Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Brunssum

Welstandsnota Gemeente Brunssum

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBrunssum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingWelstandsnota Gemeente Brunssum
CiteertitelWelstandsnota gemeente Brunssum
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-05-2015nieuwe regeling

14-07-2015

Website gemeente Brunssum, 16-05-2015

Tekst van de regeling

Intitulé

Welstandsnota Gemeente Brunssum

 

Welstandskader A

1. Inleiding

De gemeente Brunssum is een bijzondere gemeente. Het is van oorsprong onstaan in een beekdal, later verder uitgebouwd op het glooiende landschap, en uiteindelijk in de 20e eeuw enorm gegroeid door de mijnindustrie. Brunssum is nu een grote plaats waaraan de ontstaansgeschiedenis nog goed is af te lezen.

 

Het ontstaan van de mijnindustrie betekende een enorme bouwactiviteit, er waren veel nieuwe woonwijken nodig nodig voor de arbeiders. Het zijn juist deze wijken die mede de uitstraling van Brunssum bepalen. Vanwege het cultuurhistorische belang van deze wijken voor Brunssum en zelfs voor heel Nederland zijn deze wijken inmiddels beschermd dorpsgezicht.

 

Niet alleen deze mijnwijken zijn waardevol, ook enkele bebouwingslinten, kerken, een kasteel en diverse woningen zijn dermate bijzonder dat ze zijn aangewezen als Rijksmonument.

 

De kwaliteit van de gebouwen en van de openbare ruimte is van algemeen belang. Ze maken een belangrijk deel uit van de dagelijkse leefomgeving van de inwoners van Brunssum. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.

Op initiatief van de Raadswerkgroep Beschermd Stads- en Dorpsgezicht van de gemeente Brunssum is de voorliggende welstandsnota opgesteld. De uitgangspunten die de Raadswerkgroep o.a. stelde waren: compact en helder, begrijpelijk taalgebruik, minder gedetailleerd, draagvlak bij de bevolking, en op internet gepubliceerd, zodat burgers op adres kunnen zoeken naar de welstandscriteria die voor hun eigen pand gelden.

 

Leeswijzer

De nieuwe welstandsnota bestaat uit twee delen: een algemeen welstandskader (deel A) en de uitwerkingen voor de verschillende deelgebieden (deel B).

 

In het welstandskader wordt het welstandsbeleid op hoofdlijnen weergegeven. Verder wordt aangegeven hoe de welstand in Brunssum georganiseerd is: wat is welstand, hoe verloopt de welstandsprocedure, wat zijn de wettelijke taken , hoe wordt gerapporteerd, etc. Een ander deel van het welstandskader wordt gevormd door een excessenregeling en een hardheidsclausule.

 

In de uitwerking worden per deelgebied criteria opgesteld waarin wordt aangegeven binnen welk kader nieuwe ontwikkelingen, aanpassingen of uitbreidingen mogelijk zijn. Tevens zijn algemene criteria opgesteld voor ongebruikelijke projecten en de sneltoetscriteria voor kleine plannen die ambtelijk getoetst kunnen worden.

 

2. Welstandsbeleid

Doel

 

Het doel van het welstandsbeleid is het streven naar het behoud en het versterken van de (beeld)kwaliteit van de bebouwing in Brunssum in het algemeen en die van het beschermd dorpsgezicht en monumenten in het bijzonder.

 

Voor de historische wijken gaat het daarbij om het beschermen van de belangrijke karakteristieken en de zorg dat nieuwe ontwikkelingen daarop verantwoord aansluiten en voortbouwen.

 

Historisch besef en conservering van bestaande kwaliteiten hoeven vernieuwing niet in de weg te staan. Voor een levensvatbare toekomst van de gebouwde omgeving is het noodzakelijk dat eigentijdse, creatieve ideeën ten aanzien van stedenbouw en architectuur ook worden toegelaten. Hierbij dient echter steeds zorgvuldig de relatie met de bestaande situatie en karakteristiek voorop te staan.

 

Een aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen (ook wel kort ‘bouwaanvraag’ genoemd) wordt o.a. getoetst aan het bestemmingsplan en aan de welstandsnota.

 

De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden.

Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld een centrum, een beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving.

 

Welstand is dus niet simpelweg een vraag van mooi of niet mooi of een waardeoordeel over een bouwwerk op zich, maar vooral een beoordeling van de bijdrage van dat bouwwerk aan de ruimtelijke kwaliteit op die specifieke locatie.

 

De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de karakteristieken en kwaliteiten in het bestaande stedelijke gebied van Brunssum en in het buitengebied.

 

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van Brunssum, richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied . Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand, in plaats van de welstandsnota.

 

De welstandsnota moet voor verschillende doelgroepen hanteerbaar zijn, te weten burgers, architecten, bestuurders, stadsbouwmeester en ambtenaren.

 

Reikwijdte

Deze welstandsnota is vooral bedoeld als een sturend en stimulerend hulpmiddel en niet een instrument om van alles te verbieden. Hij is mede opgesteld om bewoners enthousiast te maken voor de kwaliteiten van hun directe omgeving, en om daarmee te bereiken dat zij zorgvuldig nadenken over hun bouwplannen. De nota stuurt daarmee vooraf in een bepaalde richting met bebouwingsmogelijkheden. De doelstelling is dat het een inspirerend boekwerk is dat in heldere bewoordingen vertelt hoe een deelgebied is ontstaan, wat de belangrijkste karakteristieken zijn, welke aspecten essentieel zijn voor de kwaliteit van het gebied, en binnen welk kader nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk zijn.

 

Inwoners die plannen hebben voor nieuwbouw, uitbreiding of aanpassing, zijn uitgenodigd om bij de stadsbouwmeester op een spreekuur te komen. Zij kunnen een toelichting krijgen op het welstandsbeleid voor hun wijk of deelgebied, en zij komen dan ook te weten welke kansen en mogelijkheden er voor bouwplannen zijn. Vervolgens kunnen zij met een architect aan de slag om de plannen uit te werken op basis van de kaders die zij hebben meegekregen. De combinatie van een enthousiasmerende welstandsnota en een startoverleg maken een inspirerende “voorkantsturing” mogelijk.

 

Het welstandstoezicht is het sluitstuk van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente.

 

Als schakel in een keten van ruimtelijke plannen is het welstandstoezicht in hoge mate afhankelijk van de kwaliteit van andere ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies, bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen, beeldkwaliteitplannen, groenstructuurplannen en cultuurhistorisch- of monumentenbeleid.

 

Bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bouwmogelijkheden die op grond van het bestemmingsplan zijn toegstaan, kunnen niet door welstandscriteria teniet worden gedaan. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.

 

Welstandscriteria kunnen, waar nodig, de ruimte die het bestemmingsplan biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

 

In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo’n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

 

Beeldkwaliteitplannen

De welstandsnota is met name gericht op het handhaven en versterken van de bestaande gebouwde omgeving. De welstandsnota is niet het meest geëigende beleidsdocument om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (op basis van een stedenbouwkundig plan) te toetsen, omdat die nieuwe ontwikkelingen ten tijde van het opstellen van de welstandsnota nog niet te voorzien waren.

 

Een beeldkwaliteitplan is dan een beter instrument. Een beeldkwaliteitplan wordt opgesteld voordat de bouwplannen worden uitgewerkt. Het legt de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitsuitgangspunten vast voor een nieuwe ontwikkeling, en gaat vaak ook in op de randvoorwaarden voor de inrichting van de openbare ruimte.

 

De nieuwe ontwikkelingen voor een gebied waarvoor een beeldkwaliteitplan geldt, worden getoetst aan het betreffende beeldkwaliteitplan, en niet aan de welstandsnota.

Als het bouwplan eenmaal gerealiseerd is, kan het beeldkwaliteitplan in een eerstvolgende evaluatie van de welstandsnota hierin opgenomen worden.

 

Een beeldkwaliteitplan volgt dezelfde procedure als een welstandsnota, en is na vaststelling onderdeel van het beleid van de gemeente.

 

Op dit moment is er één beeldkwaliteitplan van kracht in Brunssum, namelijk voor een deel van Treebeek.

 

Monumentenbeleid

Monumenten vormen een apart onderdeel van het erfgoed vanwege de juridische beschermde status. Welstandstoezicht en monumentenzorg zijn van oudsher nauw met elkaar verbonden. Beide zijn erop gericht de kwaliteit en identiteit van de leefomgeving te bestendigen.

 

Een belangrijk onderdeel daarvan is het behoud van monumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die van cultuurhistorische waarde voor Brunssum zijn.

 

Per 1 januari 2012 is het Rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. In de MoMo is bepaald, dat cultuurhistorische belangen moeten meewegen in de ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument geworden om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

 

Gemeenten moeten bij het maken van bestemmingsplannen rekening houden met cultuurhistorische waarden. Een andere belangrijke verandering is dat sinds 1 januari 2012 een aantal bouwactiviteiten aan monumenten of panden in beschermde dorps- en stadsgezichten vergunningsvrij zijn geworden.

 

Kijk voor meer informatie op www.cultureelerfgoed.nl.

 

Rijksmonumenten

Brunssum heeft ruim 40 Rijksmonumenten, in de vorm van kerken, een kasteel en diverse woningen. In de bijlage is het overzicht opgenomen van deze monumenten.

 

Voor bouwplannen voor Rijksmonumenten geldt dat er in het kader van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of deze in overeenstemming is met de monumentale waarden van het object en of deze in overeenstemming is met de welstandscriteria.

 

Een uitzondering is gemaakt voor de archeologische rijksmonumenten. Daarvoor is een aparte vergunning nodig.

 

De monumentale waarden staan voor ieder erkend monument beschreven. De lijst van monumenten is toegevoegd in de bijlage van deze welstandsnota.

 

Monumenten worden getoetst aan de criteria van het betreffende deelgebied, of aan de algemene criteria indien het een afwijkend bouwwerk betreft zoals een kerk of een school.

 

Sommige bouwplannen voor monumenten zijn vergunningsvrij. Meer informatie hierover is te vinden op www. cultureelerfgoed.nl. Sneltoetscriteria worden niet toegepast bij monumenten.

 

Beschermd dorpsgezicht

De Monumentenwet 1988 geeft de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. In de gemeente Brunssum zijn de mijnwijken aangewezen als beschermd dorpsgezicht, inclusief het Schutterspark en het Vijverpark.

 

Bouwen in beschermd dorpsgezicht is aan bepaalde regels gebonden. De regels zijn vervat in een aangepast bestemmingsplan en hebben primair betrekking op het respecteren van de lokale karakteristiek.

 

Bouwplannen in een gebied dat valt onder beschermd dorpsgezicht (één van de mijnwijken) worden getoetst aan de welstandscriteria voor mijnwijken.

 

Er zijn standaardbouwtekeningen aanwezig en opvraagbaar bij de gemeente voor kleine bouwplannen in de mijnwijken. Wanneer bouwplannen voldoen aan de standaardtekeningen en/of de sneltoetscriteria worden ze niet meer door de stadsbouwmeester getoetst.

 

 

Criteria in andere beleidsdocumenten

In de welstandsnota kan worden verwezen naar welstandscriteria die zijn opgenomen in andere beleidsdocumenten, bijvoorbeeld een beeldkwaliteitplan. Indien voor een bepaald gebied een beeldkwaliteitplan geldt dat door de gemeentenraad is vastgesteld, is dat het toetsingskader voor de stadsbouwmeester. Een beeldkwaliteitplan staat los van de welstandsnota. Er wordt in deze welstandsnota wel naar verwezen.

