Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Flevoland

Beleidsregel ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieFlevoland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBeleidsregel ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland
CiteertitelBeleidsregel ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

Deze regeling vervangt de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk gebied 2008.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Omgevingsprogramma Flevoland en Omgevingsverordening Flevoland
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2023nieuwe regeling

06-09-2022

prb-2022-10946

2998701

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

 

Overwegende,

 

dat het landelijk gebied vitaal moet blijven;

 

dat de vitaliteit van het landelijk gebied vergroot kan worden door de gebruiksmogelijkheden ervan af te stemmen op de maatschappelijke behoeften;

 

dat in Flevoland sprake is van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw;

 

dat er als gevolg daarvan agrarische bouwpercelen en agrarische bebouwing vrijkomt;

 

dat het van belang is meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante en niet-agrarische activiteiten;

 

dat voor agrarisch aanverwante activiteiten de behoefte bestaat om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten;

 

dat verruiming van de gebruiksmogelijkheden in het landelijk gebied er niet toe mag leiden, dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige activiteiten en functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt;

 

dat dit er niet toe mag leiden dat het voortbestaan van basisvoorzieningen in de kleine kernen en de ontwikkeling van bestaande bedrijventerreinen wordt bemoeilijkt door daarmee te zeer concurrerende activiteiten;

 

dat het voorts van belang is, dat de activiteiten en de (voormalige) agrarische bouwpercelen landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast;

 

dat dit vraagt om een zorgvuldige regie, opdat de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw én de kwaliteit van het landelijk gebied behouden blijven of zelfs verder versterkt worden;

 

dat het derhalve wenselijk is om het kader voor de verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied op de (voormalige) agrarische bouwpercelen, zoals geformuleerd in het Omgevingsprogramma Flevoland, nader uit te werken in deze beleidsregel en zodoende inzicht te verschaffen in het beleid dat wordt gehanteerd bij de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten in het landelijk gebied;

 

dat Gedeputeerde Staten een dergelijke beleidsregel hebben uitgewerkt en daarmee nadere invulling geven aan de uitgangspunten zoals die in de Omgevingsvisie FlevolandStraks en het Omgevingsprogramma Flevoland staan opgenomen;

 

dat naast deze beleidsregel op experimentele basis de mogelijkheid bestaat voor integrale ontwikkelingen, waarvoor het beleid in het Omgevingsprogramma Flevoland en deze beleidsregel te beperkend is, mits wordt voldaan aan de in het Omgevingsprogramma Flevoland gestelde voorwaarden;

 

dat de uitgangspunten in deze beleidsregel mede een nadere concretisering bieden van onderdelen van de Lijst van gevallen van provinciaal belang waarin op grond van het bepaalde in artikel 16.15a onder d Omgevingswet en artikel 4.25 lid 3 van het Omgevingsbesluit gevallen van provinciaal belang worden aangewezen waarin Gedeputeerde Staten om:

  • advies moeten worden gevraagd over een ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en

  • instemming op een voorgenomen beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit moeten worden gevraagd;

dat deze beleidsregel mede aangeeft wanneer Gedeputeerde Staten overwegen om gebruik te maken van de bevoegdheid:

  • een reactieve interventie te plegen ten aanzien van een onderdeel van een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan als bedoeld in artikel 16.21 Omgevingswet;

  • een aanwijzing te geven ten aanzien van gemeentelijke projectbesluiten als bedoeld in artikel 16.15a onder d Omgevingswet (omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsactiviteiten);

dat indien niet voldaan is aan deze beleidsregel Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen met betrekking tot een omgevingsplan (artikel 16.30 Omgevingswet) of een gemeentelijk project van publiek belang (artikel 5.55 en 16.71 Omgevingswet);

 

dat deze beleidsregel inhoudelijk een voortzetting is van de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008;

 

dat gelet op het feit, dat geen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd, is afgezien van het opnieuw ter inzage leggen van deze beleidsregel;

 

dat dit ook niet nodig is, omdat de ontwerp beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk Gebied 2008 met ingang van 30 oktober 2006 gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage heeft gelegen, de ontvankelijke zienswijzen bij de vaststelling van de beleidsregel zijn afgewogen en de beleidsregel in aangepaste vorm door Gedeputeerde Staten conform de destijds opgestelde antwoordnota, waarin de zienswijzen in samengevatte vorm waren opgenomen en de aanpassingen ten opzichte van het ontwerp van de beleidsregel waren aangegeven, is vastgesteld op 24 april 2007;

 

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 5.55, 16.15a, 16.21, 16.30, 16.71 en 22.1, alsmede gelet op het Omgevingsprogramma Flevoland;

 

Gelezen het voorstel van 22 augustus 2022 met kenmerk 2855346.

 

Besluiten:

 

Vast te stellen de navolgende beleidsregel:

 

Beleidsregel ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland

Artikel 1 (Inleiding)

Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan (kleinschalige) niet-agrarische of agrarisch aanverwante activiteiten en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

Artikel 2 (Doel van de beleidsregel)

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in de Omgevingsvisie FlevolandStraks en het Omgevingsprogramma Flevoland zijn geformuleerd met betrekking tot ontwikkelingen in het landelijk gebied.

 

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn geformuleerd met betrekking ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien niet voldaan is aan deze beleidsregel zullen Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen met betrekking tot een omgevingsplan (artikel 16.30 Omgevingswet) of een gemeentelijk project van publiek belang (artikel 5.55 en 16.71 Omgevingswet). Voorts overwegen Gedeputeerde Staten om ten aanzien van een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan een reactieve interventie (artikel 16.21 Omgevingswet) te geven, die ertoe strekt dat een onderdeel van het plan geen deel daarvan uitmaakt. Ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang (artikel 16.15a Omgevingswet) brengen Gedeputeerde Staten advies uit over de aanvraag conform deze beleidsregel. Indien het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning dit advies niet opvolgt overwegen Gedeputeerde Staten conform artikel 4.38 Omgevingsbesluit instemming te onthouden.

 

De onderhavige beleidsregel heeft betrekking op het landelijke gebied van Flevoland, met uitzondering van (voormalige) agrarische bouwpercelen binnen het (te ontwikkelen) Natuur Netwerk Nederland (NNN). Ook landgoederen worden in deze beleidsregel buiten beschouwing gelaten, omdat hiervoor specifiek beleid ontwikkeld is. Hetzelfde geldt voor de in de Omgevingsvisie FlevolandStraks en Omgevingsprogramma Flevoland genoemde integrale ontwikkelingen die onder daar genoemde voorwaarden op experimentele basis kunnen worden uitgezet.

Artikel 3 (Begripsomschrijvingen)

 

Agrarische activiteiten: activiteiten die door hun aard onlosmakelijk verbonden zijn aan het functioneren van een agrarisch bedrijf.

 

Agrarisch aanverwante activiteiten: activiteiten die door hun aard (niet onlosmakelijk) verbonden zijn aan de agrarische activiteit(en) van een agrarisch bedrijf.

 

Agrarisch bouwperceel: Onder agrarisch bouwperceel wordt verstaan het vlak waarop de (agrarische en woon-) bebouwing mag worden gerealiseerd én de strook waarop de erfsingel gesitueerd is. Het bouwperceel wordt onderscheiden van de productiegronden waarop de gewassen staan en/of het vee wordt geweid.

 

Erfsingel: Strook van opgaande inheemse beplanting (struiken én bomen) aan ten minste drie zijden rondom een (voormalig) agrarisch bouwperceel. Deze strook van erfbeplanting is ten minste 6 meter breed met daarnaast een ruimte van 4 meter tot de bebouwing om de boomspiegel tot wasdom te laten komen.

 

Landelijk gebied: het gebied buiten de op de kaart Stedelijk gebied uit het Omgevingsprogramma Flevoland aangewezen stedelijke gebieden (steden en dorpen).

 

Niet-agrarische activiteiten: activiteiten die door hun aard per definitie niet verbonden zijn aan het agrarisch bedrijf.

Artikel 4 (Inhoud)

Geen belemmering voor bestaande activiteiten en functies

  • 4.1.

    Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren. Indien nodig en mogelijk zal dit nader worden geregeld in een omgevingsvergunning.

Voorkomen van verstedelijking landelijk gebied

  • 4.2

    Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven.

