Organisatie | Berkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid |
Citeertitel | Gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-01-2016 | nieuwe regeling | 12-01-2016 Berkelbericht, 01-03-2016 |
In dit document zijn de door zeven Achterhoekse gemeenten (Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk) binnen het werkgebied van de Omgevingsdienst Achterhoek gemaakte keuzes voor de omgang met externe veiligheid opgenomen. Aanleiding voor deze beleidsvisie is dat de huidige beleidsvisies aan herziening toe zijn door nieuwe/gewijzigde wet- en regelgeving en veranderende inzichten over de omgang met externe veiligheid bij gemeentelijke besluitvorming. De gemeenschappelijke visie is gebaseerd op de bestaande beleidsvisies van de gemeenten en interviews met ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeenten. De hieruit voortkomende algemene veiligheidsambitie kan worden geformuleerd als “veilig wonen en ruimte voor economische ontwikkeling”.
De visie gaat in op de omgang met en de verantwoording van risico’s op het gebied van externe veiligheid. Gekozen is voor een mengvorm van gebiedsgericht (bepaalde ontwikkelingen afhankelijk van gebiedstype uitsluiten of toestaan) en brongericht (bepaalde ontwikkelingen onafhankelijk van gebiedstype uitsluiten of toestaan). Voorbeelden zijn:
Omgang met richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het PR geldt een wettelijke norm van 10-6/jaar. Voor kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grote kantoren en verpleeghuizen) geldt deze waarde als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijfswoningen, sporthallen, kleinere kantoren en de meeste bedrijfsgebouwen) geldt deze waarde als richtwaarde. Uitsluitend om gewichtige redenen (zie bijlage 8) is het toegestaan om nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar te realiseren (en op die manier dus af te wijken van de richtwaarde). Bestaande situaties worden geaccepteerd.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep dodelijke slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het GR kent anders als het PR geen wettelijke grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde (OW). De OW is een belangrijk ijkpunt, dat echter altijd moet worden bezien in samenhang met de overige voorgeschreven elementen voor de verantwoording van het GR.
Vanuit de mengvorm is gekozen voor een combinatie van een brongerichte benadering en een gebiedsgerichte benadering. Voor alle gebiedstypen geldt dat:
Vanuit de algemene veiligheidsambitie zijn verschillende deelambities zijn geformuleerd voor de omgang met het groepsrisico. In onderstaande tabel zijn de ambities per type gebied aangegeven.
De verantwoording van het groepsrisico is een uitgebreide klus, die naar de mening van de gemeenten in bepaalde gevallen zijn doel voorbij schiet. Daarom is gekozen voor een systeem met drie categorieën waarin een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt afhankelijk van de mate van toename van het groepsrisico, de hoogte van het groepsrisico en de mate van zelfredzaamheid:
Zie onderstaande tabel voor de verdere uitwerking.
Het transport van gevaarlijke stoffen gebeurt conform de wetgeving bij voorkeur via aangewezen rijkswegen en provinciale wegen. Transport van gevaarlijke stoffen via gemeentelijke wegen blijft in het geval van bestemmingsverkeer mogelijk. Een gemeentelijke routering voor het transport van gevaarlijke stoffen wordt niet noodzakelijk geacht.
De borging van het beleid vindt plaats op de volgende wijze:
Bij het vooroverleg voor vergunningen en bestemmingsplannen een specialist externe veiligheid betrekken. Voor omgevingsvergunningen milieu (een taak die gemeenten hebben ondergebracht bij de Omgevingsdienst Achterhoek) gebeurt dat door conform het “werkproces omgevingsvergunning” een specialist van de Omgevingsdienst Achterhoek te raadplegen. Bij ruimtelijke ordening kan dit ook een gemeentelijke specialist of externe deskundige zijn. Dit hangt af van de omstandigheid of de taak is ingebracht bij de ODA.
Borging van het uitvoeren van de bij ruimtelijke besluitvorming voorgestelde maatregelen in het kader van zelfredzaamheid en hulpverlening is een aandachtspunt. Niet alle maatregelen zijn in een bestemmingsplan of omgevingsvergunning onder te brengen. Een (anterieure) overeenkomst kan in bepaalde gevallen uitkomst bieden.
Het beleid wordt jaarlijks geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor en door buisleidingen). Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn.
De deelnemende gemeenten willen hun burgers een veilige leefomgeving bieden. Het betreft de gemeenten: Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de Omgevingsdienst Achterhoek in samenwerking met deze zeven Achterhoekse gemeenten een gezamenlijk externe veiligheidsbeleid ontwikkeld waarin een visie is beschreven hoe om te gaan met de risico’s die onze inwoners lopen door mogelijke ongevallen met gevaarlijke stoffen.
1.2 Structuur- en beleidsvisie
De beleidsvisie kan voor de ruimtelijke relevante onderdelen worden gezien als een sectorale structuurvisie op het onderdeel externe veiligheid. Volgens de wetgeving voor externe veiligheid kan in dat geval bij ruimtelijke besluitvorming worden verwezen naar de inhoud van de structuur-/beleidsvisie. Voor de niet ruimtelijke relevante onderdelen is sprake van een beleidsvisie. Vanwege de leesbaarheid wordt verderop in de tekst enkel gesproken van een beleidsvisie.
