Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Subsidieverordening opvang en ondersteuning kwetsbare personen 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieverordening opvang en ondersteuning kwetsbare personen 2023
CiteertitelSubsidieverordening opvang en ondersteuning kwetsbare personen 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Subsidieverordening Maatschappelijke Opvang 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 147 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-09-2022nieuwe regeling

14-09-2022

gmb-2022-417562

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening opvang en ondersteuning kwetsbare personen 2023

De raad van de gemeente Amsterdam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 juli 2022,

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet,

 

besluit

  • 1.

    in te trekken per 1 januari 2023 de Subsidieverordening Maatschappelijke Opvang 2017 (Gemeenteblad 2016, nr. 322/1431);

  • 2.

    vast te stellen van de Subsidieverordening opvang en ondersteuning kwetsbare personen 2023, zoals bijgevoegd;

Subsidieverordening opvang en ondersteuning kwetsbare personen 2023

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    collectieve preventie: preventie gericht op de gehele bevolking of bepaalde bevolkingsgroepen;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

  • e.

    contra-indicatie: criterium op basis waarvan een hulpverlenende instelling een cliënt toegang tot hulpverlening weigert;

  • f.

    dakloze: persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats;

  • g.

    dakloze gezinnen: een of twee ouders met een of meer minderjarige kinderen die dakloos zijn en die geen verblijfsalternatief hebben, noch in hun netwerk of anderszins;

  • h.

    eergerelateerd geweld: elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld in het kader van patriarchale familiestructuren/gemeenschappen/samenlevingen die voornamelijk gericht zijn tegen vrouwen en meisjes die gezien worden als de dragers van de familie-eer, ook jongens, lesbiennes, homo-, bi- en transseksuelen kunnen slachtoffer worden;

  • i.

    evidence-based methodiek: methodiek waarvan de effectiviteit met behulp van wetenschappelijk onderzoek is aangetoond;

  • j.

    face-to-face contact: professioneel contact tussen hulpverlener en cliënt waarbij beiden in dezelfde ruimte verblijven;

  • k.

    gezondheidspreventie: preventie op gebied van gezondheid

  • l.

    huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer, zoals een (ex-)partner, familielid en huisvriend, waarmee het slachtoffer een relatie heeft of heeft gehad;

  • m.

    indirect cliëntgebonden contact: contact van een professionele hulpverlener met een derde ten behoeve van de cliënt;

  • n.

    individuele preventie: preventie gericht op bepaalde personen;

  • o.

    jongvolwassene: persoon tussen de 18 en 23 jaar;

  • p.

    ketenbenadering: een aanpak waarin onder regie van de gemeente meerdere organisaties hun werkprocessen stroomlijnen om in de zorgbehoefte van een cliënt te voorzien;

  • q.

    kwetsbaar persoon: persoon met psychische of psychosociale problemen (waaronder verslavingsproblematiek);

  • r.

    noodopvang gezinnen: kortdurende opvang voor dakloze zelfredzame gezinnen met minimaal 4 jaar binding met Amsterdam en voor dakloze gezinnen die wachten op een plek in de maatschappelijke opvang gezinnen;

  • s.

    OGGZ-cliënt (cliënt Openbare Geestelijke Gezondheidszorg): persoon met de volgende kenmerken:

    • I.

      aanwezigheid van een psychische stoornis (waaronder verslavingsproblemen en/of ernstige psychosociale problemen)

    • II.

      in combinatie met problemen op andere leefgebieden, zoals huisvesting, inkomen en dagbesteding;

    • III.

      leidend tot het niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (huisvesting, sociale contacten, zelfverzorging);

    • IV.

      gebrek aan mogelijkheden om zelf problemen op te lossen, en

    • V.

      afwezigheid van een adequate hulpvraag;

  • t.

    prestatie-indicator: een waarde die aanwijzingen geeft voor een redelijk betrouwbare schatting van het resultaat;

  • u.

    prevalentie: het aantal personen met een aandoening als proportie van de populatie op een specifiek moment;

  • v.

    preventie: het bevorderen en beschermen van de gezondheid en veiligheid door klachten en onveiligheid te voorkomen, vroeg op te sporen of de gevolgen ervan te beperken;

  • w.

    realisatie: de omvang van de uit te voeren activiteit, uitgedrukt in een teleenheid;

  • x.

    respijtzorg: het aanbieden van kortdurend verblijf of inloop buiten kantoortijden ter voorkoming van crisis aan psychisch en/of psychosociaal kwetsbare mensen die zelfstandig wonen;

  • y.

    regiogemeenten: Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn;

  • z.

    schadelijke traditionele praktijken: vrouwenbesnijdenis, kindhuwelijken, huwelijksdwang, gedwongen achterlating en eergerelateerd geweld;

  • aa.

    sekswerker: een persoon die werkzaam is in de erotische of seksuele dienstverlening en daarmee geheel of gedeeltelijk in zijn of haar levensonderhoud voorziet;

  • bb.

    selectieve preventie: collectieve preventie gericht op bevolkingsgroepen met een verhoogd risico op gezondheidsklachten of onveiligheid;

  • cc.

    slachtoffer van mensenhandel: persoon die arbeidsmatig, crimineel of seksueel wordt uitgebuit door, onder een vorm van dwang, geweld, chantage en/of misleiding, activiteiten uit te voeren waar anderen financieel van profiteren;

  • dd.

    teleenheid: standaard die als grootheid wordt aangenomen om de realisatie van specifieke activiteiten te begroten en op basis waarvan de subsidie wordt vastgesteld;

  • ee.

    universele preventie: collectieve preventie gericht op (een deel van) de gezonde of veilige bevolking;

  • ff.

    veelpleger: een persoon ouder dan 17 jaar tegen wie meer dan tien maal proces-verbaal is opgemaakt in zijn hele criminele carrière, waarvan eenmaal in het afgelopen jaar, wegens een mogelijk strafrechtelijk vergrijp;

  • gg.

    volwassene: persoon ouder dan 22 jaar;

  • hh.

    Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • ii.

    zorgtoeleiding: het actief ondersteunen van een cliënt om toegang tot passende zorg, waaronder zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg, of ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 te organiseren.

Artikel 1.2 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze verordening uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 1.3 Doel subsidieverordening

  • 1.

    Deze subsidieverordening is van toepassing op subsidies voor activiteiten op het gebied van wmo-zorg en aanvullende zorg gericht op opvang en ondersteuning van kwetsbare personen.

  • 2.

    Het doel van deze subsidieverordening is het versterken van een breed en laagdrempelig aanbod van voorzieningen, diensten en activiteiten dat gericht is op:

    • a.

      het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van kwetsbare personen;

    • b.

      het voorkomen of het beperken van gezondheidsklachten en onveiligheid;

    • c.

      preventie, zorg en opvang voor slachtoffers mensenhandel;

    • d.

      het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van sekswerkers, waaronder sekswerkers met een uitstapwens;

    • e.

      het bieden van opvang aan daklozen.

Artikel 1.4 Categorieën subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Deze verordening voorziet in voorschriften voor de verstrekking van periodieke subsidies ten behoeve van de volgende categorieën subsidiabele activiteiten:

    • a.

      preventie;

    • b.

      ambulante begeleiding en dienstverlening;

    • c.

      zorgtoeleiding;

    • d.

      dag- en nachtopvang, woonbegeleiding, passantenpension en noodopvang gezinnen;

    • e.

      inloopvoorzieningen en respijtzorg;

    • f.

      onafhankelijke cliëntondersteuning, cliëntgestuurde activiteiten en inzet ervaringsdeskundigen;

    • g.

      sekswerk en mensenhandel.

  • 2.

    In nadere uitwerking op het bepaalde in hoofdstuk 1 bevat hoofdstuk 2 voorschriften per categorie activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met g.

Artikel 1.5 Subsidieplafond

Het college stelt jaarlijks een of meerdere subsidieplafonds vast voor de onder de afzonderlijke te subsidiëren categorieën gemelde activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, met uitzondering van de categorie zoals vermeld onder artikel 1.4 lid 1 sub d, een en ander zoals nader uitgewerkt in hoofdstuk 2.

Artikel 1.6 Weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen als:

    • a.

      soortgelijke activiteiten onderdeel uitmaken van de inkoop van maatschappelijke opvang, beschermd wonen of hulp en opvang na huiselijk geweld;

    • b.

      de activiteiten onder de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet vallen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen als:

    • a.

      de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan het doel van deze verordening;

    • b.

      de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan de continuïteit van de geboden ondersteuning aan de doelgroep;

    • c.

      de activiteit en de verwachte resultaten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, niet aansluiten op de door het college geconstateerde behoeften;

    • d.

      er voor uitvoering van de activiteit meer uren of een hogere prijs per uur wordt gerekend dan door het college redelijk wordt geacht;

    • e.

      de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende zijn afgestemd met de ketenpartners;

    • f.

      de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan een sluitend aanbod;

    • g.

      naar het oordeel van het college sprake is van een activiteit waarin al op andere wijze wordt voorzien of waarvoor financiering op grond van een andere regeling is voorgeschreven of mogelijk is.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de bij de onderstaande te subsidiëren categorieën vermelde activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onder a tot en met e, bij jongvolwassen dak- en thuislozen als deze activiteiten niet gescheiden plaatsvinden van dezelfde activiteiten gericht op volwassen dak- en thuislozen.

Artikel 1.7 Verdeelsleutel subsidieplafond

  • 1.

    Indien het van toepassing zijnde subsidieplafond voor een periodieke subsidie als bedoeld in artikel 1.5 ontoereikend is om alle niet op grond van artikel 1.6 geweigerde aanvragen te honoreren, rangschikt het college deze aanvragen op een prioriteitenlijst. Deze rangschikking wordt bepaald door het aantal punten dat wordt gehaald op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het doel van deze subsidieverordening;

    • b.

      de mate waarin de aanvraag bijdraagt aan de continuïteit van de geboden ondersteuning aan de doelgroep;

    • c.

      de mate waarin toekenning van de aanvraag bijdraagt aan de continuïteit van het in het kader van de betreffende subsidiabele activiteiten geboden ondersteuning aan de doelgroep;

    • d.

      de prijs-kwaliteit verhouding van de activiteiten;

    • e.

      de mate waarin de aanvraag is afgestemd met ketenpartners;

    • f.

      de mate waarin de aanvraag bijdraagt tot een sluitend aanbod.

  • 2.

    Het maximale aantal punten dat op grond van lid 2 kan worden behaald is:

    • a.

      Voor criterium a 150 punten;

    • b.

      Voor de criteria b tot en met f maximaal 100 punten per afzonderlijk criterium.

  • 3.

    Het college honoreert de aanvragen naar de volgorde op de prioriteitenlijst.

  • 4.

    Indien meerdere aanvragen op dezelfde plaats op de prioriteitenlijst worden gerangschikt en door honorering van deze aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de aanvraag met de laagste totale kosten als eerste gehonoreerd.

Artikel 1.8 De aanvrager

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een rechtspersoon.

Artikel 1.9 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag in ieder geval de volgende gegevens en stukken overgelegd:

  • a.

    een activiteitenplan, waarin naast het omschrijven van de activiteiten en de bijbehorende doelstellingen wordt uitgewerkt:

    • I.

      methodieken, doelgroepen, het gebied waar de activiteit zal worden uitgevoerd en eventuele door de subsidieaanvrager gehanteerde contra-indicaties;

    • II.

      de criteria van artikel 1.8, eerste lid;

  • b.

    indien cliënttevredenheid gemeten wordt, dan een omschrijving van de wijze waarop de subsidieaanvrager dit meet;

  • c.

    de voor de subsidieaanvraag te verwachte realisatie voor de periode waarvoor subsidie wordt verleend, per subsidiabele activiteit uitgedrukt in de voor die activiteit bepaalde teleenheid, waarbij de aanvrager zelf de kosten per teleenheid aangeeft.

Artikel 1.10 Aanvraagtermijn periodieke subsidies

Aanvragen voor een periodieke subsidie dienen overeenkomstig de ASA 2013 compleet te worden ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het boekjaar respectievelijk de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 1.11 Verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • 1.

    de subsidieontvanger verleent op verzoek van de gemeente medewerking aan externe clienttevredenheidsonderzoeken of voert deze intern uit;

  • 2.

    de subsidieontvanger gebruikt voor zover mogelijk evidencebased methodieken indien er wetenschappelijk onderzoek, met positief resultaat, naar is verricht;

  • 3.

    de subsidieontvanger handelt in overeenstemming met het gemeentelijk beleid, vastgesteld voor de specifieke activiteiten en de groepen kwetsbare personen.

Artikel 1.12 Vaststelling op basis van realisatie

  • 1.

    De hoogte van het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de door de subsidieontvanger uitgevoerde activiteiten uitgedrukt in de van toepassing zijnde teleenheid, waarbij het volgende geldt:

    • a.

      indien de realisatie niet meer dan 5% lager is, stelt het college de subsidie vast op 100% van het verleende subsidiebedrag voor die specifieke activiteit;

    • b.

      compensatie tussen specifieke activiteiten binnen dezelfde categorie activiteiten bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onder a tot en met g, is mogelijk, mits het verleende subsidiebedrag niet wordt overschreden;

    • c.

      compensatie tussen specifieke activiteiten van verschillende categorieën activiteiten bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onder a tot en met g, is mogelijk, mits het college daarvoor voorafgaand schriftelijke toestemming heeft verleend en het verleende subsidiebedrag niet wordt overschreden.

Artikel 1.13 Egalisatiereserve

  • 1.

    In afwijking van artikel 17, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college de subsidieontvanger verplichten een egalisatiereserve te vormen.

  • 2.

    De egalisatiereserve wordt gevormd uit het positieve verschil tussen de verleende subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie werd verleend, waarbij geldt dat de egalisatiereserve nooit meer mag bedragen dan 20% van de op basis van deze verordening te ontvangen subsidie per jaar.

  • 3.

    De egalisatiereserve kan uitsluitend aangewend worden voor de door het college gesubsidieerde activiteiten en voor de volgende doelen:

    • a.

      het opvangen van fluctuaties in de realisatie;

    • b.

      investeringen in verhoging van de realisatie en verbetering van prestaties;

    • c.

      innovatie van de gesubsidieerde activiteiten.

  • 4.

    De subsidieontvanger legt in het financiële verslag, zoals bedoeld in artikel 4:76 van de Awb, verantwoording af over de besteding van de egalisatiereserve.

  • 5.

    De subsidieontvanger is bij gehele of gedeeltelijke beëindiging van de gesubsidieerde activiteiten, bij intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling of beëindiging van de subsidie of indien de subsidieontvanger wordt ontbonden, los van de andere verplichtingen aan de gemeente, aan de gemeente een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de met gemeentelijke subsidiemiddelen gevormde egalisatiereserve.

Hoofdstuk 2 Aanvullende voorschriften per categorie

Paragraaf 2.1 Categorie Preventie

Artikel 2.1.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan een periodieke subsidie verlenen voor de uitvoering van:

    • a.

      activiteiten voor individuele preventie die zich richten op:

      • I.

        het voorkomen van huiselijk geweld en schadelijke traditionele praktijken;

      • II.

        gezondheidspreventie bij volwassen dak- en thuislozen, veelplegers met ernstige verslavings- of geestelijke gezondheidsproblematiek, en/of zelfstandig wonende OGGZ-cliënten; of

      • III.

        gezondheidspreventie bij jongvolwassen dak- en thuislozen.

    • b.

      activiteiten voor collectieve preventie met een universeel of selectief karakter die zich richten op:

      • I.

        de bestrijding van huiselijk geweld en schadelijke traditionele praktijken;

      • II.

        het gebied van psychische problemen (inclusief verslavingsproblemen).

  • 2.

    Het college kan bij de bepaling van het maximale subsidiebedrag voor een collectieve preventieactiviteit rekening houden met:

    • a.

      de prevalentie van de specifieke doelgroep waarop de activiteit, als bedoeld in het eerste lid onder b. punt II. zich richt;

    • b.

      het gebied (stadsdeel of gemeente) waarop de universele activiteit, als bedoeld in het eerste lid onder b. punt II. zich richt.

Artikel 2.1.2 De hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de volgende teleenheid:

    • I.

      De teleenheid voor individuele preventieactiviteiten, is het aantal unieke personen per preventieactiviteit dat op jaarbasis participeert in individuele preventieactiviteiten;

    • II.

      De teleenheid voor collectieve preventieactiviteiten met een selectief karakter, is het aantal unieke personen dat op jaarbasis participeert in selectieve preventieactiviteiten van de instelling.

    • III.

      De teleenheid voor collectieve preventieactiviteiten met een universeel karakter is het aantal uren personeelsinzet door een instelling op jaarbasis voor het bieden van collectieve preventie activiteiten met een universeel karakter.

Artikel 2.1.3 Aanvullende verplichtingen

In aanvulling op artikel 1.11 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    de subsidieontvanger streeft er bij het uitvoeren van de activiteiten naar om:

    • I.

      begrip en herkenning van (ernstige) psychische klachten of herkenning van huiselijk geweld en schadelijke traditionele praktijken te bevorderen;

    • II.

      mensen bewust te maken van wat zij zelf kunnen doen aan (het voorkomen van) psychische klachten, huiselijk geweld en schadelijke traditionele praktijken en burgers toerusten met vaardigheden hiertoe; of

    • III.

      mensen duidelijk te maken hoe zij hulp kunnen vragen bij instanties voor hulpverlening na huiselijk geweld en schadelijke traditionele praktijken en gezondheidszorg;

  • b.

    de subsidieontvanger houdt bij het uitvoeren van de activiteiten rekening met specifieke grootstedelijke problematiek, waaronder de aanwezigheid van bevolkingsgroepen met een niet-Nederlandse achtergrond;

  • c.

    de subsidieontvanger houdt bij het uitvoeren van de activiteiten, voor zover deze betrekking hebben op psychische- of verslavingsproblematiek, rekening met het gemeentelijke beleid inzake genotsmiddelengebruik.

Paragraaf 2.2 Categorie Ambulante begeleiding en dienstverlening

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan een periodieke subsidie verlenen ten behoeve van de uitvoering van activiteiten voor ambulante begeleiding en dienstverlening die betrekking hebben op:

    • a.

      volwassen dak- en thuislozen, veelplegers met ernstige verslavings- of psychiatrische problematiek, zelfstandig wonende OGGZ-cliënten met verslavingsproblematiek, of personen die ten gevolge van een delict psychosociale ondersteuning nodig hebben;

    • b.

      jongvolwassen dak en thuislozen.

  • 2.

    De activiteiten omvatten:

    • a.

      ambulante begeleidingstrajecten;

    • b.

      eenmalig dienstverlenings- of begeleidingscontacten;

    • c.

      consultaties;

    • d.

      externe deskundigheidsbevordering gericht op professionals en intermediairs; of

    • e.

      vrijwilligersbemiddeling, indien gericht op zelfstandig wonende OGGZ-cliënten zonder verslavingsproblematiek en personen met een psychiatrische aandoening die gebruik maken of hebben gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg.

Artikel 2.2.2 De hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de volgende teleenheid:

    • I.

      De teleenheid voor ambulante begeleidingstrajecten is het aantal te voltooien trajecten op jaarbasis.

    • II.

      De teleenheid voor eenmalige dienstverleningscontacten of begeleidingscontacten is het aantal unieke personen met wie contact wordt gerealiseerd op jaarbasis.

    • III.

      De teleenheid voor consultatie is het aantal consulten op jaarbasis.

    • IV.

      De teleenheid voor externe deskundigheidsbevordering is het aantal te bereiken professionals en intermediairs op jaarbasis.

    • V.

      De teleenheid voor vrijwilligersbemiddeling is het aantal gerealiseerde bemiddelingen op jaarbasis.

Artikel 2.2.3 Aanvullende verplichtingen

In aanvulling op artikel 1.11 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    de subsidieontvanger registreert op cliëntniveau de gestelde doelen en de behaalde doelen per begeleidingstraject;

  • b.

    indien een cliënt een begeleidingstraject voortijdig afbreekt, registreert de subsidieontvanger de reden hiervoor.

Paragraaf 2.3 Categorie Zorgtoeleiding

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan een periodieke subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten voor zorgtoeleiding die zich richten op:

    • a.

      volwassen dak- en thuislozen, veelplegers met ernstige psychiatrische of verslavingsproblematiek, personen die ten gevolge van een delict psychosociale ondersteuning nodig hebben, of zelfstandig wonende OGGZ-cliënten; of

    • b.

      jongvolwassen dak- en thuislozen.

  • 2.

    De activiteiten omvatten, naast advies en consultatie:

    • a.

      veldwerk/cliënttoeleiding;

    • b.

      indicatiestelling voor zover dat onderdeel is van de gemeentelijke ketenbenadering.

Artikel 2.3.2 De hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de volgende teleenheid:

    • I.

      De teleenheid voor veldwerk/cliënttoeleiding is het aantal cliënten dat op jaarbasis via bemoeizorg in behandeling/begeleiding komt bij de subsidieaanvrager of bij ketenpartners.

    • II.

      De teleenheid voor indicatiestelling is het aantal gestelde indicaties op jaarbasis.

Paragraaf 2.4 Categorie dag- en nachtopvang, woonbegeleiding, passantenpension en noodopvang gezinnen

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan een periodieke subsidie verlenen ten behoeve van de volgende activiteiten:

    • a)

      ambulante woonbegeleiding bij acute situaties van overlast en/of ter voorkoming van huisuitzetting aan thuiswonende OGGZ-cliënten bij zorgproblematiek, ter bestrijding van extreme overlast en ter voorkoming van terugval na recente dakloosheid; of

    • b)

      het verstrekken van een passantenpensionvoorziening aan personen die op eigen kracht of met behulp van kortdurende ondersteuning vanuit maatschappelijk werk hun problemen kunnen oplossen; of

    • c)

      het bieden van kortdurende noodopvang aan Amsterdamse gezinnen.

  • 2.

    Het college kan een subsidie verlenen voor een periode van twee jaar ten behoeve van de volgende activiteiten:

    • a.

      het verstrekken van een dag- en nachtopvangvoorziening aan:

      • I.

        volwassen dak- en thuislozen, veelplegers met ernstige psychiatrische of verslavingsproblematiek; of

      • II.

        jongvolwassen dak- en thuislozen.

Artikel 2.4.2 De hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie voor de in dit lid vermelde activiteiten wordt bepaald aan de hand van de volgende teleenheid:

    • I.

      De teleenheid voor dag- en nachtopvangvoorzieningen is het aantal overnachtingen op jaarbasis.

    • II.

      De teleenheid voor ambulante woonbegeleiding is het aantal begeleidingstrajecten op jaarbasis.

    • III.

      De teleenheid voor passantenpension is het aantal overnachtingen op jaarbasis.

    • IV.

      De teleenheid voor het bieden van kortdurende noodopvang aan Amsterdamse gezinnen is het aantal te subsidiëren opvangplekken inclusief begeleiding.

Artikel 2.4.3 Subsidieplafonds

Als uitwerking van het bepaalde in artikel 1.5 stelt het college voor de periode 1 januari 2023 tot en met 31 december 2024 per kalenderjaar een of meerdere afzonderlijke subsidieplafonds vast voor de activiteiten zoals bedoeld in: artikel 2.4.1 lid 2 onder a.

Artikel 2.4.4 Aanvullende verplichtingen met betrekking tot dag- en nachtopvang, ambulante woonbegeleiding, passantenpension en noodopvang gezinnen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.11 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de begeleiding is planmatig, hetgeen inhoudt dat:

      • I.

        de bewoner een begeleider krijgt toegewezen;

      • II.

        in overleg met de bewoner een probleeminventarisatie is opgesteld;

      • III.

        in overleg met de bewoner een individueel en integraal begeleidingsplan is opgesteld;

      • IV.

        de bewoner regelmatig face-to-face contact met de begeleider heeft;

      • V.

        de bewoner en de begeleider het begeleidingsplan evalueren voorafgaand aan de beëindiging of verlenging van het verblijf; en

      • VI.

        minstens een maal per jaar een gesprek plaats vindt tussen begeleider en bewoner over de mogelijkheid tot doorstroom naar een voorziening met grotere zelfstandigheid.

    • b.

      de subsidieontvanger voert, periodiek en op verzoek van het college, cliënttevredenheidsonderzoeken uit;

    • c.

      de subsidieontvanger kent indien mogelijk de verblijfsplaats van de bewoner na beëindiging van het verblijf in de opvang;

    • d.

      de bewoner ontvangt voor zover van toepassing op de subsidiabele activiteit ten minste schriftelijke en mondelinge informatie over:

      • I.

        huisregels;

      • II.

        beschikbare begeleiding en zorg;

      • III.

        financiële voorwaarden; en

      • IV.

        klachtrecht.

      • V.

        de subsidieontvanger heeft een klachtenregeling en doet jaarlijks verslag in zijn jaarverslag van het aantal klachten, de aard en de verwerking daarvan;

      • VI.

        de subsidieontvanger voert een beleid conform de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen en geeft het college in zijn jaarverslag inzicht in de wijze waarop dit wordt uitgevoerd;

      • VII.

        de subsidieontvanger onderhoudt contacten met omwonenden, reageert op klachten van omwonenden en neemt passende maatregelen om overlast zo veel mogelijk te voorkomen;

      • VIII.

        de subsidieontvanger verleent medewerking indien door omstandigheden het noodzakelijk is om over de voorziening met bewoners en/of belanghebbenden te overleggen en zal participeren in/ deelnemen aan de activiteiten in dat kader;

      • IX.

        de bewoner heeft recht op inzage in het begeleidingsplan en het cliëntdossier.

  • 2.

    De verplichtingen gesteld in het voorgaande lid onder a sub VI en onder b, c en d gelden niet voor de activiteit het bieden van kortdurende noodopvang aan Amsterdamse gezinnen.

     

Paragraaf 2.5 Categorie Inloopvoorzieningen en respijtzorg

Artikel 2.5.1 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een periodieke subsidie verlenen ten behoeve van:

  • a.

    de openstelling van een inloophuis aan:

    • I.

      volwassen dak- en thuislozen en zelfstandig wonende OGGZ-cliënten; of

    • II.

      jongvolwassen dak- en thuislozen.

  • b.

    het in groepsverband bieden van zinvolle activeringsprojecten die gericht zijn op meedoen in de samenleving en op het aanleren van vaardigheden en op toeleiding naar individuele dagbesteding die bestaat uit arbeidsactiviteiten aan:

    • I.

      volwassen dak- en thuislozen en zelfstandig wonende OGGZ-cliënten die als gevolg van zorgproblematiek nog niet in staat zijn om voor langere tijd een individueel traject te volgen dat bestaat uit arbeidsactiviteiten; of

    • II.

      jongvolwassen dak- en thuislozen.

  • c.

    de beschikbaarstelling van een verblijfsruimte waar verslaafden onder toezicht heroïne en/of cocaïne kunnen gebruiken.

  • d.

    het bieden van respijtzorg door een kortdurende laagdrempelige en lichte vorm van logeeropvang of inloop buiten kantoortijden ter voorkoming van crisis aan psychisch en/ of psychosociaal kwetsbare personen die zelfstandig wonen.

Artikel 2.5.2 De hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie voor de in dit lid vermelde activiteiten wordt bepaald aan de hand van de volgende teleenheid:

    • I.

      De teleenheid voor inloophuizen is het aantal uren openstelling op jaarbasis.

    • II.

      De teleenheid voor activeringsprojecten is het aantal deelnames op jaarbasis.

    • III.

      De teleenheid voor verblijfsruimten is het aantal uren openstelling op jaarbasis.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie voor respijtzorg wordt bepaald aan de hand van het aantal te subsidiëren plekken op jaarbasis inclusief begeleiding.

Artikel 2.5.3 Aanvullende verplichtingen met betrekking tot inloopvoorzieningen en respijtzorg

In aanvulling op artikel 1.11 zijn aan de subsidie voor respijtzorg de volgende verplichtingen verbonden:

  • I.

    wordt openingstijden gehanteerd tegenovergesteld aan de reguliere kantoortijden. Reguliere kantoortijden zijn werkdagen van maandag t/m vrijdag tussen 9:00 uur en 17:00 uur.

  • II.

    Wordt een maximale verblijfsduur per persoon gehanteerd van 14 achtereenvolgende etmalen en een maximale totale verblijfsduur per persoon van 42 etmalen per jaar.

Paragraaf 2.6 Categorie Onafhankelijke cliëntondersteuning, cliëntgestuurde activiteiten en inzet ervaringsdeskundigen

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan een periodieke subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten gericht op personen met een psychiatrische aandoening die gebruik maken of hebben gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg.

  • 2.

    De activiteiten omvatten:

    • a.

      cliëntactiviteiten: activiteiten die hoofdzakelijk door cliënten georganiseerd en/of uitgevoerd worden en bijdragen aan maatschappelijke steunsystemen; of

    • b.

      cliëntondersteuning, inclusief informatie en advies, en projecten, indien deze bijdragen aan het scheppen van voorwaarden voor de sociale en maatschappelijke participatie.

Artikel 2.6.2 De hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de volgende teleenheid:

    • I.

      De teleenheid voor cliëntactiviteiten is het aantal deelnames op jaarbasis.

    • II.

      De teleenheid voor cliëntinformatie inclusief informatie en advies is het aantal unieke deelnemers op jaarbasis.

Artikel 2.6.3 Aanvullende verplichtingen

In aanvulling op artikel 1.11 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • 1.

    De activiteiten;

    • a.

      worden hoofdzakelijk door (ex-) GGZ-cliënten georganiseerd en/of uitgevoerd;

    • b.

      sluiten aantoonbaar aan bij de behoeften van (ex-) GGZ-cliënten;

    • c.

      zijn aantoonbaar toegankelijk voor nieuwe deelnemers;

    • d.

      leveren een bijdrage aan maatschappelijke steunsystemen; en

    • e.

      zijn niet toewijsbaar aan een specifiek stadsdeel.

Paragraaf 2.7 Categorie Sekswerk en mensenhandel

Artikel 2.7.1 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een periodieke subsidie verlenen voor de uitvoering van:

  • a.

    activiteiten voor sekswerkers met een uitstapwens woonachtig binnen de regio, die zich richten op persoonlijke en op maat gesneden begeleidingstrajecten, gericht op het vergemakkelijken van de stap naar ander werk;

  • b.

    activiteiten voor sekswerkers die zich richten op:

    • I.

      ondersteuningsaanbod om sekswerkers hun beroep veiliger en zelfstandiger uit te laten oefenen en sociaal maatschappelijk te participeren;

    • II.

      inzet vertrouwenspersonen als schakel en bemiddelaar tussen de sekswerkers, exploitanten, gemeente, politie, andere ketenpartners en instanties;

    • III.

      zorgtoeleiding middels outreachwerk voor zorg.

  • c.

    activiteiten voor slachtoffers van mensenhandel die zich richten op:

    • I.

      preventie van en kennisbevordering onder slachtoffers;

    • II.

      kennisbevordering onder relevante professionals ten behoeve van zorgtoeleiding en aangifte;

    • III.

      ambulante begeleiding;

    • IV.

      begeleidingstrajecten bij de dag- en nachtopvang;

    • V.

      zorgcoördinatie.

Artikel 2.7.2 De hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de volgende teleenheid:

  • de teleenheid voor uitstaptrajecten en ambulante begeleidingstrajecten is het aantal trajecten op jaarbasis;

  • de teleenheid voor ondersteuningsaanbod, vertrouwenspersonen, zorgtoeleiding door outreachwerk, preventie en kennisbevordering, kennisbevordering onder relevante professionals en zorgcoördinatie is het aantal fte op jaarbasis;

  • de teleenheid voor dag- en nachtopvang is het aantal trajecten op jaarbasis.

Artikel 2.7.3 Aanvullende verplichtingen

In aanvulling op artikel 1.11 is aan de subsidie voor de activiteit sekswerk met uitstap wens en de activiteit sekswerk de volgende verplichting verbonden: De subsidieontvanger houdt bij het uitvoeren van de activiteiten rekening met de kenmerken en behoeften van uiteenlopende doelgroepen sekswerkers.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Overgangsbepaling

Een aanvraag om verlening en vaststelling van subsidie op grond van de Subsidieverordening maatschappelijke opvang 2017 waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist wordt afgedaan volgens de bepalingen van de Subsidieverordening maatschappelijke opvang 2017.

Artikel 3.2 Citeertitel

Deze verordening worden aangehaald als: Subsidieverordening opvang en ondersteuning kwetsbare personen 2023.

aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 14 september 2022.

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Jolien Houtman

Toelichting bij de subsidieregeling

Deze toelichting maakt integraal onderdeel uit van de Subsidieregeling Opvang en Ondersteuning Kwetsbare Personen 2022 (verder de Subsidieregeling). Deze toelichting valt uiteen in twee delen:

 

In het Algemene deel van de Toelichting wordt ingegaan op:

  • de relatie met de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA) alsmede

  • op de rol van de subsidieregeling naast de aanbesteding MOBW en subsidieregeling Sociale Basis.

In het tweede deel van de Toelichting, wordt aandacht besteed aan verschillende artikelen van deze regeling en hoe deze geïnterpreteerd moeten worden.

 

Algemene toelichting

 

Relatie met de ASA

Het subsidierecht is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemeente Amsterdam heeft dit nader geregeld in de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA) waarin onder andere staat dat het college binnen de kaders van de gemeentebegroting nadere subsidieregelingen kan vaststellen. In de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 zijn de spelregels met betrekking tot subsidieverlening voor activiteiten op de beleidsterreinen die in de begroting zijn opgenomen vastgelegd. De grondslag voor deze Subsidieregeling is derhalve gelegen in de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013.

In deze subsidieregeling worden bepalingen uit de ASA niet herhaald. Er wordt alleen aangegeven waar van de ASA wordt afgeweken of waar wordt aangevuld op hetgeen in de ASA is bepaald.

 

Aanvulling subsidieregeling op de aanbesteding

Activiteiten die middels deze subsidieverordening worden gesubsidieerd onderscheiden zich van de activiteiten die worden ingekocht met de inkoop MOBW. Daar het totale opvang- en ondersteuningsaanbod sluitend moet zijn, zijn er enkele activiteiten die vergelijkbaar zijn maar verschillen van aard en doelgroep. De activiteiten uit de subsidieverordening kenmerken zich als algemeen, laagdrempelig-beschikbaar ondersteunings- en opvang-aanbod voor de OGGZ cliënt en/of de kwetsbare Amsterdammer. De laagdrempeligheid en beschikbaarheid van deze voorzieningen staat voorop en er is geen indicatie of beschikking nodig is om gebruik te kunnen maken van de voorzieningen. Deze kwetsbare mensen bestaan uit verschillende doelgroepen waarbij veelal dakloosheid een belangrijk kenmerk is in combinatie met OGGZ-kenmerken. Deze gesubsidieerde activiteiten verschillen dus met de activiteiten die daarnaast binnen MOBW worden ingekocht, middels ten tijde van schrijven het huidige inkoop document AIS-2021-0021. De activiteiten uit de inkoop kenmerken zich door maatwerk voorzieningen te zijn, waarbij cliënten een duidelijke hulpvraag hebben met een bijbehorend traject dat gericht is op herstel. Daarmee is de doelgroep specifieker en zijn de voorzieningen niet laagdrempelig van aard. Een vergelijkbaar verschil zit er tussen het aanbod dat gesubsidieerd wordt in de subsidieregeling Sociale Basis en deze verordening. Ondanks de vergelijkbaarheid zit er een verschil in doel. Deze subsidieverordening is specifiek gericht op kwetsbare personen, waarbij de subsidieregeling Sociale Basis in beginsel ondersteuningsaanbod betreft voor iedereen, alle Amsterdammers, ongeacht mate van kwetsbaarheid of problematiek.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1.1Begripsomschrijvingen

  • I.

    Huiselijk geweld: Het woord huiselijk verwijst niet naar de plaats van het delict (kan zowel binnenshuis als buitenshuis) maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer. Bij huiselijk geweld kan het gaan om lichamelijk, psychisch en/of seksueel geweld. Het kan de vorm aannemen van (ex-)partnergeweld, eergerelateerd geweld, kindermishandeling, huwelijksdwang en achterlating, geweld tegen of verwaarlozing van ouderen of geweld tegen ouders;

  • o.

    Jongvolwassene: persoon van 18 tot 23 jaar. In de praktijk kan het voorkomen dat de grens van 23 jaar niet altijd strikt gehanteerd wordt. Indien een jongvolwassene instroomt voor diens 23ste verjaardag maar bij het bereiken van die leeftijdsgrens nog niet klaar is om door te stromen naar een volwassen voorziening en er baat bij heeft nog een periode ondersteuning vanuit een jongvolwassene voorziening te ontvangen, kan hier flexibel mee omgegaan worden.

Artikel 1.3 Doel subsidieverordening

Kwetsbare Amsterdammers hebben baat bij een breed en laagdrempelig ondersteunings- danwel opvang-aanbod. Dit helpt hen om laagdrempelig de ondersteuning te ontvangen die zij nodig hebben om verergering van problematiek en afname van zelfredzaamheid te voorkomen. Dit aanbod kenmerkt zich door kortdurend, laagdrempelig en tijdelijk van aard te zijn. Bovendien is een divers aanbod nodig om aan te kunnen sluiten bij de verschillende behoeften van kwetsbare Amsterdammers ten aanzien van specialisatie, communicatie, cultuur en relatie. Dit aanbod helpt te voorkomen dat Amsterdammers met een relatief kleine zorg- of ondersteuningsvraag in een zwaar traject terechtkomen.

 

Artikel 1.5Subsidieplafond

Subsidieplafonds worden zo vroeg mogelijk bekend gemaakt, mogelijk onder voorbehoud van vaststelling van de begroting van het jaar waarvoor subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. Het subsidieplafond moet definitief bekend zijn gemaakt voordat de periode ingaat waarop het betrekking heeft (zie ook de toelichting bij artikel 4 van de ASA 2013). Over verlening van de subsidie wordt besloten nadat de begroting voor het betreffende jaar is vastgesteld. De hoogte van de subsidieplafonds kan onder meer worden aangepast met een positief of negatief accrés als gevolg van prijsontwikkelingen of als gevolg van bezuinigingen.

 

Artikel 1.6Weigeringsgronden

2-lid:

  • a.

    de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan het doel van deze verordening;

  • Toelichting op het doel van deze subsidieregeling is te vinden in de artikelsgewijze toelichting onder artikel 1.3. Met gemeentelijk beleid wordt hier gedoeld op gemeentelijk beleid in de volle breedte; een subsidieaanvraag mag niet strijdig zijn met gemeentelijk beleid dat op andere terreinen geldt.

  • b.

    de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan de continuïteit van het in het kader van de betreffende subsidiabele activiteit geboden ondersteuning aan de doelgroep;

  • Als het gaat om herkenbaarheid en laagdrempeligheid, is het belangrijk dat een zekere mate van continuïteit van dienstverlening wordt geborgd.

  • c.

    de activiteit en de verwachte realisatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd, niet aansluiten op de door het college geconstateerde behoeften;

  • Indien een subsidieaanvraag een bepaalde verwachte realisatie beoogt die niet aansluit op de door het college geconstateerde behoefte, kan dit aanleiding zijn om de aanvraag (gedeeltelijk) te weigeren.