 

Welstandsvrij

Het welstandsvrij bouwen voor bestaande woonwijken krijgt in Brunssum geen vervolg. Wel wordt het experiment van welstandsvrij bouwen verlengd voor de nieuwbouw op het Erkensterrein, onder de voorwaarde dat daar wordt gekozen voor particuliere “zelfbouw”.

 

 

Veel bouwplannen waar een omgevingsvergunning voor nodig is, moeten ook worden getoetst aan de criteria in de welstandsnota. Maar er zijn uitzonderingen. Want vergunningplichtige bouwplannen zijn welstandsvrij als ze worden gebouwd op een zij- en/of achtererf en achter de voorgevellijn.

 

Dat geldt overigens niet voor gebieden die zijn aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht en voor bouwwerken die zijn aangewezen als monument. Alle vergunningsplichtige bouwplannen in deze gebieden moeten voldoen aan de criteria in de welstandsnota, ook als ze op een zij- of achtererf liggen.

 

De voorgevelrooilijn ligt ter plaatse of in het verlengde van de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, als het een gebouw betreft met twee naar de weg gekeerde gevels, beide gevels (zie schema).

 

 

Algemene criteria

In bijzondere situaties kan door de stadsbouwmeester of monumentencommissie worden getoetst aan de algemene toetsingscriteria. Dit kan bij voorbeeld bij plannen die niet getoetst kunnen worden aan de criteria voor het betreffende deelgebied, vanwege een afwijkende functie en daardoor een afwijkende vorm (bijvoorbeeld een kerkgebouw). Zie voor meer informatie het hoofdstuk “Algemene criteria”.

 

Criteria voor kleine bouwwerken

Om de aanvraag van veel voorkomende kleine bouwwerken, zoals bijgebouwen en overkappingen, aan- en uitbouwen, gevelwijzigingen, dakkapellen en dergelijke (zie hoofdstuk 5), snel af te handelen zijn er sneltoetscriteria. Indien kleine bouwwerken vergunningplichtig zijn en niet vallen in welstandsvrij gebied dan voert de gemeente in die gevallen zelf de welstandstoets uit op basis van de sneltoetscriteria in de voorliggende nota.

 

Op de website www.rijksoverheid.nl staat precies aangegeven voor welke bouwwerken een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

Plannen waarvoor geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, zijn welstandsvrij.

 

Zie voor meer informatie over kleine bouwplannen, en wat daaronder wordt verstaan, in het hoofdstuk “Sneltoetscriteria”.

 

Standaard bouwtekeningen

Er zijn standaardbouwtekeningen aanwezig en opvraagbaar bij de gemeente voor kleine bouwplannen in de mijnwijken, zoals dakkapellen en bergingen. Wanneer bouwplannen voldoen aan de standaardtekeningen en/of de sneltoetscriteria worden ze niet meer door de stadsbouwmeester getoetst.

 

De tekeningen worden gratis ter beschikking gesteld en er worden geen leges voor geheven.

 

3. Organisatie van de welstand

De welstandsnota is een voorwaarde voor het uitvoeren van welstandstoezicht. De gemeenteraad stelt het beleid vast. Dat beleid is in deze nota omschreven en verbeeld.

 

In Brunssum is geen sprake meer van een welstandscommissie.

Deze is vervangen door een stadsbouwmeester die de bouwplannen toetst aan de welstandscriteria in de voorliggende welstandsnota.

 

Om de aanvraag voor veel voorkomende kleine bouwwerken, zoals bijgebouwen en overkappingen, aan- en uitbouwen, gevelwijzigingen, dakkapellen en dergelijke, snel af te handelen zijn er sneltoetscriteria. Namens het college van burgemeester en wethouders voert in die gevallen een ambtenaar de welstandstoets uit, op basis van de sneltoetscriteria in de voorliggende nota. Zie voor meer informatie over kleine bouwplannen, en wat daaronder wordt verstaan, in het hoofdstuk “Sneltoetscriteria”.

 

De werking van de welstandsnota moet jaarlijks in de gemeenteraad worden geëvalueerd. Dat gebeurt aan de hand van het jaarverslag van de stadsbouwmeester en de rapportage van het college van burgemeester en wethouders over de wijze waarop uitvoering gegeven is aan het welstandstoezicht. De evaluatie kan tot gevolg hebben dat aanpassing van de welstandsnota noodzakelijk is.

 

Het college van burgemeester en wethouders verleent (of weigert) omgevingsvergunningen. Het college neemt pas een besluit over het verlenen of weigeren van een vergunning nadat het advies heeft ingewonnen bij de stadsbouwmeester.

 

Het college volgt in de regel het advies van de stadsbouwmeester, maar kan er in uitzonderlijke gevallen ook van afwijken (zie hoofdstuk hardheidsclaussule). Mochten deze gevallen zich voordoen, dan stelt het college de stadsbouwmeester hiervan schriftelijk op de hoogte, inclusief een motivering.

 

Op de website www.rijksoverheid.nl staat precies aangegeven voor welk bouwwerken een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Plannen waarvoor geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, zijn welstandsvrij.

 

Werkwijzestadsbouwmeester

 

Het advies van de stadsbouwmeester geeft aan of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Beoordeling vindt plaats aan de hand van de tekst in de welstandsnota.

 

Het advies wordt schriftelijk vastgelegd. Het welstandsadvies bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de planbeoordeling.

 

De stadsbouwmeester stelt één maal per jaar een verslag op van de door hem of haar verrichte werkzaamheden. In het verslag geeft de stadsbouwmeester aan hoe toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Ten behoeve van het jaarverslag vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het college en/of de raad en de stadsbouwmeester.

 

Indien gewenst kunnen burgers en politici ook een bijdrage leveren aan de jaarlijkse evaluatie.

 

Openbaarheid

 

De stadsbouwmeester is regelmatig aanwezig op een spreekuur waar initiatieven kunnen worden besproken. Initiatiefnemers kunnen een toelichting krijgen op de welstandsnota en de specifieke beeldkwaliteit voor hun wijk of deelgebied en zij komen dan ook te weten welke kansen en mogelijkheden er voor bouwplannen zijn. Daarna kunnen zij met een architect aan de slag om de plannen uit te werken op basis van de kaders die zij hebben meegekregen.

 

Vervolgens worden deze uitgewerkte plannen getoetst aan de welstandsnota.

 

Om de aanvraag voor veel voorkomende kleine bouwwerken, zoals bijgebouwen en overkappingen, aan- en uitbouwen, gevelwijzigingen, dakkapellen en dergelijke (zie hoofdstuk 5), snel af te handelen zijn er sneltoetscriteria. Namens het college van burgemeester en wethouders voert in die gevallen een ambtenaar de welstandstoets uit, op basis van de sneltoetscriteria in de voorliggende nota.

 

De overige omgevingsvergunningsplichtige bouwplannen worden door de stadsbouwmeester in de regel één keer in de twee weken op een vaste locatie bij de gemeente getoetst. De vergadering is openbaar. Tijdstip en plaats van de vergadering wordt gepubliceerd. De agenda voor de vergadering wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd en gepubliceerd op de gemeentelijke websites.

 

In gevallen als bedoeld in art 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur (bijvoorbeeld ter eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of ter voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken personen of derden) is de vergadering, of een deel daarvan, niet openbaar.

 

Tijdens de vergadering wordt alleen aan opdrachtgevers en ontwerpers gelegenheid geboden tot spreekrecht.

 

Voor verder informatie over werkwijze en verantwoording wordt verwezen naar de Bouwverordening van de gemeente Brunssum, te vinden op www.brunssum.nl.

 

Handhaving

 

Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen vergunning is aangevraagd of als het bouwwerk na realisering afwijkt van de vergunningstekening, krijgt de eigenaar alsnog gelegenheid een vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk, mits het kan worden gelegaliseerd. Als de vergunning moet worden geweigerd, bijvoorbeeld vanwege een negatief welstandsadvies, dan zal de eigenaar de situatie moeten veranderen. Het college kan dan de eigenaar aanschrijven om binnen een bepaalde termijn de strijdigheid op te heffen.

 

4. Excessenregeling

Indien het uiterlijk van een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kunnenburgemeester en wethouders op grond van artikel 13a van de Woningwet, degene die tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven om die strijdigheid op te heffen.

 

Alle bouwwerken moeten volgens de Woningwet aan minimale welstandseisen voldoen, zowel vergunningplichtige bouwwerken als vergunningvrije bouwwerken.

 

Bouwwerken mogen “niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand”. Als dit wel het geval is, is sprake van een ‘exces’. Conform artikel 12a van de Woningwet geeft de stadsbouwmeester dan aan dat er sprake is van ernstige mate van strijd. Een eigenaar van een al bestaand gebouw dat wordt beschouwd als exces, kan door de gemeente worden aangeschreven om het bouwwerk te verwijderen of aan te passen.

 

Er is sprake van ernstige mate van strijd als:

  • het bouwwerk een te grove inbreuk maakt op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie daarvoor de welstandscriteria bij de deelgebieden);

  • architectonische bijzonderheden worden ontkend of vernietigd bij aanpassing of uitbreiding van een bouwwerk (bijvoorbeeld door het op onevenwichtige wijze aantasten van een aanwezige monumentaliteit of symmetrie);

  • een bouwwerk dan wel een gezichtsbepalend deel van een bouwwerk afgesloten wordt van zijn omgeving (fysiek of visueel).

Bij de toepassing van deze criteria is eerder sprake van een exces:

  • naarmate een bouwwerk meer in het zicht staat en de openbare ruimte van groter belang is voor het aanzicht van de stad of het landschap;

  • indien het gebouw onderdeel uitmaakt van het deelgebied “centrum”, “linten” of “mijnwijken” of indien het gebouw een monument is;

  • naarmate er meer van de genoemde criteria van toepassing zijn.

5. Hardheidsclausule

Voor het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit is het van belang dat het gemeentebestuur eenduidig is en helder bij de uitvoering van het beleid. Daarom is het gebruikelijk dat het college van burgemeester en wethouders het advies van de stadsbouwmeester en de monumentencommissie volgt.

 

In uitzonderlijke gevallen kunnen burgemeester en wethouders er gemotiveerd van afwijken, om de volgende redenen:

 

  • Afwijken op inhoudelijke grond, als het college van oordeel is dat de stadsbouwmeester de welstandscriteria niet juist heeft geïnterpreteerd of dat niet de juiste criteria zijn toegepast.

  • Afwijken vanwege bijzondere omstandigheden, als het college van oordeel is dat er voor een of meer belanghebbenden sprake zou zijn van gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

  • Afwijken om andere redenen, als het college van oordeel is dat redenen van maatschappelijke of economische aard een afwijking rechtvaardigen.

Mochten deze gevallen zich voordoen dan doen burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk en gemotiveerd verslag aan de stadsbouwmeester en/of monumentencommissie.

Welstandsbeleid b

1. Inleiding

In dit deel van de welstandsnota (deel B) worden op basis van de uitgangspunten en doelstellingen uit het welstandskader (deel A) de welstandswensen- en eisen verder uitgewerkt. In eerste instantie zal door middel van teksten en beelden Brunssum worden verkend. Deze analyse vormt het vertrekpunt voor de verdere uitwerking in specifieke welstandseisen- en wensen. Deze welstandseisen zijn op verschillende manieren geformuleerd, te weten in criteria voor deelgebieden, in algemene criteria en in sneltoetscriteria.