  • Hiervoor geldt dat:

    • a.

      de schaal van een activiteit bepaald wordt door de aard, de omvang, de verkeersaantrekkende werking en het aantal werknemers. In de tabellen 1 en 2 in de bijlage bij deze beleidsregel is voor een aantal activiteiten een indicatie van de bedoelde activiteit gegeven;

    • b.

      niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten hebben indien mogelijk plaats in bestaande bebouwing;

    • c.

      voor niet-agrarische activiteiten in totaal maximaal 30 % van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd mag worden. De volgende uitzonderingen zijn hierop van toepassing:

      • 1.

        detailhandel is toegestaan tot een maximum van 200 m2 bruto vloeroppervlak per (voormalig) agrarisch bouwperceel voor de verkoop van eigen of in de streek gekweekte of vervaardigde producten (opslag niet meegerekend) en/of voor de verkoop van producten met een directe binding aan op grond van deze beleidsregel toegestane toeristisch-recreatieve voorzieningen;

      • 2.

        een café en/of restaurant is toegestaan tot een maximum van 500 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel;

      • 3.

        huisvesting van tijdelijke aard van meer dan 50 arbeidsmigranten op (voormalige) agrarische bouwpercelen in de gemeente Noordoostpolder

    • d.

      voor agrarisch aanverwante activiteiten geen maximum bebouwd oppervlakte gesteld wordt. De volgende uitzonderingen zijn hierop van toepassing:

      • 1.

        bouwwerken ten behoeve van de be- en/of verwerking van eigen of in de streek gekweekte of vervaardigde producten zijn toegestaan tot een maximum van 500 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel;

      • 2.

        bouwwerken ten behoeve van de be- en/of verwerking van mest en andere biomassa zijn toegestaan tot een maximum van 1000 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel;

      • 3.

        bebouwing in de vorm van teeltondersteunend glas is toegestaan tot een maximum van 2500 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel.

  • 4.3

    Niet toegestaan zijn niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten die qua aard, omvang, verkeersaantrekkende werking en aantal werknemers primair thuishoren op een bedrijventerrein of industrieterrein dan wel in of aansluitend aan de bebouwde kom. Dit geldt in ieder geval maar niet uitsluitend voor activiteiten die vallen in zone 4 van milieuzonering conform bijlage 3 van de beleidsregel.

  • 4.4

    Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning.

  • 4.5

    Vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel is mogelijk, mits:

    • a.

      de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden;

    • b.

      bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel wordt aangegeven waarom de gevraagde vergroting noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het agrarische bedrijf of niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteit. Daarbij wordt ook het toekomstperspectief van het desbetreffende bedrijf of activiteit in beschouwing genomen, waarbij mede de beste locatie wordt betrokken;

    • c.

      wordt voldaan aan de volgende regeling:

      • 1.

        voor uitbreidingen van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot in totaal 2,5 hectare kan een mogelijkheid voor een binnenplanse omgevingsplanacitivteit in het omgevingsplan worden opgenomen voor zover dat niet reeds in het vigerende omgevingsplan is opgenomen;

      • 2.

        Voor samenvoeging van twee naast elkaar gelegen (voormalige) agrarische bouwpercelen kan een binnenplanse omgevingsplanacitivteit in het omgevingsplan worden opgenomen;

      • 3.

        voor uitbreidingen waarbij het (voormalige) agrarische bouwperceel in totaal groter wordt dan 2,5 hectare is een herziening van het omgevingsplan of een projectbesluit noodzakelijk;

  • 4.6

    Het ruimtelijk splitsen van een (voormalig) agrarisch bouwperceel is niet toegestaan.

Landschappelijke inpassing

  • 4.7

    Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen en ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast. Hiervoor geldt dat:

    • a.

      bij niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten de erfsingel behouden moet blijven of hersteld moet worden;

    • b.

      de vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel landschappelijk wordt ingepast, door middel van het herstellen of opnieuw aanplanten van de erfsingel;

    • c.

      er naar gestreefd dient te worden, dat de vorm van het (voormalige) agrarische bouwperceel past in het aanwezige landschap.

Verkeerskundige inpassing

  • 4.8

    Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.

    Voorts geldt dat:

    • a.

      voorzien moet worden in voldoende manoeuvreerruimte op het eigen (voormalige) agrarische bouwperceel;

    • b.

      er bij voorkeur geen sprake is van meer dan één uitrit op een provinciale weg indien van toepassing;

    • c.

      parkeren geschiedt op het eigen (voormalige) agrarische bouwperceel;

    • d.

      de niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op het (voormalig) agrarisch bouwperceel zijn afgestemd op de aard en capaciteit van de weg en omliggende wegen waaraan het betreffende bouwperceel is gelegen.

  • 4.9

    Er wordt naar gestreefd, dat recreatieve en/of toeristische activiteiten en andere publieksaantrekkende activiteiten goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets.

Artikel 5 (Intrekking en overgangsrecht)

De beleidsregel ‘Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk gebied 2008’ wordt ingetrokken. Deze beleidsregels blijven van toepassing op gevallen die onder het overgangsrecht van de Omgevingswet vallen.

Artikel 6 (Inwerkingtreding)

Deze beleidsregel treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 7 (Citeerartikel)

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland“.

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland op 6 september 2022.

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

de secretaris

de voorzitter

Bijlagen

Tabel 1. agrarisch aanverwante activiteiten (motivatie keuze activiteiten zie eindnoot)

Omschrijving (met zo mogelijk de SBI-code)

Opmerkingen

Bosbouw machinerie en verwerking (020)

Het stallen van machinerie voor bosbouw en de houtverwerking (zagen en behandelen, impregneren e.d.). Activiteiten en opslag vinden bij voorkeur plaats in bestaande bebouwing. Als de activiteit alleen de machinerie betreft, is de activiteit op te vatten als een agrarisch hulpbedrijf en wordt dan als zodanig behandeld. Mogelijke hinder voor omgeving vanwege het geluid dat met de houtverwerking gepaard gaat en de zouten die worden gebruikt dient via de milieuregelgeving verder gereguleerd te worden. Vanwege het (zware) transport van het hout is een ligging nabij het aanvoergebied en/of een waterweg of gebiedsontsluitingsweg gewenst.

Agrarische hulpbedrijf

Loonbedrijven, toeleverings- en opslagbedrijven en veehandelbedrijven.

Be- en verwerking van (streek) eigen producten

Wassen, hakken, verpakken en bereiden van jam, sap, zuivel, wijn, brood e.d. van de agrarische producten geteeld in de nabije omgeving, niet zijnde een grote slachterij. Voor detailhandel: zie algemene voorwaarden. Daarnaast worden koelhuizen en mestbe- en verwerking apart behandeld. Ligging nabij afzetgebieden (woonkern en recreatie) is gunstig.

Op grond van landschappelijke overwegingen (beperken van het schoorsteengehalte van het landelijk gebied), het voorkomen van oneerlijke concurrentie met de kernen, het voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied en het beperken van de verkeersaantrekkende werking is de grens gelegd op 500 m2 om het onderscheid te maken tussen hetgeen nog behoort tot een agrarisch aanverwante activiteit en een meer bedrijfsmatige activiteit die eerder thuis hoort op een bedrijven- en/of industrieterrein.

Be- en verwerking van biomassa, waaronder mest

De regelgeving en technische mogelijkheden zijn mede bepalend voor de benodigde ruimte, maar in totaal zou voor de be- en verwerking van biomassa, waaronder mest, 1.000 m2 aan bebouwing toereikend moeten zijn. Hierbij is ervan uitgegaan dat de opslag van mest en biomassa en co-producten doorgaans in folie-bassins of sleufsilo’s plaatsvinden. De opslag van mest en co-vergistingsproducten is niet bij die 1.000 m2 gerekend. De 1.000 m2 aan bebouwing biedt de mogelijkheid aan een regulier agrarisch bedrijf om (afhankelijk van de omvang van het eigen bedrijf en de bijmenging van co-producten) ook mest of biomassa van naburige agrarische bedrijven te bewerken.

Op grond van landschappelijke overwegingen (beperken van het schoorsteengehalte van het landelijk gebied), het voorkomen van oneerlijke concurrentie met de kernen, het voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied en het beperken van de verkeersaantrekkende werking moeten grotere bouwwerken gerelateerd aan deze functie zich vestigen op bedrijven- of industrieterreinen. De grens is vooralsnog gelegd op 1.000 m2 om het onderscheid te maken tussen hetgeen nog behoort tot een regulier agrarisch bedrijf en hetgeen in feite een meer bedrijfsmatige activiteit betreft die eerder thuis hoort op een bedrijven- en/of industrie terrein.

Teeltondersteunend glas

Teeltondersteunend glas wordt gebruikt voor de ondersteuning van teelten in de open grond, zoals groenten-, bollen- en boomteelt. Om te voorkomen dat ondersteunend glas zich, buiten de in het Omgevingsplan Flevoland 2006 aangewezen glastuinbouwgebieden, tot een zelfstandige glastuinbouwtak gaat ontwikkelen, is normering nodig. Teeltondersteunend glas is alleen in bescheiden mate toegestaan op een agrarisch bouwperceel tot een maximum oppervlakte van 2.500 m2. Dit is een in bedrijfseconomisch opzicht realistisch oppervlak. Dit ter voorkoming van glastuinbouwkassen buiten de daarvoor aangewezen glastuinbouwgebieden. Uitgangspunt bij bepaling van het oppervlak is dat het hierbij gaat om bouwvergunningplichtige bouwwerken.