  • d.

    er voor uitvoering van de activiteit meer uren of een hogere prijs per uur wordt gerekend dan door het college redelijk wordt geacht;

  • De totale kosten voor de activiteiten zijn om te rekenen naar een totale prijs per uur/ integrale kostprijs. Als deze prijs per uur, cliënt of traject niet in verhouding staat tot de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, kan dit aanleiding zijn om de aanvraag (gedeeltelijk) te weigeren.

  • e.

    de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende is afgestemd met de ketenpartners;

  • Indien er subsidie wordt gevraagd voor activiteiten die niet op zichzelf staan maar waarbij er een relatie tot ketenpartner nodig is, maar waarbij er geen of onvoldoende afstemming heeft plaatsgevonden met partners, kan dit aanleiding zijn om de aanvraag (gedeeltelijk) te weigeren.

  • f.

    de activiteiten naar het oordeel van het college onvoldoende bijdragen aan een sluitend aanbod;

  • Om te voorkomen dat delen van subsidiabele activiteiten in overvloede uitgevoerd worden en er (daardoor) gaten vallen in het beoogde aanbod, kan dit voor een subsidieaanvraag die onvoldoende bijdraagt aan het sluitend maken van het aanbod aan diensten en activiteiten, aanleiding zijn om de aanvraag (gedeeltelijk) te weigeren.

  • g.

    naar het oordeel van het college sprake is van een activiteit waarin al op andere wijze wordt voorzien of waarvoor financiering op grond van een andere regeling is voorgeschreven of mogelijk is.

  • Indien er subsidie wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor middels een andere regeling financiering plaats vindt of op een andere wijze deze activiteit al mogelijk wordt gemaakt, kan dit aanleiding zijn om de aanvraag (gedeeltelijk) te weigeren.

Artikel 1.7Verdeelsleutel subsidieplafond

Toelichting op de criteria voor de rangschikking:

  • a.

    De mate waarin de activiteiten bijdragen aan het doel van deze subsidieverordening;

  • De omschrijving van het doel van de subsidieverordening dat wordt nagestreefd staat beschreven in artikel 1.3.

  • b.

    De mate waarin toekenning van de aanvraag bijdraagt aan de continuïteit van het in het kader van de betreffende subsidiabele activiteit geboden ondersteuning aan de doelgroep;

  • Als het gaat om herkenbaarheid en laagdrempeligheid, is het belangrijk dat een zekere mate van continuïteit van dienstverlening wordt geborgd.

  • c.

    De mate waarin de activiteiten naar het oordeel van het college voorzien in de specifieke behoeften;

  • Het is belangrijk dat er binnen de subsidieverordening wordt voorzien in de realisatie van de bepaalde activiteiten en er per activiteit daar naar het oordeel van het college wordt voorzien in de behoefte. De mate waarin een subsidieaanvraag hierin voorziet zal beoordeeld worden.

  • a.

    De prijs-kwaliteit verhouding van de activiteiten;

  • b.

    Naast de kwaliteit van de inhoud van de aanvraag, wordt ook gekeken naar de verhouding tussen de kwaliteit en het gevraagde bedrag. Daarin wordt onder andere gekeken naar de opbouw van het gevraagde bedrag: hierin worden de geraamde uurprijs en ureninzet beoordeeld op redelijkheid.

  • c.

    de mate waarin de aanvraag is afgestemd met ketenpartners;

  • d.

    Veel activiteiten staan niet op zichzelf maar staan in relatie tot ketenpartners. Als er subsidie wordt gevraagd voor activiteiten die deel uit zouden moeten maken van een dergelijke keten, is het belangrijk dat aantoonbaar wordt samengewerkt binnen die keten. Voorbeelden hiervan zijn samenwerkingsverbanden rondom jongvolwassenen of vanaf 2022 de mogelijke relatie tot Buurtteams Amsterdam.

  • f.

    de mate waarin de aanvraag bijdraagt tot een sluitend aanbod.

    Deze subsidieverordening beoogt een laagdrempelig en breed aanbod te stimuleren. Daarvoor is het belangrijk om te voorkomen dat delen van activiteiten in overvloede worden uitgevoerd en er (daardoor) gaten vallen in het beoogde aanbod. De mate waarin een subsidieaanvraag bijdraagt aan het sluitend maken van het aanbod aan diensten en activiteiten zal hierop beoordeeld worden.

Artikel 1.10Aanvraagtermijn periodieke subsidies

Subsidieaanvragen voor periodieke subsidies dienen in aansluiting op de ASA 2013 voor 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het tijdvak van de betreffende subsidie ingediend te zijn.

 

Artikel 3.1Overgangsbepaling

De subsidies die tot en met het overgangsjaar 2022 zijn verleend op grond van de Subsidieverordening maatschappelijke opvang 2017 zullen volgens die regeling worden vastgesteld. Voor het kalenderjaar 2022 blijft de Subsidieverordening maatschappelijke opvang 2017 nog in werking tot 31 december 2022. Deze regeling zal dan komen te vervallen en per 1 januari zal hij vervangen worden door de nieuwe verordening, te weten; Subsidieverordening Opvang en Ondersteuning Kwetsbare personen 2023.

Bij een wijzigingsbesluit van een bestaande subsidieverordening moeten de wijzigingen ordentelijk kunnen worden opgesomd zodat de bestaande regeling daarop kan worden aangepast. Echter was dit gezien het grote aantal wijzigingen op de subsidieverordening maatschappelijke opvang 2017 geen optie. Daarom is ervoor gekozen deze verordening per 1 januari 2023 te vervangen voor de Subsidieverordening Opvang en Ondersteuning Kwetsbare personen 2023.