Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oisterwijk

Beleidsregels voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Oisterwijk 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOisterwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Oisterwijk 2015
CiteertitelBeleidsregels Wet Bibob gemeente Oisterwijk 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Bibob beleidsregel gemeente Oisterwijk betreffende vergunningen voor horeca inrichtingen en seksinrichtingen van 02 maart 2004 en de Bibob beleidslijn milieu- en bouwvergunningen gemeente Oisterwijk 2007.

Deze regeling is tevens vastgesteld door de burgemeester.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 3 van de Drank- en Horecawet
  4. artikel 27 van de Drank- en Horecawet
  5. artikel 30a van de Drank- en Horecawet
  6. artikel 31 van de Drank- en Horecawet
  7. artikel 30b van de Wet op de kansspelen
  8. artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  9. artikel 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  10. https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR653126
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-07-2022nieuwe regeling

07-07-2015

Nieuwsklok, 15 juli 2022

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Oisterwijk 2015

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;

 

overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

 

gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en Horecawet, artikel 30b van de Wet op de kansspelen, de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2:25, 2:28 en 3:4 van de Algemene plaatselijke verordening (m.b.t. gemeentelijke vergunningen) en de Algemene Subsidieverordening gemeente Oisterwijk 2014;

 

besluiten vast te stellen de 'Beleidsregels voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Oisterwijk 2015'.

 

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De definities in artikel 1 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregels, tenzij daarover in het tweede lid anders is bepaald.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Oisterwijk;

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk;

    • c.

      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast;

    • d.

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;

    • e.

      eigen onderzoek (Bibob-toets): de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

    • f.

      wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • g.

      APV 2014: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oisterwijk 2014.

Paragraaf 2. Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen

De toepassing van de wet zal door de gemeente Oisterwijk op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:

  • 1.

    Uitvoering van het eigen onderzoek vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

    • a

      artikel 3 van de Drank- en Horecawet, voor zover de aanvraag ziet op vestiging van een nieuw bedrijf, overname van een bestaand bedrijf of wijziging van de ondernemingsvorm van een commerciële horeca-instelling. Voor paracommerciële inrichtingen geldt artikel 3 onder b van dit beleid;

    • b

      artikel 30a van de Drank- en Horecawet (melding tot wijziging van het aanhangsel Drank- en horecawetvergunning);

    • c

      artikel 30b van de Wet op de kansspelen (kansspelautomatenvergunning);

    • d

      artikel 2:28 APV 2014 (exploitatie smartshop);

    • e

      artikel 3.4 APV 2014 (seksinrichting, escortbedrijf)

    • f

      artikel 2:25 APV 2014, voor zover de aanvraag ziet op vechtsportwedstrijden of vechtsportgala's.

  • 2.

    Uitvoering van het eigen onderzoek vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats als zij vallen onder de daartoe aangewezen branche en/ of het daartoe aangewezen gebied en de daarbij geldende risico indicatoren:

    • a.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit).

      De toepassing blijft beperkt tot de aanvragen met een bouwsom hoger dan € 500.000,of aanvragen die betrekking hebben op de in bijlage 1 bij deze beleidsregels genoemde specifieke risicocategorieën, bijzondere gevallen en/of risicogebieden.

      Het eigen onderzoek wordt niet toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

      • -

        Overheidsinstanties

      • -

        Semioverheid instanties 1

      • -

        Toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning);

      • -

        Door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. Publiek-Private Samenwerking (PPS)-constructies van particuliere ondernemingen en overheid.)

    • b.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1 . 1 lid 1 van die wet (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer).

       

      De toepassing blijft beperkt tot de inrichtingen die behoren tot de risico categorieën afval, vuurwerk, transportsector en automobielbranche, alsmede inrichtingen, waar bewerking, verwerking of recycling van afval en/of reststoffen een belangrijk onderdeel is van het productieproces, en betreft zowel de aanvraag van een vergunning als ook de revisie- en wijzigingsvergunning.

       

      Het eigen onderzoek wordt niet toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

      • -

        overheidsinstanties

      • -

        semioverheidsinstanties.

    • c.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets).

    • d.

