Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oisterwijk

Beleidsregels bijzondere bijstand 2017 Gemeente Oisterwijk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOisterwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand 2017 Gemeente Oisterwijk
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand 2017
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 35 van de Participatiewet
  3. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-02-2017nieuwe regeling

06-02-2017

gmb-2017-20632

20632

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand 2017 Gemeente Oisterwijk

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oisterwijk

  • gelet op het bepaalde in artikelen 1:3, vierde lid en het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • gelet op de Participatiewet, overwegende dat in het kader van artikel 35 van deze wet het wenselijk is de beleidsregels met betrekking tot bijzondere bijstand in een afzonderlijke richtlijn bijeen te brengen;

besluit vast te stellen de:

 

Beleidsregels bijzondere bijstand 2017

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, het Burgerlijk Wetboeken de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk;

    • b.

      wet: de Participatiewet (PW);

    • c.

      belanghebbende: de persoon die in aanmerking wenst te komen voor bijzondere bijstand;

    • d.

      vermogen: het vermogen volgens artikel 34, eerste lid, sub a en b van de wet tenzij expliciet anders wordt aangegeven;

    • e.

      bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet;

    • f.

      bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de wet op de belanghebbende van toe-passing zijnde norm, onder aftrek van vakantiegeldreservering, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de wet door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • g.

      voorliggende voorziening: elke wettelijke voorziening buiten de Participatiewet waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken dan wel een beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

    • h.

      minimuminkomen: 120 % van de op datum aanvraag geldende (relevante) bijstandsnorm exclusief vakantiegeldreservering;

    • i.

      woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, verhoogd met de kosten van vastrecht van water, gas, elektriciteit en kabelaansluiting; indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerendezaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten. indien een woonwagen of woonschip wordt bewoond: stageld, liggeld of roerende zaakbelasting, in ieder geval niet zijnde energiekosten.

    • j.

      CZM: de collectieve aanvullende zorgverzekering voor inwoners met een minimuminkomen.

    • k.

      Bijstandsniveau: 100% van de geldende (relevante) bijstandsnorm als bedoeld onder artikel 1, sub f van deze regeling.

Artikel 2 Aard van de bijzondere bijstand

Het gaat bij de verstrekking van bijzondere bijstand om bijstand die wordt versterkt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin het inkomen niet voorziet, die niet gedekt kunnen worden door een voorliggende voorziening en die niet uit de draagkracht kunnen worden voldaan.

Artikel 3 Algemene bepalingen

  • 1.

    De kosten in deze beleidsregels kunnen worden gezien als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die naar het oordeel van het college voor bijstandsverlening in aanmerking komen.

  • 2.

    Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossing.

  • 3.

    Op het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten worden kosten, die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.

  • 4.

    Er wordt geen drempelbedrag toegepast bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand.

Artikel 4 De aanvraag

  • 1.

    Voor het aanvragen van bijzondere bijstand dient gebruik te worden gemaakt van het door het college beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden die gegevens en bewijsstukken overgelegd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen.

  • 3.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend en ter beoordeling worden voorgelegd vóórdat de kosten daadwerkelijk door de belanghebbende zijn gemaakt.

  • 4.

    Van het bepaalde in het derde lid kan, met de periode van een maand, worden afgeweken indien dit op individuele omstandigheden vereist is en er daarnaast geen twijfel bestaat over de noodzaak van de kosten en het inkomen op het moment dat de kosten werden gemaakt. Dit geldt in ieder geval, maar niet uitsluitend voor eigen bijdrage advocaatkosten, eigen bijdrage met betrekking tot zorg en bewindvoeringskosten. Het is bij toepassing van dit lid niet relevant of de kosten al voldaan zijn.

  • 5.

    In verband met het vaststellen van de noodzaak van de gemaakte kosten kan advies worden ingewonnen bij een adviseur zoals bedoeld in afdeling 3.3 van de Awb.

HOOFDSTUK 2 DRAAGKRACHTBEPALINGEN

Artikel 5 Algemene bepalingen draagkracht

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin.

  • 2.

    Een belanghebbende met het minimuminkomen heeft geen draagkracht.

  • 3.

    Een belanghebbende in de Wsnp of WGS wordt voor de duur van de schuldsanering geacht geen draagkracht te hebben.

  • 4.

    Voor de draagkracht wordt uitgegaan van 120% van het sociaal minimum. De kostendelersnorm is van toepassing ten aanzien van kosten met een algemeen karakter, waarvoor bijzondere bijstand nodig is, zoals woonkostentoeslag, kosten duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting.

  • 5.

    Personen met draagkracht zijn verplicht verandering in de financiële positie en in de woon- en huishoudsituatie te melden.

Artikel 6 Berekening van de draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt op basis van het vermogen en het inkomen exclusief vakantiegeld vastge-steld.

  • 2.

    Voor de bepaling van de inkomsten en het vermogen worden alle inkomsten en vermogen van de aanvrager en diens gezin bij elkaar opgeteld, voor zover die niet op grond van artikel 31,tweede lid van de wet buiten beschouwing worden gelaten. De langdurigheidstoeslag voor de berekening van de draagkracht buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    De draagkracht in het inkomen wordt gebaseerd op het inkomen voorafgaande aan de maand van de aanvraag of voorafgaande aan de maand waarin de kosten worden gemaakt door:

    • a.

      bij een vast inkomen uit te gaan van het inkomen in de voorafgaande maand.

    • b.

      bij een onregelmatig inkomen uit te gaan van het gemiddelde inkomen over de drie voorafgaande maanden.

    • c.

      bij inkomen uit een zelfstandig bedrijf of beroep uit te gaan van het inkomen over het kalenderjaar voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag. Basis hiervoor is primair de (voorlopige) aanslag over dat jaar en secundair de aangifte.

  • 4.

    Voor de inkomensvaststelling wordt het inkomen:

    • a.

      verminderd met hoge zorgkosten, te bepalen door van de feitelijke premie, daaronder ook begrepen premie voor aanvullende ziektekostenverzekeringen, de feitelijke verkregen zorg-toeslag en de nominale premie, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Zorgtoeslag,

    • b.

      verminderd met hoge woonkosten, te bepalen door van de feitelijke woonkosten, waaronder begrepen de huur dan wel netto hypotheeklasten, eigenaarsdeel onroerende zaakbelastingen servicekosten, behoudens voor zover deze betrekking hebben op energiekosten van de woning, de feitelijk ontvangen huurtoeslag en de normhuur zoals bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Huurtoeslag af te trekken,

    • c.

      vermeerderd met lage woonkosten, te bepalen door het verschil tussen de maandelijkse netto hypotheeklasten en de normhuur in de Wet op de Huurtoeslag voor zover de hypotheeklasten lager zijn dan deze normhuur,

    • d.

      verminderd met eigen bijdrage CAK,

    • e.

      verminderd met alimentatieverplichtingen, voor zover deze zijn vastgelegd bij rechterlijke uitspraak,

    • f.

      verminderd met de afbetaling van een belastingschuld, indien er schriftelijk een betalingsregeling overeen is gekomen,

    • g.

      verminderd met gemiste kind gebonden budget, te bepalen door van het feitelijk verkregen kind gebonden budget het maximaal mogelijke te ontvangen kind gebonden budget af te trekken.

  • 5.

