Organisatie | Elburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Elburg. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | afstemmingsverordening |
Externe bijlage | Toelichting verordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2022 | verordening | 26-09-2022 |
De raad van de gemeente Elburg;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 augustus 2022;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gezien het advies van Adviesraad sociaal domein Elburg;
besluit vast te stellen de volgende afstemmingsverordening:
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Elburg.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of
b. grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid, en 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en
d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.
Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.
Artikel 6. Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of
b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7. Gedragingen Participatiewet
Als een belanghebbende een verplichting als opgesomd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. De gedraging betreft schending van een geüniformeerde verplichting als het volledig niet wordt nagekomen zoals gesteld in artikel 18 lid 4 PW en zal dan op grond van artikel 18 lid 5 t/m 8 PW en hoofdstuk 3 van de verordening worden gesanctioneerd. De gedragingen als opgesomd in artikel 18 lid 4 PW wordt gezien als schending van een niet-geüniformeerde verplichting als de verplichting onvoldoende wordt nagekomen en wordt dan op grond van artikel 18 lid 2 PW en artikel 7 van de verordening gesanctioneerd.
Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging
De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 lid 1 en artikel 8, wordt vastgesteld op:
a. 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
a. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;
b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;
c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;
d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive
Artikel 15. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, 8, onder b of c, 12, eerste lid, 14 of 20 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, , 8, onder a, of 13 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 17. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 18. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering
Het college kan de uitkering tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:
a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en een persoon ter zake een verwijt kan worden gemaakt, of
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van een persoon zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
Het college kan de uitkering blijvend weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als een persoon:
a. nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of
b. door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.
Hoofdstuk 7. Wet Inburgering en maatregel PW
Artikel 19. Samenloop inburgeringsboete en maatregel PW
Het college legt een bestuurlijke boete op grond van artikel 22 of 23 van de Wet inburgering 2021 op wanneer een inburgeringsplichtige, die algemene bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, zich niet of onvoldoende houdt aan de verplichtingen binnen de Wet inburgering 2021 en de afspraken in het persoonlijk plan inburgering en participatie, zoals genoemd in artikel 15 van de Wet inburgering 2021, gericht op inburgeringsvoorzieningen, het beheersen of verhogen van het Nederlandse taalniveau of ontzorgen, zoals bedoeld in artikel 56a van de Participatiewet. Het college stemt in dat geval voor dezelfde gedraging de bijstandsuitkering niet af op grond van de Participatiewet en de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Elburg.
Het college stemt de algemene bijstand van een inburgeringsplichtige, die algemene bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, af op grond van artikel 18 van de Participatiewet en de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Elburg indien hij zich niet of onvoldoende houdt aan verplichtingen gericht op het bevorderen van participatie, het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en het verkrijgen, aanvaarden en behouden van werk. Het college legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op.
Het college legt een bestuurlijke boete op grond van artikel 22 of 23 van de Wet inburgering 2021 op, indien de inburgeringsplichtige zich onvoldoende houdt aan verplichtingen in het persoonlijk plan inburgering en participatie, gericht op het bevorderen van participatie, het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en het verkrijgen, aanvaarden en behouden van werk, maar geen algemene bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet.
Wanneer de inburgeringsplichtige een boete op grond van de Wet inburgering 2021 wordt opgelegd in de periode dat het college verantwoordelijk is voor het financieel ontzorgen op grond van artikel 56a Participatiewet, dan kan het college de boete met de uitkering verrekenen. Het college houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5 procent van bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.
Artikel 20. Maatregel ontzorgingsplicht
Als een belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan het verplichte ‘ontzorgen’ zoals bedoeld in de Wet Inburgering, dan verlaagt het college de bijstandsuitkering op grond van artikel 18 lid 2 Participatiewet met 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 21 Regels bestrijding misbruik
Het college biedt een vierjaarlijks meerjarenbeleidsplan fraudebestrijding aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover via de planning en controlcyclus aan de gemeenteraad.