Op dit moment beschikken de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk over een beleidsvisie op het gebied van externe veiligheid. Deze beleidsvisies zijn meer dan 5 jaar oud en aan vernieuwing toe. Ook de gewijzigde wet- en regelgeving omtrent buisleidingen en transport geeft aanleiding om het beleid te actualiseren. De gemeente Montferland heeft in het verleden geen beleid vastgesteld. De gemeente Doetinchem heeft dat ook niet gedaan, maar heeft onlangs los van de andere gemeenten haar beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. De gemeenten Lochem en Zutphen zijn voor externe veiligheid tot eind 2014 aangesloten bij de Omgevingsdienst Veluwe IJssel. Vanuit die Omgevingsdienst worden eigen beleidsvisies ontwikkeld. Net als Doetinchem doen die gemeenten niet mee aan deze gezamenlijke beleidsvisie.
De bestaande visies gaan uit van een gebiedsgerichte benadering. Dat betekent dat per type gebied een eigen veiligheidsambitie is vastgelegd.
Naast een aantal risicovolle bedrijven zijn buisleidingen de meest voorkomende risicobronnen voor externe veiligheid in de regio. Van de 87 risicovolle bedrijven zijn de meeste inrichtingen LPG-tankstations en propaangasopslagen. Daarnaast is er een aantal rijks- en provinciale wegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Over het spoor vindt in onze regio geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De IJssel is de enige vaarroute in de regio waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de voor externe veiligheid belangrijkste wet- en regelgeving. Een uitgebreidere omschrijving van het wettelijk kader is te vinden in bijlage 2.
Besluit risico’s zware ongevallen 1999
Het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo) is de Nederlandse implementatie van de Europese Seveso II-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid (Bevi) bevat milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen. Het Bevi is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen (plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico).
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) bevat milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleiding. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De gemeente moet hiermee rekening houden bij het opstellen van een bestemmingsplan.
Besluit externe veiligheid transport
Het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) bevat milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes via water, weg en spoor. Het Bevt vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) bevat regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De Wvgs is al aangepast vanwege de Bevt, maar de gewijzigde Wvgs is nu nog niet in werking getreden.
1.5 Totstandkoming van de visie
De Omgevingsdienst Achterhoek heeft Jens Fabian Kelder in het kader van zijn afstudeeropdracht voor Saxion gevraagd om de mogelijkheden te onderzoeken voor een concept gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid voor het gehele werkgebied van de Omgevingsdienst Achterhoek. Gestart is met een analyse van de bestaande beleidsvisies van de deelnemende gemeenten. Met de analyseresultaten zijn vervolgens interviewvragen opgesteld. De contactpersonen externe veiligheid binnen de gemeenten en de VNOG zijn geïnterviewd. Met deze interviews zijn de wensen en ideeën van de gemeenten en de VNOG inzichtelijk gemaakt. Deze wensen en ideeën zijn in deze gemeenschappelijke beleidsvisie vertaald.
2.1 De drie pijlers van de visie
Uit gevoerde interviews met de gemeenten is naar voren gekomen dat er een spanningsveld bestaat tussen de verschillende belangen en perspectieven.
Vestiging of uitbreiding van risicobronnen (bedrijven, wegen en buisleidingen) kan gevolgen hebben voor de veiligheid van woningen en andere kwetsbare objecten. In een aantal gevallen op bedrijfsterreinen of in buitengebieden kan een lager niveau van veiligheid acceptabel zijn. Zelfredzaamheid, goede vluchtmogelijkheden en bereikbaarheid voor hulpdiensten spelen hierbij een rol.
Voor de gemeenten binnen het werkgebied van de Omgevingsdienst Achterhoek is het belangrijk, dat de mensen veilig wonen en risicobronnen niet in de woonomgeving aanwezig zijn. Er wordt gestreefd naar een zo veilig mogelijke leefomgeving.
De zeven deelnemende gemeenten willen naast een aanvaardbaar veiligheidsniveau ook ruimte hebben voor economische ontwikkelingen. Veiligheid mag in die zin geen stilstand betekenen.
Er bestaat een spanningsveld tussen veilig wonen en ruimte voor ontwikkeling. Het gaat er dus om een goede balans te vinden tussen veiligheid en ontwikkeling. Hier staat de vraag “Welk risico is acceptabel?” centraal. Een risicoloze samenleving bestaat niet. Op sommige locaties wordt wat meer inspanning gevraagd, terwijl op andere locaties minder maatregelen nodig zijn om het risico aanvaardbaar te maken.
De algemene veiligheidsambitie kan als volgt worden geformuleerd:
Bij een beleidsvisie externe veiligheid valt onderscheid te maken tussen een gebiedsgerichte en een brongerichte benadering.
2.2.1 Gebiedsgerichte benadering
Bij een gebiedsgerichte benadering wordt binnen een gebied een bepaald beschermingsniveau vastgelegd. Hieruit vloeien keuzes voort om bepaalde risicobronnen (en de uitbreiding daarvan) afhankelijk van het type gebied uit te sluiten of toe te staan. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om een nieuw LPG-tankstation binnen een woonwijk uit te sluiten en op een bedrijventerrein toe te staan.
Bij een brongerichte benadering wordt in de nabijheid van risicobronnen een bepaald beschermingsniveau vastgelegd. Hieruit vloeien keuzes voort om bepaalde ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen van te voren beleidsmatig uit te sluiten of toe te staan. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar het type gebied. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om binnen de 100% letaliteitscontour (de afstand waarbinnen 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen) van een buisleiding een kinderdagverblijf uit te sluiten.