    De draagkracht in het inkomen is het in overeenstemming met de leden 2, 3 en 4 vastgestelde inkomen, na aftrekking van het minimuminkomen (met inachtneming van de kostendelersnormindien van toepassing.

  • 6.

    Het bedrag boven de vermogensvrijlating op grond van artikel 34 van de wet wordt als draagkracht uit vermogen aangemerkt.

  • 7.

    Niet als vermogen wordt aangemerkt het saldo op de lopende rekening in verband met lopende uitgaven op het moment van indienen van de aanvraag Bijzondere Bijstand tot een bedrag van:

    Gehuwden/gezinnen € 1.850,00

    Alleenstaande ouder € 1.650,00

    Alleenstaande van 23 jaar of ouder € 1.300,00

    Alleenstaande van 22 jaar € 1.100,00

    Alleenstaande van 21 jaar € 950,00

    Alleenstaande van 18-21 jaar, uitwonend € 950,00

    Alleenstaande van 18-21 jaar, thuiswonend € 350,00

Artikel 7 Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt bij ongewijzigde omstandigheden 1 keer per jaar vastgesteld. De periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de eerste aanvraag om bijstand is ingediend.

  • 2.

    De draagkracht wordt binnen 1 jaar herzien indien wijzingen van de omstandigheden daarvoor aanleiding geven.

Artikel 8 Inzet draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt in geval van samenloop eerst verrekend met de incidentele en daarna met de periodieke kosten.

  • 2.

    Bij periodieke bijstand wordt de draagkracht evenredig gespreid over de maanden van bijstandsverlening en evenredig verrekend met de kosten.

HOOFDSTUK 3 VORM VAN DE BIJSTAND

Artikel 9 Wijze van het verstrekken

  • 1.

    In beginsel wordt de bijzondere bijstand “om niet” verstrekt (zonder terugbetalings-verplichting).

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid, sub a tot en met d van de wet; of als de beleidsregels dit voorschrijven.

Artikel 10 Uitbetaling

Betaling van de bijzondere bijstand vindt plaats na de toekenning hiervan. De verstrekte bijzondere bijstand moet worden uitgegeven aan het doel waartoe het verstrekt is. Op basis van de Participatiewet wordt er een bestedingsverplichting opgelegd. Indien het structurele kosten betreft kan het collegeverantwoording over een periode vragen.

Artikel 11 Aflossingsregels leningen

  • 1.

    Het maandelijkse aflossingsbedrag voor bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening wordt vastgesteld op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vt.

  • 2.

    De belanghebbende kan schriftelijk een verzoek doen tot aanpassing van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting, onder bijvoeging van een inlichtingenformulier en alle benodigde bewijsstukken betreffende zijn persoonlijke en financiële situatie.

  • 3.

    Indien gedurende drie jaar volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in verband met een geldlening, welke verstrekt is voor duurzame gebruiksgoederen, is voldaan, wordt het resterende bedrag van de geldlening kwijtgescholden.

  • 4.

    Indien na drie jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, wordt de aflossingsverplichting voortgezet tot dat het vastgestelde aflossingsbedrag over 36 maanden is voldaan. Wanneer hieraan is voldaan wordt het resterende bedrag van de geldlening kwijtgescholden.

Artikel 12 Intrekking en terugvordering

Indien uit onderzoek is gebleken dat de bijzondere bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt of niet is uitgegeven aan het doel waarvoor het verstrekt is wordt van de bevoegdheid tot herziening/intrekking en terugvordering gebruik gemaakt, overeenkomstig het bepaalde in artikelen 58 tot en met 60c van de wet en het bepaalde in de beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal, handhaving en heronderzoeksplan 2014 gemeente Oisterwijk.

HOOFDSTUK 4 KOSTEN IN VERBAND MET WONEN

Artikel 13 Verhuis-, (her-)inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met een verhuizing en/of(her)inrichting, in beginsel uit zijn inkomen te voldoen, hetzij door reservering vooraf, hetzij door gespreide betaling achteraf. Voor deze kosten wordt in beginsel geen bijstand verstrekt.

  • 2.

    Er wordt geen bijstand verleend aan jongeren en alleenstaanden die voor het eerst zelfstandig gaan wonen. Het bepaalde in het eerste lid is ook hier van toepassing.

  • 3.

    Van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan worden afgeweken wanneer:

    • a.

      sprake is van een medische noodzaak of sociale noodzaak en;

    • b.

      het afsluiten van een lening bij een commerciële bank of de Kredietbank Nederland niet mogelijk is en;

    • c.

      de belanghebbende aantoonbaar niet heeft kunnen reserveren en er geen andere voorziening ter betaling van de kosten voorhanden is of;

    • d.

      er sprake is van een situatie waarop b en c van toepassing zijn en er sprake is van dubbele woonlasten vanwege een onvoorzienbare noodzakelijke verhuizing. Er kan in dat geval tijdelijk bijzondere bijstand verstrekt worden voor een deel van de woonlasten.

  • 4.

    Indien de noodzaak als bedoeld in het derde lid aanwezig is, wordt de bijzondere bijstand voor zover het kosten van duurzame gebruiksgoederen betreft verleend in de vorm van een geldlening. Hiervan kan worden afgeweken indien dit op individuele omstandigheden vereist is. Bijzondere bijstand voor nieuwe vergunninghouders wordt in dit geval om niet verstrekt.

  • 5.

    De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens artikel 3 van deze beleidsregels. Bij een volledige woninginrichting gelden de volgende bedragen:

    Alleenstaande kamerbewoner € 1.664

    Alleenstaande, zelfstandig wonend € 3.182

    Gehuwden of alleenstaand ouder (1 kind) € 5.37

    Voor elk kind meer € 655

  • 6.

    Bij toekenning van een vergoeding voor een volledige huisraad, zoals beschreven in lid 5, wordt de bijzondere bijstand voor besteding uitbetaald. Op basis van de Participatiewet wordt er een bestedingsverplichting opgelegd.

Artikel 14 Kosten van een baby-uitzet

  • 1.

    Bijzondere bijstand is mogelijk voor de kosten van een baby-uitzet voor zover de gelegenheid tot reserveren heeft ontbroken. Er is dan sprake van bijzondere omstandigheden in het individuele geval.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door de goedkoopst adequate oplossing.

  • 3.

    Ten aanzien van de kosten voor duurzame gebruiksgoederen is het bepaalde in artikel 13 van toepassing.

Artikel 15 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Woonkostentoeslag voor een huurwoning, woonwagen of woonschip:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor de toekenning van die huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 2.

    Woonkostentoeslag voor een eigen woning:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning in eigendom heeft, waar hij in woont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van een huurtoeslag, wordt bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verstrekt.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag, gelet op zijn financiële situatie, voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel13 van de Wet op de huurtoeslag:

    • a.

      Wanneer belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, wordt een toeslag verstrekt welke in overeenstemming lid 1 onder b van deze beleidsregel wordt berekend, met dien verstande dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

    • b.

      De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag en, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal één jaar. Deze periode van één jaar kan verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken.

  • 4.

    Aan bijstandsverlening zoals beschreven in het derde lid wordt met toepassing van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning, dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

  • 5.

    De verhuisplicht als bedoeld in het vierde lid wordt niet opgelegd aan:

    • i.

      gehandicapten, als de hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de handicap;

    • ii.

      personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd, als een goedkoper redelijk woonalternatief,gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is;

    • iii.

      huishoudens die bestaan uit 6 personen of meer.