      De aanvraag als bedoeld in 2:25 APV 2014 (evenementenvergunning), voor zover de aanvraag niet ziet op vechtsportwedstrijden of vechtsportgala's.

      De toepassing van het eigen onderzoek blijft daarbij beperkt tot de bij afzonderlijk besluit van de burgemeester van de gemeente Oisterwijk aangewezen evenementenvergunningen.

  • 3.

    Uitvoering van het eigen onderzoek vindt bij:

    • a.

      de aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer), niet behorend tot de risicocategorieën en gevallen als bedoeld in artikel 2.1 tweede lid onder b van deze beleidsregels;

    • b.

      de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, betreffende een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • c.

      de aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 6 van de Algemene Subsidieverordening gemeente Oisterwijk 2014 en de daarop gebaseerde subsidieregelingen als bedoeld in artikel 3 van vorenbedoelde verordening

      in beginsel plaats, als bij de aanvraag:

      • -

        vanuit eigen informatie en/of

      • -

        vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

      • -

        vanuit het Openbaar Ministerie verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Artikel 2.1a Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 2.1 lid 2

Het bestuursorgaan gaat bij een aanvraag voor de in artikel 2.1 lid 2 genoemde beschikkingen ook over tot een eigen onderzoek, als de toepasbaarheid in eerste aanleg is beperkt tot specifieke criteria en de aanvraag in beginsel niet onder deze criteria valt, maar

  • a.

    vanuit eigen informatie en/of

  • b.

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • c.

    vanuit het Openbaar Ministerie verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Bovendien vindt een eigen onderzoek plaats als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • 1.

    de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied;

  • 2.

    de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generiek eigen onderzoek;

  • 3.

    vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van één of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 4.

    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, verkregen vanuit het Openbaar Ministerie, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het bureau, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 5.

    bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een eigen onderzoek een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene binnen de gemeente Oisterwijk een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in het eigen onderzoek verzoeken.

     

Paragraaf 3. Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3. Toepassingsbereik bij aanbestedingen

Een besluit tot uitvoering van een eigen onderzoek zal plaatsvinden indien:

  • a.

    op basis van eigen ambtelijke informatie en/of;

  • b.

    informatie verkregen vanuit het Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet en/of;

  • c.

    informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC; er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de wet.

 

Paragraaf 4. Slotbepalingen

 

Artikel 4.1 Intrekken oude beleidsregels

De "Bibob beleidsregel gemeente Oisterwijk betreffende vergunningen voor horeca inrichtingen en seksinrichtingen" van 02 maart 2004 en de "Bibob beleidslijn milieu- en bouwvergunningen gemeente Oisterwijk 2007" van 24 april 2007 worden ingetrokken.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking daags na de bekendmaking ervan.

  • 2.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als "Beleidsregels Wet Bibob gemeente Oisterwijk 2015".

Aldus vastgesteld op 7 juli 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk,

De burgemeester van de gemeente Oisterwijk,

Bijlage 1: toepassingscriteria geldend voor de uitvoering van de Bibobtoetsing bij de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit)

Uitgaande van het doel van de wet, het waarborgen van de integriteit van het bestuursorgaan en het voorkomen van ongewild faciliteren van criminele activiteiten en daarmee het tegenhouden van vergunningen waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt, zal de uitvoering van de Bibobtoetsing plaatsvinden bij aanvragen, die vallen onder één van de hierna genoemde gevallen:

 

A. Bouwsom

 

in geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning-bouwactiviteit, waarbij sprake is van een bouwsom van meer dan € 500.000,-- (exclusief btw). De bouwsom wordt door de gemeente berekend.