De voorkeur binnen deze visie gaat uit naar een mengvorm van een gebiedsgerichte en brongerichte benadering. Een mengvorm is prettig, omdat je de voordelen van een gebiedsgerichte en brongerichte benadering combineert. Bij een gebiedsgerichte benadering sluit je niet alle risico’s uit die je op bepaalde plaatsen wilt uitsluiten. Bij een mengvorm van een gebiedsgerichte en brongerichte benadering is het zowel mogelijk om per type gebied veiligheidsambities te bepalen als om bepaalde ontwikkelingen van tevoren uit te sluiten. Zo is het bijvoorbeeld ongewenst dat in de nabijheid van een hoge druk aardgasleiding een verpleeghuis wordt gerealiseerd, ook al is die ontwikkeling op grond van gebiedsgericht beleid toegestaan. Met behulp van het brongerichte beleid is die ongewenste ontwikkeling uit te sluiten.
2.3 Bevi-inrichtingen/Brzo-inrichtingen
Bestaande situaties worden geaccepteerd. Een bestaande situatie is de situatie met:
De Achterhoek kent een aantal regionale bedrijventerreinen. De grotere zijn het bedrijvenpark A18 op het grondgebied van de gemeente Doetinchem (waar bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan zijn) en het regionale bedrijvenpark Laarberg op het grondgebied van de gemeente Oost Gelre (waar bedrijven tot en met milieucategorie 5.2 toegestaan zijn).
Vestigen van nieuwe Brzo-inrichtingen:
Vestigen van nieuwe Bevi-inrichtingen:
Het bovenstaande past binnen de in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 geïntroduceerde ladder voor duurzame verstedelijking.
2.4 Transport gevaarlijke stoffen
Gemeenten in de Achterhoek hebben geen route voor het transport van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Routering van het transport gevaarlijke stoffen in de regio Achterhoek wordt niet zinvol geacht op grond van de rapporten “Externe Veiligheid Transport - Overzicht van de Regio Achterhoek” en “Externe Veiligheid risico’s op provinciale wegen in Gelderland”.
Over onderstaande transportroutes in de achterhoek worden gevaarlijke stoffen vervoerd:
De routering voor het transport gevaarlijke stoffen vindt plaats conform de wet- en regelgeving (Wvgs, Bevt). Hierin is de regel opgenomen, dat transporteurs met gevaarlijke stoffen de bebouwde kom zo veel mogelijk moeten mijden.
De rijkswegen en provinciale wegen zijn aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. In bijlage 6 is een lijst met niet-aangewezen provinciale wegen of gedeelten daarvan in Gelderland voor de routering van gevaarlijke stoffen opgenomen.
Door het werkgebied van de Omgevingsdienst Achterhoek liggen een aantal hoge druk aardgasleidingen. Ook liggen binnen het werkgebied van de Omgevingsdienst Achterhoek enkele kerosine leidingen van Defensie. De omgang met buisleidingen vindt plaats overeenkomstig het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het gestelde in deze beleidsvisie.
De ambitie is dat in voorkomende gevallen vroegtijdig een specialist externe veiligheid wordt betrokken. Bij ruimtelijke ordening kan dit een externe of gemeentelijke specialist zijn of een specialist van de ODA (afhankelijk van het feit of de gemeente deze taak heeft ingebracht bij de ODA). Borging van de door de brandweer geadviseerde maatregelen in het kader van zelfredzaamheid en hulpverlening is een aandachtspunt.
2.9 Zelfredzaamheid en hulpverlening
Bij een wijziging van het groepsrisico is het wettelijk verplicht om voorafgaand aan besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) of de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de veiligheidsregio in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen. De Achterhoekse gemeenten moeten in die gevallen advies vragen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).
De VNOG-adviezen hebben betrekking op de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening. Voor zover het advies zich daarvoor leent kunnen de aanbevelingen worden vertaald in het bestemmingsplan of in de omgevingsvergunning. Voor zover de onderwerpen in het advies zich niet lenen voor opname in bestemmingsplan of omgevingsvergunning (bijvoorbeeld bouwkundige voorzieningen die verder gaan dan de eisen uit het Bouwbesluit) kunnen deze worden opgenomen in een (anterieure) overeenkomst. Ook kan het zo zijn dat de gemeente zelf bepaalde voorzieningen moet treffen (zoals een bluswatervoorziening of een luchtalarm).
Risicocommunicatie is communicatie over risico’s waaraan mensen blootstaan voordat zich een ramp of incident voordoet. Dit betreft risico’s die de veiligheid, gezondheid en het welzijn van burgers kunnen beïnvloeden. Het primaire doel is dat burgers weten aan welke risico’s zij blootstaan, welke maatregelen zijn getroffen, wat zij kunnen doen om risico’s te verkleinen en hoe ze moeten handelen als er onverhoopt iets misgaat.
Bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) zijn verscheidene gemeentelijke verantwoordelijkheden voor risicocommunicatie overgegaan naar de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). De 22 gemeenten van Noord- en Oost-Gelderland, de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland, de Milieuregio's en GGD Noord- en Oost-Gelderland hebben samen een website ontwikkeld over risicocommunicatie:
http://www.vnog.nl/risicocommunicatie/
Door deelname en een link op de gemeentelijke website geeft de gemeente uitvoering aan het raamwerk risicocommunicatie.