 

Deelgebieden

Brunssum wordt verdeeld in een aantal deelgebieden. Deze deelgebieden zijn dusdanig gekozen dat er per deelgebied een samenhang is in de stedenbouwkundige structuur en de architectuur. Vaak is die samenhang ontstaan doordat er in een dezelfde periode is gebouwd, op een voor die periode karakteristieke manier.

 

Per deelgebied worden criteria opgesteld waarin wordt aangegeven binnen welk kader nieuwe ontwikkelingen, aanpassingen of uitbreidingen mogelijk zijn.

 

De deelgebieden zijn:

  • 1.

    Centrum

  • 2.

    Linten

  • 3.

    Mijnwijken

  • 4.

    Oostenrijkse woningen

  • 5.

    Jaren ’50/’60/‘70 en ’80 wijken

  • 6.

    Recente wijken

  • 7.

    Bedrijventerreinen en grootschalige voorzieningen

  • 8.

    Sport en recreatie

Het uitgangspunt van de criteria per deelgebied, is de analyse van kenmerken op het gebied van stedenbouw, architectuur en/of landschap. Tevens wordt de beleidslijn aangegeven ten aanzien van de kwaliteit. Uit die analyse en het kwaliteitskader worden kansen, mogelijkheden en onmogelijkheden gedestilleerd. Niet voor een individueel object, maar voor het samenhangende ensemble in het gehele deelgebied.

 

Ambitieniveaus worden niet in zijn algemeenheid omschreven, maar per deelgebied bepaald en uitgewerkt.

 

In de welstandsnota worden geen eisen gesteld ten aanzien van materialen. Bouwplannen kunnen derhalve daaraan ook niet getoetst worden.

 

2. Verkenning

Context

 

Brunssum is een mooie gemeente, waaraan de ontstaansgeschiedenis is af te lezen uit de ruimtelijke structuur en de bebouwing. Om de huidige kwaliteiten daarvan goed in te kunnen schatten en als basis te kunnen gebruiken voor het welstandsbeleid, is een korte terugblik op de ontstaansgeschiedenis van Brunssum van belang.

 

Die ontstaansgeschiedenis start in een ver verleden. De eerste bewoners, in het stenen tijdperk, kwamen uit het oosten van Europa. Latere bewijzen van bewoning in het gebied zijn de vondsten van Romeinse grafresten op de Kruisberg en het gebied Haefland, die aantonen dat er rond 50 voor Christus bewoning was in het gebied. Naast landbouw was het afgraven van Brunssumse klei in het heidegebied voor de Romeinse pottenbakkers van groot belang. Er ontstond een keramische industrie, die tot na de Middeleeuwen is blijven bestaan.

 

De eerste vermelding van ‘Brunsham’ betreft de kerk in de Annales Rodenses in 1150. Deze kerk is in de jaren negentig tijdens opgravingen op de plek van het voormalige Unitas aan de Kerkstraat teruggevonden.

 

Na het verdwijnen van de pottenbakkersindustrie werd Brunssum een boerendorp dat rond 1650 ongeveer 600 inwoners had. Hoewel het dorp drie kastelen kende, waren de boeren erg arm. Daarom verdienden velen wat geld bij als smid van ijzeren smeedwerk in de tweede helft van de achttiende eeuw. Dit deden zij in een huisnijverheid die bekend is geworden onder de naam ‘Het ambacht van de Eyseren’. Het werkgebied van dit ambacht strekte zich uit over de huidige gemeentes Brunssum, Onderbanken en Schinnen.

 

In de 18e eeuw werden de Zuidelijke Nederlanden -en daaronder ook Brunssum - ingelijfd bij Oostenrijk. De Oostenrijkse tijd eindigde met de Franse Revolutie.

 

De parochie Brunssum werd op 31 augustus 1796 door de Franse overheid verheven tot gemeente. Brunssum groeide echter nauwelijks. Rond 1850 woonden er ongeveer 1000 inwoners in minder dan 300 woningen. Die aantallen waren in 1900 nauwelijks gegroeid.

 

Vlak daarna begon de winning van steenkool in de staatsmijn Hendrik. Toen groeide de bevolking stormachtig tot bijna 30.000. Woonwijken werden uit de grond gestampt en winkelstraten ontwikkelden zich. Brunssum werd een kleine industriestad. In 1967 werd de inmiddels gesloten staatsmijn Hendrik het hoofdkwartier van JFC, een onderdeel van de NAVO.

 

LandschapenKernen

 

Landschap

De gemeente Brunssum maakt deel uit van het Zuid-Limburgse lössgebied. Een groot gedeelte van de gronden bestond uit heidegrond en moeras, en was overwegend ongeschikt om in cultuur te brengen. De voedselrijke lössgronden waren als bouwland in gebruik, de beekdalen waren bebost of werden gebruikt als hooiland. De arme zandgronden in het oostelijke deel van het buitengebied waren, door beweiding met schapen en afplaggen, met heide begroeid. Bos en heide zijn nu nog te vinden op de Brunssummerheide en aan de oostzijde van de gemeente Brunssum. Dit gebied, dat grotendeels is ingesloten door stedelijk gebied, heeft een hoge natuurwaarde en sluit aan op het Duitse bosgebied.

 

De basis van de ruimtelijke structuur in Brunssum wordt met name gevormd door het beekdalpatroon met bijbehorende droogdalen. De oude hoofdwegen, zoals de Dorpstraat en de Kerkstraat, en de bebouwing volgen globaal dit patroon. Het gebied had veel landgoederen en kastelen, zoals het Kasteel van baron de Negri (1622), waarvan de meeste langs de beken stonden. Zowel het landschap met de heuvels en beken als de karakteristieke Limburgse hoeve waren uniek voor Nederland.

 

De bossen werden gebruikt als leverancier van bouwmateriaal en brandhout. Door het Limburgse systeem van verdeling van gronden bij overerving werden de kavels steeds kleiner. Daardoor werd het bestaan als boer steeds moeilijker en de druk op de woeste grond van de Brunssummerheide groter. Door overbeweiding, en de daarmee samenhangende vertreding, nam het areaal heide en stuifzand toe.

 

Eind negentiende, begin twintigste eeuw, vonden er een aantal veranderingen plaats die voor het gebied van groot belang blijken te zijn. De import van goedkope schapenwol uit Australië betekende het einde van de grote schaapskudden op de heide. Door de introductie van kunstmest werd het mogelijk om voorheen woeste gronden te ontginnen. Het areaal heide begon daardoor af te nemen.

 

De mijnbouw is de daaropvolgende vormgever van het landschap. Door de opkomst van de mijnbouw is het aanzien van de regio in korte tijd sterk veranderd vanaf 1815. De mijnbouw had in eerste instantie behoefte aan takkenbossen en zorgde daardoor voor een opleving van het hakhoutbedrijf. Later werd de behoefte aan naaldhout voor stutten zó groot, dat er (in de dertiger jaren van de vorige eeuw tevens in het kader van de werkgelegenheidsvoorziening) grootscheepse bebossing van ‘woeste grond’ plaatsvond. Daarna is het gebied, door het gebruik als militair oefenterrein en door de toegenomen recreatie druk vanuit de sterk verstedelijkte Oostelijke Mijnstreek, steeds verder aangetast. Van de in totaal circa 600 ha heidegebied rond 1900 is in 1970 nog circa 80 ha over.

 

Kernen

Uit historisch kaartmateriaal en studies wordt duidelijk dat de kern Brunssum, zoals die er nu uitziet, is ontstaan door het samenvloeien van het oude dorp Brunssum, het gehucht Rumpen en de Kling.

 

De basis van de ruimtelijke structuur wordt gevormd door het beekdalpatroon met bijbehorende droogdalen. De bewoners vestigden zich op de hoge droge delen van het beekdalenlandschap. De oude hoofdwegen en bebouwing volgen dit patroon globaal. Men leefde voornamelijk van de landbouw. Naast boerderijen verschenen er enkele kastelen of kasteelboerderijen zoals Amstenrade, het Bekshoes, Clutteleen en Op Gen Hoes.

 

De Dorpstraat is het historische dorpslint van Brunssum. Rondom de Oude Markt en de kruising Kerkstraat/Dorpstraat/ Merkelbeekerstraat lag de oude dorpskern van Brunssum.

Belangrijke gebouwen als de Sint Gregoriuskerk, het klooster van de Franciscanessen met het pensionaat van deze orde waren hieraan gesitueerd. De oude structuur is nog steeds goed te herkennen. De slingerende weg vormt een mooie onderbreking in het verstedelijkt Brunssum. Door de verschuiving van het centrum in zuidelijke richting is veel van de oude kleinschalige dorpse bebouwing nog bewaard gebleven.

 

 

 

 

 

 

 

 

Gedurende de gehele 19e eeuw bleef Brunssum een rustig kerkdorp, dat rond 1900 ongeveer 1200 inwoners telde. De huizen bestonden, op enige uitzonderingen na, voornamelijk nog uit traditionele vakwerk. Vanaf de 2e helft van de 19e eeuw begon men bij het bouwen gebruik te maken van baksteen.

 

Door de komst van de Staatsmijn ‘Hendrik’ in het gebied ten zuiden van Rumpen veranderde het bestaande landschappelijke patroon, dat min of meer aan de bestaande mmorfologische omstandigheden was aangepast. Voor de huisvesting van werknemers dat in grote aantallen toestroomde bleek extra woningbouw noodzakelijk. In eerste instantie had dit gevolg dat beide kernen in de vorm van lintbebouwing naar elkaar toegroeiden. Daarna ontstonden er rondom de oude kernen de mijnwerkerskoloniën. De mijnkoloniën De Egge, Langeberg, Schuttersveld, Rozengaard en Treebeek (deels) bepalen samen met de relicten van de bebouwing op het mijnterrein zelf in belangrijke mate de karakteristiek van Brunssum. Uit deze tijd stamt ook het mijnspoortracé dat de Emma Mijn en de Staatsmijn Hendrik met elkaar verbond.

 

 

 

3. Criteria deelgebieden b

 

  • 1.

    Centrum

  • 2.

    Linten

  • 3.

    Mijnwijken

  • 4.

    Oostenrijkse woningen

  • 5.

    Jaren '50/'60/'70 en '80 wijken

  • 6.

    Recente woonbuurten

  • 7.

    Bedrijventerrein en grootschalige voorzieningen

  • 8.

    Sport en recreatie

 

 

 

 

 

1. centrum

Het oorspronkelijke centrum van Brunssum is ontstaan in de middeleeuwen, op een knooppunt van wegen. Tot het begin van de 20e eeuw was Brunssum een klein kerkdorp aan de Dorpstraat. Toen rond 1918 de winning van steenkool begon in de staatsmijn Hendrik, groeide Brunssum in korte tijd uit tot 30.000 inwoners. Het centrumgebied verplaatste zich van de Dorpsstraat naar de Kerkstraat.

 

Stedenbouw

De stedenbouwkundige structuur van het centrum is vooral het gevolg van een natuurlijke ontwikkeling door de groei van het aantal inwoners, de mijnen, de handel en landschappelijke invloeden zoals de hoogteverschillen.

 

Er zijn een aantal elementen die bijzonder zijn in het centrum van Brunssum. De bebouwing is veelal per pand gebouwd en staat dicht op elkaar. De geschiedenis van het centrumgebied is af te lezen uit het stratenpatroon en de pleinen en uit de situering, vormgeving en leeftijd van diverse (opvallende) gebouwen.