 

Tabel 2. Lijst Niet-agrarische activiteiten (motivatie keuze activiteiten zie eindnoot) I

Omschrijving (met zo mogelijk de SBI-code)

Opmerkingen

Detailhandel

Het bedrijfsmatig ter verkoop uitstallen en aanbieden aan eindgebruikers/consumenten van artikelen die niet ter plaatse worden geconsumeerd. Volgens het Omgevingsprogramma Flevoland is detailhandel in het landelijk gebied op beperkte schaal toegestaan. Het betreft zowel de verkoop van eigen geproduceerde producten en/of voor de verkoop van producten met een directe binding aan toeristisch-recreatieve voorzieningen, die op grond van de bepalingen in deze beleidsregel zijn toegestaan. Met het oog op het voorkomen van weidewinkels, concurrentievervalsing met detailhandel in de kernen en verkeersaantrekkende werking (bezoekers en goederentransporten), wordt detailhandel tot een maximum van 200 m2 bruto vloeroppervlak per (voormalig) agrarisch bouwperceel toegestaan.

Hoveniers

bedrijf

(0141)

Hoveniers hebben zich gespecialiseerd in het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van tuinen, het kweken en verkopen van planten en bezitten een bijbehorend machinepark. Op de agrarische productiegronden worden vaak de bomen en planten geteeld. Het beleid gaat ervan uit, dat de eventuele detailhandel plaatsvindt op het (voormalig) agrarisch bouwperceel, waarbij voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte op het bouwperceel behouden moet blijven. Een vestiging nabij het afzetgebied ligt in de rede een goede bereikbaarheid is gewenst. Bij de beoordeling dient ook aandacht besteed te worden aan de vraag of de activiteit niet een te landschappelijk verdichtende werking heeft.

Dierenpension

Asiel voor “kleine dieren”, maar in principe ook voor “grote dieren” zoals een paardenrusthuis. Het (voormalig) agrarisch productiegebied kan als weide en uitlaatgebied worden gebruikt. Stalling/huisvesting vindt in principe plaats binnen bestaande gebouwen. Gestreefd wordt naar een ligging nabij het verzorgingsgebied (“kleine dieren” nabij woonkern en “grote dieren” eerder in het landelijk gebied).

Dierenarts

Dierenarts voor huisdieren en/of voor de “grotere dieren”. Stalling/huisvesting in principe binnen bestaande gebouwen. “Beweiding” van de dieren kan op het (voormalige) agrarisch productiegebied plaats vinden. Een goede bereikbaarheid is wenselijk. Bij een dierenartsenpraktijk voor kleine dieren heeft een ligging nabij het verzorgingsgebied de voorkeur.

Hondendressuur (9133.1)

Het africhten van honden (hondendressuur) wordt vaak niet wenselijk geacht binnen een woongebied. Daarom wordt veelal uitgeweken naar een bedrijventerrein. Echter, situering in het landelijk gebied zou ook kunnen, mits stalling en huisvesting binnen bestaande gebouwen plaatsvindt. “Beweiding” van de dieren is mogelijk op het (voormalige) agrarisch productiegebied. Met dressuur gaat doorgaans nogal wat geluid gepaard, hetgeen verstoring kan veroorzaken. Hiermee moet bij de beoordeling rekening gehouden worden. De nabijheid van het verzorgingsgebied is gunstig voor deze activiteit.

Manege, paardenstalling

Bij op het publiek gerichte maneges (paardrijles, stalling privé paarden) gaat het naast het rijden in de bak doorgaans ook om het maken van rondritten. Met name bij de grootschalige rijhallen verdient de landschappelijke inpassing de nodige aandacht. Gezien de verkeers- en publieksaantrekkende werking ligt een locatie nabij het verzorgingsgebied in de rede.

Woonzorgboer-derijen,

kinderdagverblijf

Het bieden van zorg aan een specifieke doelgroep. Het meehelpen op de boerderij maakt onderdeel uit van de behandeling of opvang. Soms is specifieke inpassing nodig. De verkeersaantrekkende werking is mede afhankelijk van de soort zorg. De nabijheid van voorzieningen kan gewenst zijn. De nabijheid van het verzorgingsgebied ligt met name bij een kinderdagverblijf in de rede.

Hout-

conservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk (2010.2, 102)

Ambachtelijke hout-, kurk- en rietbewerking met weinig machines. Bij ambachtelijke hout-, kurk- en rietbewerking, wordt bijvoorbeeld gedacht aan een mandenvlechter of een maker van (rieten) stoelen e.d. Hiervoor zijn weinig machines benodigd. De activiteit kan aanvullend zijn ten opzichte van andere recreatieve activiteiten, omdat het een potentiële aantrekkingskracht heeft voor “kijkers”. Houtconservering en verduurzaming kan echter gepaard gaan met stoffen die niet in het grondwater mogen komen.

Aan huis gebonden beroep

Het beleid voor aan huis gebonden beroepen is hetzelfde als in woongebieden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld verzekerings- of makelaardijkantoren, computer- en informaticabureautjes, kapper, schoonheidssalon, grafische afwerking, reproductiebedrijven van opgenomen media etc. Deze activiteiten zijn toelaatbaar indien zij maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woonbebouwing in beslag nemen. Een gemeente kan eigen beleid hanteren voor aan huis gebonden beroepen. Dat eigen beleid dient bij de behandeling van de aanvraag meegenomen te worden. In sommige gevallen, bijvoorbeeld in geval van enige verkeersaantrekkende werking, is ligging nabij een woonkern wenselijk.

Educatief centrum (803,804)

Educatie die gerelateerd is aan de landbouw en/of natuur. Uitbreiding met feesten en partijen is ongewenst. Een locatie nabij het object van voorlichting ligt in de rede. Een goede bereikbaarheid is van belang. Verder kan het een aanvulling vormen in een meer recreatief gebied.

(kunst) atelier

galerie

Gedacht kan worden aan vervaardigen van glas, keramiek, beelden, munten, sieraden, etc. Gezien de publieksaantrekkende werking heeft een ligging nabij afzetgebieden de voorkeur.

Opslag en stalling van goederen: niet-agrarische producten, caravans, boten

De beleidsregel stelt ook voorwaarden aan de opslag en stalling van goederen, zoals: niet-agrarische producten, caravans, boten. Deze tijdelijke, vaak seizoensgebonden, opslag van roerende goederen, moet in bestaande gebouwen plaatsvinden. Daarbij dient een gemeente bedacht te zijn op de situatie, dat een schuur voor agrarisch gebruik wordt aangevraagd, terwijl de (bestaande) schuren voor opslag worden gebruikt en niet bedrijfseconomisch noodzakelijk zijn voor het agrarische bedrijf. Vanwege vervoer kan het wenselijk zijn de opslag nabij een doorgaande weg of – bij boten en caravans - nabij recreatiegebieden te leggen.

Houten en kunststof schepenbouw (351)

Ambachtelijke bouw van schepen. Het gaat hier om een niet-industriële bouw en een geringe productie (of het aantal boten dat er op enig moment staat, bijvoorbeeld maximaal 3 boten). De boten kunnen ook buiten een gebouw worden gebouwd. Ligging nabij een haven heeft de voorkeur.

Reparatie huishoudelijke artikelen (527)

Reparatie van huishoudelijke artikelen. Gedacht kan worden aan kleine elektrische apparaten. Ligging nabij het verzorgingsgebied heeft de voorkeur.

Bouwbedrijf en aannemersbedrijf met werkplaats (45)

Bouw- en aannemersactiviteiten horen in principe thuis op een bedrijven- en/of industrieterrein, mede vanwege het zware verkeer en eventuele geluidsoverlast. Daarom is dit in de beleidsregel gekoppeld aan een maximaal aantal werknemers van 10 fte.

Camping bij de boer

Het bieden van gelegenheid tot overnachten in kampeermiddelen, waaronder het “ecologisch” kamperen (kamperen gericht op wandelende en fietsende rustzoekers) met een maximum van 25 kampeerplaatsen. De gemeente kan nadere regels stellen, onder meer inzake de periode waarin de kampeermiddelen worden toegestaan. Er dient gestreefd te worden naar aansluiting bij het (landelijk) voet- en fietspadennet.

Bed & breakfast

Het bieden van logies voor kort verblijf (tot 1 à 2 weken) voor een beperkt aantal personen tegelijk (minimaal 2 en maximaal 5 kamers, circa 10 gasten tegelijkertijd). De activiteit kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Daarnaast zou kunnen worden aangesloten bij bestaande (winkel)voorzieningen. Een goede bereikbaarheid is wenselijk.

Groepsaccommodatie algemeen

Tijdelijke huisvesting (van groepen toeristen, maar ook van arbeidsmigranten) van maximaal 50 personen met een daarbij passende keuken, eetgelegenheid en aantal slaapplaatsen (in de vorm van slaapzalen). Gestreefd wordt naar een locatie nabij recreatieve en andere toeristische voorzieningen en recreatieve infrastructuur.