 

B. Risicocategorieën

 

indien de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw) en waarbij sprake is van een of meerdere onderstaande risicocategorieën:

 

  • Inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet:

    • -

      logies wordt verstrekt (waaronder hotels, kamerverhuurbedrijven, pensions)

    • -

      dranken worden geschonken (waaronder horecabedrijven), of

    • -

      rookwaren of spijzen (waaronder coffeeshops) voor directe consumptie worden verstrekt;

  • Voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden (waaronder prostitutiebedrijven, darkrooms, seksbioscopen, sekswinkels, erotische massagesalons);

  • Een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte (waaronder escortbedrijven);

  • Inrichtingen die in het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smartshops of headshops;

  • Inrichtingen die zijn bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen (waaronder speelautomatenhallen en gamecenters);

  • Afvalbewerkings- en verwerkingsbedrijven;

  • Wisselkantoren;

  • Kapsalons;

  • Cadeauwinkels;

  • Belwinkels;

  • Internetcafés;

  • Niet-geregistreerde uitzendbureaus;

  • Transportondernemingen;

  • Autohandel (verkoop en verhuur);

  • Sloopbedrijven;

  • Sportscholen ;

  • Beauty-, wellness- en saunabedrijven;

  • In- en exportbedrijven (handelsondernemingen; schoenen, kleren, onderdelen);

  • Vastgoedbedrijven;

  • Vrijplaatsen (locaties waar en/of groepen waartegen een effectief overheidsoptreden wordt belemmerd, leidend tot een maatschappelijk ongewenste situatie, waarbij aanwijzingen bestaan voor het aanwezig zijn van strafbare gedragingen waaronder (fiscale) fraude en waarbij we spreken over handhavingsknelpunten. De belemmering betreft soms een bestaande of vermeende dreiging, soms een sociaal-culturele hindernis);

  • Vuurwerkbranche.

NB. : Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Deze risicocategorieën kunnen, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het college van burgemeester en wethouders worden aangepast.

 

C. Bijzondere gevallen

 

  • Vanaf de 4e aanvraag op jaarbasis van dezelfde aanvrager en/of betrokkene met een bouwsom van meer dan € 50.000,- en minder dan € 500.000,-.

  • In geval reeds aanvang is genomen met de realisatie van een vergunning plichtig bouwwerk, zonder dat daarvoor de vereiste vergunning is aangevraagd en de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw).

D. Risicogebied

 

Indien de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw) en de aanvraag een locatie betreft die gelegen is in een door het College van B&W aangewezen risicogebied.

 

Toelichting beleidsregels voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Oisterwijk 2015

1.Inleiding

Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa 1 in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt ook in de bovenwereld door. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten, dan wel met deze bestuurlijke faciliteiten strafbare feiten plegen. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

 

2.De Wet Bibob algemeen

Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen.

De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in de wet en in het Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, is per 1 juli 2013 onder andere een aantal aanvullingen en wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.

 

3.De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013

De Wet Bibob is in 2007 geëvalueerd. Uit de evaluatie kwam naar voren dat het goed zou zijn als de Wet Bibob zou worden uitgebreid en als het gebruik ervan makkelijker zou worden gemaakt. In 2011 is een wetsvoorstel met wijzigingen van de Wet Bibob aangeboden aan de Tweede Kamer en op 1 juli 2013 is de gewijzigde wet in werking getreden.

In de Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob 2013 zijn allereerst de wettelijke veranderingen vanuit andere onderliggende wet- en regelgeving verwerkt. Het betreft bijvoorbeeld artikel 30a Drank- en Horecawet (de invoering van een aanhangsel bij de reguliere vergunning) en koppeling van de Wet Bibob aan onderdelen binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

3.1 Uitbreiding toepassingsbereik

Daarnaast is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid met de hierna te bespreken onderdelen.

 

Vastgoedtransacties

De beleidsregels voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Oisterwijk 2015 (hierna: het Bibobbeleid) heeft vooralsnog nog geen betrekking op vastgoedtransacties. Vanwege de specifieke juridische omgeving waarbinnen vastgoedonderhandelingen zich afspelen (het privaatrecht) en de daarbij inmiddels uit jurisprudentie gevormde specifieke kaders, wordt hiervoor door het Regionaal informatie- en expertisecentrum (hierna: RIEC) specifiek Bibobbeleid opgesteld. Zodra dit gereed is, zullen wij dit opnemen in ons Bibobbeleid. Uit diverse onderzoeksrapporten blijkt namelijk dat de vastgoedmarkt kwetsbaar is voor misbruik en criminaliteit. Fraude, witwassen en georganiseerde misdaad vormen in deze sector een structurele dreiging. Voldoende aanleiding om vastgoedtransacties waarbij de overheid partij is, onder de werking van de Wet Bibob te brengen.