Op dit moment wordt de provinciale beleidsvisie externe veiligheid vernieuwd. Het concept van de nieuwe provinciale visie sluit aan bij deze gemeenschappelijke visie en gaat niet verder op punten waarop de gemeenschappelijke visie ophoudt. De provincie wordt geïnformeerd over de gemeenschappelijke beleidsvisie.
Aan het plaatsgebonden risico wordt invulling gegeven conform het Bevi, Bevb en Bevt. Dat wil zeggen dat voor kwetsbare objecten de waarde van 10-6/jaar als grenswaarde geldt. Wettelijk gezien bestaat er geen mogelijkheid om van deze grenswaarde af te wijken. Voor beperkt kwetsbare objecten is echter sprake van een richtwaarde. Dat betekent dat er een bepaalde keuzevrijheid bestaat om een beperkt kwetsbaar object binnen de risicocontour van 10-6/jaar toe te laten.
Voor het plaatsgebonden risico wordt geen gebiedsgerichte visie opgesteld, maar wordt aangesloten bij de wettelijke bepalingen. Bestaande situaties worden geaccepteerd. Nieuwe vestiging van een beperkt kwetsbaar object binnen de 10-6 contour is niet toegestaan tenzij er een gewichtige reden voor is. Wat valt onder de term gewichtige redenen is te vinden in bijlage 8.
Het groepsrisico kent anders als het plaatsgebonden risico geen wettelijke grenswaarden. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is een richtwaarde, die ook als grenswaarde kan worden gebruikt. In de huidige beleidsvisies van een aantal gemeenten is de oriëntatiewaarde daadwerkelijk als grenswaarde of signaleringswaarde gebruikt. Een enkele gemeente heeft daar niet voor gekozen.
In deze visie wordt de oriëntatiewaarde niet als grenswaarde gebruikt. Het al dan niet voldoen aan de oriëntatiewaarde zegt namelijk lang niet alles over de veiligheidssituatie in het invloedsgebied. De oriëntatiewaarde moet worden bezien in samenhang met de overige voorgeschreven elementen voor de verantwoording van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde is weliswaar een belangrijk ijkpunt, maar het bevoegd gezag bepaalt na afweging van alle belangen zelf of zij een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet. Kortom, het verantwoorden van het groepsrisico is en blijft maatwerk.
Vanuit de mengvorm is gekozen voor een combinatie van:
een gebiedsgerichte benadering waarbinnen vanuit de algemene veiligheidsambitie verschillende deelambities zijn geformuleerd voor de omgang met het groepsrisico. Voor de gebiedstypen is aangesloten bij de door het merendeel van de gemeenten gebruikte indeling uit de bestaande beleidsvisies externe veiligheid. Hierbij is gekozen voor de volgende gebiedsindeling:
Voor alle duidelijkheid: de hierboven genoemde brongerichte benadering geldt voor alle gebiedstypen.
In onderstaande tabel zijn de ambities per type gebied aangegeven.
(hieronder vallen ook de centrumgebieden en gebieden met functiemenging tussen wonen en werken) |
|
| |
|
In woongebieden zijn nieuwe risicobronnen of uitbreiding van bestaande risicobronnen niet wenselijk en ook niet nodig omdat er in andere gebieden voldoende mogelijkheden zijn. Nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in woongebieden worden in beginsel niet belemmerd door risicobronnen, behalve voor zover het nieuwe kwetsbare objecten met minder zelfredzame personen binnen de 100% letaliteitcontour betreft. Het is simpelweg niet gepast om deze zeer kwetsbare groep objecten zo dicht op een risicobron situeren.
In het buitengebied en op bedrijven- en industrieterreinen is een toename van het groepsrisico toegestaan door zowel nieuwe risicobronnen als uitbreiding van bestaande risicobronnen, maar ook door vestiging van nieuwe kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied. Voor kwetsbare objecten met minder zelfredzame personen binnen de 100% letaliteitcontour gelden dezelfde beperkingen als binnen woongebieden. Voor dergelijke zeer kwetsbare objecten is het gebiedstype van minder belang dan voor “normale” kwetsbare objecten.
De gebiedsgerichte benadering biedt voldoende mogelijkheden en kansen binnen de algemene veiligheidsambitie “ruimte voor economische ontwikkelingen”. Binnen de woongebieden is en blijft “veilig wonen” echter het uitgangspunt.
2.14 Verantwoorden groepsrisico
Bij de verantwoording van het groepsrisico worden de volgende drie stappen doorlopen:
Streef naar een situatie waarbij het groepsrisico zo laag mogelijk is:
In situaties met een hoog groepsrisico wordt gestreefd naar een minimale toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ontwikkelingen.
Als stap 1 en 2 niet lukken, vindt door of namens het bestuur een afweging op basis van maatwerk plaats. Criteria die hierbij gebruikt worden zijn onder andere:
Bij elke wijziging van het groepsrisico moet er een verantwoording van dat groepsrisico plaatsvinden. De verantwoording van het groepsrisico is een uitgebreide klus die naar de mening van gemeenten en Omgevingsdienst Achterhoek zijn doel voorbij schiet in gevallen, waarbij sprake is van een minimale wijziging van het groepsrisico en wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde. Het gaat om situaties waarbij de veiligheid niet in het geding is en waar een verantwoording weinig tot niets toevoegt. De voorkeur gaat daarom uit naar een systeem met meerdere categorieën, waarbij een verantwoording plaatsvindt afhankelijk van de mate van toename van het groepsrisico. Hierop wordt in de volgende paragraaf verder ingegaan.