  • 6.

    Als de belanghebbende naar vermogen getracht heeft goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is, dan wordt de woonkostentoeslag met maximaal één jaar verlengd.

Artikel 16 Doorbetaling vaste lasten wegens verblijf in een zorginstelling

Indien de noodzaak van doorbetaling van de vaste lasten is geïndiceerd, kan bijzondere bijstand om niet voor de duur van maximaal zes maanden worden verleend voor de woonkosten, zijnde de verschuldigde huur (of hypotheek en zakelijke lasten), het vastrecht van de nutsvoorzieningen, de kosten van de inboedelverzekering.

Artikel 17 Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis

  • 1.

    Indien de belanghebbende gedwongen is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, kan bijzondere bijstand voor de duur van maximaal zes maanden om niet worden verleend voor de persoonlijke uitgaven en de woonkosten, zijnde de verschuldigde huur (of hypotheek en zakelijke lasten),het vastrecht van de nutsvoorzieningen, de kosten van de inboedelverzekering.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor persoonlijke uitgaven is gelijk aan de in artikel 23 van de wet genoemde normbedragen.

Artikel 18 Doorbetaling vaste lasten verblijf penitentiaire inrichting

  • 1.

    Als hoofdregel geldt dat aan een persoon wiens recht op vrijheid is ontnomen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, sub a van de wet, geen bijzondere bijstand voor doorbetaling van vaste lasten wordt verstrekt.

  • 2.

    Van het eerste lid kan worden afgeweken indien sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de wet en voor de periode van maximaal 3 maanden.

HOOFDSTUK 5 MEDISCHE KOSTEN

Artikel 19 Collectieve Zorgverzekering voor Minima en collectiviteitskorting

  • 1.

    Het college stelt een Collectieve zorgverzekering voor de minima (CZM) beschikbaar aan belanghebbenden met een inkomen tot maximaal 120% van de bijstandsnorm (het minimuminkomen).

  • 2.

    Deelnemers aan de collectieve zorgverzekering wordt een tegemoetkoming in de kosten van de aanvullende verzekering beschikbaar gesteld.

  • 3.

    Deelname gaat in met ingang van 1 januari van het volgende kalender jaar. Verzekerden kunnen bij VGZ en CZ, afhankelijk van de pakketkeuze, ook tussentijds gaan deelnemen.

  • 4.

    Elk jaar wordt het recht op deelname herbeoordeeld.

  • 5.

    De deelname aan de collectieve zorgverzekering eindigt wanneer de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voldoet of op eigen verzoek van de deelnemer. De deelname stopt vanaf het volgende kalender jaar of eerder als de deelnemer daarom vraagt.

  • 6.

    Directe beëindiging vindt plaats bij detentie, fraude of een betalingsachterstand in premie van zes maanden of meer.

  • 7.

    De gemeente stelt de zorgverzekeraar in kennis van de beëindiging.

Artikel 20 (Para)medische kosten

  • 1.

    Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende (para)medische noodzakelijke kosten in aanmerking:

    • a.

      de meerkosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed als gevolg van een handicap of langdurige ziekte;

    • b.

      de meerkosten van verwarming als gevolg van een handicap of langdurige ziekte.

    • c.

      De eigen bijdrage voor ziekenvervoer, medicijnen of voorzieningen uit de WMO of WLZ.

  • 2.

    Wanneer de collectieve aanvullende zorgverzekering zoals beschreven in artikel 19 niet passend en toereikend is en er is sprake van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, kan er bijzondere bijstand verstrekt worden voor de vergoeding van (para)medische kosten.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE KOSTEN

Artikel 21 Jongerentoeslag

  • 1.

    Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op een jongerentoeslag voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 20 van de wet) en voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders niet toereikend zijn, óf

    • b.

      de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    De belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken als:

    • a.

      de ouder(s) is / zijn overleden of in het buitenland woont / wonen;

    • b.

      de jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      de jongere op de ingangsdatum van de bijstandverlening 12 maanden of langer zelfstandig woont;

    • d.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de jongere zelf geen verandering kan worden gebracht. Hiertoe dient een indicatie te worden gegeven door een hulpverlenende instantie.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, maar bedraagt:

    • a.

      voor een alleenstaande van 18 tot 21 jaar: maximaal de HBO-norm voor levensonderhoud voor een uitwonende studerende op grond van de WSF 2000, zoals dat wordt genoemd in artikel 33, tweede lid, sub b van de wet;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar: de hoogte van de geldende bijstandsnorm inclusief toeslag, zoals die zou gelden voor een persoon van 21 jaar.

  • 4.

    Voor de jongeren van 18, 19 of 20 jaar in een inrichting verblijvend die aan het genoemde onder lid 1 sub a en b en lid 2 voldoet, wordt er bijzondere bijstand verstrekt overeenkomstig de norm in een inrichting zoals genoemd in artikel 23 van de wet.

Artikel 22 Kosten bewindvoering/beschermingsbewind/curatele

  • 1.

    De belanghebbende, toegelaten tot een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP, heeft in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van WSNP bewindvoering.

  • 2.

    De kosten van het salaris van de bewindvoerder dienen uit de boedel betaald te worden.

  • 3.

    Bij beschermingsbewind of curatele kan bijzondere bijstand verstrekt worden voor kosten die door de rechter afwijkend zijn vastgesteld van de hoofdregel van 5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen.

  • 4.

    Bijzondere bijstand voor beloning van de curator kan worden verstrekt overeenkomstig het door de rechter vastgestelde bedrag in het eerste jaar.

Artikel 23 Reiskosten

Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Hiervan kan worden afgeweken als er sprake is van individuele, bijzondere omstandigheden. Dit geldt in ieder geval, maar niet uitsluitend voor bezoek van familieleden (eerste graad) verblijvend in een zorginrichting of penitentiaire inrichting in Nederland. Gebaseerd op een bezoekfrequentie van maximaal twee maal per week voor één persoon of maximaal één maal per week voor twee personen. Maximaal wordt vergoed het tarief van het openbaar vervoer, tweede klas, na overlegging van een bewijs van opname in de betreffende inrichting.

Artikel 24 Maaltijdvoorziening

  • 1.

    Belanghebbenden die door persoonlijke of medische omstandigheden:

    • a.

      niet in staat zijn een eigen hoofdmaaltijd te bereiden en geen beroep kunnen doen op gebruikelijke zorg door een partner of inwonende kinderen en

    • b.

      gebruik kunnen maken van een maaltijdenvoorziening van de "Maaltijdenexpres" of een andere erkende instelling in het kader van flankerend ouderenbeleid, waaronder begrepen de zogenaamde "eetpunten"; kunnen voor de meerkosten verbonden aan een hoofdmaaltijdenvoorziening in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is maximaal 4 euro per maaltijd. De bijzondere bijstand wordt verstrekt na aftrek van een eigen bijdrage van 2 euro per maaltijd.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt vanaf de aanvraagdatum voor de duur van drie jaar toegekend indien aannemelijk is dat de inkomens- en vermogenssituatie van de belanghebbende de komende drie jaar niet meer zal stijgen dan met de gebruikelijke prijsindex en op voorwaarde dat deze regeling gedurende deze drie jaar geldig is en blijft.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid wordt in alle andere gevallen de bijzondere bijstand toegekend voor één jaar.

  • 5.

    Het bedrag wordt uitgekeerd na het overleggen van de nota.

Artikel 25 Ouderbijdrage peuterspeelzaal

  • 1.

    Voor de kosten van de ouderbijdrage aan de peuterspeelzaal wordt bijzondere bijstand verstrekt indien uit onderzoek blijkt dat deelname van het kind aan de peuterspeelzaal noodzakelijk is om (dreigende) achterstanden op taal, sociaal of emotioneel gebied te voorkomen. Het gaat hier om een doelgroepkind.

  • 2.

    Indien belanghebbende aanspraak kan maken op de compensatieregeling ouderbijdrage peuterspeelzaalwerk voor zijn kosten van de ouderbijdrage voor de peuterspeelzaal betekent dit dat het gaat om een doelgroepkind en kan, indien aan de overige voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan, voor het resterende bedrag aan ouderbijdrage ook bijzondere bijstand aangevraagd worden.

Artikel 26 Tegemoetkoming kinderopvangkosten bij sociaal medische indicatie

  • 1.

    Belanghebbende kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang indien er sprake is van een sociaal medische indicatie en belanghebbende geen aanspraak kan maken op een tegemoetkoming op grond van een wet en belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    Er is sprake van een sociaal medische indicatie indien:

    • a.

      Belanghebbende en/of het kind behoort tot de categorie personen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking en dat uit onderzoek blijkt dat één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken, of

    • b.

      ten aanzien van wie blijkt dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

  • 3.

    Belanghebbende dient bij de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang een offerte van of contract met het kindercentrum of gastouderopvang te overleggen.

  • 4.

    Bijzondere bijstand wordt voor de duur van één jaar toegekend.

  • 5.

    De hoogte van de tegemoetkoming wordt verleend op basis van de kosten van de noodzakelijk geachte omvang van de kinderopvang.

Artikel 27 Inkomensafhankelijke bijdrage rechtshulp

  • 1.

    Een inkomensafhankelijke bijdrage rechtshulp komt niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor de inkomensafhankelijke bijdrage of (restant) eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand indien belanghebbende de toevoegingsbeschikking van de Raad voor Rechtsbijstand een diagnosedocument van het Juridisch Loket overhandigt waaruit blijkt dat de gewenste rechtsbijstand noodzakelijk is.

  • 3.

    Van het eerste lid kan worden afgeweken in geval van een cumulatie van inkomensafhankelijke bijdragen.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 28 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking een dag na bekendmaking. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de beleidsregels bijzondere bijstand 2013 gemeente Oisterwijk ingetrokken.

Artikel 30 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bijzondere bijstand 2017”.

TOELICHTING ALGEMEEN

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de door de Rijksoverheid vastgestelde Participatiewet. Het college dient de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.

Voor diverse uitvoeringsaspecten van de bijstandsverlening dient uit oogpunt van een eenduidige uitvoering specifieke beleidsregels opgesteld te worden. Met deze beleidsregels wordt op het uitvoeringstechnische vlak aangegeven hoe de te verlenen bijstand in concrete situaties wordt vastgesteld.

Deze beleidsregels inzake de bijzondere bijstandsverlening vallen onder titel 4.3 van de Algemene wetbestuursrecht (Awb). Dit betekent onder meer dat deze beleidsregels door het college dienen te worden vastgesteld en op een Awb conforme wijze moeten worden bekendgemaakt voordat ze werking verkrijgen.

De beleidsregels regelen de uitgangspunten, omdat gestreefd wordt naar een overzichtelijk en eenduidig beleid. Het voert te ver om elke mogelijke bijzondere situatie te beschrijven en daarop beleid te bepalen. Maatwerk is daarom uitgangspunt in individuele gevallen niet beschreven in deze beleidsregels.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 3 Algemene bepalingen

Algemeen gebruikelijke kosten worden in mindering gebracht. Dit betekent dat alleen eventuele meerkosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (het zogenaamde besparingsmotief). Dit is van toepassing voor bijvoorbeeld maaltijdenvoorziening, meerkosten voor een medisch noodzakelijke dieet, meerkosten van bewassing en slijtage kleding en beddengoed.

 

Artikel 4 De aanvraag

Voor het aanvragen van bijzondere bijstand dient een belanghebbende gebruik te maken van het beschikbaar gestelde aanvraagformulier. Dit overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 43, eerste lid van de PW. De belanghebbende dient gegevens en bewijsstukken te verstrekken die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om het recht op bijzondere bijstand vast te kunnen stellen (artikel 53a van de PW en artikel 4:2, tweede lid van de Awb). Het moet dan wel gaan om gegevens en bewijsstukken waarover de belanghebbende redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Volgens vaste rechtspraak van de CRvB betreffende de toepassing van artikelen 43 en 44 van de PW geldt als hoofdregel dat in beginsel géén bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of melding heeft plaatsgevonden, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen (zie bijv. uitspraak CRvB van 21-07-2009, LJN BJ4515, uitspraak CRvB 26-06-2007, LJN BB0554).

In deze beleidsregel is, gezien vorenstaande, opgenomen dat een belanghebbende een aanvraag om bijzondere bijstand moet indienen vóórdat de kosten zijn gemaakt. Hieruit vloeit voort dat géén bijzondere bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het vierde lid van deze beleidsregel.

 

Artikel 6 Berekening van de draagkracht

Indien de eigen draagkracht hoger is dan de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. De belanghebbende moet in staat worden geacht om de kosten uit de eigen draagkracht te kunnen voldoen. Wel worden deze kosten van de draagkracht afgetrokken voor de duur die de draagkrachtperiode nog rest. Hierdoor is de draagkracht bij een volgende aanvraag afgenomen.

 

Artikel 7 Draagkrachtperiode

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast. Mogelijke uitzonderingen hierop zijn wijzigingen in de gezinssituatie, zoals het verbreken van een gezamenlijke huishouding als gevolg waarvan er een wezenlijke wijziging optreedt in de persoonlijke en/of financiële situatie van de belanghebbende.

 

Artikel 9 Wijze van het verstrekken

De bijstand wordt in de vorm van een geldlening verstrekt in die gevallen als genoemd in artikel 48, tweede lid, sub a t/m d van de wet, namelijk:

  • a.

    indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

  • b.

    indien de noodzaak tot bijstandverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    indien de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

  • d.

    indien het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

Artikel 11 Aflossingsregels leningen

In deze beleidsregel is bepaald met welk bedrag een verstrekte geldlening moet worden afgelost. De gemeente is vrij om de aflossing te regelen mits deze aflossing niet in strijd komt met het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering omtrent de beslagvrije voet. Gedoeld wordt op de minimum inkomensgarantie die in de bepalingen aangaande beslaglegging is bepaald op90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld en ophogingscomponenten (ziektekosten en woonkosten als bedoeld in artikel 475d).

Een belanghebbende moet dus altijd kunnen blijven beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet (rekening houdend met de ophogingscomponenten komt dit ongeveer neer op 93%van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vt).

Aangezien het aflossingsbedrag wordt vastgesteld op 6% van de norm inclusief vakantietoeslag, betekent dit dat men blijft beschikken over 94% van de geldende bijstandsnorm/inkomensvoorzieningsnorm.