De rechtspersoon met een overheidstaak moet zelf bepalen op welke soort transacties en in welke gevallen de Wet Bibob wordt toegepast en moet beleid formuleren waarin deze keuzes worden onderbouwd.

 

Huisvestingsvergunningen

Het betreft hier een aantal vergunningen uit de Huisvestingswet (b.v. het splitsen/ onttrekken van woonruimte). In de Huisvestingswet is bepaald dat de gemeenteraad nadere regels omtrent deze vergunningen in een huisvestingsverordening moet vastleggen. Omdat de gemeente Oisterwijk vooralsnog geen huisvestingsverordening heeft, ziet het Bibobbeleid niet op huisvestingsvergunningen.

 

Subsidies

Strikt genomen gaat het hier niet om een uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob, want subsidies vielen daar al onder. Er is wel besloten om de toepassing van de Wet Bibob op subsidies makkelijker te maken. Zo is het niet meer nodig om de toepassing van de Wet Bibob in de betreffende subsidieregeling op te nemen. Daarnaast hoeft er geen toestemming meer te worden gevraagd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. De Wet Bibob kan nu op iedere subsidie worden toegepast.

 

Gemeentelijke vergunningen/ontheffingen

Tot 1 juli 2013 werd limitatief opgesomd op welke sectoren de Wet Bibob van toepassing kon worden verklaard. Dit is in de nieuwe wet losgelaten, omdat dit het risico kent dat criminele activiteiten worden verplaatst naar sectoren die daarbuiten vallen. In beginsel kan nu elke gemeentelijke vergunning die voorgeschreven wordt voor een inrichting of bedrijf, onder het Bibobbeleid vallen. Voorwaarde daarbij is wel, dat dit specifieke onderdeel in het lokale Bibobbeleid, goed gemotiveerd wordt.

In onderhavige beleidsregels is in paragraaf 2 (Publiekrechtelijke beschikkingen) onderbouwd op welke gemeentelijke vergunningen en binnen welke randvoorwaarden de Wet Bibob wordt ingezet.

 

3.2 Verbetering informatiepositie

De Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob 2013 betekent ook een duidelijke verandering in de zienswijze omtrent het verloop van de Bibobtoetsing. Tot dusver was de benadering dat het overheidsorgaan in beperkte mate een vooronderzoek (eigen huiswerk) deed en aansluitend voor de verdere beoordeling van niet-transparante aanvragen een adviesverzoek deed bij het Bureau.

In de Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob 2013 is er voor gekozen om bestuursorganen in eerste aanleg al zoveel mogelijk in positie te brengen om tot een meer diepgaande beoordeling van de aanvraag te kunnen komen. Hiervoor wordt de mogelijkheid tot het opvragen van justitiële en strafvorderlijke gegevens uitgebreid.

 

Politiegegevens

Bij het toepassen van de wet, kan het bestuursorgaan bij de politie bij alle aanvragen om vergunningen en subsidies en alle aanbestedingen waarop de wet van toepassing is, informatie opvragen over de betrokkene(n). Tot 1 juli 2013 was dit alleen mogelijk voor specifieke vergunningen zoals de Drank- en Horecawetvergunning.

 

Justitiële en strafvorderlijke gegevens

Het bestuursorgaan kan van betrokkene(n) in beginsel alle justitiële en strafvorderlijke gegevens opvragen.

 

Handelsregister

Bestuursorganen krijgen de mogelijkheid om in het Handelsregister te zoeken op natuurlijke personen en op naam van de onderneming. Dit kan handig zijn om te achterhalen bij welke ondernemingen een betrokkene(n) nog meer actief is.

 

Wet controle op rechtspersonen

Bestuursorganen kunnen gegevens opvragen uit het register van de Wet controle op rechtspersonen. De registratie op grond van deze wet wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie gevoerd met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen, waaronder het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel economische aard door of door middel van deze rechtspersonen.