2.15 Categorieën groepsrisicoverantwoording
In het Bevb (artikel 12) en het Bevt (artikel 8) is onderscheid gemaakt tussen een beperkte en een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico. Het is te verwachten dat dit onderscheid ook in het Bevi komt te staan. Bij een wijziging van het groepsrisico eist het Bevi nu nog dat in alle situaties een uitgebreide verantwoording over de te aanvaarden risico’s plaatsvindt. De verantwoording van het groepsrisico moet worden betrokken bij de besluitvorming.
Op basis van artikel 13 Bevi kan het bevoegd gezag ervoor kiezen om bij of in een ruimtelijke onderbouwing te verwijzen naar een gemeentelijke, regionale of provinciale structuurvisie als deze een samenhangende visie over planologische ontwikkelingen bevat. Deze beleidsvisie kan worden gezien als een gemeentelijk structuurvisie op het onderdeel externe veiligheid.
In deze beleidsvisie wordt er mede onder verwijzing naar artikel 13 Bevi voor gekozen om te werken met verschillende manieren van verantwoording van het groepsrisico. De insteek is om bij geringe toenames van het groepsrisico minder uitgebreid te verantwoorden dan bij grotere toenames. Die systematiek is door andere gemeenten al toegepast in beleidsvisies.
Zo hanteert de gemeente Rotterdam hiervoor een systeem met drie categorieën: van een lichte standaardverantwoording tot een uitgebreide verantwoording. Een vergelijkbare systematiek is goed bruikbaar in de Achterhoek.
In deze beleidsvisie wordt gekozen voor een onderscheid in drie categorieën:
Categorie A heeft betrekking op een situatie waarbij het gaat om een ontwikkeling in de ordegrootte van de bouw van twee woningen in een gebied met een laag bebouwingspercentage. In het verleden zijn regelmatig uitgebreide groepsrisicoverantwoordingen (inclusief berekeningen) opgesteld voor ontwikkelingen waarvan het op voorhand duidelijk was dat geen sprake is van een noemenswaardige invloed op het groepsrisico. Voor deze categorie wordt volstaan met een algemene, beperkte motivering.
Voor het onderscheid tussen categorie B en C is aangesloten bij de grenzen voor een beperkte dan wel uitgebreide verantwoording van het groepsrisico als bedoeld in het Bevb en Bevt. Ook bij het Bevi is het legitiem om die grenzen te hanteren. De ervaring heeft geleerd dat het niet zinvol is om voor beperkte toenames (conform categorie B) het groepsrisico uitgebreid te verantwoorden.
Bij elke categorie moet advies worden gevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.
Op basis van artikel 13 Bevi kan het bevoegd gezag ervoor kiezen om bij of in een ruimtelijke onderbouwing te verwijzen naar een gemeentelijke, regionale of provinciale structuurvisie als deze een samenhangende visie over planologische ontwikkelingen bevat. Deze beleidsvisie kan worden gezien als een gemeentelijk structuurvisie op het onderdeel externe veiligheid.
De evaluatie maakt onderdeel uit van de beleidscyclus. Door middel van een jaarlijkse evaluatie kan worden beoordeeld in hoeverre:
Hierbij bestaat de mogelijkheid om nieuwe onderwerpen op te nemen of aan te passen in de visie. Ook is het mogelijk om in te gaan op actuele ontwikkelingen en nieuwe risico’s met betrekking tot externe veiligheid. De noodzaak tot bijstelling van de beleidsvisie wordt door de deelnemende gemeenten en de Omgevingsdienst Achterhoek in gezamenlijkheid bekeken.
Adviestaak Regionale Brandweer - Handleiding in het kader van het Bevi inzake de Wet milieubeheer. (2005).
Bandel, M. (2008). Externe Veiligheid en Transport- Overzicht van de Regio Achterhoek.
Bruijkers, P. J. G. (2013). Bestemmingsplan Knooppunt Lombardijen- Analyse externe veiligheid http://www.rotterdam.nl/Clusters/RSO/Document%202013/Bekendmakingen/Bestemmingsplannen/DEELGEMEENTE%20IJSSELMONDE/EV%20BP%20knpt%20lombardijen%20rapport%204%20jan%202013.pdf [07.03.2014]
InfoMil. Besluit risico’s zware ongevallen ’99
http://www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/veiligheid/brzo [10.03.2014]
InfoMil. Besluit externe veiligheid buisleidingen.
http://www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/veiligheid/buisleidingen [10.03.2014]
InfoMil. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) http://www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/veiligheid/bevi-revi/ [10.03.2014]
Kelder, J. F. (2014). Vanuit bestaande beleidsvisies naar een concept gemeenschappelijke beleidsvisie Externe Veiligheid in het werkgebied van de Omgevingsdienst Achterhoek.
Noordam, L. (2011). Beleidskader Groepsrisico Rotterdam- Uitwerking van de bestuursopdracht.