Groepsaccommodatie specifiek: huisvesting arbeidsmigranten in de gemeente Noordoostpolder

Aanvullend op de voorgaande categorie “Groepsaccommodaties algemeen", worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten in de gemeente Noordoostpolder twee categorieën onderscheiden:

  • A.

    Seizoenshuisvesting: tot 150 personen per (voormalig) agrarisch bouwperceel op maximaal 15 locaties verspreid liggend in het landelijk gebied,

  • B.

    Jaarrondhuisvesting: tot 300 personen op 3 verspreid liggende locaties binnen de begrenzing van de twee aangegeven glastuinbouwgebieden op de kaart ‘Landelijke gebied en glastuinbouw’ van het Omgevingsprogramma Flevoland.

Restaurant, café

Een restaurant of een café, maar ook bijvoorbeeld een theehuis van maximaal 500 m2. Het kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Voor de activiteit is de aanloop van belang. De grens is gelegd op 500 m2, om een onderscheid te maken tussen kleinschalige, gewenste activiteiten in het landelijk gebied en meer grootschalige, ongewenste activiteiten in het landelijk gebied, zoals een partycentrum (met meerdere zalen) of hotel. Deze hebben over het algemeen een grotere verkeersaantrekkende werking (bezoekers).

Kinderboerderij

Het houden van verschillende soorten dieren (inheems en uitheems) anders dan voor de productie. De gelegenheid voor bezichtiging staat voorop. Stalling/huisvesting vindt in principe binnen bestaande gebouwen plaats. “Beweiding” is in principe mogelijk binnen het (voormalige) agrarische bouwperceel. Gestreefd wordt naar een ligging nabij het verzorgingsgebied

Outdoor/ sportactiviteiten

centrum

Locatie van waaruit buitensportactiviteiten worden georganiseerd en tevens opslag van artikelen ten behoeve van buitensportactiviteiten. Ligging nabij gebieden waar buitensportactiviteiten kunnen plaatsvinden ligt in de rede.

 

Tabel 3: Milieuzonering nieuwe stijl VNG 2009

SBI-CODE

SBI-CODE 2008

OMSCHRIJVING

nummer

CATEGORIE

15

10, 11

-

VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN

151

101, 102

0

Slachterijen en overige vleesverwerking:

151

101, 102

1

- slachterijen en pluimveeslachterijen

3.2

151

101

3

- bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval

4.2

151

101

4

- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m²

3.2

151

101

5

- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m²

3.1

151

101

6

- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²

3.1

151

101, 102

7

- loonslachterijen

3.1

151

108

8

- vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m²

3.1

152

102

0

Visverwerkingsbedrijven:

152

102

2

- conserveren

4.1

152

102

3

- roken

4.2

152

102

4

- verwerken anderszins: p.o.> 1000 m²

4.2

152

102

5

- verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m²

3.2

152

102

6

- verwerken anderszins: p.o. <= 300 m²

3.1

1531

1031

0

Aardappelprodukten fabrieken:

1531

1031

1

- vervaardiging van aardappelproducten

4.2

1531

1031

2

- vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m²

3.1

1532, 1533

1032, 1039

0

Groente- en fruitconservenfabrieken:

1532, 1533

1032, 1039

1

- jam

3.2

1532, 1533

1032, 1039

2

- groente algemeen

3.2

1532, 1533

1032, 1039

3

- met koolsoorten

3.2

1532, 1533

1032, 1039

4

- met drogerijen

4.2

1532, 1533

1032, 1039

5

- met uienconservering (zoutinleggerij)

4.2

1541

104101

0

Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:

1541

104101

1

- p.c. < 250.000 t/j

4.1

1541

104101

2

- p.c. >= 250.000 t/j

4.2

1542

104102

0

Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:

1542

104102

1

- p.c. < 250.000 t/j

4.1

1542

104102

2

- p.c. >= 250.000 t/j

4.2

1543

1042

0

Margarinefabrieken:

1543

1042

1

- p.c. < 250.000 t/j

4.1

1543

1042

2

- p.c. >= 250.000 t/j

4.2

1551

1052

0

Zuivelprodukten fabrieken:

1551

1051

3

- melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j

3.2

1551

1051

4

- melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j

4.2

1551

1051

5

- overige zuivelprodukten fabrieken

4.2

1552

1052

1

Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m²

3.2

1552

1052

2

- consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m²

2

1561

1061

0

Meelfabrieken:

1561

1061

1

- p.c. >= 500 t/u

4.2

1561

1061

2

- p.c. < 500 t/u

4.1

1561

1061

Grutterswarenfabrieken

4.1

1562

1062

0

Zetmeelfabrieken:

1562

1062

1

- p.c. < 10 t/u

4.1

1562

1062

2

- p.c. >= 10 t/u

4.2

1571

1091

0

Veevoerfabrieken:

1571

1091

3

- drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water

4.2

1571

1091

5

- mengvoeder, p.c. < 100 t/u

4.1

1571

1091

6

- mengvoeder, p.c. >= 100 t/u

4.2

1572

1092

Vervaardiging van voer voor huisdieren

4.1

1581

1071

0

Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:

1581

1071

1

- v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens

2

1581

1071

2

- v.c. >= 7500 kg meel/week

3.2

1582

1072

Banket, biscuit- en koekfabrieken

3.2

1583

1081

0

Suikerfabrieken:

1584

10821

0

Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:

1584

10821

2

- cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m²

3.2

1584

10821

4

- Suikerwerkfabrieken met suiker branden

4.2

1584

10821

5

- Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²

3.2

1585

1073

Deegwarenfabrieken

3.1

1586

1083

0

Koffiebranderijen en theepakkerijen:

1586

1083

2

- theepakkerijen

3.2

1587

108401

Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden

4.1

1589

1089

Vervaardiging van overige voedingsmiddelen

4.1

1589.1

1089

Bakkerijgrondstoffenfabrieken

4.1

1589.2

1089

0

Soep- en soeparomafabrieken:

1589.2

1089

1

- zonder poederdrogen

3.2

1589.2

1089

2

- met poederdrogen

4.2

1589.2

1089

Bakmeel- en puddingpoederfabrieken

4.1

1591

110101

Destilleerderijen en likeurstokerijen

4.2

1592

110102

0

Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:

1592

110102

1

- p.c. < 5.000 t/j

4.1

1592

110102

2

- p.c. >= 5.000 t/j

4.2

1596

1105

Bierbrouwerijen

4.2

1597

1106

Mouterijen

4.2

1598

1107

Mineraalwater- en frisdrankfabrieken

3.2

16

12

-

16

12

-

VERWERKING VAN TABAK

160

120

Tabakverwerkende industrie

4.1

17

13

-

17

13

-

VERVAARDIGING VAN TEXTIEL

171

131

Bewerken en spinnen van textielvezels

3.2

172

132

0

Weven van textiel:

172

132

1

- aantal weefgetouwen < 50

3.2

172

132

2

- aantal weefgetouwen >= 50

4.2

173

133

Textielveredelingsbedrijven

3.1

174, 175

139

Vervaardiging van textielwaren

3.1

1751

1393

Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken

4.1

176, 177

139, 143

Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen

3.1

18

14

-

18

14

-

VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT

181

141

Vervaardiging kleding van leer

3.1

183

142, 151

Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont

3.1

19

15

-

19

15

-

VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)

191

151, 152

Lederfabrieken

4.2

192

151

Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel)

3.1

193

152

Schoenenfabrieken

3.1

20

16

-

20

16

-

HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.

2010.1

16101

Houtzagerijen

3.2

2010.2

16102

0

Houtconserveringsbedrijven:

2010.2

16102

1

- met creosootolie

4.1

2010.2

16102

2

- met zoutoplossingen

3.1

202

1621

Fineer- en plaatmaterialenfabrieken

3.2

203, 204, 205

162

0

Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout

3.2

203, 204, 205

162

1

Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2

3.1

21

17

-

21

17

-

VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN

2111

1711

Vervaardiging van pulp

4.1

2112

1712

0

Papier- en kartonfabrieken:

2112

1712

1

- p.c. < 3 t/u

3.1

2112

1712

2

- p.c. 3 - 15 t/u

4.1

2112

1712

3

- p.c. >= 15 t/u

4.2

212

172

Papier- en kartonwarenfabrieken

3.2

2121.2

17212

0

Golfkartonfabrieken:

2121.2

17212

1

- p.c. < 3 t/u

3.2

2121.2

17212

2

- p.c. >= 3 t/u

4.1

22

58

-

22

58

-

UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA

2221

1811

Drukkerijen van dagbladen

3.2

2222

1812

Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)

3.2

23

19

-

23

19

-

AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN

2320.1

19201

Aardolieraffinaderijen

6

2320.2

19202

A

Smeeroliën- en vettenfabrieken

3.2

2320.2

19202

B

Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie

4.2

2320.2

19202

C

Aardolieproduktenfabrieken n.e.g.