 

Het centrum heeft een “ei-vorm” met de Kerkstraat als centrale winkelstraat, met daaromheen een ontsluitingsring voor het verkeer.

 

Veel gebouwen zijn relatief kleinschalig, uitgezonderd kerken, bijzondere gebouwen en enkele grote winkels en kantoren. Aan de randen van het centrum staan nieuwere appartementen (Koutenveld), jaren ’50 rijtjeshuizen en jaren ’70 appartementen boven winkels (Pastoor Savelbergstraat).

 

 

Architectuur

Er zijn grote verschillen in architectuur, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik, nokrichting en bebouwingshoogte. De bouwperiode van een pand is meestal af te lezen aan de architectuur. De architectuur is daardoor gevarieerd. Een aantal panden hebben een sterk historisch karakter, met een waardevolle historische uitstraling en bijzondere kenmerken in de vormgeving zoals verbijzondering van dakgoten, dakkapellen, deuropeningen, metselwerk boven de ramen, entrees en erkers.

 

Een aantal andere panden zijn in de jaren ’50 en ’60 toegevoegd en zijn sober vormgegeven. Ze sluiten niet altijd even goed aan op de omliggende bebouwing in de Kerkstraat.

 

Enkele nieuwere panden met een eigentijdse architectuur, sluiten qua maat en schaal juist wel goed aan bij de centrumbebouwing.

 

Beleid

Het beleid is erop gericht om het waardevolle, deels historische karakter van het centrum te behouden. Nieuwe ingrepen moeten zorgvuldig worden ingepast. Dat betekent niet dat er per definitie gebouwd wordt in eenzelfde historische architectuur als in de directe omgeving. Eigentijdse architectuur die past in de schaal en karakteristiek van het gebied is ook goed mogelijk.

 

Eigentijdse architectuur die qua maat en schaal aansluit bij centrumbebouwing

 

Aandacht voor detail in metselwerk en dakgoot

 

Gewenst beeld

Bestaande kwaliteit moet behouden blijven. Nieuwe ontwikkelingen worden zorgvuldig ingepast in de schaal, maat en uitstraling van de (historische) omgeving. Eigentijdse architectuur is goed mogelijk, mits deze met respect voor de maat en schaal van de omgeving wordt gerealiseerd.

Andere aandachtspunten zijn:

  • aansluiten op bestaande kwaliteiten van de omgeving als het gaat om situering, vormgeving, kleuren en details;

  • heldere hoofdvorm en kapvorm in stand houden;

  • aan- en uitbouwen blijven ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

  • oriëntatie van de gebouwen op de openbare ruimte;

  • vrijstaande en afwisselende gebouwen met ruimtes er tussen of tegen elkaar aan geplaatst (afhankelijk van de plek), individuele uitstraling van panden in stand houden;

  • dakkapellen sluiten aan op de architectuur van het pand.

 

Verschillend kleur- en materiaalgebruik, maar eenheid qua maat en schaal

 

Bijzondere entree

 

 

 

 

 

 

2. Linten

Vanuit het oorspronkelijke centrum van Brunssum lopen wegen naar de woonwijken en de omliggende steden en dorpen. Langs die wegen zijn in het verleden“bebouwingslinten” ontstaan met vrijstaande woningen en bedrijfspanden langs de weg, die in verschillende periodes zijn gebouwd. De linten volgen deels het oude wegenpatroon tussen Brunssum en omliggende plaatsen. Na het ontstaan van de mijnindustrie werden nieuwe linten aangelegd of oude linten verdicht. Uitbreidingen van Brunssum hebben hierlangs plaatsgevonden.

 

De bebouwing heeft een gemengde functie, soms wonen, soms winkels, kantoren of industrie. Ondanks de aanleg van nieuwe verbindingswegen zijn de oude wegen nog steeds de doorgaande routes tussen de verschillende kernen in de regio Parkstad.

 

Stedenbouw

De bebouwingslinten zien er levendig uit: ieder pand is uniek en heeft een eigen vormgeving en materiaalgebruik.

 

Er is een duidelijk onderscheid tussen de linten in de nabijheid van het centrum van Brunssum en de linten daarbuiten.

 

Linten in het centrum hebben een meer stedelijk karakter. Panden zijn verschillend, maar staan wel in één rooilijn, vaak met de voorgevel aan de straat. De panden zijn veelal aan elkaar geschakeld en zijn behoorlijk fors qua omvang.

 

 

Wat verder van het centrum af is de bebouwing kleinschaliger. Bovendien staan panden meestal op verschillende afstanden van de weg en vaak is er ook sprake van een voortuin. Panden staan los van elkaar en in de tussenruimte tussen de panden is soms een oprit of toegangspad aanwezig.

 

De panden zijn vrijwel altijd georiënteerd op de weg. De woning is vaak het hoofdgebouw op het perceel. Bijgebouwen en bedrijvigheid is er meestal ondergeschikt aan.

 

Architectuur

Er zijn grote verschillen in architectuur, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik en nokrichting. De bouwperiode van een pand is meestal af te lezen aan de architectuur. De bebouwing is meestal een mix tussen panden uit de 19e en 20e eeuw en moderne bebouwing.

 

Beleid

Het beleid is erop gericht om het karakter van de lintbebouwing te behouden en waar nodig te versterken. Dat betekent niet dat er gebouwd moet worden in een zelfde architectuur als in de directe omgeving. Sterker nog, eigentijdse architectuur, passend binnen de schaal en het karakter van de lintbebouwing, is goed mogelijk. Dit versterkt het idee dat de leeftijd van de bebouwing is af te lezen aan de architectuur.

 

Het verschil in karakter tussen de stedelijke linten in het centrum en de meer dorpse linten buiten het centrum wordt gekoesterd.

 

Niet alleen wonen maar ook bedrijvigheid, winkels of kantoren

 

Stedelijk karakter dichtbij het centrum

 

Dorps karakter verder van het centrum

 

Gewenst beeld

De levendigheid van de linten en de variatie in bebouwing moet in stand gehouden worden. Dat betekent dat nieuwe panden qua vormgeving en situering niet per definitie aan hoeven te sluiten op de bestaande situatie. Bij vervangende nieuwbouw is de positie en rooilijn van de oorspronkelijke bebouwing uitgangspunt voor de nieuwe situatie.

 

De stedelijke uitstraling van de linten in het centrum is uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen, hetzelfde geldt voor de meer dorpse uitstraling van de linten buiten het centrum.

 

Andere aandachtspunten zijn:

  • oriëntatie van de gebouwen op de weg;

  • per erf of kavel is er één hoofdgebouw;

  • herkenbaarheid individueel pand;

  • vrijstaande en afwisselende gebouwen met ruimtes er tussen of tegen elkaar aan geplaatst (afhankelijk van de plek, buiten het centrum of in het centrum);

  • aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

  • dakkapellen sluiten aan op de architectuur van het pand.

 

Verschillende panden, toch samenhangend door baksteen, kap en situering aan de weg

 

Verspringende rooilijn is kenmerkend in sommige kleinschalige linten.

 

In stedelijke linten is de rooilijn vaak in één lijn

 

 

 

 

3. Mijnwijken

Toen de Staatsmijnen Emma en Hendrik in respectievelijk 1911 en 1915 in Brunssum werden gerealiseerd, was er behoefte aan woningen voor de mijnwerkers. Daarom zijn er tussen 1910 en 1930 diverse mijnkoloniën gebouwd. De kleinere woningen waren bestemd voor de arbeiders en grotere woningen voor beambten en opzichters.

 

Een vijftal van deze wijken hebben een dermate grote cultuurhistorische waarde dat ze worden beschermd en vallen onder het “Beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum”. Dat is niet alleen vanwege destedenbouwkundige structuur, de architectuur en de omvang (het aantal woningen) maar ook omdat de rol die de mijnen hebben gespeeld, en dus ook de mijnkoloniën, van grote invloed geweest op de ontwikkeling van Brunssum en haar inwoners.

 

De mijnkoloniën zijn opgezet volgens de filosofie van het tuindorp. Een tuindorp of tuinwijk is een term voorstadswijken met een typisch knus en dorps karakter, met een voortuin en achtertuin en veel groen. Het zijn dorpen die zijn ontstaan om huisvesting te bieden aan arbeiders, die prettig en gezond moesten wonen zodat ze op het werk beter zouden presteren. De pleinen zijn destijds ontworpen als ontmoetingsplekken in de wijk. Deze ruimtes en de gemeenschappelijke voorzieningen moesten er voor zorgen dat er een hechte woongemeenschap zou ontstaan.

 

 

Deze kenmerken van een tuindorp zie je ook terug in Brunssum. De mijnkoloniën zijn bijzonder mooi gebouwde wijken met een dorps karakter. Het stratenpatroon is helder en overzichtelijk door de vele rechte of lichtgebogen straten en kleine, soms driehoekige, soms vierkante pleintjes of groengebieden.

 

De woningen hebben achtertuinen die groot genoeg waren om er groente te verbouwen. Het fraaie, groene beeld van de wijken wordt versterkt door het openbaar groen in de straten en op de pleinen. De aangelegde parken in de nabijheid van de wijken (zoals het Schutterspark en het Vijverpark) spelen daar natuurlijk ook een positieve rol in.

 

De mijnwijken verschillen ten opzichte van elkaar, qua stedenbouw en architectuur. Binnen een wijk is de stijl echter wel samenhangend.

 

Treebeek/Haansberg

Treebeek-Haansberg is wat opzet betreft de grootste kolonie van de mijnstreek.

 

Treebeek is gebouwd tussen 1912 en 1927, parallel aan de Emmamijn. De Haansberg stamt uit de periode 1913-1919.

 

Treebeek-Haansberg vertoonde met de mijnterreinen, de woningbouw en de sociaal-maatschappelijke voorzieningen het karakter van een afzonderlijke industrienederzetting.

 

Van oorsprong sloot Treebeek aan op De Haansberg maar de aanleg van de N276 heeft beide wijken ruimtelijk gezien van elkaar geïsoleerd.

 

De Haansberg en Treebeek liggen beide aan een langgerekte structuur, van oost naar west, tussen de mijnen Emma en Hendrik. De ruggegraat wordt gevormd door de Treebeekstraat en De Haansberg. Deze structuur werd op diverse plekken onderbroken door pleintjes.

 

De bebouwingsstructuur heeft een kleinschalig karakter en de bebowing ziet er traditioneel uit. Opvallend zijn de straten met veel bomen en de groene voortuinen, wat deze wijken een groen beeld geeft.

 

Naast de openbare straten aan de voorkant van de woningen, zijn er ook achterpaden die garages in de achtertuinen ontsluiten.

 

Haansberg: tuindorp met samenhangende bebouwing en veel groen

 

Treebeek: één laag met een kap, eenheid door materialen en kleuren, groene uitstraling door voortuinen en bomen in de straat

 

Fraaie houten dakgoot, bijzonder metselwerk

 

Er is een grote variatie in dakvormen en gevelindelingen, maar door de gebruikte materialen, kleuren en architectuurstijl, ontstaat er toch een samenhangend geheel.

 

De woningen in De Haansberg zijn voornamelijk van het type twee-onder-een-kap. Ze bestaan veelal uit één bouwlaag met daarboven een fors dak. In Treebeek is een grotere variatie: vaak ook één of anderhalve laag met een grote kap, maar ook woningen van twee lagen met een plat dak komen voor (bijvoorbeeld in de Engerstraat).