Bij het bepalen van de aflossingscapaciteit wordt rekening gehouden met:

  • a.

    wettelijke onderhoudsbijdragen;

  • b.

    ziektekosten (premie van de basisverzekering + aanvullende zorg- en/of tandheelkundige verzekering) minus zorgtoeslag en minus toepasselijk bedrag als genoemd in artikel 23, tweede lid van de PW);

  • c.

    lasten eigen woning (aflossing en rente hypotheek, premie risicoverzekering, opstalverzekering, ozb-belasting eigenaar deel, rioolbelasting, waterschapslasten) voor zover dit bedrag het in de norm begrepen bedrag voor woonkosten te boven gaat (= laagste tabelhuur minus de huursubsidie die bij een dergelijke huur wordt ontvangen).

  • d.

    huurwoning: huur minus huurtoeslag of woonkostentoeslag voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid van de Wet op de huurtoeslag.

Wanneer de belanghebbende gedurende een periode van drie jaar stipt aan zijn verplichting tot aflossing van een geldlening die verstrekt is voor duurzame gebruiksgoederen heeft voldaan, wordt het restant verstrekt als bijstand ‘om niet’. Deze bepaling wordt nadrukkelijk beperkt tot de geldlening verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Indien een geldlening is verstrekt in het kader van een schuldsanering of in situaties als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de PW en het bepaalde in Artikel 10 van deze regeling, dan ligt het buiten invordering stellen na drie jaar aflossen immers niet voor de hand.

 

Artikel 12 Intrekking en terugvordering

In de beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal, handhaving en heronderzoeksplan 2014 gemeente Oisterwijk is opgenomen in welke situaties van de bevoegdheid tot intrekking/herziening en/of terug- en invordering gebruik wordt gemaakt. Deze beleidsregels zijn opgenomen in het HandboekSchulinck; gemeentelijke bijlagen onder GB13.

 

Artikel 13 Verhuis-, (her-)inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen

De kosten van verhuizen behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die een ieder in beginsel geacht wordt te voldoen uit het inkomen (waaronder een inkomen op bijstandsniveau) door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten.

Van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan worden afgeweken wanneer sprake is van een medische of sociale noodzaak.

De noodzaak om te verhuizen staat vast als:

  • a.

    er sprake is van een verplichte verhuizing in verband met hoge woonkosten;

  • b.

    er sprake is van een verhuizing ter bevordering van het langer zelfstandig wonen;

  • c.

    de verhuizing plaats vindt op basis van een woonurgentie op basis van sociale of medische gronden;

Artikel 15 Woonkostentoeslag

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt ter vergoeding van (bijzondere) kosten in het individuele geval die naar het oordeel van het college niet betaald kunnen worden uit het inkomen (waaronder de algemene bijstand of vergelijkbaar inkomen) of de bij belanghebbende aanwezige draagkracht.

Daarnaast geldt dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaa nop een voorliggende voorziening (artikel 15, eerste lid van de wet). Ten aanzien van de extra woonkostenmoet de Wet op de huurtoeslag als voorliggende voorziening worden aangemerkt.

In een aantal situaties bestaat er geen recht op woonkostentoeslag:

  • Wanneer geen volledige huurtoeslag wordt ontvangen wegens het hebben van onderhuurders.

  • Wanneer geen huurtoeslag wordt ontvangen omdat betrokkene niet beschikt over zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (met name bij kamerhuur). Indien huurtoeslag wel mogelijk is maar betrokkene dit, verwijtbaar, niet heeft aangevraagd, of het hem te verwijtenis dat een lager bedrag is toegekend, dan dient de aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag, afhankelijk van de mate van betoond verantwoordelijkheidsbesef, te worden afgewezen (voorliggende voorziening), dan wel op grond van individualiserende omstandigheden, al dan niet afgestemd te worden.

  • Wanneer huurtoeslag wordt afgewezen omdat men een woning gaat bewonen met een hoge huurprijs terwijl men het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden. Indien er geen andere passende mogelijkheid is, wordt toch tot huurtoeslag overgegaan zodat woonkostentoeslag afgewezen kan worden.

Personen met een eigen woning hebben geen recht op huurtoeslag. Indien er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat de woonkosten niet (volledig) vanuit dit inkomen betaald kan worden, kan bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag worden verleend. Ook voor eigenaren van een woning wordt dus uitgegaan van de basishuur (minimale normhuur vermeerderd met het bedrag als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag) die uit eigen middelen dient te worden voldaan.

Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen daarom telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden:

  • 1.

    Betreft het (aantoonbare) noodzakelijke kosten van het bestaan? De kosten van het wonen in een passende woonruimte -dat wil zeggen: niet ruimer of duurder dan nodig is en passend bij de situatie van belanghebbende- moeten worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2.

    Betreft het kosten waarin de algemene bijstand voorziet? Belanghebbende wordt geacht uit zijn inkomen de woonkosten tot de basishuur te kunnen betalen. De basishuur is dat deel van de huur dat iemand, rekening houdend met de hoogte van zijn inkomen, zelf geacht wordt te kunnen betalen. Het betreft de minimale normhuur verhoogd met het bedrag als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag. De meerkosten die verbonden zijn aan een passende woonruimte komen in aanmerking voor bijstandsverlening.

  • 3.

    Is er sprake van bijzondere omstandigheden? Indien belanghebbende een woning bewoont met hoge woonkosten maar op zoek is naar een woning waaraan woonkosten zijn verbonden die meer in overeenstemming met diens financiële situatie zijn, en hij het aannemelijk kan maken dat hij die woonruimte nog niet gevonden heeft, is er sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten (zie CRvB 27-02-2001, nrs. 99/739 en 01/269 NABW).

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige draagkracht? (middelentoets). Uit het derde lid blijkt dat ook voor woonkosten boven de maximale huurprijs bijzondere bijstand kan worden verstrekt. In het vierde lid is de verhuisplicht geregeld, welke plicht aan het recht op bijstand zal moeten worden verbonden. Zwaarwegende belangen kunnen bestaan uit het feit dat het niet wenselijk is om belanghebbende te dwingen om het huis met verlies te verkopen, waardoor belanghebbende geconfronteerd wordt met een schuld. Ook de duur van de bijstandsafhankelijkheid dient betrokken te worden bij de overweging of een verhuis- of verkoopplicht opgelegd dient te worden. In het vijfde lid zijn situaties beschreven waarbij in ieder geval geen verhuisplicht opgelegd dient te worden.

Indien na de opgelegde verhuisplicht na een jaar opnieuw om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag wordt gevraagd, dient de noodzaak hiervoor stringent bezien te worden. Dat wil zeggen dat onderzocht moet worden welke inspanningen belanghebbende zich heeft getroost om goedkopere huisvesting te verkrijgen (door belanghebbende dient bewijs te worden geleverd dat er verkoopacties zijn ondernomen, of dat er contacten zijn geweest met verhuurders, makelaars).

 

Artikel 16 Doorbetaling vaste lasten wegens verblijf in een zorg instelling

Als een belanghebbende wordt opgenomen in een inrichting moet de bijstandsnorm hieraan worden aangepast. De bijstandsnorm voor personen in een inrichting is erg laag en uitsluitend bedoeld als zak-en kleedgeld. Het is voor een alleenstaande of alleenstaande ouder in beginsel niet mogelijk om hier ook de vaste lasten van zijn woning uit te voldoen. De CRvB heeft in de uitspraak van 1 februari 2005(LJN AT2929) geoordeeld dat ook kosten van een inboedelverzekering, de maandtermijn voor energie, een telefoonabonnement en een abonnement voor kabeltelevisie niet kunnen worden bestreden uit de norm, verblijvend in een inrichting. Sprake is dan van onontkoombare kosten.