Provincie Gelderland. Lijst niet aangewezen provinciale wegen of gedeelten daarvan in Gelderland voor de routering gevaarlijke stoffen http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Actueel/Gelderland/102311.html [07.03.2014]
Rijkswaterstaat. Wet vervoer gevaarlijke stoffen http://www.rijkswaterstaat.nl/water/wetten_en_regelgeving/wet_vervoer_gevaarlijke_stoffen/ [10.03.2014]
Steenbergen van, M. N. A. G. (2001). Externe Veiligheid Risico’s op provinciale wegen in Gelderland.
VROM (2007). Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. http://www.groepsrisico.nl/doc/Handreiking%20verantwoordingsplicht%20groepsrisico.pdf [19.02.2014]
Wet vervoer gevaarlijke stoffen http://www.rijkswaterstaat.nl/water/wetten_en_regelgeving/wet_vervoer_gevaarlijke_stoffen/ [24.02.2014]
Bevb Besluit externe veiligheid buisleidingen
Bevi Besluit externe veiligheid inrichtingen
Bevt Besluit externe veiligheid transportroutes
Brzo Besluit risico’s zware ongevallen
ODA Omgevingsdienst Achterhoek
De afstand waarbinnen 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Vrijwillig gesloten overeenkomst tussen gemeente en particuliere initiatiefnemer. In de overeenkomst zijn allerlei afspraken vastgelegd, zo ook over kostenverhaal. Anterieure overeenkomst is één van de manieren om kosten, zoals bedoeld in de kostensoortenlijst van de Bro (Besluit ruimtelijke ordening) te verhalen. Gezien het vrijwillige karakter van de overeenkomst kunnen de afspraken verder gaan dan de limitatieve lijst in de Bro.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn in afdeling 6.4 Grondexploitatie bepalingen opgenomen gericht op het verhalen van kosten door de overheid op particuliere initiatiefnemers. Hierdoor is het voor de overheid mogelijk om afspraken over kostenverhaal af te dwingen binnen de limitatieve bepalingen van de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro) zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De vrijwillige overeenkomst (anterieure overeenkomst) staat in de wet voorop. Alleen als de gemeente met één van de grondeigenaren geen anterieure overeenkomst heeft afgesloten, dan moet de gemeente een exploitatieplan opstellen. Overigens kan de gemeente nadat een exploitatieplan is vastgesteld alsnog een overeenkomst aangaan met die partij, de zogenaamde posterieure overeenkomst. In deze overeenkomst kunnen alleen afspraken worden vastgelegd binnen het kader van het exploitatieplan.
Een beperkt kwetsbaar object is volgens artikel 1 lid 1 sub b Bevi een object waar de mensen zich alleen een gedeelte van de dag bevinden en waar verder geen kwetsbare personen aanwezig zijn. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een sporthal of verspreid liggende woningen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.2
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden3.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het besluit externe veiligheid transportroutes houdt milieukwaliteitseisen in voor de externe veiligheid tijdens het vervoer van gevaarlijke stoffen over de gekozen transportroutes.
Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 is de Nederlandse implementatie van de Europese Seveso II-richtlijn. Het BRZO integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het BRZO stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Daarnaast wordt in het besluit de wijze waarop de overheid daarop moet toezien geregeld4.
Een bestaande situatie is de situatie met:
Een grenswaarde is een bepaalde waarde die vast is gelegd als grens. Het is dus niet toegestaan om deze waarde te overschrijden. De grenswaarde kan dus ook gezien worden als harde norm.
Het groepsrisico (GR) is in artikel 1 lid 1sub j Bevi als “cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is”.
Artikel 1 lid 1 sub l Bevi geeft aan wat een kwetsbaar object is. Onder kwetsbaar object vallen dus onder andere woningen, waar de mensen de gehele dag aanwezig zijn, ziekenhuizen en verpleeghuizen.
Een oriënterende waarde is geen harde norm. Dat betekent dat de betreffende waarde onder voorwaarden overschreden kan worden. Onderstaande tabel geeft de relevante oriëntatiewaarden weer.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op een plaats bevindt overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Zie hiervoor ook artikel 1 Bevi.
Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op een risicobenadering. Dat betekent dat niet alleen naar de kans van een bepaald incident wordt gekeken, maar ook naar het effect dat het betreffende incident heeft. Zo wordt de term risico weergegeven in de formule: Risico= Kans x Effect.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs)
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) bestaat om de veiligheid van mensen, dieren en de omgeving te garanderen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om het voorkomen van schade en hinder als gevolg van dit vervoer.5
Bijlage 3 Tabel personendichtheidsinventarisatie
Betreft de tabel personendichtheidsinventarisatie uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van het Ministerie van VROM (november 2007).
Bijlage 5 Algemene, beperkte motivering categorie A
Bijlage 6 Uitzonderingen routering provincie Gelderland
Lijst met niet aangewezen provinciale wegen of gedeelten daarvan in Gelderland voor de routering gevaarlijke stoffen6:
Bijlage 7 Werkproces omgevingsvergunning milieu
Beschrijving werkproces externe veiligheid
1.Is Externe veiligheid relevant?
Doorloop het schema om antwoord te geven op deze vraag.
1.2Zijn er gevaarlijke stoffen aanwezig?
Hieronder worden ook schietinrichtingen verstaan.
In dit geval is Externe veiligheid niet relevant. Het vergunningenproces kan op normale wijze worden doorlopen.
Bepaal onder welke categorie de aanwezige gevaarlijke stoffen vallen.