 

De bebouwing in De Haansberg en Treebeek bestaat uit rode baksteen, keramische dakpannen en houten kozijnen en dakgoten. Vaak zijn entrees, dakkapellen, erkers en dakgoten geaccentueerd door bijzonder metselwerk.

 

Garages en bergingen liggen veelal aan de achterzijde en worden soms via extra ontsluitingsweggetjes ontsloten. De kwaliteit van deze achterkanten is wisselend, de rooilijnen verspringen en de bebouwing is divers.

 

Voor een deel van Treebeek geldt het beeldkwaliteitplan “Centrum Treebeek”. De welstandsnota is hierop niet van toepassing. Vergunningplichtige bouwplannen in dit deelgebied worden getoetst aan het beeldkwaliteitplan.

 

Twee onder één kap in De Haansberg

 

Fraaie houten dakgoot, dakopbouw deels van hout en samenhang in dakkapellen

 

Bijzonder metselwerk rond de voordeur en boven de ramen

 

Langeberg

De wijk Langeberg maakt onderdeel uit van een samenhangende ‘industrienederzetting’ rond de mijnterreinen van de Hendrik en de Emma. De bebouwing van de Langeberg sloot nabij Staatsmijn Hendrik aan op de reeds bestaande bebouwing van de periode 1912-1914 aan de Venweg.

 

De kern van de kolonie wordt gevormd door een driehoek van licht gebogen straten die terrasvormig boven elkaar liggen. Op sommige plaatsen zijn ze met elkaar verbonden door trappen. De centrale toegang tot de wijk is de Langeberglaan, die vanaf de Akerstraat omhoog loopt en uitkomt op een plantsoen. De laan vormde tevens een zichtas met de mijn.

 

De bebouwing langs de Langeberglaan bestaat uit twee-onder-één-kap-beambtenwoningen, met een grote samenhang. De woningen hebben één laag met een kap. De kap loopt soms steil naar beneden. Het materiaalgebruik versterkt de samenhang, en bestaat voornamelijk uit rode en donkere baksteen, houten kozijnen en rode keramische dakpannen.

 

De bebouwing rond het Bodemplein en aan de Akerstraat heeft een zelfde uitstraling als de omliggende mijnbebouwing, maar omdat het luxere woningen zijn, van oorsprong bestemd voor het hogere mijnpersoneel, zijn ze statiger en bestaan ze veelal uit twee lagen met een kap. De daken hebben grote overstekken. De woningen zijn gebouwd in rode en donkere baksteen en zijn rijk aan mooie details.

 

Verbijzondering van entrees, daken, dakkapellen e.d. is kenmerkend voor Langeberg

 

Ingenieurswoningen zijn groter en hoger dan de woningen die van oorsprong voor de arbeiders bedoeld waren

 

Twee-onder-één kap- woningen in de Langeberglaan, met een grote kap. Samenhang in architectuur, kleuren en materialen

 

Het gebied ten noorde van de Wieënweg bestaat voornamelijk uit ruime twee-onder-een-kap woningen, van oorspong bedoeld voor de ingenieurs. De woningen zijn gebouwd naar een ontwerp van de Sittardse architect Jos Wielders, in opdracht van de Staatsmijnen. De woningen vormen een grote samenhang in vormgeving, materiaal- en kleurgebruik.

Ze bestaan uit twee bouwlagen met een grote kap, en forse dakoverstekken. Elke woning heeft een gemetselde schoorsteen in de nok, en een hoge schoorsteen op het dak aan de achterzijde. De woningen bestaan uit rode baksteen, rode keramische dakpannen en geverfde houten kozijnen.

 

De overige woningen in de Langeberg liggen o.a. aan de Hazenkampstraat, Torenstraat en Reinstraat. Deze meer kleinschalige woningen bestaan uit één laag of twee lagen met een kap. Opvallend zijn sommige entrees, en de gemetselde schoorstenen die op hoeken van bouwblokken zijn gebouwd. Doordat deze woningen in de loop der jaren veelvuldig zijn uitgebreid, met onder andere grote dakkapellen aan de voorzijde en dakopbouwen, is de samenhang in de bebouwing hier minder aanwezig dan in de naastgelegen buurten.

Wel is er sprake van samenhang in materialen en kleuren (rode baksteen, rode pannen) van het hoofdgebouw, de oorspronkelijke woning.

 

Garages en bergingen in de Langeberg liggen soms aan de achterzijde en worden dan via extra ontsluitingsweggetjes ontsloten. De kwaliteit van deze achterkanten is wisselend.

 

Verbijzondering entree in de Wieënweg

 

Kleinere woningen hebben minder samenhang door latere aanbouwen die in diverse vormen, kleuren en materialen zijn uitgevoerd

 

Schuttersveld

Schuttersveld is opgericht tussen 1918 en 1921, met als doel de werknemers van Staatsmijn Hendrik te huisvesten.

 

Het ontwerp van de wijk is gemaakt door het ontwerpbureau van de Staatsmijnen. De buurt is een voorbeeld van de filosofie van de directie van de Staatsmijnen: de woningen werden vrijwel tegen de mijn aangebouwd, waardoor arbeiders zonder veel kosten- en tijdsverlies de mijn konden bereiken. Bovendien werd gestreefd naar een hoge mate van zelfvoorziening doorhet maken van grote tuinen (te gebruiken als moestuin), eigen winkels, en een groot park voor de ontspanning.

 

Schuttersveld bestaat uit een aantal licht gebogen staten, die oost- west zijn georiënteerd en die de hoogtelijnen van het landschap volgen.

 

De straten geven een vriendelijk en groen beeld, door de aanwezigheid van bomen in de openbare ruimte en de groene uitstraling van de voortuinen.

 

De bebouwing is kleinschalig, overwegend één laag met een kap. De bouwblokken zijn afwisselend, variërend van twee tot zeven woningen per blok.

 

De verschillende woningtypen liggen verspreid door de hele wijk, op de hoeken van bouwblokken zijn ze soms verbijzonderd in de vorm.

 

Tuindorp met kleinschalige bebouwing, verschillende bebouwingstypes

 

Groene uitstraling door bomen in de straat en kleine voortuinen

 

Ontsluitingsweggetjes aan de achterzijde met garages en bergingen, wisselende uitstraling bebouwing

 

De gevels zijn grotendeels van baksteen, sommige gevels zijn wit gestuct. De daken hebben rode of antraciete dakpannen.

 

Garages en bergingen liggen aan de achterzijde en worden via extra ontsluitingsweggetjes ontsloten. De kwaliteit van deze achterkanten is wisselend, de rooilijnen verspringen en de bebouwing is divers.

 

Door de overeenkomsten in architectuur, kleuren en materialen, en het sterke groene beeld in de straten, heeft de wijk, ondanks de verschillend in woningtypes en aan- en uitbouwen, toch een sterk samenhangend beeld.

 

Opvallende kapvorm, fraaie dakkapel

 

Bijzonder metselwerk rond de voordeur en boven de ramen

 

De Egge

De Egge is gerealiseerd in 1920, op basis van een stedenbouwkundig plan van architect Jan Stuyt.

 

De buurt is gebouwd op een perceel grond dat “Op de Eggen” genoemd werd. Deze locatie sloot niet gelijk aan op Schuttersveld, waardoor De Egge tot in de jaren ‘50 een op zichzelf staand wijkje is gebleven.

 

De Egge bestaat uit een centraal groen plein, van waaruit rechte straten lopen naar omliggende wijken. Net als de straten zijn de rooilijnen van de bebouwing ook recht en strak. Veelal is de bebouwing aan de beide kanten van de straten hetzelfde van opzet (symmetrie).

 

Opvallend is het feit dat veel woningen geen voortuin hebben. Daardoor heeft de wijk een meer stedelijk karakter (voor zover je bij deze wijk van “stedelijk” kunt spreken) dan bijvoorbeeld Treebeek of Schuttersveld.

 

Een ander opvallend punt zijn de gemetselde tuinmuren die grenzen aan de openbare ruimte. Deze muren zijn met zorg vormgegeven, en hebben toegangspoorten met ronde bogen.

 

De bebouwing in de wijk bestaat uit woningen met één of twee lagen met een kap. De bebouwing is gevarieerd en verbijzonderd op hoeken van straten. Ondanks de variatie is er veel samenhang in architectuurstijl, kleuren en materialen.

 

Tuindorp met kleinschalige bebouwing, geen voortuinen

 

Tuinmuren grenzend aan de openbare ruimte, fraai metselwerk en ronde poorten

 

Symmetrie in het stedenbouwkundige plan (bebouwing aan weerszijden van de straat hetzelfde)

 

Doordat alle uitbreidingen en wijzigingen sinds 1920 op een zelfde wijze zijn doorgevoerd (de woningen zijn in eigendom van een woningcorporatie), is de samenhang intact gebleven.

 

De woningen zijn in vormgegeven met aandacht voor detail. Dat is te zien aan de bijzondere metselwerk-accenten bij deuren en kozijnen, bijzondere oplossingen bij hoekwoningen, mooi gemetselde tuinmuren, gemetselde schoorstenen en mooi afgewerkte houten dakgoten.

 

De woningen hebben een hoge kap en kleine dakoverstekken. Het gebruikte materiaal is rode baksteen, donkere keramische dakpannen en geschilderde houten kozijnen.

 

Op één plek worden de woningen aan de achterzijde ontsloten. Hier is een parkeerpleintje ontstaan met daaraan garages en bergingen. Door de samenhang in vorm, kleur - en materiaal en door de plaatsing van groen tussen de parkeerplekken heeft dit pleintje een rustige en prettige uitstraling.

 

Bijzonder metselwerk bij de voordeuren

 

Accenten bij deuren en kozijnen

 

Pleintje aan de achterkant netjes vormgegeven

 

Rozengaard

De kolonie Rozengaard (260 woningen) werd gebouwd op het Huizerveld, ten noorden van de kern Brunssum. De realisering van de Rozengaard kwam tussen 1917 en 1920 in drie fasen tot stand, naar een ontwerp van de architect Jan Stuyt.

 

Voor de Rozengaard ontwierp Stuyt een rijke variatie aan woningtypen, 37 in totaal. Kenmerkend voor Rozengaard zijn de besloten opzet en de kleine pleintjes en knikkende straten, waarmee Stuyt de intimiteit van een dorp wilde creëren.

Afwisseling van bouwhoogten, nokhoogten en afwisselend gebruik van gepleisterde gevels en gevels van baksteen, moesten voor verlevendiging zorgen in de Rozengaard.

Desondanks is er samenhang in de wijk door de vormgeving van de gevels, de gebruikte materialen en kleuren en de kleinschaligheid van de bebouwing.

 

De meer gesloten bouwblokken (rijtjes) en het ontbreken van voortuintjes (voordeur onmiddellijk aan de straat) geven Rozengaard een minder uitgesproken tuindorpkarakter dan de kolonieën van Staatsmijnen.

 

De bebouwing bestaat uit eengezinswoningen van één of twee lagen met een kap. De baksteen is rood, de dakpannen zijn donker gekleurd.

 

Verbijzondering van entrees, daken, dakkapellen

 

Straten waarbij de woningen aan de weg staan, zonder voortuinen

 

Afwisseling van bouwhoogte en nokhoogte

 

Beleid mijnwijken

Het beleid is gericht op het in stand houden van de stedenbouwkundige en architectonische samenhang en kwaliteit en de bijzondere cultuurhistorische waarde voor Brunssum en heel Nederland.

 

De achterzijde van de woningen is in deze wijken niet welstandsvrij. Wel zijn er standaardbouwtekeningen aanwezig bij de gemeente voor kleine bouwplannen in deze wijken, voor bijvoorbeeld een dakkapel of een berging. Wanneer de bouwplannen volgens de gemeente voldoen aan de standaardtekeningen en/of de sneltoetscriteria worden ze niet meer door de stadsbouwmeester getoetst. De tekeningen worden gratis ter beschikking gesteld en er worden geen leges voor geheven.

 

Gewenst beeld

De mijnwijken zijn uniek in Brunssum en in Nederland en zijn daarom beschermddorpsgezicht. Het in stand houden van de huidige stedenbouwkundige en architectonische samenhang is van groot belang. Ook het vast houden aan de evenwichtige en heldere architectuur, de bijzondere details, daklijsten en de dakkapellen is uitgangspunt.

 

Andere aandachtspunten zijn:

  • uniformiteit nastreven per bouwblok;

  • aansluiten op bestaande kwaliteiten, maatvoering, kleuren en vormgeving;

  • heldere hoofdvorm en kapvorm van de woningen in stand houden;

  • symmetrie en samenhang in gevels en dakvlakken in stand houden;

  • in stand houden bijzondere accenten bij deuren en kozijnen, bijzondere oplossingen bij hoekwoningen, tuinmuren, schoorstenen en dakgoten. Een knipvoeg is niet verplicht;

  • toegevoegde bouwdelen (serre’s, erkers e.d.) worden vormgegeven in de lijn van de architectuur als geheel;

  • indeling gevel (maatverhoudingen) in stand houden;

  • als er sprake is van symmetrie in de gevel of in het straatbeeld, dan moet deze gehandhaafd blijven;

  • aan- en uitbouwen blijven ondergeschikt aan het hoofdgebouw (geldt niet voor kleinschalige woningen in de Hazenkampstraat/Torenstraat/Reinstraat);

  • zorgvuldig omgaan met dakkapellen, aansluiting zoeken bij de oorspronkelijke vorm (geldt niet voor kleinschalige woningen in de Hazenkampstraat/Torenstraat/ Reinstraat).

 

 

 

 

4. Oostenrijkse woningen

Direct na de Tweede Wereldoorlog werden ten noorden van Treebeek een aantal houten ‘Oostenrijkse’ woningen neergezet. Deze woningen zijn noodwoningen die hun weg naar Nederland vonden in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, op het moment dat Oostenrijk kampte met een groot voedselgebrek. De huizen konden hierdoor gedeeltelijk in natura worden betaald en geruild tegen gedroogde groenten, vis en aardappelen. Een aantal woningen werd door het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting aangekocht en door provinciale instanties verdeeld over de meest getroffen gemeenten.De huizen werden ook via het Rijk te koop aangeboden aan particulieren.

 

De bouwpakketten werden compleet per treinwagons aangevoerd en door lokale aannemers gemonteerd, die zelf moesten zorgen voor een fundering, riolering, schoorsteen en dakpannen.

 

Stedenbouw

De wijk met de Oostenrijkse woningen in Brunssum bestaat uit enkele straten. De woningen staan allemaal enigszins gedraaid ten opzichte van de straat en ten opzichte van elkaar. Het beeld wordt bepaald door de kleinschalige bouw (één laag met een hoge kap) in een groene omgeving. Er zijn niet of nauwelijks schuttingen te zien, de erscheidingen bestaan veelal uit hagen wat een prachtig groen en rustig beeld geeft in de straat.

 

 

Architectuur

De noodwoningen staan er nog prima bij, met hun oranje dakpannen, de houten ramen en deuren.

 

De woningen zijn opgebouwd uit houten delen. Net boven de grond is een klein stukje metselwerk te zien, waarop de houten gevels zijn geplaatst.

 

In de gevel zijn relatief kleine vensters toegepast. De kozijnen zijn gemaakt van brede stijlen en dorpels.

 

Het kleurgebruik van de woningen is sober. De houten planken hebben een zwarte of donkerbruine kleur. De kozijnen en dakranden zijn geverfd in een witte kleur. De dakpannen springen er duidelijk uit qua kleur (oranje), waardoor de woningen een hele herkenbare uitstraling hebben.

 

Beleid

Het uitgangspunt is om deze bijzondere woonwijk te behouden. Dat geldt zowel voor de uitstraling, kleuren en materialen, als voor het groene beeld.

 

Houten gevels met donkere kleur, witte dakrand en oranje dakpannen

 

Bijpassende bijgebouwen

 

Gewenst beeld

Het in stand houden van het informele en heldere stedenbouwkundige patroon en de samenhang in de bebouwing, is van belang voor de huidige kwaliteit. Daarmee moet rekening worden gehouden bij bouwplannen. Ook het in stand houden van de groene uitstraling is van belang, door middel van de hagen als erfscheiding.

Andere aandachtspunten zijn:

  • aansluiten op bestaande kwaliteiten, kleuren en vormgeving;

  • in stand houden oorspronkelijke situering van de woning op de kavel;

  • heldere hoofdvorm van de woningen in stand houden;

  • kapvorm en nokrichting in stand houden;

  • samenhang in gevels en dakvlakken in stand houden

  • aan- en uitbouwen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, maar wel in samenhang daarmee ontworpen;

  • zorgvuldig omgaan met dakkapellen, aansluiting zoeken bij de oorspronkelijke vorm.

 

Groene hagen als erfscheiding

 

 

 

 

 

5. jaren ‘50/’60/’70/’80 wijken

Na de tijdelijke stilstand van de bouw tijdens de Tweede Wereldoorlog komt de uitbreiding van Brunssum in de jaren ’50 en ‘60 weer echt op gang. Er worden plannen gemaakt voor nieuwe woonwijken tussen bestaande uitvalswegen en rond de mijnkoloniën.

 

De woonwijken uit de jaren ‘50 en ‘60 zijn duidelijk herkenbaar. De periode waarin ze zijn gebouwd is zichtbaar in de architectuur (soberheid) en stedenbouwkundige structuur (eenvoudige opzet) zodat eenvoudig in grotere aantallen gebouwd kon worden.

 

In tegenstelling tot in de rest van Nederland zijn de verschillen tussen de jaren ‘50 en ‘60 wijken aan de ene kant, en de jaren ‘70 en ‘80 wijken aan de andere kant, in Brunssum minder groot. Dat komt vooral omdat het stedenbouwkundige patroon in Brunssum mede wordtbepaald door de hoogtelijnen van het landschap. Bovendien is het woonerfconcept, zoals elders in Nederland inde jaren ‘70 en ‘80 volop is ontwikkeld, in Brunssum nauwelijks toegepast. Slechts op enkele plekken zie je de zo kenmerkende doodlopende straatjes met groen en parkeren.

 

Stedenbouw

De woonwijken uit de periode 1950-1990 zijn “planmatig ontwikkelde woonwijken”. Dat blijkt uit het eenvoudige patroon van straten, bebouwing en groen. Er zijn veel rechte straten, maar de stedenbouwkundige structuur volgt ook regelmatig de hoogtelijnen, zodat er ook gebogen en geknikte straten ontstaan. De wijk Op gen Hoes wijkt enigszins af van de andere wijken, omdat de woningen zijn gegroepeerd rondom een hof, soms met de voorzijde naar de openbare ruimte, soms met de achterzijde.

 

 

De wijken hebben door de planmatige opzet een hele duidelijke en overzichtelijke structuur, waardoor er seriematig kan worden gebouwd. Herhaling van dezelfde woning is uitgangspunt, waardoor de wijken ook duidelijk een samenhang hebben in de vormgeving. Het gaat vooral om rijtjeswoningen, maar er staan ook vrijstaande woningen, (portiek)appartementen en twee onder een kap woningen.

 

Garages en bergingen liggen soms aan de achterzijde en worden dan regelmatig via extra ontsluitingsweggetjes ontsloten. De kwaliteit van deze achterkanten is wisselend, de rooilijnen verspringen en de bebouwing is divers.

 

Architectuur

De bebouwing bestaat veelal uit rijenwoningen, maar ook uit vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen, portiekwoningen en flats.

 

De rijtjeswoningen en twee-onder-één-kapwoningen hebben een heldere hoofdvorm (met een kap). Ondanks de sobere architectuur hebben de woningen vaak opvallende toevoegingen zoals een afdakje bij de voordeur, een dakrand die oversteekt of een muurtje bij een terras. De voorgevels zijn daardoor representatief en herkenbaar. Hoekwoningen hebben veelal twee “voorkanten” en dus ook twee representatieve gevels. De zolderverdieping is soms alleen een bergruimte, omdat het dak niet hoog genoeg is om er een volledige verdieping van te maken. De portiekflats sluiten qua uitstraling, kleur- en materiaalgebruik aan op de rijtjeswoningen. De galerijflats wijken daar sterk vanaf, die worden gekenmerkt door het gebruik van beton en glas, en de lange lineaire (horizontale) lijnen die mede de uitstraling bepalen.

 

Het materiaalgebruik van de woningen in deze wijken is ingetogen maar duurzaam: gebruik van ambachtelijke materialen zoals hout, baksteen en gebakken pannen. In de jaren ’60 worden vaker dakpannen van beton gebruikt en is de dakoverstek kleiner. De gevels zijn van veelal van rood of geel metselwerk.

 

Beleid

Het beleid is gericht op het in stand houden van de samenhang in de stedenbouwkundige structuur en architectuur en het behouden van de helderheid, de sobere uitstraling en het groen.

 

Veel ruimte voor groen in de straat

 

Gebruik baksteen, aanwezigheid dakoverstrek

 

Gewenst beeld

Het in stand houden van het evenwichtige en heldere stedenbouwkundige patroon en de samenhang in de bebouwing, is van belang voor de huidige kwaliteit. Bouwplannen dienen aan te sluiten op de bestaande architectuur in de buurt.

 

Andere aandachtspunten zijn:

  • uniformiteit nastreven per bouwblok;

  • aansluiten op bestaande kwaliteiten, kleuren en vormgeving;

  • heldere hoofdvorm van de woningen in stand houden;

  • aan- en uitbouwen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, maar wel in samenhang daarmee ontworpen;

  • representatieve voorgevel, aandacht voor details.

 

Verbijzondering entree

 

Twee-onder-een-kap woningen sluiten aan bij rijwoningen

 

Uitstraling achterkanten laat soms te wensen over (op plekken waar garages en bergingen grenzen aan de openbare ruimte)

 

 

 

 

 

6. Recente woonbuurten

Als reactie op de seriematige architectuur en stedenbouw vindt eind jaren ’80 een omslag plaats in het ontwerp van nieuwe woongebieden. De woningnood is achter de rug en er wordt meer marktconform gebouwd.

 

De structuur van de wijken is rechtlijniger dan in de jaren ’70 en ’80. De bebouwing is echter veel minder samenhangend: verschillende stijlen worden vaak gecombineerd in één wijk.

 

Stedenbouw

Eind 20e eeuwse en begin 21e eeuwse woongebieden worden gekenmerkt door een heldere stedenbouwkundige opzet. De straten zijn recht of licht gebogen en er is een duidelijke indeling in woonstraten en wijkontsluitingswegen. Door de heldere opzet van de openbare ruimte en de grote variatie in woningtypen, onderscheiden deze gebieden zich van de planmatig woningbouw in de jaren ’50 tot ‘80.

 

Architectuur

De architectuur varieert van buurt tot buurt. Er ontstaan verschillende wijken met een eigen architectuurstijl, variërend van neo-traditioneel (jaren 30-stijl) tot neo-modern (kubisme, staal, beton, glas). Het platte dak wordt op diverse plekken geïntroduceerd. Op andere plekken komen de gebakken dakpannen terug.

 

 

De laatste jaren zijn ook enkele buurten met vrijstaande woningen gebouwd, waarbij binnen één straat verschillende architectuurvormen voorkomen. Daar is geen samenhang in architectuur: traditionele vormgeving en moderne vormgeving wisselen elkaar af. Gevelmaterialen- en kleuren variëren.

 

Beleid

Het beleid is erop gericht om de heldere stedenbouwkundige structuur in stand te houden, alsmede de samenhang binnen de verschillende buurten. Op plekken waar sprake is van een specifieke architectuur per kavel, wordt bij bouwplannen aangesloten op de architectuurstijl van het betreffende pand.

Eigentijdse architectuur

 

Buurtje in een bouwstijl:

 

Gewenst beeld

Het in stand houden van het heldere stedenbouwkundige patroon en de samenhang in de bebouwing op buurtniveau, is van belang voor de huidige kwaliteit. Bouwplannen dienen aan te sluiten op de overheersende architectuur in de buurt, mits daarvan sprake is.

 

Andere aandachtspunten zijn:

  • aansluiten op bestaande kwaliteiten, kleuren envormgeving;

  • heldere hoofdvorm van de woningen in stand houden;

  • aan- en uitbouwen blijven ondergeschikt aan het hoofdgebouw, en worden in samenhang met het hoofdgebouw ontworpen.

 

Moderne achitectuur, samenhangend

 

Groene erfscheiding

 

Traditionele hoofdvorm, garage ondergeschikt

 

 

 

 

7. Bedrijventerreinen en grootschalige voorzieningen

De meeste bedrijven zijn geclusterd op bedrijventerreinen aan de randen van Brunssum. De structuur en architectuur van deze bedrijventerreinen zijn veelal functioneel van aard.

 

Stedenbouw

De verschillende bedrijventerreinen worden vrijwel allemaal gekenmerkt door brede ontsluitingswegen, bedrijfshallen en kantoren in verschillende hoogtes en verschijningsvormen. De gebouwen staan meestal op een vaste afstand van de weg. Aan de voorzijde staat een kantoor met daarachter een bedrijfsloods. Het voorterrein wordt gebruikt voor parkeren. Opslag vindt meestal aan de achterzijde plaats.

 

Architectuur

De bedrijven worden over het algemeen gekenmerkt door een grote verscheidenheid in vormen, kleuren en materialen.

 

Als er sprake is van een kantoorgedeelte aan de straatzijde is het kantoor vaak van baksteen en heeft het een meer open karakter. De bedrijfshallen zijn meestal van plaatmateriaal.

 

Bij gebouwen die alleen een kantoorfunctie hebben is meer aandacht besteed aan de vormgeving en het materiaal- en kleurgebruik. Hetzelfde geldt voor de bedrijven die de afgelopen tien jaar zijn gerealiseerd.

 

 

Beleid

Het beleid is erop gericht om de ruimtelijke kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen minimaal te handhaven en indien mogelijk te versterken. Dat betekent onder andere extra aandacht voor duurzame materialen en de (groene) inrichting van het voorterrein.

 

Kantoor met open gevel

 

Loods me openingen in de gevel

 

Parkeren zorgvuldig opgelost

 

Gewenst beeld

Bestaande kwaliteit dient minimaal gehandhaafd te worden. De representatieve, uitnodigende gevel moet naar de weg gericht zijn. Op het moment dat een gebouw op een hoek ligt met aan twee zijden een openbare weg dan heeft dat gebouw twee representatieve gevels. Aandacht wordt gevraagd voor een fraaie inrichting van het voorterrein, door bijvoorbeeld parkeerplaatsen te combineren met groen.

 

Andere aandachtspunten zijn:

  • aansluiten op bestaande kwaliteiten van de omgeving wat betreft situering en uitstraling;

  • representatieve voorgevel;

  • kantoorgebouw is meer representatief dan andere gebouwen op het perceel.

 

Representatieve uitstraling

 

Gesloten gevel aan de straat en opslag in het zicht op voorterrein

 

 

 

 

 

8. Sport- en recreatie

Dit deelgebied heeft betrekking op parken, begraafplaatsen sportvoorzieningen, recreatiegebieden en uitloopgebieden van Brunssum. Deze voorzieningen komen verspreid voor.

 

Stedenbouw

Eén van de eerste parken in Brunssum was het Schutterspark. Dit is een 80 hectare groot wandel- en natuurgebied. Het gebied ligt in het dal van de Rode Beek en grenst aan de kolonie Schuttersveld die vroeger voor de Brunssumse mijnwerkers is neergezet. Het gebied wordt door de beek in twee delen gesplitst. In het noorden ligt een bos-, heide- en veengebied dat min of meer in natuurlijke staat is. In het zuiden is het een recreatie- of volkspark. Een deel van het Schutterspark valt onder beschermd dorpsgezicht.

 

Ook het Vijverpark is al een oud park, eveneens ontstaan in de periode dat de mijnwijken werden gebouwd. Ook het Vijverpark valt onder beschermd dorpsgezicht.

 

De andere parken in Brunssum zijn vanaf de jaren ‘60 ontwikkeld. Ze zijn destijds meegenomen in de uitbreidingsplannen. Ze vormen groene wiggen, die vaak de verschillende buurten van elkaar scheiden. Er zijn soms gebouwen aanwezig, zoals een school, een bejaardentehuis, een zorgcentrum, een paviljoen of een kiosk.

 

 

Begraafplaatsen zijn van oudsher in de nabijheid van kerkgebouwen gesitueerd. De bebouwing is relatief kleinschalig en bedoeld voor functies zoals een aula of een dienstgebouwtje.

 

Sportvoorzieningen zijn voornamelijk aan de randen van kernen gelegen. Bijna elke wijk voorziet in de eigen behoefte wat sportvoorzieningen betreft. Bebouwing bestaat voornamelijk uit een kantine, tribunes, kleedkamers en technische ruimtes.

 

Architectuur

De bebouwing is verschillend, qua vormen, kleuren en materialen. De architectuur is meestal bepaald door functionele eisen, en de architectuurstijl van dat moment.

 

Beleid

Het beleid is erop gericht om met name bij parken en begraafplaatsen een hoge ruimtelijke kwaliteit na te streven als het gaat om bebouwing, gezien de centrale ligging in de kernen. Voor bebouwing bij sportvoorzieningen is het beleid gericht op het handhaven of versterken van de bestaande kwaliteit, de bebouwing moet representatief zijn voor de functie.

 

Twee parken hebben een dermate grote cultuurhistorische waarde dat ze worden beschermd en vallen onder het “Beschermd dorpsgezicht Mijnkoloniën Brunssum”. Dat zijn het Vijverpark en het Schutterspark. Dat is niet alleen vanwege de bebouwing die erin staat maar vooral ook vanwege het feit dat de mijn, de mijnwijken en de mijnparken een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis en ontwikkeling van Brunssum en haar inwoners.

 

Paviljoen in groene omgeving

 

Traditionele vormgeving….

 

…. passend in het gebied

 

Gewenst beeld

Bestaande kwaliteit dient minimaal gehandhaafd te worden en indien mogelijk verbeterd. Bebouwing moet representatief zijn en passend op de plek.

 

Andere aandachtspunten zijn:

  • rekening houden met bestaande kwaliteiten van de omgeving wat betreft situering, kleuren en vormgeving;

  • het groene karakter van het gebied moet in stand gehouden worden;

  • de voorzijde van het hoofdgebouw is gericht naar de openbare ruimte;

  • de entree is duidelijk herkenbaar in het ontwerp.

  • heldere hoofdvorm en kapvorm in stand houden (Schutterspark);

  • symmetrie en samenhang in gevels en dakvlakken in standhouden (Schutterspark).

 

Groene zone voor recreatie

4. Algemene criteria B

 

Er zijn situaties dat de gebieds- en de specifieke criteria ontoereikend zijn om bouwplannen verantwoord te toetsen.

Dat is het geval als de criteria weliswaar zijn vertaald in een bouwplan maar dat het vakmanschap dat van eenarchitect verwacht mag worden niet terug te vinden is in het bouwwerk. Architectuur is immers meer dan een optelsom van criteria.

 

Ook kan het voorkomen dat een bouwplan sterk afwijkt van zijn omgeving –en dus strijdig is met de criteria van hetbetreffende deelgebied- maar wél een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor een kerk, een school of een sporthal.

 

Tenslotte kan het zijn dat een bouwplan weliswaar in bestaand bebouwd gebied voorkomt, maar toch nieuw is (ingeval van inbreiding) en daardoor niet past binnen de gebiedscriteria. In dit soort situaties is het nodig terug te grijpen op de algemene welstandscriteria.

 

Deze algemene criteria richten zich op het vakmanschap van het architectonisch ontwerp, zijn terug te voeren op universele kwaliteitsprincipes en zijn de grondslag van elke planbeoordeling. De gebieds- en de specifieke criteria zijn dan ook afgeleid van de algemene welstandscriteria zoals ze in de traditie van het welstandstoezicht toegepast zijn. In deze gevallen kan de stadsbouwmeester aan burgemeester en wethouders adviseren gebruik te maken van de hardheidsclausule en af te wijken van de gebieds- en de specifieke criteria. Het bouwplan moet dan uiteraard wel voldoen aan redelijke eisen van welstand. Naarmate het bouwplan zich sterker onderscheidt van zijn omgeving ligt het niveau van de ‘redelijke eisen van welstand’ ook hoger.

 

Relatie tussen vorm, gebruik en constructie

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is.

 

Een bouwwerk is bedoeld om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm niet los gezien worden van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden om een doelmatige constructie te maken.

 

Het gaat dus om de evenwichtige samenhang tussen vorm, gebruik en constructie.

 

Relatie tussen bouwwerk en omgeving

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedenbouwkundige en landschappelijke) ruimte.

 

Een stad is meer dan een losse verzameling van gebouwen in de ruimte. De openbare ruimte wordt door de gebouwen begrensd en gevormd. Het gebouw is een particulier object in een openbare context. Het bestaansrecht van het gebouw ligt niet alleen in het eigen functioneren, maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke en landschappelijke omgeving. Zoals de omgeving een bijdrage hoort te leveren aan de kwaliteit van de gebouwen, moet het gebouw een positieve invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving.

 

Het gaat dus om een evenwichtig samenspel van gebouw en omgeving.

 

Evenwicht tussen helderheid en complexiteit

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld.

 

Een belangrijke eis die aan het ontwerp van een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritmiek en herkenbare maatreeksen maken het voor de waarnemer mogelijk een grote hoeveelheid visuele informatie te reduceren tot een bevattelijk beeld.

 

Daar staat tegenover dat een bouwwerk de waarnemer moet blijven prikkelen en intrigeren. Een te eenduidig beeld leidt al gauw tot verveling en desinteresse. Om dat te voorkomen zijn complexe vormen nodig.

 

Het gaat dus om een zorgvuldig evenwicht van structuur en complexiteit.

 

Schaal en maatverhoudingen

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.

 

Maatverhoudingen zijn van essentiële betekenis voor de kwaliteit van een ontwerp. Dé juiste verhoudingen zijn niet langs theoretische weg vast te stellen. Vaak blijkt dat verschillende mensen tot een zelfde waardering komen. Uit ervaring blijkt dat bepaalde verhoudingen goed zijn, maar niet waarom.