 

Bevoegdheid Bureau

Om de informatiepositie van bestuursorganen nog verder te verbeteren, is de bevoegdheid van het Bureau om gegevens aan bestuursorganen te verstrekken, verruimd. Bestuursorganen kunnen bij het Bureau opvragen of over de betrokkene in de afgelopen twee jaar een advies is uitgebracht, en zo ja, welke conclusie het advies had (ernstig gevaar, mindere mate van gevaar, geen gevaar). Als het adviesverzoek niet tot een advies heeft geleid, bijvoorbeeld omdat de betrokkene de aanvraag uit eigen beweging heeft ingetrokken, kan het Bureau dat ook melden. De gegevens kunnen een indicatie zijn voor het starten van een Bibob-onderzoek. De informatie is niet voldoende om direct tot een negatieve beslissing over te gaan. Het bestuursorgaan moet eerst opnieuw een eigen onderzoek uitvoeren en zo nodig opnieuw een Bibob-advies vragen, voordat er een besluit wordt genomen.

 

RIEC

Een andere uitbreiding betreft het feit dat het bestuursorgaan direct vanaf de start van de Bibob-toetsing ondersteuning kan krijgen vanuit het RIEC. Het RIEC heeft toegang tot alle Bibob-informatie. Het RIEC mag deze informatie alleen gebruiken voor haar ondersteunende taak, niet voor andere doeleinden.

De Wet Bibob geeft de mogelijkheid om in de eigen onderzoeksfase een aanvraag of overheidsopdracht te bespreken in het samenwerkingsverband. Voorwaarde hierbij is wel dat het bestuursorgaan deel uitmaakt van het RIEC. De partners in het RIEC mogen deze informatie niet zelfstandig gebruiken, er blijft een geheimhoudingsplicht gelden.

 

4.Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente

De wet Bibob kent voor verschillende publiekrechtelijke organen verschillende toepassingsmogelijkheden. Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • de beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Drank- en Horecawet:

    • -

      de Drank- en Horecawetvergunning;

    • -

      melding tot wijziging van het aanhangsel Drank- en Horecawetvergunning;

  • vergunning ten behoeve van seksinrichtingen;

  • vergunning voor aanwezig hebben van kansspelautomaten;

  • vergunningen vanuit de Huisvestingswet2 :

    • -

      huisvestingsvergunning;

    • -

      vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte;

    • -

      vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten;

  • vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit Gemeentelijke verordeningen;

  • omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten;

  • omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten:

    • -

      vergunningsplichtige inrichtingen binnen aangewezen sectoren;

    • -

      omgevingsvergunning beperkte milieutoets;

  • subsidies

Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;

  • het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

5.Waarom een beleidslijn?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.

Door het vaststellen en implementeren van beleidsregels biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de burgers als aan de ambtenaren. In de beleidsregels staat beschreven in welke situaties de Wet Bibob wordt toegepast.

Voor de burger wordt door de beleidsregels voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidsregels een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven. Dit kan een preventieve werking hebben.

In de gevallen waarin toepassing van het Bibob-instrument beperkt zal worden tot aangewezen branches/gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren, is het noodzakelijk dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. In de hier toe te passen beleidsafweging kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van bestuurlijke rapportages en bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. De RIEC's kunnen bij deze beleidsafweging een adviserende en ondersteunende rol vervullen.

 

6.Algemene uitgangspunten Beleidsregels Bibob gemeente Oisterwijk 2015

Subsidiariteit en proportionaliteit

Ook de in Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob 2013 blijven deze beginselen belangrijke uitgangspunten. De Bibobtoetsing geldt daarbij als ultimum remedium. Dit betekent dat het bestuursorgaan eerst de toepasbaarheid van haar bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en/of de reguliere weigerings- en intrekkingsgronden uit de onderliggende wet- en regelgeving dient te onderzoeken, voordat toepassing wordt gegeven aan de Wet Bibob. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

Indien een Bibob-toetsing toch noodzakelijk blijkt, kan de nadruk in eerste aanleg gelegd worden op het eigen onderzoek. Vanuit de versterking van de informatiepositie kan dit in een aantal gevallen al leiden tot een zelfstandige beslissing van het bestuursorgaan zonder dat advies wordt ingewonnen bij het Bureau.

 

Administratieve lasten

Het toepassen van de Bibob-toetsing zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager, omdat deze meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moet overleggen.

Tot 1 juli 2013 waren bestuursorganen vrij in het hanteren voor Bibob-vragenformulieren. Dit leidde tot enige diversiteit op dit vlak binnen bestuursorganen. Om daarin tot eenduidigheid te komen en enige beperking op te leggen in de te stellen vragen, heeft de Minister bij de invoering van de Evaluatie- en Uitbreidingswet 2013, landelijk de daarvoor te hanteren vragenformulieren vastgesteld. De regeling biedt het bestuursorgaan wel ruimte om een eigen vragenlijst samen te stellen, maar hierbij mag slechts een selectie gemaakt worden van de (deel)vragen uit het landelijk vastgestelde formulier. Ook mogen de vragen geherformuleerd worden. Dit mag alleen als het bestuursorgaan dit noodzakelijk acht ter verbetering van de communicatie met betrokkene, hiermee niet meer gegevens of bescheiden van betrokkene worden verlangd en de strekking van de vragen niet inhoudelijk anders wordt ten opzichte van de vragen uit het vragenformulier.

 

Naast de administratieve lasten voor de aanvrager, is er ook sprake van extra administratieve lasten voor het bestuursorgaan. De hiervoor genoemde landelijke vaststelling van het Bibob-vragenformulier kan hierin al enige beperking betekenen. Een verdere beperking is in de beleidsregels ingevoerd door de toepassing per sector mede afhankelijk te laten zijn van specifiek benoemde risicofactoren. Bij de omgevingsvergunning-bouwactiviteit zijn daarbij bijvoorbeeld toepassingsbeperkingen opgelegd vanuit het aspect bouwsom. De specifiek op deze vergunning van toepassing te verklaren beperkingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij de beleidsregels. Deze beperking leidt er in de praktijk naar verwachting toe, dat gemiddeld minder dan 5% van het totale aantal aanvragen om een omgevingsvergunning bouwactiviteit daadwerkelijk onderdeel van een Bibob-toetsing worden.

 

Eenduidig Bibobbeleid

De kracht van het Bibob-instrument neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria daarbinnen zo veel mogelijk eenduidig zijn. De RIEC's kunnen daarbij een sterke ondersteunende en coördinerende rol vervullen. Onderhavig beleid is gebaseerd op de door het RIEC regio Zeeland-West Brabant geformuleerde modelbeleidslijn waarmee een aanzet is gegeven tot een verdere verruiming van de eenduidigheid van Bibobbeleid van de bestuursorganen binnen de omgeving van de politie-eenheid Zeeland-West Brabant. Dit in aansluiting op het daartoe strekkende besluit van het Regionaal veiligheidscollege Oost-Brabant van mei 2013.

 

7.Beleidsregels Bibob Oisterwijk 2015

In onderhavige beleidsregels is rekening gehouden met de uitbreiding op toepassingsmogelijkheden zoals vermeld in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013. Vervolgens is gekozen voor een beperking van de toepassing van het instrument Bibob bij beschikkingen van de gemeente als publiekrechtelijk orgaan.

 

7.1 Paragraaf 2. Publiekrechtelijke beschikkingen

In artikel 2.1 lid 1 van de beleidsregels zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door landelijke ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten door middel van deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder andere:

  • zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • grootschalig gebruik van cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor zogenaamde "witwaspraktijken";

  • bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het zogenaamde "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen;

  • betrokkenheid vanuit criminele organisaties in de voorbereiding en uitvoering van de activiteit.

Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer door middel van een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, vanuit een oogpunt van terugdringing van administratieve lasten, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel ten aanzien van de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.

 

In artikel 2.1 lid 2 van de beleidsregels zijn vervolgens de beschikkingen genoemd, waarbij de toepassing van het Bibob-instrumentarium wordt beperkt vanuit risico-indicatoren bij specifieke branches/gebieden. Het gaat daarbij om:

 

2.1 lid 2 sub a: omgevingsvergunning bouwactiviteit

Uitgangspunt is daarbij geweest dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden, maar dat de toepassing beperkt zou dienen te blijven tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang, dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Dit laatste kan ingegeven zijn door branche- en/of omgevingskenmerken.