1.4.1Gassen: ga naar tabel “Gassen”
1.4.2Ontplofbare stoffen: ga naar tabel “Ontplofbare stoffen”
Hieronder vallen ook schietinrichtingen!
1.4.3Vaste stoffen: ga naar tabel “Vaste stoffen”
1.4.4Vloeistoffen: ga naar tabel “Vloeistoffen”
1.4.5Overige stoffen: ga naar tabel “Overige stoffen”
1.5Wordt de laagste drempelwaarde in de tabel overschreden?
In dit geval is Externe Veiligheid niet relevant. Het vergunningenproces kan op normale wijze worden doorlopen.
1.7Is er sprake van een vooroverleg/conceptaanvraag, zienswijze of een vergunningenprocedure?
1.7.1Vooroverleg of conceptaanvraag, ga naar stap 1.8
1.7.2Zienswijze, ga naar stap 1.11
1.7.3Ingediende aanvraag/melding, ga naar stap 1.12
1.8Kan hier een vergunning uit voortkomen?
Kan uit het vooroverleg of de conceptaanvraag een vergunning voortkomen? (dus bij melding: nee)
Op dit moment is hier geen verdere actie nodig.
Wanneer een melding wordt ingediend wordt het schema opnieuw doorlopen.
1.10Advies vragen EV specialist en VNOG
Vraag (gelijktijdig) advies aan de specialist Externe Veiligheid (via standaardformulier F4)en de VNOG (via e-mail naar brandweer@vnog.nl)
Ga vervolgens door naar stap 2.
1.11Adviesvraag EV specialist en indien van belang de VNOG
Indien de zienswijze technisch inhoudelijk betrekking heeft op EV onderdelen word de specialist Externe Veiligheid om advies gevraagd. Wanneer de zienswijze betrekking heeft op een onderdeel van de VNOG advisering kan hierover advies worden gevraagd aan de VNOG.
Ga vervolgens door naar stap 3.
1.12Bepalen vervolgstap a.d.h.v. de tabellen
Bepaal aan de hand van de bij stap 1.4 gebruikte tabellen welke stap moet worden genomen in het proces van de ingediende aanvraag/melding.
2.1EV specialist bekijkt mogelijkheden
De specialist Externe Veiligheid bekijkt de mogelijkheden voor de aanvrager. Dit gebeurt eventueel aan de hand van een gesprek met de aanvrager, waar de vergunningverlener de EV specialist voor uitnodigt.
2.2EV specialist stelt advies op
De specialist Externe Veiligheid stelt een advies op voor de aanvrager.
De VNOG bekijkt de mogelijkheden voor de aanvrager. Dit gebeurt eventueel aan de hand van een gesprek met de aanvrager, waar de vergunningverlener de VNOG voor uitnodigt.
De VNOG stelt een advies op voor de aanvrager.
2.5Advies verstrekken aan vergunningverlener
De specialist Externe Veiligheid en de VNOG verstrekken beiden hun advies aan de vergunningverlener.
De specialist Externe Veiligheid doet dit door het advies in de zaakmap te plaatsen en de vergunningverlener hiervan op de hoogte te stellen.
De VNOG doet dit door een e-mail te sturen naar de vergunningverlener.
Vanaf hier kan het werkproces vergunningen weer op normale wijze worden vervolgd.
3.1Opstellen EV advies en eventueel VNOG advies
De specialist Externe Veiligheid en/of de VNOG stelt een advies op over de ingekomen zienswijze
3.2Advies verstrekken aan vergunningverlener
De specialist Externe veiligheid en/of de VNOG verstrekt het advies aan de vergunningverlener.
De specialist Externe Veiligheid doet dit door het advies in de zaakmap te plaatsen en de vergunningverlener hiervan op de hoogte te brengen.
De VNOG doet dit door een e-mail te sturen naar de vergunningverlener.
Vanaf hier kan het werkproces vergunningen weer op normale wijze worden vervolgd.
De VNOG moet op de hoogte worden gebracht van de activiteit. Dit gebeurt via e-mail naar brandweer@vnog.nl.
Dit moet plaatsvinden binnen twee weken na afhandeling van de zaak.
4.1.2De VNOG is op de hoogte van de activiteit(en)
Hier is verder geen actie meer nodig.
De specialist Externe Veiligheid moet op de hoogte worden gebracht van de activiteit in het kader van het RRGS. Dit gebeurt via e-mail naar externeveiligheid@odachterhoek.nl.
Dit moet plaatsvinden binnen 2 weken na afhandeling van de zaak.
4.2.2Gegevens worden ingevoerd in RRGS
De gegevens worden door de specialist Externe Veiligheid ingevoerd in het RRGS.
4.2.3Gegevens worden geautoriseerd
De ingevoerde gegevens worden geautoriseerd door de specialist Externe Veiligheid.
4.2.4Inrichting is zichtbaar op Risicokaart
De inrichting is nu zichtbaar op de risicokaart.
4.3Advies vragen EV specialist en VNOG
De stappen 4.3.1 en 4.3.6 worden gelijktijdig uitgevoerd.
4.3.1Advies vragen EV specialist
De specialist Externe Veiligheid wordt om advies gevraagd middels standaardformulier (F4) naar specialisten@odachterhoek.nl.
4.3.2Zijn de benodigde gegevens aanwezig?
De specialist Externe Veiligheid controleert of alle benodigde gegevens aanwezig zijn bij de aanvraag.