 

De kracht van een compositie is groter naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Het bepalen van de juiste verhoudingen is een kwestie van oefenen, bewust kijken, ervaringen uitwisselen en zelf ontwerpen.

 

Het gaat dus om een samenhangend stelsel van maatverhoudingen.

 

Kleur en licht

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat kleur en licht het karakter van het bouwwerk ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving duidelijk maken.

 

Door middel van kleuren en lichtval wordt een bouwwerk uiteindelijk zichtbaar en voelbaar. Als kleuren los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk.

 

Het gaat dus om een evenwichtige toepassing van kleuren en lichtval.

5. Sneltoetscriteria B

 

Om de aanvraag voor van veel voorkomende kleinebouwwerken snel af te handelen zijn er sneltoetscriteria.

 

Kort gezegd zijn dit welstandscriteria voor kleine bouwwerken (de bouwwerken die in dit hoofdstuk worden behandeld), die ambtelijk mogen worden getoetst. Dat gaat veelal sneller dan dat ze ook nog voorgelegd moeten worden aan een stadsbouwmeester, vandaar de naam “sneltoetscriteria”.

 

Juridisch gesteld maken deze sneltoets criteria het mogelijk om de daarvoor in aanmerking komende bouwaanvragen bij mandaat te laten afdoen door een daartoe door het college van burgemeester en wethouders gemandateerd ambtenaar/ gemandateerde ambtenaren. Indien een bouwaanvraag naar de mening van de ambtenaar/ambtenaren niet voldoet aan de sneltoetscriteria, en de planindiener deze bouwaanvraag toch in behandeling wil laten nemen, dan wordt deze eerst voorgelegd aan de stadsbouwmeester.

 

Sneltoetscriteria zijn niet van toepassing op Rijksmonumenten.

 

Er zijn overigens standaardbouwtekeningen aanwezig en opvraagbaar bij de gemeente voor kleine bouwplannen in de mijnwijken, zoals dakkapellen en bergingen.

Wanneer bouwplannen in deze wijken voldoen aan de standaardtekeningen en/of de sneltoetscriteria worden ze niet meer door de stadsbouwmeester getoetst. De tekeningen worden gratis ter beschikking gesteld en er worden geen leges voor geheven.

 

Op de website www.rijksoverheid.nl staat precies aangegeven voor welk bouwwerken een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Plannen waarvoor geen omgevingsvergunning noodzakelijk is, zijn welstandsvrij.

 

Bijgebouwen en overkappingen

Een bijgebouw of overkapping is een grond gebonden bouwwerk van één bouwlaag. Een bijgebouw staat meestal los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raampartij. Het bestemmingsplan treedt regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Voor de rust van het straatbeeld gaat de voorkeur uit naar een bijgebouw of overkapping op het achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.

 

De gemeente streeft naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen: kleuren van gevels en dakvlakken afgestemd op die van het hoofdgebouw, eenvoudige kapvorm en geen onnodig grote dak overstekken of versieringen. Bijgebouwen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van het hoofdgebouw of de erfinrichting. Bijgebouwen of overkappingen die contrasteren met het hoofdgebouw zullen altijd aan de stadsbouwmeester worden voorgelegd.

 

De bijgebouwen en overkappingen voldoen mits zij passen binnen de volgende criteria:

  • gebouw ontworpen in aansluiting op eerdere bijgebouwen;

  • minimaal één meter achter de voorgevelrooilijn;

  • ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

  • gevelindeling en profielen kozijnen aansluitend op gevels hoofdgebouw.

Aan- of uitbouw

Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Het bestemmingsplan treedt bij de vergunningplichtige aan- en uitbouwen regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Voor de rust van het straatbeeld gaat de voorkeur uit naar een aan- of uitbouw op het achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.

 

Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er bij de mogelijke toepassing van aan- en uitbouwen aan de voorkant een bufferzone aanwezig te zijn tussen gevel en straat.

 

Binnen gebieden streeft de gemeente naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar blijven. De aan- of uitbouw moet qua uitstraling en volume ondergeschikt blijven aan het oorspronkelijke gebouw.

 

Bij hoekaanbouwen dienen de gevels van de achter- en zijaanbouw gelijk aan de bestaande gevel te lopen, waardoor een aaneensluitende hoekoplossing ontstaat. Een aan- of uitbouw welke contrasteert met het hoofdgebouw zal altijd aan de Stadsbouwmeester worden voorgelegd.

 

Een aan- of uitbouw voldoet mits zij past binnen de volgende criteria:

  • minimaal een meter achter de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erkers;

  • ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

  • hoogte niet hoger dan de eerste bouwlaag/vloer eerste verdieping van het hoofdgebouw;

  • gevelindeling en profielen kozijnen aansluitend op gevels hoofdgebouw.

Kozijn- en gevelwijzigingen

Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of (ver)plaatsen van een kozijn, kozijnvulling, luik, gevelpaneel of erker. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. In principe mag de samenhang en de ritmiek in straatwanden niet worden verstoort door incidentele kozijn- of gevel wijzigingen. Met name een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar de weg of het openbaar groen vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving.

 

Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om een andere vormgeving dan een historisch pand uit de 19e eeuw. Belangrijke te handhaven kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en de profilering van het kozijn en het raamhout. Wijzigingen in de gevel die contrasteren met het hoofdgebouw of de directe omgeving zullen altijd aan de stadsbouwmeester worden voorgelegd.

 

Een kozijn- of gevelwijziging voldoet mits zij past binnen de volgende criteria:

  • oorspronkelijke maatvoering kozijnen en ramen worden behouden;

  • de wijziging in overeenstemming is met de architectuur van de oorspronkelijke gevel;

  • samenhang en ritmiek in de straatwand niet worden verstoord;

  • de gevel van begane grond en verdieping samenhangend blijft;

  • de hoofdindeling overeenkomt met de oorspronkelijke indeling;

  • lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen of rollagen in overeenstemming zijn met andere in de gevel voorkomende detailleringen;

  • de erker in verhouding is en past bij de architectuur van het bestaande pand;

  • de erker zich beperkt tot de eerste verdieping en de bestaande gevel van de woning.

Een knipvoeg is niet verplicht.

 

Dakkapel

Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.

 

Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok van dezelfde architectuur/bouwstijl kan rust en samenhang brengen. Een dakkapel die contrasteert met het hoofdgebouw of met de directe omgeving zal altijd aan de stadsbouwmeester worden voorgelegd.

 

Een dakkapel voldoet mits zij past binnen de volgende criteria:

  • de hoogte van de dakkapel minder is dan de helft van de hoogte van het dak met een maximum van 1,75 meter;

  • de breedte van de dakkapel maximaal een derde of de helft is van de breedte van het dakvlak van de woning voor resp. de voorzijde en de achterzijde, met een maximum van 3,5 meter;

  • indien dakkapel op zijgevel, plaatsing op minimaal een meter van voorgevel;

  • vormgeving in aansluiting op eerder goedgekeurde kapellen voor die woning;

  • gevelindeling en detaillering afgestemd op hoofdgebouw;

  • rondom tenminste een halve meter overblijvend;

  • zijwanden gesloten.

Deze criteria gelden niet voor de dakkapellen aan de voorzijde in de Hazenkampstraat, Torenstraat en Reinsstraat in de Langeberg. Daar geldt het criterium dat uniformiteit wordt nagestreefd per bouwblok.

 

Erfafscheidingen aan openbaar gebied

Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Een erfafscheiding tussen buren moet in de eerste plaats door beide kanten worden gewaardeerd.

 

Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit, langs de openbare ruimte is kwaliteit gewenst. Streven moet zijn een rommelige indruk door een grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen.

 

Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. In de regel bestaat er voorkeur voor natuurlijke erfafscheidingen in de vorm van bijvoorbeeld een haag. Daarbij kan men denken aan bijvoorbeeld haagbeuken, liguster of buxus. Een volledig te begroeien gazen hekwerk is hiervoor een goed alternatief. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en onveiligheid.

Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling. Een erfscheiding die contrasteert met het hoofdgebouw of met de directe omgeving zal altijd aan de stadsbouwmeester worden voorgelegd.

 

Een erfafscheiding grenzend aan het openbare gebied voldoet mits zij past binnen de volgende criteria:

  • kwaliteit bieden langs de openbare ruimte;

  • opbouwen uit duurzame materialen (steen, hout of metalen hekwerk);

  • sober en eenvoudig vormgeven;

  • indien de lengte meer dan 6 meter bedraagt: de erfafscheiding mag geen gesloten en/of monotone uitstraling hebben.

Rolhekken, luiken en rolluiken

Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen.

 

Aan rolluiken voor woningen worden geen eisen gesteld.

 

Rolhekken, luiken en rolluiken bij detailhandel in het centrum van Brunssum, voldoen mits zij passen binnen de volgende criteria:

 

  • aan de binnenzijde van de pui mits voor 70% bestaand uit doorkijkopeningen;

  • aan de buitengevel mits voor minimaal 90% bestaand uit doorkijkopeningen waarbij de kast en geleiding in de gevel worden ingepast.

Technische installaties

Onder technische installaties worden bijvoorbeeld units ten behoeve van airconditioning verstaan.

 

Technische installaties worden indien mogelijk in de bebouwing opgenomen. Indien dat niet mogelijk is moeten ze voldoen aan de volgende criteria:

  • technische installaties worden niet aan gevels geplaatst die naar het openbaar gebied zijn gekeerd;

  • installaties die op platte daken worden geplaatst moeten worden opgenomen in de architectuur van het gebouw.

Bijlage: Monumentenlijst

Rijksmonumenten

 

Bovenste Hof

Akkerweg 5

Onderste hof

Groeneweg 10

Vakwerkhuis

Bouwbergstraat 78

Hoeve

Dorpstraat 10

Hoeve

Dorpstaat 12

Hoeve

Merkelbeekerstraat 89

‘t Gasthuis

Grachtstraat 9

Kerkje Merkelbeek

Groeneweg 6

Doopvont

Kerkstraat 129

Orgel

Kerkstraat 129

Grenspalen

Lindeplein 1

Kasteel Genhous

Op gen hoes

 

Monumenten van jongere bouwkunst (zijn zowel rijks- als provinciale monumenten)

 

Opzichterswoningen

Akerstraat 2, 4, 6, 8, 10, 5, 7

Ingenieurswoning

Akerstraat 12

Opzichterswoningen

Bodemplein 36, 38, 40, 42

R.K.Kerk en pastorie

Prins Hendriklaan 378-380

Groene Kruisgebouw

Kloosterstraat 17

Woonhuis

Kruisberglaan 29

Raadhuis

Lindeplein 2b

Villa

Lindestraat 136

Mijnbeambtewoningen

Wieënweg 36, 38, 40, 42,

44, 46, 48, 50, 52, 54, 56,

58, 60, 62, 64, 66

Grafmonument,

 

devotiegrot en kerkmuur

Groeneweg 6

Beamtencasino

Uranusstraat 17

 

Historisch geografisch monument

 

De Landgraaf

(heeft nog geen officiële status)

Langeberg/Schutterspark

 

Beschermende stads en dorpsgezichten

Treebeek, Haansberg, Langeberg, Schuttersveld, Rozengaard, Vijverpark, Schutterspark, oude mijnspoortracé incl. entrée Staatsmijn Hendrik (JFC).