Bezien moet worden of het aanhouden van de eigen woning noodzakelijk is. Als richtlijn geldt daarom een periode van zes maanden. Reden om van een langere periode uit te gaan, dan wel de vaste lasten door te betalen, kan bijvoorbeeld zijn dat de belanghebbende al dan niet na verloop van tijd (bijvoorbeeld op therapeutische basis) de weekenden buiten de inrichting doorbrengt. Indien de huur wordt doorbetaald, dan wordt de eventueel verstrekte woonkostentoeslag beëindigd. De volledige huur die wordt doorbetaald moet als bijzondere bijstand worden verstrekt.

Is doorbetaling van de woonlasten niet aan de orde, dan kan, als de bijzondere omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven, voor de opslagkosten van de inboedel, afzonderlijke bijzondere bijstand worden verstrekt.

 

Artikel 17 Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis

Zie hiervoor ook de toelichting, behorend bij artikel 16.

 

Artikel 18 Doorbetaling vaste lasten verblijf penitentiaire inrichting

Degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft, behalve indien hij tot bepaalde groepen behoort, geen recht op bijstand (artikel 13, eerste lid, sub a van de PW). Voor de kosten van het aanhouden van woonruimte in de periode dat belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan in de regel dan ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om daarvoor een afdoende regeling te treffen (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p.43-45).

Indien het wenselijk is dat de gedetineerde tijdens zijn detentie zijn woning aanhoudt, dan zullen de reclassering en de bureaus sociale dienstverlening binnen het gevangeniswezen in overleg met de gedetineerde, de gemeente, de betreffende energieleverancier en de woningverhuurder naar oplossingen moeten zoeken voor die situatie. Voorbeelden:

  • de woonlasten worden met spaargeld van de gedetineerde doorbetaald;

  • de woning wordt tijdens de detentie onderverhuurd; al dan niet met hulp van de reclassering;

  • verhuurregeling met familie/vrienden.

De staatssecretaris van SoZaWe heeft in zijn schrijven van 9 juni 2005 aan de Tweede Kamer nogmaals benadrukt dat gemeenten niet de bevoegdheid hebben om in die situatie bijstand te verstrekken.

In acute noodsituaties waarin het voor de gedetineerde niet mogelijk is om zelf een afdoende regeling te treffen, zou het college in afwijking van de hoofdregel ex artikel 13, eerste lid, sub a van de PW met toepassing van artikel 16 van de PW bijzondere bijstand kunnen verstrekken voor woonkosten.

Toepassing van artikel 16 van de PW kan op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB slechts wanneer sprake is van zeer dringende redenen waar in het algemeen slechts sprake van kan zijn in geval vaneen acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

Toepassing van artikel 16 van de PW kan dus niet als algehele ontsnappingsclausule dienen voor de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 13 van de PW. Een (dreigend) verlies van woonruimte tijdens de detentie is onvoldoende om te kunnen spreken van een acute noodsituatie (zie CRvB 07-06-2005,nr. 04/1383 NABW en CRvB 18- 10-2005, nr. 04/6224 NABW).

Artikel 29 Collectieve Zorgverzekering voor Minima en collectiviteitskorting

Behandelingen en kosten die door de wetgever als noodzakelijk zijn aangemerkt, worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (de basisverzekering). Voor kosten die door de wetgever als niet noodzakelijk zijn aangemerkt of waarvoor (deels) een eigen bijdrage is verschuldigd, kunnen vanuit een aanvullende ziektekostenverzekering of aanvullende tandheelkundige verzekering worden vergoed.

De gemeente Oisterwijk biedt alle inwoners met een inkomen tot 120% van het minimuminkomen demogelijkheid tot deelname aan de CZM. Als extra ten opzichte van een aanvullende ziektekostenverzekering is daarin een uitgebreid gemeentepakket opgenomen.

De CZM geeft aldus een ruime dekking voor onder meer:

  • Hulpmiddelen (waaronder brillen en contactlenzen, steunzolen, pruik, hoortoestellen)

  • Zorg en verblijf

  • Mondzorg (tandheelkundige hulp en orthodontische hulp voor kinderen en volwassenen)

  • Geestelijke gezondheidszorg

  • Paramedische zorg (waaronder diverse soorten therapieën zoals fysiotherapie)

  • Alternatieve geneeswijzen

  • Kraamzorg

  • Reiskosten ziekenhuisbezoek

  • vergoeding deels of geheel van de eigen bijdragen.

Voor alle kosten die op grond van de CZM worden vergoed, wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt. Deelname aan de CZM is echter geen verplichting. Een ieder is vrij om zich bij een andere zorgverzekeraar te verzekeren en om al dan niet een aanvullende zorg- of tandheelkundige verzekering af te sluiten. Het niet deelnemen aan de CZM heeft dan wel tot gevolg dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Ook indien men niet (aanvullend) verzekerd is wordt voor gevraagde kosten die wel op grond van de CZM zouden zijn vergoed geen bijzondere bijstand verstrekt.

In geval van zeer dringende redenen in het individuele geval kan –in afwijking van het bepaalde in deze beleidsregels- bijzondere bijstand worden verstrekt met toepassing van artikel 4:84 van de Awb, wanneer strikte toepassing van deze beleidsregels voor de belanghebbende tot onevenredige gevolgen zou leiden.

In artikel 4:84 van de Awb is het volgende bepaald:

“Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.

In het individuele geval zou afstemming plaats kunnen vinden met toepassing van artikel 10 van de PW en een maatregel als bedoeld in onze Verzamelverordening PW, Ioaw, Ioaz en Bbz 2013. In de Verzamelverordening is opgenomen dat een maatregel tot uitdrukking kan worden gebracht in het “tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren” van de bijstand of “de vorm van de bijstand”. Zeker wanneer de belanghebbende “bewust” niet aanvullend verzekerd is en sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, zou de bijzondere bijstand in die situatie verstrekt kunnen worden in de vorm van een geldlening (zie beleidsregel 4 van deze regeling). Voor wat betreft de hoogte van de bijzondere bijstand dient dan aangesloten te worden bij de vergoeding die voor de betreffende kosten door CZ of VGZ (meest gunstige) verstrekt zou zijn. Aandachtspunt is wel de situatie waarbij een belanghebbende nog niet collectief aanvullend verzekerd kan zijn. Men kan in beginsel eerst per 1 januari van ieder kalenderjaar deelnemen aan de CZM. De vergoedingenoverzichten van VGZ en CZ zijn eenvoudig te raadplegen op: www.gezondverzekerd.nl

 

Artikel 20 (Para)medische kosten

Diverse vormen van paramedische zorg worden deels of geheel vanuit de Zorgverzekeringswet (de basisverzekering) vergoed. Paramedische zorg omvat volgens het bepaalde in de Zorgverzekeringsweten het Besluit zorgverzekering: fysiotherapie, oefentherapie, logopedie, ergotherapie en dieetadvisering. Behandelingen/zorgkosten of eigen bijdragen die niet of niet volledig uit de basisverzekering worden vergoed, worden veelal deels of geheel via de aanvullende verzekering van de CZM vergoed.