In bijlage 1 bij deze beleidsregels zijn de risicocategorieën genoemd. De daarin genoemde risico-indicatoren komen overeen met de duiding, die op dit punt eerder is gebeurd binnen de bestuurlijke omgeving van de regio Zuidoost-Brabant alsmede ook binnen de zogenaamde B5-gemeenten.

 

2.1 lid 2 sub b: omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer

De reguliere toepassing blijft vooralsnog beperkt tot de inrichtingen die vallen onder de hier genoemde risicocategorie. De Bibob-toets zal in alle gevallen worden uitgevoerd bij zowel de aanvraag van een vergunning als ook bij een revisie- en een wijzigingsvergunning.

 

2.1 lid 2 sub c: omgevingsvergunning beperkte milieutoets

De toepassing van de Bibob-toets bij deze vergunning zal in beginsel beperkt blijven tot de gevallen waarin specifieke informatie daar aanleiding toe vormt.

 

2.1 lid 2 sub d: de aanvraag voor nader te benoemen vergunningen conform lokale verordeningen

De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 biedt de mogelijkheid om elke vergunning die gekoppeld wordt aan een lokale verordening, onder Bibobbeleid te voegen. Voorwaarde daarbij is wel dat de inzet van dit instrument op deze lokale vergunning gemotiveerd kan worden. Deze verruiming in de wet biedt dus de mogelijkheid om een mogelijk integriteitsrisico bij reeds bestaande andere beschikkingen vanuit lokale verordeningen onderdeel te maken van het gemeentelijk Bibobbeleid. Dit geldt ook voor activiteiten, waarbij de invoering van een vergunningsplicht zou kunnen bijdragen in het beter beheersbaar maken van ondervonden problematiek daarin.

De inmiddels als risicovol te duiden evenementenvergunning voor vechtsportwedstrijden en vechtsportgala's is opgenomen in artikel 2.1 lid 1 onder f van de beleidsregels. Dit betekent dat voor deze vergunning bij elke aanvraag een Bibob-toetsing zal plaatsvinden.

 

In artikel 2.1 lid 3 wordt de toepasbaarheid mogelijk gemaakt voor daartoe benoemde beschikkingen, waarbij sprake is specifieke omstandigheden. Hieronder valt ook de toepassing van Bibob bij het gemeentelijk subsidiebeleid.

 

Artikel 2.1a voorziet in de mogelijkheid om toch een Bibob-toets te kunnen laten plaatsvinden in gevallen, waarin de toepasbaarheid in eerste aanleg is beperkt tot specifieke criteria. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanvraag van een omgevingsvergunning-bouw, waarbij de onderhavige bouwsom lager is dan de bouwsom, die geldt voor reguliere Bibobtoetsing.

 

Artikel 2.2 voorziet in de mogelijkheid om alsnog een Bibob-toets te laten uitvoeren voor een reeds verleende beschikking. De noodzaak hiertoe kan ontstaan vanuit specifieke informatie op een specifieke uitgegeven beschikking.

 

Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Awb toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstig gevaar als genoemd in artikel 4 juncto 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

 

7.2 Paragraaf 3. Privaatrechtelijke transacties

De toepassing van de Wet Bibob bij privaatrechtelijke transacties wordt in deze beleidsregels nog niet concreet ingevuld. Reden hiervoor is dat in dit soort transacties de overheid niet als overheidsorgaan optreedt, maar als private partij. Dit betekent dat zij daarin te maken krijgt met de regels van het verbintenissenrecht. Daarin is niet automatisch de koppeling naar de toepassing van de Wet Bibob geregeld. De juridische kaders waarin de gemeente wil acteren bij haar privaatrechtelijke handelingen zullen dus eerst vooraf goed geformuleerd moeten worden. Pas als dit goed is uitgewerkt, kan beleidsmatig ook de inzet van het Bibobinstrument worden ingevoerd. Wel is opgenomen dat een Bibob-toetst bij aanbestedingen kan plaatsvinden indien op basis van eigen ambtelijke informatie en/of informatie verkregen van het Bureau en/of informatie verkregen vanuit het Openbaar Ministerie en/of informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

 

7.3 Paragraaf 4. Uitvoering

In de in deze beleidsregels bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan.