4.2

233

201, 212, 244

Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven

6

24

20

-

24

20

-

VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN

2411

2011

0

Vervaardiging van industriële gassen:

2412

2012

Kleur- en verfstoffenfabrieken

4.1

2413

2012

0

Anorg. chemische grondstoffenfabrieken:

2413

2012

1

- niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn"

4.2

2414.1

20141

A0

Organ. chemische grondstoffenfabrieken:

2414.1

20141

A1

- niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn"

4.2

2414.1

20141

B0

Methanolfabrieken:

2414.1

20141

B1

- p.c. < 100.000 t/j

4.1

2414.1

20141

B2

- p.c. >= 100.000 t/j

4.2

2414.2

20149

0

Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):

2414.2

20149

1

- p.c. < 50.000 t/j

4.2

242

202

0

Landbouwchemicaliënfabrieken:

243

203

Verf, lak en vernisfabrieken

4.2

2441

2120

0

Farmaceutische grondstoffenfabrieken:

2441

2110

1

- p.c. < 1.000 t/j

4.2

2442

2120

0

Farmaceutische produktenfabrieken:

2442

2120

1

- formulering en afvullen geneesmiddelen

3.1

2451

2041

Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken

4.2

2452

2042

Parfumerie- en cosmeticafabrieken

4.2

2462

2052

0

Lijm- en plakmiddelenfabrieken:

2462

2052

1

- zonder dierlijke grondstoffen

3.2

2464

205902

Fotochemische produktenfabrieken

3.2

2466

205903

A

Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken

3.1

2466

205903

B

Overige chemische produktenfabrieken n.e.g.

4.1

247

2060

Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken

4.2

25

22

-

25

22

-

VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF

2511

221101

Rubberbandenfabrieken

4.2

2512

221102

0

Loopvlakvernieuwingsbedrijven:

2512

221102

1

- vloeropp. < 100 m2

3.1

2512

221102

2

- vloeropp. >= 100 m2

4.1

2513

2219

Rubber-artikelenfabrieken

3.2

252

222

0

Kunststofverwerkende bedrijven:

252

222

1

- zonder fenolharsen

4.1

252

222

2

- met fenolharsen

4.2

252

222

3

- productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen

3.1

26

23

-

26

23

-

VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN

261

231

0

Glasfabrieken:

261

231

1

- glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j

3.2

261

231

2

- glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j

4.2

261

231

3

- glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j

4.2

2615

231

Glasbewerkingsbedrijven

3.1

262, 263

232, 234

0

Aardewerkfabrieken:

262, 263

232, 234

2

- vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW

3.2

264

233

A

Baksteen en baksteenelementenfabrieken

4.1

264

233

B

Dakpannenfabrieken

4.1

2651

2351

0

Cementfabrieken:

2652

235201

0

Kalkfabrieken:

2652

235201

1

- p.c. < 100.000 t/j

4.1

2653

235202

0

Gipsfabrieken:

2653

235202

1

- p.c. < 100.000 t/j

4.1

2661.1

23611

0

Betonwarenfabrieken:

2661.1

23611

1

- zonder persen, triltafels en bekistingtrille

4.1

2661.1

23611

2

- met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d

4.2

2661.2

23612

0

Kalkzandsteenfabrieken:

2661.2

23612

1

- p.c. < 100.000 t/j

3.2

2661.2

23612

2

- p.c. >= 100.000 t/j

4.2

2662

2362

Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken

3.2

2663, 2664

2363, 2364

0

Betonmortelcentrales:

2663, 2664

2363, 2364

1

- p.c. < 100 t/u

3.2

2663, 2664

2363, 2364

2

- p.c. >= 100 t/u

4.2

2665, 2666

2365, 2369

0

Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips:

2665, 2666

2365, 2369

1

- p.c. < 100 t/d

3.2

2665, 2666

2365, 2369

2

- p.c. >= 100 t/d

4.2

267

237

0

Natuursteenbewerkingsbedrijven:

267

237

1

- zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²

3.2

267

237

2

- zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m²

3.1

267

237

3

- met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j

4.2

2681

2391

Slijp- en polijstmiddelen fabrieken

3.1

2682

2399

A0

Bitumineuze materialenfabrieken:

2682

2399

A1

- p.c. < 100 t/u

4.2

2682

2399

B0

Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):

2682

2399

B1

- steenwol, p.c. >= 5.000 t/j

4.2

2682

2399

B2

- overige isolatiematerialen

4.1

2682

2399

C

Minerale produktenfabrieken n.e.g.

3.2

2682

2399

D0

Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur

4.1

2682

2399

D1

- asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur

4.2

27

24

-

27

24

-

VERVAARDIGING VAN METALEN

271

241

0

Ruwijzer- en staalfabrieken:

271

241

2

- p.c. >= 1.000 t/j

6

272

241

0

IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:

273

243

0

Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:

273

243

1

- p.o. < 2.000 m2

4.2

274

244

A0

Non-ferro-metaalfabrieken:

274

244

A1

- p.c. < 1.000 t/j

4.2

274

244

B0

Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.:

2751, 2752

2451, 2452

0

IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:

2751, 2752

2451, 2452

1

- p.c. < 4.000 t/j

4.2

2753, 2754

2453, 2454

0

Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:

2753, 2754

2453, 2454

1

- p.c. < 4.000 t/j

4.2

28

25

-

28

25, 31

-

VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)

281

251, 331

0

Constructiewerkplaatsen:

281

251, 331

1

- gesloten gebouw

3.2

281

251, 331

1a

- gesloten gebouw, p.o. < 200 m2

3.1

281

251, 331

2

- in open lucht, p.o. < 2.000 m2

4.1

281

251, 331

3

- in open lucht, p.o. >= 2.000 m2

4.2

2821

2529, 3311

0

Tank- en reservoirbouwbedrijven:

2821

2529, 3311

1

- p.o. < 2.000 m2

4.2

2822, 2830

2521, 2530, 3311

Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels

4.1

284

255, 331

A

Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven

4.1

284

255, 331

B

Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.

3.2

284

255, 331

B1

Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2

3.1

2851

2561, 3311

0

Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:

2851

2561, 3311

1

- algemeen

3.2

2851

2561, 3311

10

- stralen

4.1

2851

2561, 3311

11

- metaalharden

3.2

2851

2561, 3311

12

- lakspuiten en moffelen

3.2

2851

2561, 3311

2

- scoperen (opspuiten van zink)

3.2

2851

2561, 3311

3

- thermisch verzinken

3.2

2851

2561, 3311

4

- thermisch vertinnen

3.2

2851

2561, 3311

5

- mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)

3.2

2851

2561,3311

6

- anodiseren, eloxeren

3.2

2851

2561, 3311

7

- chemische oppervlaktebehandeling

3.2

2851

2561, 3311

8

- emailleren

3.2

2851

2561, 3311

9

- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed)

3.2

2852

2562, 3311

1

Overige metaalbewerkende industrie

3.2

2852

2562, 3311

2

Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2

3.1

287

259, 331

A0

Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:

287

259, 331

A1

- p.o. < 2.000 m2

4.1

287

259, 331

B

Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.

3.2

287

259, 331

B

Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2

3.1

29

27, 28, 33

29

27, 28, 33

-

VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN

29

27, 28, 33

0

Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie:

29

27, 28, 33

1

- p.o. < 2.000 m2

3.2

29

27, 28, 33

2

- p.o. >= 2.000 m2

4.1

29

28, 33

3

- met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW

4.2

30

26, 28, 33

-

VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS

30

26, 28, 33

-

30

26, 28, 33

A

Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie

2

31

26, 27, 33

-

31

26, 27, 33

-

VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.

311

271, 331

Elektromotoren- en generatorenfabrieken incl. reparatie

4.1

312

271, 273

Schakel- en installatiemateriaalfabrieken

4.1

313

273

Elektrische draad- en kabelfabrieken

4.1

314

272

Accumulatoren- en batterijenfabrieken

3.2

315

274

Lampenfabrieken

4.2

3162

2790

Koolelektrodenfabrieken

6

32

26,33

-

32

26, 33

-

VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH.

321 t/m 323

261, 263, 264, 331

Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d.

3.1

3210

2612

Fabrieken voor gedrukte bedrading

3.1

33

26, 32, 33

-

33

26, 32, 33

-

VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN

33

26, 32, 33

A

Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie

2

34

29

-

34

29

VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS

341

291

0

Autofabrieken en assemblagebedrijven

341

291

1

- p.o. < 10.000 m2

4.1

341

291

2

- p.o. >= 10.000 m2

4.2

3420.1

29201

Carrosseriefabrieken

4.1

3420.2

29202

Aanhangwagen- en opleggerfabrieken

4.1

343

293

Auto-onderdelenfabrieken

3.2

35

30

-

35

30

-

VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)

351

301, 3315

0

Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:

351

301, 3315

1

- houten schepen

3.1

351

301, 3315

2

- kunststof schepen

3.2

351

301, 3315

3

- metalen schepen < 25 m

4.1

352

302, 317

0

Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:

352

302, 317

1

- algemeen

3.2

352

302, 317

2

- met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW

4.2

353

303,3316

0

Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:

353

303, 3316

1

- zonder proefdraaien motoren

4.1

354

309

Rijwiel- en motorrijwielfabrieken

3.2

355

3099

Transportmiddelenindustrie n.e.g.