4.3.3Melden benodigde aanvullende gegevens bij vergunningverlener
De specialist Externe Veiligheid meld aan de vergunningverlener welke aanvullende gegevens nodig zijn.
4.3.4Melding binnengekomen aanvullende gegevens
Wanneer de aanvullende gegevens zijn binnengekomen worden deze in de zaakmap geplaatst en wordt dit gemeld aan de specialist Externe Veiligheid.
De specialist Externe Veiligheid stelt een advies op voor de aanvraag.
De VNOG wordt om advies gevraagd middels OLO of standaardformulier (F3) naar brandweer@vnog.nl.
De VNOG stelt een advies op voor de aanvraag.
4.3.8VNOG stuurt advies naar vergunningverlener en in “cc” naar EV specialist
De VNOG stuurt het advies op naar de vergunningverlener (via OLO of e-mail) en naar de EV specialist (via e-mail naar externeveiligheid@odachterhoek.nl).
4.3.9Verwerken VNOG advies in EV advies
De specialist Externe Veiligheid verwerkt het binnengekomen advies van de VNOG in een Externe Veiligheid paragraaf.
4.3.10Advies verstrekken aan vergunningverlener
De specialist Externe Veiligheid verstrekt het advies in de vorm van een Externe Veiligheid paragraaf aan de vergunningverlener door deze in de zaakmap te plaatsen en de vergunningverlener hiervan op de hoogte te stellen.
Vanaf hier kan het werkproces vergunningen op normale wijze worden vervolgd
Het werkproces vergunningen is volledig afgerond. Hier moet nog informatie worden verstrekt aan de EV specialist.
4.4.2Definitieve beschikking verstrekken aan EV specialist
De definitieve beschikking moet binnen 2 weken na afhandeling van de zaak, worden verstrekt aan de specialist Externe Veiligheid in verband met het RRGS. Dit gebeurd door de definitieve beschikking in de zaakmap te plaatsen en de EV specialist hiervan op de hoogte te stellen.
4.4.3Gegevens worden ingevoerd in RRGS
De gegevens worden door de specialist Externe Veiligheid ingevoerd in het RRGS.
4.4.4Gegevens worden geautoriseerd
De ingevoerde gegevens worden geautoriseerd door de specialist Externe Veiligheid.
4.4.5Inrichting is zichtbaar op Risicokaart
De inrichting is nu zichtbaar op de risicokaart.
De kolom “categorie aanduiding” geeft de verschillende subcategorieën aan binnen de stofcategorie. Achter elke subcategorie staat in de kolom “omschrijving categorie” een omschrijving van de betreffende subcategorie.
In de kolom “VNOG inlichten” is weergegeven bij welke hoeveelheid de brandweer op de hoogte wil worden gebracht van de (toekomstige) aanwezigheid van de inrichting met van de betreffende categorie. Bij deze hoeveelheid hoeft de EV specialist nog niet te worden ingelicht.
De kolom “EV specialist inlichten” geeft weer bij welke hoeveelheid de EV specialist op de hoogte moet worden gebracht. In deze gevallen zal de EV specialist de inrichting in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) zetten, waarmee deze zichtbaar wordt op de risicokaart. De kolom “VNOG inlichten” moet naast deze tweede kolom nog steeds worden gehanteerd. In veel gevallen zullen dan beide partijen moeten worden ingelicht.
De laatste kolom (“advies vragen EV specialist en VNOG”) geeft de situaties/hoeveelheden aan waarbij advies dienst te worden gevraagd aan de VNOG en de EV specialist. Deze advisering zal verlopen volgens gemaakte werkafspraken tussen de VNOG en de ODA. Hierbij hoeven de partijen niet meer apart te worden ingelicht.
Mogelijkheid advies over ontwerpbesluit
Daar waar sprake is van een activiteit die valt onder het Bevi is het vakje met geel gemarkeerd. In deze gevallen moet de VNOG volgens art. 12 lid 3 Bevi voorafgaand aan de vaststelling van een besluit in de gelegenheid worden gesteld om in verband met het groepsrisico advies te geven over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.
Daar waar mogelijk sprake is van een activiteit die valt onder het Bevi is het vakje met paars gemarkeerd. Indien het hier inderdaad gaat om een Bevi-activiteit geldt het bovenstaande ook.
Mogelijkheid advies over aanvraag
Wanneer een vergunningaanvraag wordt gedaan voor een activiteit die valt onder categorie 3.1, 3.5 of 17 van bijlage I onderdeel C van het Bor, moet volgens art. 6.3 lid 1 onder a en art. 6.3 lid 3 Bor de VNOG om advies worden gevraagd over de aanvraag. Daar waar dit geldt is het vakje met blauw gemarkeerd. In deze gevallen hoeft de EV-pecialist niet om advies te worden gevraagd. Het is wel mogelijk dat de EV-specialist moet worden ingelicht.
Bijlage 8 Gewichtige redenen voor afwijken richtwaarde
Bij het begrip richtwaarde hoort de term “rekening houden met” (motiveringsbeginsel). Dit betekent dat slechts om gewichtige redenen van die waarde mag worden afgeweken. Volgens de Nota van toelichting bij het Bevi is er bewust van afgezien om in dit besluit een nadere invulling van het begrip gewichtige redenen te geven. Afwijking van een wettelijke richtwaarde is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bevoegd gezag.
Bij deze afweging kunnen de volgende punten mogelijk een rol spelen: