Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoeksche Waard

Rectificatie: Ontheffingenbeleid stookverbod buiten de inrichting Hoeksche Waard

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoeksche Waard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRectificatie: Ontheffingenbeleid stookverbod buiten de inrichting Hoeksche Waard
CiteertitelOntheffingenbeleid stookverbod buiten de inrichting Hoeksche Waard
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-09-2022nieuwe regeling

06-10-2020

gmb-2022-417475

53121

Tekst van de regeling

Intitulé

Rectificatie: Ontheffingenbeleid stookverbod buiten de inrichting Hoeksche Waard

[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat de inhoud van de oorspronkelijke regeling foutieve woorden bevat. De oorspronkelijke publicatie is op 1 juli 2022 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2022, 300034.]

 

1. Inleiding

Tot 2003 werd het verbranden buiten Wet milieubeheer-inrichtingen geregeld via gemeentelijke verordeningen. Met als doel om het beleid te harmoniseren geldt sinds mei 2003 een landelijk verbod in de Wet milieubeheer op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Gemeenten zijn bevoegd ontheffingen van dit verbod te verlenen. Het Ministerie van VROM adviseert om terughoudend met deze bevoegdheid om te gaan Het uitgangspunt is immers een stookverbod. Voordat een ontheffing wordt verleend, zal onderzocht moeten worden of er hoogwaardigere verwerking mogelijk is.

 

Binnen de Hoeksche Waard wordt niet uniform omgegaan met deze wettelijke ontheffingsmogelijkheid. Met als gevolg dat gelijke behandeling van de burgers en de handhaafbaarheid in het geding zijn. Voor het op juiste gronden verlenen van ontheffingen is vastgesteld beleid nodig. Voor een uniforme werkwijze is binnen de regio Hoeksche Waard gezamenlijk beleid nodig.

 

In opdracht van de werkgroep VROM Hoeksche Waard wordt in deze notitie een voorstel voor het gezamenlijke beleid verwoord Als uitgangspunt is de handreiking van het ministerie van VROM "Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen" gebruikt, aangevuld met specifieke wensen vanuit de Hoeksche Waard.

 

Deze notitie beschrijft het wettelijk kader (hoofdstukken 2 en 3). de regionale wensen (Hoofdstuk 4) en in Hoofdstuk 5 de milieu hygiënische aspecten die het verbranden met zich meebrengt, De alternatieve verwerkingsmethoden komen in Hoofdstuk 6 aan bod. In Hoofdstuk 7 worden de beleidsregels verwoord en de voorschriften die aan een ontheffing worden gekoppeld staan in Hoofdstuk 8. De aanbevelingen in Hoofdstuk 9 gaan in op het invoeren van het ontheffingenbeleid en het stimuleren van hoogwaardige verwerkingsmogelijkheden.

2. Situatie tot mei 2003

Voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) was alleen de Algemene Plaatselijke verordening (APV) van toepassing op het stoken van vuur. Volgens artikel 5.5.1 van de APV was het verboden om in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Het was mogelijk om een stookontheffing aan te vragen bij de gemeente.

3. Verbod in de Wm sinds mei 2003

Sinds 2003 is het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen geregeld via de Algemene Plaatselijke Verordening en de Wet milieubeheer.

 

Verbod afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden

Het is volgens artikel 10.2 van de Wm verboden om afvalstoffen buiten een inrichting Ie storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

 

Artikel 70.2, lid 1 van de Wet milieubeheer

Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze — al dan niet in verbranding — buien een inrichting Ie storten, anderszins op of in de te brengen of te verbranden.

 

Begrip afvalstoffen

Conform de definitie in artikel 1.1 van de Wm is sprake van afvalstoffen, wanneer het stoffen, preparaten of andere producten betreft waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

 

Wat afval is, hangt dus af van wal degene die stoffen in handen heeft, ermee wil doen. Wil degene er vanaf (weggooien), dan is meestal sprake van een afvalstof. Deze definitie is afgeleid uit de jurisprudentie. Hoe men met afval dient om te gaan is ook wel bekend als de 'Ladder van Lansink'.

  • 1.

    preventie (voorkom het ontstaan van afval)

  • 2.

    preventie (ontwerp producten met het oog op afvalpreventie en nuttige toepassing)

  • 3.

    nuttig toepassen door producthergebruik

  • 4.

    nuttig toepassen door materiaalhergebruik

  • 5.

    nuttig toepassen als brandstof

  • 6.

    verwijderen: verbranden

  • 7.

    verwijderen: storten

Nuttige toepassing staat hoger op de Ladder van Lansink en heeft daarmee de voorkeur boven hel verwijderen door verbranden.

 

Binnen of buiten een inrichting

Het verbrandingsverbod buiten een inrichting geldt dus niet binnen een inrichting in de zin van de Wm. Hiervoor geldt een ander wettelijk regiem. Het zonder Wm vergunning verbranden van afvalstoffen binnen een inrichting is niet toegestaan, tenzij een artikel 8.40 besluit, waarin algemene regels zijn opgenomen, het toestaat. Een voorbeeld hiervan is een Wm inrichting met een houtmotstookinstallatie.

 

Wm-ontheffing

In artikel 10 63 van de Wm is de mogelijkheid voor het verlenen van een ontheffing door de gemeente geregeld.

 

Artikel 10.63, 11d 2 van de Wet milieubeheer

Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het In artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

 

Volgens de toelichting moeten gemeenten terughoudend met de ontheffingsmogelijkheid omgaan. Het uitgangspunt is dat eerst onderzocht moet worden of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden mogelijk zijn. Voor evenementen geldt dat ontheffingen voor vreugdevuren mogelijk zijn als het om een traditie gaat.

 

Handreiking Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen

Het ministerie van VROM prefereert een gelijk ontheffingenbeleid op het verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Bovendien is het vanuit het klimaatbeleid noodzakelijk dat hout (een van de meest verbrande afvalstoffen) zo min mogelijk in de open lucht wordt verbrand maar nuttig wordt toegepast. Het ministerie van VROM heeft daarom de handreiking 'Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen' opgesteld, waarin een voorbeeld van een beleidsregel en voorschriften zijn opgenomen. Het Ministerie van VROM beveelt aan om dit voorbeeld minimaal als gemeentelijk beleid te hanteren.

 

Relatie met stookverbod in de APV

Vanaf mei 2003 heeft de APV alleen een aanvullende werking op artikel 10,63, tweede lid van de Wm De APV geeft de mogelijkheid om een aanvullende ontheffing te verlenen uit het oogpunt van openbare orde en veiligheid. Daarnaast is de APV van toepassing op vuren, waarbij geen afvalstoffen worden verbrand.

Het gaat om artikel 5.5.1 uit de APV, of in het geval van Binnenmaas en Korendijk om artikel 5.34

 

Artikel 55, 1 van de Algemene plaatselijke verordening van Cromstrijen, Oud-Beijerland en Strijen

Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden In de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken Of te hebben,

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke,

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd.

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening van Binnenmaas en Korendijk

Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Hel is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen. te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betten:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken. bakken en braden, voor zover dat geen gevaar. overlast,' of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Een ontheffing op grond van de Wm (artikel 10.63, lid 2) kan door het college alleen worden geweigerd op grond van milieu hygiënische aspecten en dus niet als de openbare orde of veiligheid in het geding is. Bovendien dienen de voorschriften van de Wm-ontheffing alleen ter bescherming van het milieu. Artikel 5.5.1, respectievelijk artikel 5.34 van de APV is daarom aanvullend op het gebied van de openbare orde en veiligheid.

 

Er ligt een ander motief en een ander juridisch kader ten grondslag aan de APV, dan aan de Wm. Ook bij de strafbaarstelling is het onderscheid tussen Wm-ontheffing en APV-ontheffing van belang (misdrijf versus overtreding). In verband hiermee wordt samenvoeging van beide ontheffingen door de VNG afgeraden.

 

Voor de Wm-ontheffing kunnen geen leges geheven worden. Als gebruik wordt gemaakt van de aanvullende ontheffingsmogelijkheid uit de APV, kunnen daarvoor wel leges gevraagd worden.

 

Brandveiligheid bij evenementen

De Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid heeft voor evenementen, waaronder ook vreugdevuren. een handreiking geschreven. genaamd: Handreiking Advisering op brandveiligheid bij evenementen (definitieve versie 28 april 2009).De brandweer adviseert gemeenten deze handreiking Ie gebruiken bij hei, op grond van de APV verlenen van evenementenvergunningen of ontheffing van het stookverbod. Artikel 20 van de handreiking gaat over de brandveiligheid van vreugdevuren. Dit artikel is ter informatie als bijlage toegevoegd.

 

Afvalstoffenverordening Hoeksche Waard

De afvalstoffenverordening van de Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard (d.d. 23 november 2004) regelt de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

 

Het doel van de Afvalstoffenverordening is het voorkomen van het brengen van afval in het milieu met als achtergrond het voorkomen van volksgezondheidsproblematiek. In de verordening wordt ervan uitgegaan dat huishoudelijke afvalstoffen worden aangeboden aan de inzameldienst en men zich niet op andere wijze daarvan ontdoet. In artikel 14 zijn de diverse categorieën van huishoudelijke afvalstoffen opgesomd, waaronder tuinafval en grof tuinafval

 

De volgende artikelen, van toepassing voor alle gemeenten in de Hoeksche Waard zijn in dit kader relevant.

 

Artikel 12 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de door het dagelijks bestuur aangewezen inzamelaar.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van producenten verantwoordelijkheid bi] algemene maatregel van bestuur een inzameling hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 13 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen

  • 1.

    Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan besluiten dat het aan anderen dan gebruikers van percelen verboden is om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de houder van een inzamelvergunning

Artikel 14 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden

Het is verboden om de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden:

  • a.

    Groente, frult en tuinafval

  • b.

    Klein chemisch afval

  • c.

    Glas

  • d.

    Oud papier en karton

  • e.

    Textiel

  • f.

    Wit- en bruingoed

  • g.

    BOUW- en sloopafval

  • h.

    Verduurzaamd hout

  • i.

    Grof tuinafval

  • j.

    Asbest en asbesthoudend afval

  • k.

    Grof huishoudelijk afval

  • l.

    Huishoudelijk restafval

  • m.

    Bitumen en ander teerhoudend dakbedekkingsmateriaal

  • n.

    Welvaartsschroot en overig metaalafval

  • o.

    Kadavers van dode huisdieren voor zover deze niet onder de Destructiewet vallen

De Afvalstoffenverordening bevat vervolgens een aantal artikelen waarin wordt aangegeven hoe en op welke tijden de afvalstoffen moeten worden aangeboden. Het voIgende artikel is ook het vermelden waard.

 

Artikel 31 Verbod opslag afvalstoffen

  • 1.

    Hel is verboden afvalsloffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het in hel eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op hel overdragen of Ier inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of aan houders van een inzamelvergunning.

4. Regionale wensen

De gemeenten in de Hoeksche Waard hebben geïnventariseerd voor welke situaties een ontheffing van he{ verbod afval te verbranden verleend zou mogen worden.

De gemeenten hebben aangegeven dat vreugdevuren (zoals de kerstbomenverbranding. het verbranden van pallets tijdens Oud & Nieuw en het vuur ter afsluiting van timmerdorpen) voor een ontheffing in aanmerking moeten komen. Ook voor het verbranden van besmettelijk ziek hout. waarbij direct handelen noodzakelijk is om verdere verspreiding te voorkomen (voorbeeld hiervan is bacterievuur. ook wel bekend als perenvuur) moet een ontheffing kunnen worden verleend.

Uitgangspunt voor dit beleid is de huidige praktijk. waarbij alleen voor vreugde vuren of ziek hout een ontheffing wordt verleend. De VROM-handreiking Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen wordt benut, voor zover daarmee geen ruimere mogelijkheden ontstaan voor het verbranden van gesnoeid en gerooid hout.

Meer inzicht in de milieuschadelijkheid van het verbranden van afval ten opzichte van de alternatieven is een aanvullende wens vanuit de regio. In de volgende hoofdstukken wordt hierop in gegaan.

5. Milieueffecten van verbranden van (snoei)hout

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen leidt tot Milieu hygiënische schade. Door de ongecontroleerde verbranding ontstaat luchtverontreiniging, terwijl ook de bodem en waterkwaliteit in het geding is. Het verbranden van afvalstoffen kan leiden tot overlast voor derden in de vorm van roet. rook, stof en stank.

Openluchtvuren worden gekenmerkt door een relatief hoge vochtigheidsgraad door het verse materiaal en door lage temperaturen. waardoor de verbranding onvolledig is. Hierbij komen de volgende schadelijke stoffen vrij: verzurende stoffen (stikstofoxiden en zwaveloxiden), broeikasgas veroorzakende stoffen (koolmonoxide, kooldioxide en methaangas). bodem- en water verontreinigende stoffen (methaangas), kankerverwekkende stoffen (polycydische aromatische kootwaterstoffen) en giftige stoffen kwik en dioxinen).

Wanneer niet alleen schoon onbehandeld hout wordt verbrand, worden de emissies nog hoger. Daarnaast blijven asresten en niet-verbrande materialen achter die tot water- en bodemverontreiniging kunnen leiden.

6. Alternatieve toepassingen

Ladder van Lansink

De ladder van Lansink geeft in zeven treden de volgorde aan, waarin met afvalstoffen kan worden omgegaan Het hoogst op de ladder staat het voorkomen of beperken van afvalstoffen. Het storten van afvalstoffen is de laagste trede. Voorkomen of beperken van snoeihout is niet mogelijk Voor een goede gezonde groei moeten bomen en struiken nu eenmaal periodiek worden gesnoeid. Daarnaast kan het nodig zijn om in geval van verminderde opbrengst (fruittelers), onverkoopbaarheid (boomkwekers) of ziekte hele bomen en struiken te rooien. Dat snoei- en rooihout niet voorkomen kan worden, wil echter niet zeggen dat het hout dan maar meteen op het land moet worden verbrand. Er zijn nuttiger methoden om het hout te verwerken. Door het hout te verbranden in een AVI of een biomassacentrale, stijgt het al een trede op de ladder. Dan wordt de warmte tenslotte gebruikt om energie op te wekken, As het hout op een andere manier hergebruikt wordt, zoals houtsnippers voor speelplaatsen, of als grondstof voor houtchips of openhaardbriketten, stijgt het weer een stap op de ladder.

 

Alternatieve toepassingen voor de verwerking van snoeihout

Het rapport "Milieuverantwoord uit de brand" van de VROM-inspectie, d.d. maart 2007.

vergelijkt de volgende alternatieve toepassingen voor de verwerking van (snoei)hout.

  • 1.

    Het hout dient als biomassa voor energiecentrales of biomassacentrales.

  • 2.

    Het hout vormt grondstof voor biobrandstoffen.

  • 3.

    Het hout wordt verwerkt tot houtchips.

  • 4.

    Het hout wordt verwerkt tot compost.

  • 5.

    Het hout wordt verwerkt tot takkenrillen.

  • 6.

    Het hout vormt grondstof voor traditionele vreugdevuren.

De conclusie uit dit rapport luidt als volgt:

Samengevat kan gesteld worden dat alternatieve toepassingen hoger scoren op de ladder van Lansink dan het verbranden van (snoei)hout buiten inrichtingen. Het verwerken van (snoei)hout tot chips of pellets en deze biomassa vervolgens gebruiken als bijstook in reguliere centrales of als brandstof voor biomassacentrales is een vorm van nuttig hergebruik De schadelijke emissies worden grotendeels in de installaties afgevangen.

Overige milieueffecten zijn toe te rekenen aan het verkleinen en inzamelen van het materiaal.

De productie van biobrandstoffen staat nog in de kinderschoenen

Daarnaast kunnen houtchips nog op taf van andere manieren worden gebruikt Ook stobbenhout kan nuttig gebruikt worden Enerzijds zijn er machines ontwikkeld die het stobbenhout zo kunnen verwerken dat de uiteindelijke houtchips ook aan de specificaties van de energie- of biomassacentrales voldoen en anderzijds is het hout goed bruikbaar als geurfilter voor agrarische bedrijven of composteerderijen

Compostering IS en blijft een goede verwerkingsmethode voor een deel van het (snoei)hout In natuurgebieden is het aanleggen van takkenrillen een goede oplossing voor een gedeelte van het (snoei)hout en in bepaalde gevallen is ook het aanleggen van een vreugdevuur als nuttige toepassing te beschouwen.

Grootste kostenpost bij de productie van biomassa en voor de andere toepassingen, op de takkenrillen en de vreugdevuren na, is de inzameling van het materiaal. Een goede logistiek, waarbij gebruik kan worden gemaakt van bestaande routes en waarbij ook intergemeentelijke samenwerking een rol kan spelen, is essentieel om de kosten te drukken. De gemeenten hebben hier een voorbeeldrol in en kunnen door een strikte toepassing van het verbod op hel verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen bevorderen dat er meer gebruik wordt gemaakt van de alternatieve verwerkingsmethoden.

Een vergoeding voor ingezamelde biomassa kan eveneens leiden tot een groter gebruik van de alternatieve verwerkingsmethoden.

 

Vergelijking verbranden, versnipperen en composteren van (snoei)hout

Bij hel verbranden van (snoei)hout zijn de emissies aan koolmonoxide. methaan, kootwaterstoffen, benz(a)pyreen en stofdeeltjes veel (factor 100 of meer) dan bij het versnipperen of composteren. De emissies van zwaveldioxide en ammoniak Zijn ongeveer gelijk voor de drie processen. De emissie van stikstofoxiden is bij versnipperen hoger dan bij verbranden. Zie onderstaande tabel.

 

Bij de afbraak van houtsnippers en compost worden geen PAK's en stofdeeltjes gevormd. Bij verbranding wet, PAK's en stofdeeltjes zijn qua impact op milieu, in het bijzonder de tuchtkwaliteit, en gezondheid zeer relevant.

Bij de afbraak van houtsnippers en compost ontstaan vooral methaan en koolstofdioxide en daarnaast kunnen, maar dan in veel mindere mate, koolmonoxide, ammoniak, waterslofsulfide, mercaptanen en laagmoleculaire koolwaterstoffen (zoals benzeen en ethaan) gevormd worden. Deze vorming gaat zeer langzaam en de emissies per tijdseenheid zijn daardoor veel lager dan bij verbranding. Bovendien zijn methaan en koolstofdioxide vooral relevant in verband met het broeikaseffect en niet voor de lokale luchtkwaliteit en gezondheid.

 

Het verbranden, versnipperen of composteren van 16 ton hout gedurende één dag per jaar leidt tot de volgende emissies:

Stoffen

Verbranden

Versnipperen

Composteren

co

90

0.85

0.13

NOx

1.5

4.2

0.65

NH3

0.5

Niel bekend

0.23

S02

0.4

0.25

0.04

CH4

5

Niel bekend

Niel bekend

Overige

Cx Hy

9

0.25

0.004

B(a)P

0.3*10

1.0*10

0.15*10

PAK

15*10

2.0*10

0.3*10

Vaste deeltjes

20

0

0

Tabel 1. Emissies verbranden, versnipperen o/ composteren

(bron: Rapport Milieuverantwoord uil de brand, VROM.lnspeclie, maart 2007)

 

Als uitgangspunt voor de waarden in tabel 1 is bij verbranding uitgegaan van droog hout. Bij het meeverbranden van nat hout wordt een toename van de concentraties op leefniveau verwacht.

 

C02-reductie

De uitstoot van broeikasgassen, zoals C02 en methaan hebben grote invloed op het klimaat Broeikasgassen absorberen de infraroodstraling en zetten deze om in warmte, waardoor de troposfeer opwarmt. De broeikasgassen in de troposfeer functioneren als een glasplaat over de aarde. Het is daarom zaak de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Om het opwarmen van de aarde een halt toe te roepen zou een vermindering van de uitstoot met 60% nodig Zijn.

 

Het verbranden van hout als bijproduct in elektriciteitscentrales of speciaal daarvoor gebouwde biomassacentrales leidt tot een verminderde uitstoot van de broeikasgassen methaan en kooldioxide. Deze gassen komen vrij bij het rottingsproces van organische stoffen De emissie van methaan is bij het verbranden van hout erg klein. Door het (bij)stoken van hout voor energie neemt de vraag naar fossiele brandstoffen af en daardoor ook de uitstoot van kooldioxide.

 

Specifieke situatie Hoeksche Waard

In de Structuurvisie Hoeksche Waard, vastgesteld op 8 juli 2008, zijn zeven kwaliteitskaders benoemd. Deze kwaliteitskaders vormen ijkpunten voor de uitwerking en toetsing van ruimtelijke plannen. Een van de kwaliteitskaders luidt als volgt: "De regio kiest voor duurzame ontwikkeling.”

 

Het Hoofdstuk Duurzame energie uit de Structuurvisie is het volgende opgenomen: "De regio zal stimuleren dat organisch restmateriaal uit de landbouw, het natuurbeheer en het gemeentelijk groenbeheer wordt benut voor de winning van duurzame energie"

7. Beleidsregel "Resthout met beleid verbranden"

In lijn met de aanbevelingen van het ministerie van VROM en in aansluiting op lokale tradities en de regionale structuurvisie wordt de volgende lijn gekozen:

 

  • De gemeenten in de Hoeksche Waard voeren een terughoudend beleid, als het gaat om het verlenen van een ontheffing (op grond van artikel 10.63 Wm) van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen (artikel 10.2 Wm). Alleen de in deze beleidsregel genoemde gevallen komen in aanmerking voor een ontheffing.

  • In de Hoeksche Waard worden vreugdevuren gezien als nuttige toepassing, indien het gaat om een traditie Voor vreugdevuren kan een ontheffing worden verleend.

  • Voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van ziek hout zijn in dit hoofdstuk beleidsregels opgenomen.

  • Voor het verbranden van snoeihout en gerooid hout wordt geen ontheffing verleend.

  • Er zijn voldoende alternatieve en hoogwaardigere verwerkingsmogelijkheden.

    Indien het, in het belang van openbare orde en veiligheid, van belang is om tevens een APV ontheffing te verlenen, dan geschiedt dit tegelijkertijd met het verlenen van de Wm-ontheffing. De voorschriften in beide ontheffingen worden op elkaar afgestemd.

  • Voor het tegelijkertijd verlenen van een APV ontheffing in het geval van een vreugdevuur, wordt rekening gehouden met de Handreiking Advisering op brandveiligheid bij evenementen van de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid.

    Uitgangspunt is dat voor (veiligheids)afstanden de strengste norm wordt gehanteerd.

Beleidsregel

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

College: burgemeester en wethouders.

Snoeihout: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud.

Gerooid hout: gerooide bomen. inclusief de stammen, slobben, stronken, takken en bladeren. Stookontheffing: een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer.

 

Artikel 2 Boomziekten

  • 1.

    college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van ziek hout.

  • 2.

    Een ontheffing, als bedoeld in artikel 2, lid 1 wordt alleen verleend, indien er sprake is van een besmettelijke boomziekte.

  • 3.

    Aan een ontheffing voor het verbranden van ziek hout zijn voorschriften verbonden.

Artikel 3 Vreugdevuren

  • 1.

    Het college kan on{heffing verlenen voor het verbranden van snoeihout, kerstbomen of schoon onbehandeld hout-

  • 2.

    Een ontheffing als bedoeld in artikel 3. lid 1 wordt alleen verleend, indien sprake is van een traditioneel vreugdevuur.

  • 3.

    Aan een ontheffing voor een vreugdevuur zijn voorschriften verbonden.

Artikel 4 Andere gevallen

Het college verleent in principe geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2 en artikel 3 van deze beleidsregel.

 

Artikel 5 Ontheffing

  • 1.

    Voor het verbranden van afvalstoffen binnen de bebouwde kom wordt geen ontheffing verleend, met uitzondering van vreugdevuren,

  • 2.

    Voor het verbranden van afvalstoffen in een bodembeschermingsgebied wordt geen ontheffing verleend

  • 3.

    Een aanvraag voor een ontheffing zoals bedoeld in artikelen 3 dient uiterlijk 8 weken voor de beoogde stookdatum schriftelijk bij het college te worden ingediend

  • 4.

    Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van ziek hout moet minimaal 24 uur voor het aansteken van het vuur bij de gemeente en de politie worden gemeld. Bij twijfel dient de betrokkene een verklaring van de Plantenziektekundige dienst (Wageningen) in te dienen, waarmee wordt aangetoond dat het om een besmettelijke boomziekte gaat.

  • 5.

    Een ontheffing wordt, met uitzondering bij ziek hout, altijd schriftelijk verleend

  • 6.

    Een ontheffing is voor één branding op maximaal twee aaneengesloten dagen geldig.

  • 7.

    Een ontheffing is geldig voor één perceel of aaneengesloten percelen.

  • 8.

    Indien het door weersomstandigheden of andere redenen niet mogelijk is om op de aangegeven datum te stoken, blijft de ontheffing voor het verbranden van ziek hout van kracht. Van uitstel dient de gemeente in kennis te worden gesteld

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze gemeentelijke beleidsregel treedt in werking op

8. Voorschriften

Aan de stookontheffing op grond van artikel 10.63. lid 2 van de Wet milieubeheer zijn voorschriften verbonden.

 

Melden verbranden:

De aanvrager meldt minimaal 24 uur voor aanvang van het stoken dit bij de gemeente. Bij ziek hout minimaal 4 uur.

 

Locatie:

De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten tenminste bedraagt:

  • a.

    10 meter tot een oppervlaktewater

  • b.

    10 meter van houtopstanden

  • c.

    50 meter in een andere richting dan de windrichting tot een gebouw of opstal, een houtwal. een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage

  • d.

    200 meter in de vindrichting tot gebouw, opstal of ander bouwwerk

  • e.

    100 meter in de vindrichting lot een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage

Voorwaarden:

  • 1.

    Het stoken mag geen overlast (rook, roet. stof, walm of geur en dergelijke) of gevaar voor de omgeving opleveren.

  • 2.

    De brandstapel is maximaal 75 m' voor ziek hout.

  • 3.

    Het maximale grondoppervlak van een vreugdevuur is 10 bij 10 meter. De maximale hoogte van een vreugdevuur is 4 meter.

  • 4.

    Het verbranden is niet toegestaan:

    • a.

      tussen zonsondergang en zonsopgang, dit is niet van toepassing voor vreugdevuren

    • b.

      tijdens waarschuwingsfase voor verhoogde concentratie luchtverontreiniging

    • c.

      bij mist of neerslag

    • d.

      bij extreme droogte

    • e.

      bij een vindkracht kleiner dan één of groter dan vijf Beaufort

Stoken:

  • 1.

    De ontheffing stuit de aansprakelijkheid en verplichtingen krachtens andere wettelijke regelingen, waaronder de Wet bodembescherming, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet inzake luchtverontreiniging, niet uit.

  • 2.

    Bij het aansteken van het vuur mag geen gebruik gemaakt worden van aanmaakstoffen zoals benzine, petroleum, afgewerkte olie, autobanden en dergelijke. Wel toegestaan zijn schoon onbehandeld hout en papier. Het aansteken met een gasbrander is een bruikbaar alternatief.

  • 3.

    Hek vuur mag niet mei bladeren, houtwol, hooi, stro of dergelijke gemakkelijk opstijgende brandstof worden onderhouden.

  • 4.

    Tijdens het stoken moet minimaal één handbrandblusser met een inhoud van ken minste 6 kg blusstof aanwezig zijn.

  • 5.

    Het stoken mag geen bodemverontreiniging tot gevolg hebben. Er moet een bodem beschermende voorziening als ondergrond voor de brandplaats worden gebruikt, zoals een container, betonplaat of zandbed.

  • 6.

    Er mag geen gerooid hout afkomstig van andere percelen worden toegevoegd

  • 7.

    Aan het vuur mag geen ander afval of ander materiaal dan waarvoor de ontheffing is verleend worden toegevoegd

  • 8.

    Bij een vreugdevuur mag niet meer hout worden verbrand dan noodzakelijk Overgebleven hout moet worden afgevoerd conform de geldende regels.

  • 9.

    Tijdens het stoken dient een toezichthouder aanwezig te zijn van 18 jaar of ouder. Deze dient tijdens de verbranding voortdurend ter plaatste aanwezig te zijn en zorg te dragen voor een goed brandend vuur, zodat geen vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt. De toezichthouder moet aanwezig blijven tot het vuur volledig is gedoofd.

  • 10.

    De toezichthouder dient een afschrift van de stookontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben

  • 11.

    Alle aanwijzingen van de politie, brandweer, milieudienst en/of gemeenteopzichter worden direct opgevolgd

  • 12.

    De houder van de ontheffing moet de (as)resten zo snel als mogelijk, maar uiterlijk binnen één week na de verbranding op een milieu hygiënisch verantwoorde wijze hebben afgevoerd Voldoet de houder niet aan deze verplichting dan zuilen de resten door de gemeente worden opgeruimd op kosten van de houder van de ontheffing

  • 13.

    De stookplaats moet door de houder van de ontheffing weer volledig in oorspronkelijke staat worden teruggebracht

9. Vervolgacties en aanbevelingen

Voordat uitvoering aan het beleid kan worden gegeven, moeten de beleidsregels door de gemeenten in de Hoeksche Waard worden vastgesteld.

 

Om het gebruik van alternatieve verwerkingsmethoden te bevorderen en uitvoering te geven aan het verbod op het verbranden builen inrichtingen. Worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • 1.

    Invulling geven aan de stimulans om organisch restmateriaal zoveel mogelijk te benutten voor de winning van duurzame energie, zoals genoemd in de Structuurvisie Hoeksche Waard.

  • 2.

    Gemeenten kunnen invulling geven aan de voorbeeldfunctie. als het gaat om het eigen groenafval. Draag de alternatieve verwerkingsmethoden uit binnen de gemeente.

  • 3.

    Goede naleving valt of slaat met goede controle en handhaving. Regionaal eenduidig toezicht bevordert gelijke behandeling van burgers en bedrijven.

  • 4.

    Consequente handhaving van het stookverbod leidt tot een eerder gebruik van alternatieve verwerkingsmethoden.

  • 5.

    Publicatie van nadelige gevolgen van verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen en de positieve gevolgen van de alternatieve verwerkingsmethoden leidt lot grotere acceptatie door burgers en bedrijven van het verbod.

  • 6.

    Duidelijkheid binnen de regio over de regelgeving en het ontheffingenbeleid zorgt voor betere uitvoering en naleving. Doelgerichte communicatie richting burgers en bedrijven kan het naleefgedrag positief beïnvloeden.

  • 7.

    Vermeden moet worden dat het oprichten van vreugdevuren een sluiproute is om een ontheffing te krijgen voor het verbranden van afvalstoffen.

  • 8.

    De afspraken over het controleren van de ontheffingen en het stoken zonder ontheffing. moeten worden vastgelegd. Het gaat hierbij vooral om de vraag wie wanneer controleert en hoe sanctionering zat plaatsvinden. Ook is de afstemming tussen de gemeente, de politie, de brandweer en de milieudienst van belang.

  • 9.

    Onderzoeken of de combinatie van een ontheffing van het stookverbod en de verplichting tot C02-compensaüe mogelijk is.

  • 10.

    Voor de inzameling van kerstbomen t.b.v. de jaarlijkse kerstbomenverbranding is een vergunning nodig van RAD HVV. Dit moet formeel worden geregeld.

Het is verstandig om de werkbaarheid van deze beleidsregel na een periode van bijvoorbeeld 2 jaar te evalueren.

Bijlage 1 Uit de Handreiking Advisering op brandveiligheid bij evenementen van de Brandweer Zuid-Holland Zuid

 

Artikel 20 Brandveiligheid Vreugdevuren

  • 20.1

    Het ontbranden van vreugdevuren is onder voorwaarden toegestaan;

     

  • 20.1.

    1 De maximale omvang maximale omvang van een vreugdevuur is 1000 m3. Dit komt overeen met een stapel met een hoogte van 8 m bij een grondvlak van 1 1 x 1 1 of een hoogte van 4 m bij een grondvlak van 16 x 16 m;

  • 20.1.

    2 Aanvragen voor een vreugdevuur met een grotere omvang dan 1000 m3 worden met enige terughoudendheid behandeld;

  • 20.1.

    3 De afstand tussen de brandstapel en een verharde weg of pad moet bij voorkeur maximaal 40 meter bedragen om bereikbaarheid met een tankautospuit mogelijk te maken;

  • 20.1.

    4 Veiligheidsafstanden:

    Bij het oprichten en verbranden van het vreugdevuur moeten de volgende minimale veiligheidsafstanden in acht worden genomen:

    Afstand tot:

    < 100 m3

    < 1000 m3

    Gebouwen / objecten

    25 m

    50 m

    Publiek

    25 m

    50 m

    Rieten daken / terrein met riet, heide.

    dor gras etc./ opslag van hooi of stro

    200 m

    Openbare weg

    25 m

    Auto(snel)wegen

    500 m

    Bovengrondse hoogspanningskabels

    40 m

    Meldingsplicht netbeheerder als de afstand tot een hoogspanningskabel kleiner is dan

    500 m

    Ondergrondse buisleidingen

    25 m

    Voor overige situaties en vreugdevuren met een grotere omvang dan 1000 m3 moet de veiligheidsafstand bepaald te worden door de lokale brandweer, in overleg met bureau expertise en advies brandweer van de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid.

  • 20.1.

    5 Voor het aansteken van het vreugdevuur moet de brandstapel stabiel en aaneengesloten zijn opgebouwd:

  • 20.1.

    6 De brandstapel mag uitsluitend bestaan uit snoeihout (conform de witte lijst van www.lnfomil.nl) of schoon pallethout in geval van de verbranding van huttenbouwfeesten;

  • 20.1.

    7 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de windkracht 6 of meer is,-

  • 20.1.

    8 Bij extreme droogte (de regionale brandweer kan hiervoor een indicatie geven gebaseerd op klimatologische gegevens) mag een vreugdevuur niet worden aangestoken;

  • 20.1.

    9 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de (verwachte) windrichting pal op woonbebouwing is gericht;

  • 20.1.

    10 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken of de ontbranding moei worden beëindigd indien de windrichting zodanig is dat derden of het verkeer op de openbare weg door rookontwikkeling of vliegvuur wordt gehinderd;

  • 20.1.

    11 Indien tijdens het branden van het vreugdevuur ernstig gevaar of hinder ontstaat, kan door of namens burgemeester en wethouders besloten worden hel vuur voortijdig te beëindigen en af te blussen;

  • 20.1.

    12 Het aansteken van het vreugdevuur mag uitsluitend gedaan worden met behulp van een gasbrander of door middel van stro in de stapel. De gasfles moet na het aansteken van de brandstapel verplaatst worden tot een afstand minimaal gelijk aan de afstand tot publiek en gebouwen;

  • 20.1.

    13 Het aansteken van het vreugdevuur mag niet versneld worden door gebruik te maken van vloeibare brandstof en als benzine, diesel, afgewerkte olie;

  • 20.1.

    14 Tijdens hei vreugdevuur moet voldoende EHBO materiaal aanwezig zijn;

  • 20.1.

    15 Tijdens het vreugdevuur <100 mi moet er minimaal 1 handbrandblusser met een inhoud van ten minste 6 kg blusstof aanwezig zijn. Bij een vreugdevuur >IOO m' minimaal 2 brandbrandblussers met een inhoud van minimaal 6 kg blusstof;

  • 20.1.

    16 Tijdens het branden van het vreugdevuur moeten minimaal twee meerderjarigen aanwezig zijn, waaronder de houder van de ontheffing of de toezichthouder;

  • 20.1.

    17 De houder van de ontheffing of de toezichthouder moet aanwezig blijven tot het vuur volledig is gedoofd;

  • 20.1.

    18 Bij het verlaten van de stookplaats moet het vuur zijn geblust. zodat geen gevaar bestaat voor doorsmeulen of wederom opvlammen van brandbare stoffen;

  • 20.1.

    19 De houder van de ontheffing moet de (as)resten uiterlijk binnen een week na de verbranding op een milieu hygiënisch verantwoorde wijze hebben afgevoerd- Voldoet de houder niet aan deze verplichting dan zullen de resten door de gemeente worden opgeruimd op kosten van de houder van de ontheffing;

  • 20.1.

    20 De stookplaats moet door de houder van de ontheffing weer volledig in oorspronkelijke staal worden teruggebracht.