Ook zijn de navolgende specifieke zorgkosten vanaf januari 2009 aftrekbaar (Belastingdienst, zie belastingdienst.nl);

  • genees- en heelkundige hulp

  • voorgeschreven medicijnen

  • hulpmiddelen (steunzolen, gehoorapparaten, steunzolen, rollator, kunstgebitten, prothesen)

  • vervoer zoals reiskosten naar een huisarts of ziekenhuis

  • een dieet op doktersvoorschrift

  • extra gezinshulp bij ziekte of invaliditeit

  • extra kleding en beddengoed als ziekte of invaliditeit langer dan 1 jaar duurt

  • reiskosten ziekenbezoek

In deze beleidsregel zijn een aantal kostensoorten beschreven waarvoor op grond van individuele omstandigheden bijzondere bijstand zou kunnen worden verstrekt en indien er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

  • a.

    de meerkosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed als gevolg van een handicap of langdurige ziekte;

    Voor de kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage zijn er geen specifieke (landelijke) voorzieningen.

    Wel bestaat er, ter voorkoming van extra bewassing, op grond van de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelgeving (artikel 2.15 van het Besluit zorgverzekering en artikel 2.6 van de Regeling zorgverzekering) aanspraak op incontinentie-absorptiemiddelen.

    Omdat bewassing en kleding behoren tot de algemene kosten van het bestaan waarin een inkomen op bijstandsniveau voorziet, zullen alleen de meerkosten voor bijstandsverlening in aanmerking behoren te komen. Voor het bedrag dat aan bewassing in de norm begrepen is kan aansluiting worden gezocht bij de Nibud prijzengids.

    Bijzondere bijstand kan worden verstrekt ter vergoeding van (bijzondere) meerkosten in het individuele geval die naar het oordeel van het college niet betaald kunnen worden uit de algemene bijstand (of een daarmee in hoogte vergelijkbaar inkomen) of de bij belanghebbende aanwezige draagkracht. Denk daarbij bijvoorbeeld aan:

    • incontinentieproblematiek als gevolg waarvan meerkosten ontstaan ten aanzien van bewassing

    • vervanging van kleding als gevolg van ziekte of gebrek in korte tijd -enkele maanden-, omdat het lichaamd ermate is veranderd dat vervanging of aanpassing van de garderobe noodzakelijk is (bijvoorbeeld als gevolg van ernstige vermagering door chemotherapie).

  • Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor vervanging/aanschaf kleding:

    als gevolg van afwijkende lichaamsbouw (maatkleding);

    als gevolg van een gevolgd dieet;

    In verband met een seksetransformatie (transseksuelen).

    De ziekte of het gebrek, de ernst ervan, de gebruikte hulpmiddelen en de leeftijd bepalen mede de het bedrag van de meerkosten. Er moet altijd een medisch advies worden ingewonnen. De hoogte van de bijstand kan worden afgeleid uit de Nibud prijzengids.

  • b.

    de meerkosten van verwarming (stookkosten) als gevolg van een handicap of langdurige ziekte.

    Omdat stookkosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan waarin een inkomen op bijstandsniveau voorziet, kan alleen bijzondere bijstand verstrekt worden voor meerkosten. Bijstandsverlening kan gerechtvaardigd zijn, als sprake is van bijzondere individueel bepaalde omstandigheden, die resulteren in extra kosten. Er kan dus uitsluitend bijzondere bijstand worden verleend voor deze extra kosten(meerkosten). Voorbeelden van deze bijzondere omstandigheden zijn:

    • (Chronische) ziekte of een handicap welke er toe leidt dat verhoging van de kamertemperatuur om die reden noodzakelijk en sprake is van hogere stookkosten. Daarbij wordt de situatie van de aanvrager vergeleken met die van "gezonde" personen, die zich in (nagenoeg) dezelfde woonsituatie bevinden;

    • het frequent gebruik moet maken van een elektrisch bediende rolstoel waardoor veelvuldig accu's moeten worden opgeladen. In een dergelijke situatie zal echter wel beoordeeld worden of het gebruik van goedkopere "nachtstroom" een adequaat alternatief is.

  • Er dient een medische indicatie te zijn voor het maken van deze kosten. Een medisch advies dient dus te worden ingewonnen. Uit het medisch advies moet duidelijk blijken welke kamertemperatuur voor aanvrager, gelet op diens lichamelijke gesteldheid, noodzakelijk is te achten.

    Voor het bedrag dat aan gasverbruik/energie in de norm begrepen is kan aansluiting worden gezocht bij de Nibud prijzengids, die een gemiddelde kostprijs per maand hanteert.

    Géén bijzondere omstandigheden:

    • Verwarming tot een hogere dan de gebruikelijke kamertemperatuur, voortvloeiend uit behaaglijkheids-overwegingen voldoet niet aan het vereiste van extra kosten ten gevolge van ziekte of gebrek;

    • Een extra lange of koude winterperiode vormt evenmin aanleiding om in individuele gevallen af te wijken van het principe dat stook -en energiekosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • Onverantwoord energieverbruik: tijdens het onderzoek zal er ook gelet moeten of er sprake is van een verantwoord energieverbruik. Hierbij valt te denken aan het stookgedrag, ventilatie van de woning, aanwezigheid van energieverslindende apparaten (bijv. vaatwasmachine, (elektrische) kachels, grote aquaria met verwarming, diepvriezer, wasdroger e.d.). De extra kosten als gevolg van onverantwoord energieverbruik kunnen ook een grond zijn waarop de gevraagde bijzondere bijstand kan worden geweigerd.

  • c.

    eigen bijdrage ziekenvervoer

    In de basisverzekering zit een vergoeding opgenomen voor ziekenvervoer. In de specifieke gevallen die hiervoor in aanmerking komen, blijft er echter ook altijd een eigen bijdrage over (€95,- voor 2013).Deze eigen bijdrage komt voor bijzondere bijstand in aanmerking.

    Wanneer een persoon redelijkerwijs goed verzekerd is, maar de zorgverzekering is niet passend en toereikend, kan worden besloten om bijzondere bijstand te verstrekken voor vergoeding van (para)medische kosten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij kosten met betrekking tot chronische ziekte of doorgrote stapeling van kosten.

Artikel 21 Jongerentoeslag

Voor kinderen jonger dan 18 jaar moeten de ouders voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding. Ook zijn ouders wettelijk ook verplicht om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt (artikel 1:395a BW).

Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 van de wet). Als aanvullende bijzondere bijstand wordt verleend omdat de jongere niet in staat is de ouderlijke onderhoudsplicht te effectueren, heeft het college de bevoegdheid om dit op de ouders te verhalen. Daarmee kan worden voorkomen dat de beslissingt ot bijstandverlening afbreuk doet aan de ouderlijke onderhoudsplicht.

Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

  • 1.

    de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • 2.

    hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

Hierbij moet gedacht worden aan ouders die onvindbaar of niet bereikbaar zijn of aan de situatie waarin de relatie tussen ouders en kind ernstig verstoord is.

Voorbeelden waarin toepassing kan worden gegeven aan artikel 12 PW zijn:

  • de ouders van belanghebbende bevinden zich in het (verre) buitenland en zijn daar onbereikbaar;

  • de ouders van belanghebbende zijn overleden;

  • de relatie tussen belanghebbende en zijn ouders is ernstig verstoord (om misbruik te voorkomen mag deze conclusie echter niet al te snel en lichtvaardig getrokken worden).

Uiteraard zijn er ook nog andere situaties denkbaar waarin toepassing van artikel 12 PW aan de orde kan zijn. Het is niet mogelijk om in dit verband in de vorm van beleid een limitatieve opsomming te geven.

Bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de noodzakelijke bestaanskosten voor een jongere, rust op het college de plicht om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten van de aanvrager.

Daarbij zullen zij onder andere in aanmerking kunnen nemen of voor de aanvrager zelfstandige huisvesting wel of niet noodzakelijk is. Er is dus een gericht onderzoek naar alle van belang zijnde omstandigheden van de aanvrager nodig.

De hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand wordt individualiserend vastgesteld.

Daarbij geldt dat de hoogte van de totale uitkering (bijstandsnorm + toeslag + aanvullende bijzondere bijstand) nooit meer kan bedragen dan:

  • voor de alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar: de bijstandsnorm die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar;

  • voor de alleenstaande van 18 tot 21 jaar: de norm voor levensonderhoud voor een uitwonende studerende op grond van de WSF 2000 zoals dat wordt genoemd in artikel 33, tweede lid, sub b van de PW.

Artikel 22 Kosten bewindvoering /beschermingsbewind/curatele

Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie uitspraak CRvB 01-07-2009, LJN BJ2971 en uitspraak CRvB 10-06-2008, LJN BD4040) , dient, indien door de rechtbank bij vonnis is vastgesteld dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, de noodzaak van de schuldsaneringsregeling voor de toepassing van de PW dan uitgangspunt dient te zijn. De noodzaak tot bewindvoering staat dus vast zodra het bewind door de (kanton)rechter is ingesteld. Het college heeft dan niet meer de vrijheid om zich een zelfstandig oordeel te vormen over de noodzakelijkheid van de bewindvoering.

Daarmee staat dan ook tevens vast dat de salariskosten van de door de rechtbank benoemde bewindvoerder moeten worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid van de PW. Zie tevens richtlijn B076 in Schulink.

 

Artikel 23 Reiskosten

Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan welke uit de bijstandsnormkunnen worden voldaan. De twee uitzonderingen hierop genoemd in deze beleidsregel behoeven geen verdere toelichting. Naast deze twee uitzonderingen kan op grond van onze Verzamelverordening PW,Ioaw, Ioaz en Bbz 2013 ook een vergoeding in de reiskosten verstrekt worden indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor participatie.

 

Artikel 24 Maaltijdvoorziening

Voeding behoort tot de algemene kosten van het bestaan waarin een inkomen op bijstandsniveau voorziet. Alleen de meerkosten kunnen daarom voor bijstandsverlening in aanmerking behoren te komen. In deze beleidsregel is bepaald dat de meerkosten die verbonden zijn aan een maaltijdvoorziening voor de aangewezen burgers die door persoonlijke of medische omstandigheden niet in staat zijn een eigen maaltijd te bereiden middels bijzondere bijstand kunnen worden vergoed. Dit betreft de belanghebbenden die gebruik maken van maaltijdvoorziening van de "Maaltijdenexpres" of een andere erkende instelling in het kader van flankerend ouderenbeleid waaronder begrepen de zogenaamde “eetpunten”. Met een maaltijd wordt een hoofdgerecht bedoeld.

Bij de beoordeling van de noodzaak dient ook gekeken te worden naar gebruikelijke zorg door partner of inwonende kinderen. Op de toe te kennen bijzondere bijstand wordt een eigen bijdrage in mindering gebracht. Deze prijzen staan voor een maaltijd en de kosten van inkoop als men zelf kookt.

 

Artikel 25 Ouderbijdrage peuterspeelzaal

Kinderen met leerachterstanden hebben baat bij vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) (peuterspeelzaal en kleuterschool). Het verbetert de startpositie in het basisonderwijs. Voor een aantal kinderen is deelname aan een peuterspeelzaal en het in contact komen met andere kinderen dan ook van belang om zo een ontwikkelingsachterstand te voorkomen. Kinderen met een achterstand (of een verhoogd risico op achterstand) hebben veelal ouders met een laag opleidingsniveau en/of een andere taalachtergrond dan de Nederlandse taal. Voor deelname aan een peuterspeelzaal dienen ouders een ouderbijdrage te betalen. In bepaalde gevallen is het mogelijk om bijzondere bijstand in de kosten van ouderbijdrage peuterspeelzalen aan belanghebbenden te verstrekken.

Ter voorkoming van (dreigende) achterstanden op taal, sociaal of emotioneel gebied kan ten behoeve van het kind bijzondere bijstand voor de ouderbijdrage van de peuterspeelzaal worden verstrekt. De noodzaak is vastgesteld als blijkt dat het gaat om een doelgroepkind en belanghebbende aanspraak kan maken op de compensatieregeling ouderbijdrage peuterspeelzaalwerk.

Artikel 26 Tegemoetkoming kinderopvangkosten bij sociaal medische indicatie

Sinds 1 januari 2013 is de uitbetaling van de vergoeding voor kinderopvang voor doelgroepouders volledig overgeheveld naar de Belastingdienst/Toeslagen. Uitzondering hierop vormt de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming te verstrekken aan KOA doelgroepen ('het KOA-kopje'). Het college is bevoegd een tegemoetkoming te verstrekken - in aanvulling op de kinderopvangtoeslag - voor drie KOA-doelgroepen (artikel 1.13 Wko):

  • ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de PW, de IOAW, de IOAZ of de ANW;

  • ouders jonger dan 18 jaar, die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen;

  • studenten.

Het college is bevoegd, maar niet verplicht, een tegemoetkoming te verstrekken aan de KOA doelgroepen. Het college mag bovendien zelf de hoogte van de tegemoetkoming bepalen, voor zover het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan de kosten van kinderopvang. Het college van de gemeente Oisterwijk heeft besloten geen tegemoetkoming in de beleidsregels op te nemen voor deze KOA doelgroepen. Het gaat hier om erg kleine bedragen en een minimaal aantal te verwachte aanvragen op jaarbasis.

De ouder kan mogelijk wel buiten de Wko om aanspraak maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Gemeenten kunnen immers bepaalde ‘eigen doelgroepen’ aanwijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Tot de eigen buitenwettelijke doelgroepen behoort ook de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Denk hierbij aan personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking, voor wie is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken. Ook kan het ouders betreffen met een kind ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

Voor ondersteuning van deze doelgroep zijn algemene middelen toegevoegd aan het gemeentefonds. Het rijk heeft geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijkbeleid voor de doelgroep ‘sociaal-medisch indicatie’. Dit betekent dat deze doelgroep op verschillende manieren kan worden afgebakend.

Het college van de gemeente Oisterwijk heeft ervoor gekozen om voor deze groep bijzondere bijstand te verstrekken indien zij, wat betreft hun kosten voor kinderopvang, geen aanspraak kunnen maken opeen andere wet en voldoen aan de overige voorwaarden voor bijzondere bijstand. De hoogte van de tegemoetkoming wordt verleend op basis van de kosten van de noodzakelijk geachte omvang van de kinderopvang.