3.2

36

31

-

36

31

-

VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.

361

310

1

Meubelfabrieken

3.2

361

9524

2

Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2

1

362

321

Fabricage van munten, sieraden e.d.

2

363

322

Muziekinstrumentenfabrieken

2

364

323

Sportartikelenfabrieken

3.1

365

324

Speelgoedartikelenfabrieken

3.1

3663.1

32991

Sociale werkvoorziening

2

3663.2

32999

Vervaardiging van overige goederen n.e.g.

3.1

37

38

-

37

38

-

VOORBEREIDING TOT RECYCLING

372

383202

A0

Puinbrekerijen en -malerijen:

372

383202

A1

- v.c. < 100.000 t/j

4.2

372

383202

B

Rubberregeneratiebedrijven

4.2

372

383202

C

Afvalscheidingsinstallaties

4.2

40

35

-

40

35

-

PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER

40

35

A0

Elektriciteitsproduktiebedrijven (electrisch vermogen >= 50 MWe)

40

35

A4

- kerncentrales met koeltorens

6

40

35

B0

bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe:

40

35

B1

- covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie

3.2

40

35

B2

- vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa

3.2

40

35

C0

Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:

40

35

C1

- < 10 MVA

2

40

35

C2

- 10 - 100 MVA

3.1

40

35

C3

- 100 - 200 MVA

3.2

40

35

C4

- 200 - 1000 MVA

4.2

40

35

D0

Gasdistributiebedrijven:

40

35

D1

- gascompressorstations vermogen < 100 MW

4.2

40

35

D5

- gasontvang- en -verdeelstations, cat. D

3.1

40

35

E0

Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:

40

35

E1

- stadsverwarming

3.2

41

36

-

41

36

-

WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER

41

36

A0

Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:

41

36

A2

- bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling

3.1

41

36

B0

Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:

41

36

B1

- < 1 MW

2

41

36

B2

- 1 - 15 MW

3.2

41

36

B3

- >= 15 MW

4.2

45

41, 42, 43

-

45

41, 42, 43

-

BOUWNIJVERHEID

45

41, 42, 43

0

Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m²

3.2

45

41, 42, 43

1

- bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m²

3.1

45

41, 42, 43

2

Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m²

3.1

45

41, 42, 43

3

- aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²

2

50

45, 47

-

50

45, 47

-

HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS

501

451

Groothandel in vrachtauto's (incl. import)

3.2

5020.4

45204

A

Autoplaatwerkerijen

3.2

5020.4

45204

C

Autospuitinrichtingen

3.1

51

46

-

51

46

-

GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING

5121

4621

0

Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders

3.1

5121

4621

1

Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer

4.2

5122

4622

Grth in bloemen en planten

2

5123

4623

Grth in levende dieren

3.2

5124

4624

Grth in huiden, vellen en leder

3.1

5125, 5131

46217, 4631

Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen

3.1

5132, 5133

4632, 4633

Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën

3.1

5134

4634

Grth in dranken

2

5135

4635

Grth in tabaksprodukten

2

5136

4636

Grth in suiker, chocolade en suikerwerk

2

5137

4637

Grth in koffie, thee, cacao en specerijen

2

5138, 5139

4638, 4639

Grth in overige voedings- en genotmiddelen

2

514

464, 46733

Grth in overige consumentenartikelen

2

5148.7

46499

0

Grth in vuurwerk en munitie:

5148.7

46499

1

- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton

2

5148.7

46499

2

- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton

3.1

5148.7

46499

5

- munitie

2

5151.1

46711

0

Grth in vaste brandstoffen:

5151.1

46711

1

- klein, lokaal verzorgingsgebied

3.1

5151.2

46712

0

Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen:

5151.2

46712

1

- vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3

4.1

5151.2

46712

3

- tot vloeistof verdichte gassen

4.2

5151.3

46713

Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen)

3.2

5152.1

46721

0

Grth in metaalertsen:

5152.1

46721

1

- opslag opp. < 2.000 m2

4.2

5152.2 /.3

46722, 46723

Grth in metalen en -halffabrikaten

3.2

5153

4673

0

Grth in hout en bouwmaterialen:

5153

4673

1

- algemeen: b.o. > 2000 m²

3.1

5153

4673

2

- algemeen: b.o. <= 2000 m²

2

5153.4

46735

4

zand en grind:

5153.4

46735

5

- algemeen: b.o. > 200 m²

3.2

5153.4

46735

6

- algemeen: b.o. <= 200 m²

2

5154

4674

0

Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:

5154

4674

1

- algemeen: b.o. > 2.000 m²

3.1

5154

4674

2

- algemeen: b.o. < = 2.000 m²

2

5155.1

46751

Grth in chemische produkten

3.2

5155.2

46752

Grth in kunstmeststoffen

2

5156

4676

Grth in overige intermediaire goederen

2

5157

4677

0

Autosloperijen: b.o. > 1000 m²

3.2

5157

4677

1

- autosloperijen: b.o. <= 1000 m²

3.1

5157.2/3

4677

0

Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m²

3.2

5157.2/3

4677

1

- overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m²

3.1

518

466

0

Grth in machines en apparaten:

518

466

1

- machines voor de bouwnijverheid

3.2

518

466

2

- overige

3.1

519

466, 469

Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.

2

60

47

-

60

49

-

VERVOER OVER LAND

6021.1

493

Bus-, tram- en metrostations en -remises

3.2

6023

493

Touringcarbedrijven

3.2

6024

494

0

Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m²

3.2

6024

494

1

- Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m²

3.1

603

495

Pomp- en compressorstations van pijpleidingen

2

63

52

-

63

52

-

DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER

6311.1

52241

0

Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen:

6311.1

52241

2

- stukgoederen

4.2

6311.1

52241

7

- tankercleaning

4.2

6311.2

52242

0

Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:

6311.2

52241

1

- containers

4.2

6311.2

52242

10

- tankercleaning

4.2

6311.2

52242

2

- stukgoederen

3.2

6311.2

52242

3

- ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 2.000 m²

4.2

6311.2

52242

5

- granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u

4.2

6311.2

52242

7

- steenkool, opslagopp. < 2.000 m2

4.2

6312

52102, 52109

A

Distributiecentra, koelhuizen

3.1

6312

52109

B

Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)

2

6321

5221

2

Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)

3.2

64

53

-

64

53

-

POST EN TELECOMMUNICATIE

641

531, 532

Post- en koeriersdiensten

2

642

61

A

Telecommunicatiebedrijven

1

71

77

-

71

77

-

VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN

712

7712, 7739

Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's)

3.1

713

773

Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen

3.1

714

772

Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g.

2

72

62

72

62

-

COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE

72

58, 63

B

Datacentra

2

74

63, 69tm71, 73,74,77,78, 80tm82

-

74

63, 69tm71, 73,74,77,78, 80tm82

-

OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING

747

812

Reinigingsbedrijven voor gebouwen

3.1

7481.3

74203

Foto- en filmontwikkelcentrales

2

7484.3

82991

Veilingen voor landbouw- en visserijprodukten

4.1

90

37, 38, 39

-

90

37, 38, 39

-

MILIEUDIENSTVERLENING

9001

3700

A0

RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:

9001

3700

A1

- < 100.000 i.e.

4.1

9001

3700

A2

- 100.000 - 300.000 i.e.

4.2

9001

3700

B

rioolgemalen

2

9002.1

381

A

Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d.

3.1

9002.1

381

B

Gemeentewerven (afval-inzameldepots)

3.1

9002.1

381

C

Vuiloverslagstations

4.2

9002.2

382

A0

Afvalverwerkingsbedrijven:

9002.2

382

A2

- kabelbranderijen

3.2

9002.2

382

A3

- verwerking radio-actief afval

6

9002.2

382

A4

- pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)

3.1

9002.2

382

A5

- oplosmiddelterugwinning

3.2

9002.2

382

A6

- afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW

4.2

9002.2

382

A7

- verwerking fotochemisch en galvano-afval

2

9002.2

382

B

Vuilstortplaatsen

4.2

9002.2

382

C0

Composteerbedrijven:

9002.2

382

C3

- belucht v.c. < 20.000 ton/jr

3.2

9002.2

382

C4

- belucht v.c. > 20.000 ton/jr

4.1

9002.2

382

C5

- GFT in gesloten gebouw

4.1

93

96

-

93

96

-

OVERIGE DIENSTVERLENING

9301.1

96011

A

Wasserijen en strijkinrichtingen

3.1

9301.1

96011

B

Tapijtreinigingsbedrijven

3.1

9301.2

96012

Chemische wasserijen en ververijen

2

9301.3

96013

A

Wasverzendinrichtingen

2

 

Toelichting

  • 1.

    Aanleiding voor de beleidsregel

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben in 2008 de Beleidsregel ‘Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk gebied 2008’ vastgesteld. Deze beleidsregels worden gehanteerd bij ruimtelijke planontwikkelingen in het landelijk gebied. De beleidsregel uit 2008 is opgesteld met als grondslag de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). De betreffende bepalingen van de Wro vervallen na inwerkingtreding van de Omgevingswet. De nu voorgelegde beleidsregel Ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland vervangt de uit 2008 stammende beleidsregel.

 

Inhoudelijk zijn er opzichte van de voorganger van deze beleidsregel een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Met de wijzigingen in de beleidsregel is aansluiting gezocht bij de terminologie uit de Omgevingsvisie en provinciale programma’s en zijn de relevante passages ten aanzien van de bevoegdheden aangepast conform de bevoegdheden uit de Omgevingswet en de daarbij behorende wetsartikelen. Daarom is ervan afgezien opnieuw de volledige procedure met terinzagelegging en zienswijzen te doorlopen.

 

 

  • 2.

    Artikelsgewijze toelichting

Toelichting inleiding (artikel 1)

Voor een vitaal en duurzaam landelijk gebied wil de provincie meer ruimte bieden aan nieuwe kleinschalige niet-agrarische en agrarisch aanverwante functies en aan de vergroting van agrarische bouwpercelen ten behoeve van de schaalvergroting in de landbouw. Verdere ontwikkeling van kleinschalige economische dragers in het landelijk gebied is van belang voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. Voor agrariërs biedt het een (aanvullende) inkomstenbron en voor (startende) ondernemers een zowel in financieel als in landschappelijk opzicht aantrekkelijke vestigingslocatie. Ook de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor ‘bezoekers’ wordt vergroot door de toename van kleinschalige (niet-agrarische) economische dragers: er is meer afwisseling, de belevingswaarde van het landelijk gebied neemt toe.

 

Deze ontwikkelingen vragen echter wel om een zorgvuldige regie, zodat de reeds aanwezige functies worden beschermd, het onderscheid tussen het landelijk en het stedelijk gebied niet vervaagt, de kleinschalige ontwikkelingen en de vergroting van de bouwpercelen landschappelijk goed worden ingepast, de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft en de bestaande detailhandels- en voorzieningenstructuur niet wordt aangetast.

 

Ten opzichte van de ingetrokken beleidsregel voor het landelijk gebied wordt er meer ruimte geboden aan niet agrarische activiteiten door ook voor deze activiteiten vergroting van het bouwperceel mogelijk te maken.

 

In deze beleidsregel wordt aangegeven welke grenzen de provincie hanteert voor de toelaatbaarheid van verschillende niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten en voor de vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel. In tabel 1 en 2 in de bijlage bij deze beleidsregel geeft de provincie hiervoor een nadere indicatie. Boven deze grenzen vindt de provincie dat de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied niet meer zondermeer gewaarborgd is. GS zullen dan alleen in specifieke gevallen gefundeerd afwijken van deze regel of kunnen besluiten tot medewerking aan een integrale ontwikkeling op experimentele basis als wordt voldaan aan de in het Omgevingsprogramma Flevoland genoemde voorwaarden. Deze beleidsregel geeft randvoorwaarden ten aanzien van de mogelijkheden voor (her)gebruik van bestaande vrijkomende agrarische bebouwing op (voormalige) agrarische bouwpercelen. Hiermee draagt deze beleidsregel tevens bij aan de invulling van het locatiebeleid en het beleid.

 

Grootschalige activiteiten en ontwikkelingen, op of buiten de (voormalige) agrarische bouwpercelen, vallen buiten het kader van deze beleidsregel. Voor grootschalige agrarische activiteiten (zoals de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw: glastuinbouw, bollenteelt, intensieve veehouderij, agribusiness) én niet-agrarische activiteiten (attractieparken) in het landelijk gebied zijn in het Omgevingsprogramma Flevoland de vestigingsmogelijkheden voldoende bepaald.

 

Voor activiteiten in het stedelijk gebied is een aparte beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied opgesteld.

 

De beleidsregel is als volgt opgebouwd:

  • Inleiding (art. 1)

  • Doel van de beleidsregel (art. 2)

  • Begripsomschrijvingen (art. 3)

  • Inhoud (art. 4), bestaande uit

    • Geen belemmering voor bestaande functies (artikel 4.1)

    • Voorkomen van verstedelijking landelijk gebied (artikelen 4.2 tot en met 4.7)

    • Landschappelijke inpassing (artikel 4.8)

    • Verkeerskundige inpassing (artikel 4.9 en 4.10)

  • Ingangsdatum (art. 5)

  • Citeerartikel (art. 6)

  • Toelichting

Toelichting doel (artikel 2)

Met deze beleidsregel verschaffen Gedeputeerde Staten inzicht in het beleid ten aanzien van activiteiten op agrarische bouwpercelen in het landelijk gebied. Voor de activiteiten, die onder het bereik van deze beleidsregel vallen, is veelal een specifiek omgevingsbesluit (uitwerking, wijziging, herziening of vrijstelling/ontheffing van het vigerende omgevingsplan) nodig. Doel van deze beleidsregel is helderheid te geven over de kaders die de provincie hanteert, zodat op voorhand duidelijk is bij welke activiteiten verwacht mag worden dat de provincie ingrijpt. De in deze beleidsregel opgenomen criteria geven aan wanneer sprake is van provinciale belangen, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening ingrijpen in omgevingsplannen, (buitenplanse) omgevingsplanactiviteiten en projectbesluiten door Gedeputeerde Staten noodzakelijk maken.

 

Dit procesmatige doel is omschreven in de aanhef en in art. 2 van de beleidsregel. Hieruit volgt ook, dat het voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de activiteiten vereist is, dat aan alle voorwaarden is voldaan: de bestaande activiteiten en functies mogen niet gehinderd worden, het landelijk gebied mag niet verstedelijkt raken en de ontwikkelingen moeten landschappelijk en verkeerskundig inpasbaar zijn.

 

Met uitzondering van (te ontwikkelen) NNN-gebieden en landgoederen is deze beleidsregel voor het gehele landelijke gebied van Flevoland van toepassing.

 

Toelichting begripsomschrijvingen (artikel 3)

Voorzover in deze beleidsregel geen aparte begripsomschrijvingen zijn opgenomen, geldt voor de betekenis van de gebruikte termen de gangbare betekenis uit het spraakgebruik.

 

Toelichting Inhoud (artikel 4)

Algemeen

Gemeenten kunnen en mogen stringenter zijn dan hetgeen in de beleidsregel is aangegeven. Voorstellen en suggesties van gemeenten die juist verder gaan of activiteiten waarvan niet duidelijk is onder welke categorie van activiteiten ze vallen, zullen apart op hun merites beoordeeld moeten worden. Bij de beoordeling van deze voorstellen wordt aangesloten bij de voor de formulering van deze beleidsregel gehanteerde gedachtegang.

 

Vanzelfsprekend zullen plannen omtrent de nieuwvestiging of uitbreiding van niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten, zoals genoemd in deze beleidsregel, ook worden getoetst aan de algemene wet- en regelgeving in de fysieke leefomgeving, met name de Omgevingswet.

 

Artikel 4.1

Nieuwvestiging van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten kan de ontwikkeling van reeds gevestigde agrarische activiteiten in bepaalde situaties belemmeren of hinder veroorzaken voor andere reeds gevestigde activiteiten, zoals wonen en recreatie. De provincie staat op het standpunt dat de reeds aanwezige activiteiten en functies in principe prioriteit hebben. Dit wordt gewaarborgd door artikel 4.1. Hier is ook aangegeven, dat het noodzakelijk kan zijn dit via een omgevingsvergunning verder te garanderen.

 

Artikel 4.2

Nieuwe niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten kunnen door hun aard, uiterlijk en omvang het karakter van het landelijk gebied aantasten. Omdat het landelijk gebied juist een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor bepaalde niet-agrarische activiteiten, met name de recreatieve voorzieningen, is het van belang dat het karakter van het landelijk gebied niet aangetast wordt. Om dit te waarborgen, worden door middel van artikel 4.2 van deze beleidsregel alleen niet-agrarische of agrarisch aanverwante activiteiten toegestaan, die kleinschalig zijn én blijven of door hun aard onlosmakelijk met het landelijk gebied verbonden zijn. De kleinschaligheid hangt af van de aard, de omvang, verkeersaantrekkende werking en het aantal werknemers per activiteit.

