld in de Wabo; hiervan mag niet worden afgeweken.
De Wabo brengt alle verschillende procedures van voorheen terug tot twee procedures: de reguliere en de uitgebreide procedure (afdeling 3.2 en 3.3 Wabo). Welke procedure moet worden gevolgd, is bepaald in artikel 3.7 en 3.10 van de Wabo. In artikel 3.10 is voor de uitgebreide procedure specifiek bepaald in welke gevallen deze procedure moet worden gevolgd. Voor de gevallen die daar niet genoemd staan, bepaalt artikel 3.7 Wabo dat daar de reguliere procedure op van toepassing is, hetgeen meestal het geval zal zijn.
Bij de juridische toets zal worden gekeken naar zaken zoals de weigeringsgronden genoemd in de APV en zoals nader uitgewerkt in deze beleidsregels.
Bij de technische toets zal worden gekeken naar civieltechnische en andere relevante aspecten (kabels/leidingen/afwatering/veiligheid/groen e.d.). De technische toets wordt uitgevoerd door Openbare Werken.
Een uitwegvergunning is altijd vereist, tenzij bij nieuwbouwlocaties het bouw- en woonrijp maken geschiedt door de gemeente in eigen regie, dan wel dit in een overeenkomst met de ontwikkelaar is geregeld. Er kan dan gedacht worden aan verdere uitwerkingen via een civieltechnisch plan in combinatie met een bestemmingsplan (een daaraan gerelateerd beeldkwaliteitsplan), inrichtingseisen, een inrichtingsschets van het plan of iets van dien aard. Bij dergelijke situaties hoeft een eerste uitweg dan niet via een vergunning te worden aangevraagd. De uitweg (inclusief leges) per nieuw aan te leggen uitweg zijn dan reeds verrekend in de grondprijs/via het project.
Bij particuliere nieuwbouwprojecten, blijft een vergunningaanvraag wel noodzakelijk.
Bij de aanvraag voor een vergunning dient de aanvrager op tekening aan te geven waar op het perceel de gewenste uitweg gerealiseerd zou moeten worden. Iedere vergunningsaanvraag zal getoetst worden aan deze beleidsregels en op locatie beoordeeld worden op de civieltechnische en andere relevante consequenties door een medewerker van de gemeente. Een vergunning kan alleen aangevraagd worden door de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde. Een vergunning is persoonsgebonden doch tevens verbonden aan een specifiek adres.
Indien een vergunning wordt geweigerd, zal het besluit gemotiveerd worden onder verwijzing naar de beleidsnota “Beleidsregels Vergunningverlening Uitweg” (BVU). Een vergunning zal worden geweigerd indien dat een logisch gevolg is van hetgeen is neergelegd in deze beleidsregels en tevens niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in het specifieke geval van deze beleidsregels kan worden afgeweken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen in beginsel door aanvrager zelf aangetoond en onderbouwd dienen te worden.
Na verkregen vergunning wordt deze gepubliceerd, waarbij belanghebbenden op de mogelijkheden van bezwaar en voorlopige voorziening gewezen worden.
Aanleg mag niet eerder plaatsvinden dan dat de vergunning is verleend. De uitweg wordt aangelegd door of in opdracht van de gemeente. De uitweg mag niet worden aangelegd door de aanvrager zelf.
Alle met de aanleg samenhangende kosten (waaronder ook bijv. kosten verband houdend met verplaatsing straatmeubilair, lantaarnpalen, kap van bomen, aanpassing groen en/of leidingwerk) alsmede de leges voor behandeling van de vergunningaanvraag komen voor rekening van aanvrager en dienen voldaan te zijn voor met de aanleg door de gemeente gestart wordt.