Voordat het eigen onderzoek wordt gestart, wordt een aanvraag eerst beoordeeld conform de bepalingen van de Awb bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

 

Het eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit twee stappen.

 

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • -

    de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en), inclusief bijlagen en de door hem daarbij aangeleverde documenten;

  • -

    eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overgelegde documenten of informatie;

  • -

    open bronnen (zoals bijvoorbeeld de kamer van Koophandel, kadaster etc.).

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.

 

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC).

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

 

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd;

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en);

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten;

  • d.

    de Officier van Justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob advies aan te vragen.

De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Awb bestuursrecht. Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijen kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen Bibob-gerelateerd te zijn.

 

Informatieplicht

Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9 van de wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

 

Adviestermijn

Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.

Indien het Bureau het advies niet binnen de in artikel 15 lid 1 van de wet gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15 lid 3 van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de in dit lid vermelde termijn. Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging.

De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

 

Beschikking

Wanneer het bestuursorgaan voornemens is negatief te beschikken op een aanvraag dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, stelt het betrokkene in de gelegenheid daartegen zienswijze in te brengen. Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

 

8.Het advies

Als op grond van het beleid de Wet Bibob van toepassing is, zal het Bureau naar aanleiding van een adviesaanvraag een nader onderzoek instellen en advies uitbrengen over de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het Bureau valt onder het Ministerie van Veiligheid en Justitie en heeft inzage in een aantal openbare en gesloten bronnen (bijvoorbeeld Belastingdienst, politie en justitie) en kan hierdoor diepgaand onderzoek instellen. Het Bureau onderzoekt of betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in de Wet Bibob. Daarnaast kunnen andere personen betrokken worden in het onderzoek. In artikel 3 van de Wet Bibob is bepaald dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als die feiten door een ander gepleegd zijn en deze persoon:

  • 1.

    direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene, dan wel,

  • 2.

    zeggenschap heeft over dan wel heeft gehad over betrokkene, dan wel,

  • 3.

    vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, dan wel,

  • 4.

    in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat. of dat deze strafbare feiten door een rechtspersoon zijn gepleegd (als bedoeld in artikel 51 Wetboek van Strafrecht) en betrokkene:

    • a.

      direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan die rechtspersoon, dan wel,

    • b.

      zeggenschap heeft over dan wel heeft gehad over die rechtspersoon, dan wel

    • c.

      vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan die rechtspersoon.

Het Bureau kan drie soorten adviezen afgeven:

  • I.

    er is sprake van een ernstige mate van gevaar;

  • II.

    er is sprake van mindere mate van gevaar;

  • III.

    er is sprake van geen gevaar.

Naar aanleiding van het advies dient het bestuursorgaan op grond van artikel 3 lid vijf, zes en zeven van de wet een afweging te maken over de gevraagde vergunning. De gemeente volgt in de regel de uitkomst van het advies tenzij de inhoud van het advies de conclusie niet kan dragen. Het bestuursorgaan kan besluiten de beschikking te verlenen, te verlenen met voorschriften of te weigeren / in te trekken. Het bestuursorgaan is bevoegd dit te besluiten, al dan niet op basis van het advies van het Bureau.

 


1

De semioverheid is een particulier opgezette onderneming waarin de overheid met kapitaal en als garant deelneemt. Kenmerken van semioverheid zijn dat sprake is van wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang, en dat ze (grotendeels) worden gefinancierd door de overheid. Door deze financiële afhankelijkheid kan de overheid in grote mate toezicht houden en invloed uitoefenen op de instellingen.

1

De Parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, naar haar voorzitter ook bekend als de Commissie Van Traa, werd ingesteld op 6 december 1994 door de voorzitter van de Nederlandse Tweede Kamer naar aanleiding van een debat in de Kamer op 16 november 1994. De achtergrond van de enquête was de aanleiding tot en het gekrakeel rond het opheffen in 1993 van het Interregionaal Recherche Team (IRT) Noord-Holland/ Utrecht wat de geschiedenis is ingegaan als de IRT-affaire.

2

Voorwaarde is een daartoe geldende huisvestingsverordening.