Het gaat hier niet alleen om activiteiten die op het moment van aanvraag kleinschalig zijn. In sommige gevallen is van tevoren al redelijkerwijs in te schatten dat een (startende) kleinschalige activiteit op kortere termijn zal uitgroeien tot een grootschalige activiteit. In dat geval is een dergelijke activiteit in het landelijk gebied niet gewenst. In de tabellen 1 en 2 in de bijlage bij deze beleidsregel is voor een aantal activiteiten een indicatie gegeven van de bedoelde kleinschaligheid. Tevens is daar, indien nodig, een toelichting gegeven op de in dit artikel gehanteerde maxima.

 

De omvang van een activiteit wordt bepaald door het benodigd bebouwd oppervlak. Indien mogelijk worden niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten in bestaande bebouwing ondergebracht, om ‘verstening’ van het landelijk gebied te beperken. De aanvrager zal moeten aantonen dat de vestiging van agrarisch aanverwante of niet-agrarische activiteiten niet in de bestaande bebouwing kan plaatsvinden.

 

Ook moet rekening worden gehouden met de verkeersaantrekkende werking van een activiteit, bijvoorbeeld de afstand van een voorziening tot het verzorgingsgebied of de afstand waarover goederentransporten plaatsvinden.

Wat onder een beperkt aantal werknemers wordt verstaan, is moeilijk in algemeen geldende getallen aan te geven. Ter indicatie wordt hier 5 werknemers aangehouden. Dit met het oog op het beperken van woon-werkverkeer in het landelijk gebied en het tegengaan van oneigenlijke concurrentie met werklocaties in de kernen.

 

Tevens waarborgt dit artikel de kleinschaligheid in bebouwing, door een generiek maximum bebouwingspercentage aan te geven voor niet-agrarische activiteiten. De maxima voor niet-agrarische activiteiten kunnen in principe bij elkaar opgeteld worden tot een maximum van 30% van het (voormalig) agrarisch bouwperceel. Dus het maximum aantal vierkante meters dat mogelijk is voor nieuwvestiging of uitbreiding van niet-agrarische activiteiten is afhankelijk van de grootte van het erf én van het reeds voor niet-agrarische activiteiten bebouwde oppervlak.

Voor huisvesting van arbeidsmigranten geldt aanvullend hierop dat de tijdelijkheid van de huisvesting en de werknemers objectief moet worden begrensd. De tijdelijkheid van de huisvesting kan worden begrensd door in het bestemmingsplan, het wijzigingsplan of het projectbesluit een maximale periode voor te schrijven dat werknemers mogen worden gehuisvest. De provincie maakt voor de tijdelijkheid onderscheid tussen de jaarrondarbeidssituatie in de glastuinbouw en de seizoensarbeid in de bollenteelt en de fruitteelt.

 

Opslag van agrarische producten valt onder het normale agrarische bedrijf en wordt niet meegerekend in de 200 m2 zoals vermeld onder artikel 4.2 c.1.

Ten aanzien van 5 niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten zijn (andere) maxima gesteld. De verantwoording van deze maxima is gegeven onder de betreffende activiteiten in de tabellen 1 en 2 in de bijlage bij deze beleidsregel. Alleen in specifieke gevallen kan van deze maat worden afgeweken. Er moet dan wel een waarborg zijn of kunnen worden gegeven dat de kleinschaligheid niet in het geding komt.

 

Artikel 4.3

Grootschalige niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten (waaronder alle activiteiten worden verstaan die niet als kleinschalig zijn aan te merken) zijn niet gewenst op de (voormalige) agrarische bouwpercelen in het landelijk gebied. Dit geldt in ieder geval maar niet uitsluitend voor activiteiten die vallen in zone 4 uit de milieuzonering nieuwe stijl van de VNG. Deze activiteiten hebben een dusdanige impact op de omgeving, dat zij thuishoren op een industrieterrein of op gezoneerde locaties op een regulier bedrijventerrein. Omdat deze milieuzonering niet meer wordt geactualiseerd en bijgehouden door de VNG bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is deze tabel opgenomen als bijlage bij deze beleidsregel.

 

Artikel 4.4

Artikel 4.4 sluit de bouw van nieuwe woningen op het (voormalig) agrarisch bouwperceel uit. Wel mogen bestaande woningen op het (voormalige) agrarische bouwperceel bewoond worden. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de (voormalige) agrarische bouwpercelen waarop reeds een tweede (agrarische) dienstwoning is gerealiseerd. Een reeds bestaande tweede (dienst)woning mag worden gehandhaafd en mag - rekening houdend met de andere voorwaarden die aan niet-agrarische activiteiten worden gesteld - als woning worden gebruikt. De bouw van een nieuwe tweede (dienst-) woning wordt dus niet toegestaan.

 

Artikel 4.5

In artikel 4.5 worden de voorwaarden voor de vergroting van het (voormalige) agrarisch bouwperceel aangegeven. Bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel zal ook het toekomstperspectief van het bedrijf in beschouwing worden genomen in relatie tot de fysieke randvoorwaarden voor de doorgroei op de bestaande locatie in het landelijk gebied. In de afweging hierover betrekt de provincie de activiteiten in samenhang en wordt bekeken of vergroting van het agrarisch bouwperceel de wijze is waarop doorgroei van het bedrijf gefaciliteerd dient te worden. Aspecten zoals de aard van de activiteiten, omgevingseffecten, vergelijkbare activiteiten in stedelijk gebied, landschappelijke inpasbaarheid worden in de afweging betrokken. Dit mede met het oog op de het behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied.

 

Artikel 4.6

In artikel 4.6 wordt aangegeven dat het ruimtelijk splitsen van (voormalige) agrarische bouwpercelen niet toegestaan is. Dit om te voorkomen dat een erf eerst wordt gesplitst, waarna vervolgens beide erven worden vergroot conform de hiervoor geldende regels.

 

Artikel 4.7

Artikel 4.7 waarborgt de landschappelijke inpassing van de activiteiten, om zo het karakter van het landelijk gebied te behouden en verder te ontwikkelen. Zo mogen de activiteiten niet leiden tot aantasting van de erfsingel en zal bij vergroting van het agrarisch bouwperceel aangegeven worden waar de nieuwe erfsingel zal worden aangeplant en hoe deze erfsingel zal worden gerealiseerd. Het is hierbij wenselijk dat de erfsingel wordt samengesteld uit inheemse soorten. Tevens is het wenselijk dat eventuele nieuwbouw qua stijl en kleurgebruik past bij de in de betreffende polder gebruikelijke bouwstijl.

Voor het inpassen van de vorm van een (voormalig) agrarisch bouwperceel in het landschap kan op voorhand geen richtsnoeren gegeven worden. Hiervoor is deze regel te afhankelijk van de feitelijke situatie van het bestaande perceel, de bestaande gebouwen en de omgeving. Wel kan gesteld worden dat bij vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen bij voorkeur de lengte-breedte verhouding gehandhaafd blijft. Tevens is het niet gewenst dat lintbebouwing ten gevolge van het vergroten van meerdere agrarische bouwpercelen langs één weg ontstaat. Lintbebouwing kan ontstaan als enkele naast elkaar gelegen erven evenwijdig aan de weg worden vergroot. Ze groeien dan in feite aan elkaar vast. Dit is ongewenst, daar de bebouwing het zicht vanaf de openbare weg op het open achterland en op karakteristieke landschapselementen, zoals dijken en bosranden, ontneemt.

 

Artikel 4.8

De wegen in het landelijk gebied zijn niet overal berekend op veel (zwaar) verkeer. Daarom is verkeersveiligheid een belangrijk criterium voor de nieuwvestiging of uitbreiding van niet-agrarische of agrarisch aanverwante activiteiten. Ook kan bij de aanleg van een weg geen rekening gehouden zijn met veel en zwaar verkeer, hetgeen tot extra onderhoud kan leiden. In de afweging wordt meegenomen hoeveel verkeer (woon-werk én bezoekers) een nieuwe activiteit aantrekt in relatie tot de hoeveelheid (zwaar) verkeer die weg aankan. Daarbij kan ook meegewogen worden welke activiteiten zich al aan een weg bevinden. Activiteiten die veel en/of zwaar verkeer aantrekken, zijn niet gewenst in het landelijk gebied, maar horen primair thuis in een kern (bijvoorbeeld op een regulier bedrijventerrein of een industrieterrein).

Bij voorkeur is geen sprake van meer dan één erfuitrit. Maar er zijn omstandigheden denkbaar waarin meer dan één erfuitrit toegestaan is, bijvoorbeeld vanuit sanitaire overwegingen, verkeersveiligheid en brandweereisen. Zo kan een tweede uitrit wenselijk zijn als er op het erf onvoldoende ruimte is om te kunnen keren.

 

Artikel 4.9

Artikel 4.9 voorziet in een streefbepaling voor bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets. Dit is een uitvloeisel van het mobiliteitsbeleid van de provincie.

 

Artikel 5

Met dit artikel wordt beoogd een aansluitende overgang te creëren van de bestaande regeling naar de nie