Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlem

Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Haarlem 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Haarlem 2022
CiteertitelReglement van Orde van de raad van Haarlem voor vergaderingen en werkzaamheden van de raad 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad van Haarlem.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 16 van de Gemeentewet
  2. artikel 82, eerste lid, van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-04-2023artikel 9, 23, 24

30-03-2023

gmb-2023-154436

01-09-202214-04-2023nieuwe regeling

17-02-2022

gmb-2022-395990

Tekst van de regeling

Intitulé

Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Haarlem 2022

De raad van de gemeente Haarlem;

Gelezen de besluiten van het seniorenconvent van 17 mei 2021, 28 juni 2021, 25 oktober 2021 en 13 december 2021;

Gelet op artikel 16 van de Gemeentewet;

Gezien het advies van de commissie Bestuur;

 

Besluit de volgende verordening vast te stellen:

 

Reglement van Orde van de raad van Haarlem voor vergaderingen en werkzaamheden van de raad 2022

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    amendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbesluit, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    griffier: griffier van de raad of diens plaatsvervanger;

  • d.

    initiatiefvoorstel: een voorstel van een raadslid voor een verordening of een ander voorstel;

  • e.

    interpellatie: vragen van inlichtingen aan het college of de burgemeester over een onderwerp dat niet vermeld staat op de agenda;

  • f.

    motie: verklaring waarmee een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

  • g.

    motie vreemd aan de orde van de dag: verklaring over een onderwerp, dat niet op de agenda van de raad staat, waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

  • h.

    subamendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;

  • i.

    voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering;

  • j.

    voorzitter: de voorzitter van de raad of diens waarnemer zoals bedoeld in artikel 77 van de wet;

  • k.

    wet: Gemeentewet.

Artikel 2 Het presidium

  • 1.

    De raad heeft een presidium.

  • 2.

    Het presidium staat de raad bij inzake zijn organisatie en functioneren en heeft de volgende taken:

    • a.

      het voorbereiden van de voorlopige agenda van raadsvergaderingen en commissievergaderingen;

    • b.

      het vaststellen van de spreektijden in raad en raadscommissies;

    • c.

      het opstellen van kwaliteitscriteria voor bestuurlijke stukken/raadsvoorstellen en ervoor zorgen dat die criteria bekend zijn en erop toezien dat ze worden nageleefd;

    • d.

      toezien op duidelijke besluitpunten in de raads- en initiatiefvoorstellen;

    • e.

      zorgen voor een actueel inzicht in komende dossiers/agendapunten (actuele termijnplanning) en voor een Strategische Lange Termijn Agenda, en ervoor zorgen dat de daarvoor benodigde informatie wordt verkregen;

    • f.

      ervoor zorgen dat de raad tijdig in positie is om kaders mee te kunnen geven aan de inrichting van besluitvormingsprocessen en de rol van de raad daarin;

    • g.

      het vaststellen van de vergadercyclus van de raad en de raadscommissies.

  • 3.

    Het presidium bestaat uit de voorzitter, diens waarnemer en de voorzitters van de raadscommissies.

  • 4.

    De voorzitters van de raadscommissies worden bij afwezigheid in het raadspresidium door hun plaatsvervanger vervangen.

  • 5.

    De vergaderingen van het presidium worden voorgezeten door de voorzitter.

  • 6.

    De griffier is de secretaris van het presidium.

  • 7.

    Het presidium kan de gemeentesecretaris en anderen uitnodigen voor het bijwonen van zijn vergaderingen.

  • 8.

    De voorzitter is adviserend lid, zonder stemrecht.

  • 9.

    De vergaderingen van het presidium zijn niet openbaar. De besluitenlijst wordt openbaar gemaakt via de website van de gemeente.

Artikel 3 Het seniorenconvent

  • 1.

    Er is een seniorenconvent dat bestaat uit de fractievoorzitters of hun plaatsvervangers.

  • 2.

    Het seniorenconvent heeft tot taak het bespreken van zaken van vertrouwelijke aard die (nog) niet in het openbaar behandeld kunnen worden en zaken waarbij de privacy van personen in het geding is.

  • 3.

    De voorzitter van de grootste fractie is de voorzitter van het seniorenconvent. Bij fracties van gelijke omvang worden nadere afspraken gemaakt over het voorzitterschap.

  • 4.

    Het seniorenconvent komt bijeen zo vaak als nodig geacht wordt, op verzoek van de voorzitter of één van de leden.

  • 5.

    Het seniorenconvent kan anderen uitnodigen deel te nemen aan zijn vergaderingen.

  • 6.

    De vergaderingen van het seniorenconvent zijn niet openbaar. De besluitenlijst wordt digitaal beveiligd ter beschikking gesteld aan de raadsleden.

Artikel 3a De voorzitter en waarnemend voorzitter

  • 1.

    De voorzitter is belast met:

    • a.

      het leiden van de vergadering;

    • b.

      het handhaven van de orde;

    • c.

      het doen naleven van het reglement van orde;

    • d.

      hetgeen de wet of dit reglement hem verder opdraagt.

  • 2.

    De raad benoemt uit zijn midden de waarnemend voorzitter die de voorzitter bij zijn verhindering of afwezigheid vervangt.

Artikel 4 De griffier

  • 1.

    De griffier is aanwezig in raadsvergaderingen, vergaderingen van het presidium en vergaderingen van het seniorenconvent.

  • 2.

    Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door de raad daartoe aangewezen plaatsvervanger.

  • 3.

    De griffier kan, indien hij daartoe door de voorzitter wordt uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.

Artikel 5 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging raadsleden

  • 1.

    Bij de benoeming van nieuwe raadsraadsleden stelt de raad een commissie in, bestaande uit drie raadsleden. De commissie benoemt uit haar midden een voorzitter.

  • 2.

    De griffier is de secretaris van de commissie.

  • 3.

    De commissie onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde raadsleden.

  • 4.

    De commissie brengt na haar onderzoek verslag uit aan de raad en brengt advies uit aan de raad over de toelating van de nieuw benoemde raadsleden. Indien van toepassing, wordt in dit advies melding gemaakt van een minderheidsstandpunt.

  • 5.

    Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in de laatste raadsvergadering in oude samenstelling na de raadsverkiezingen.

  • 6.

    Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten raadsleden op om in de eerste raadsvergadering in nieuwe samenstelling de voorgeschreven eed of verklaring en belofte, af te leggen.

  • 7.

    In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd raadslid op voor de raadsvergadering waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 6 Benoeming wethouders

  • 1.

    Bij de benoeming van een wethouder stelt de raad een commissie in bestaande uit fractievoorzitters.

  • 2.

    Deze onderzoekt of de benoeming van de kandidaat-wethouder voldoet aan de vereisten van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid, van de wet en vraagt van de kandidaat-wethouder een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 3.

    De commissie brengt vervolgens advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder.

  • 4.

    De burgemeester kan voor de aanvang van iedere ambtstermijn opdracht geven om de kandidaat-wethouders aan een risicoanalyse integriteit te onderwerpen. De burgemeester brengt over het eindresultaat daarvan verslag uit aan de raad. De risicoanalyse en de eindconclusie zijn niet openbaar.

Artikel 7 Fracties

  • 1.

    De raadsleden, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Als onder een lijstnummer slechts één raadslid is verkozen, dan wordt dit raadslid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

  • 2.

    Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie binnen de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.

  • 3.

    De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

  • 4.
    • a.

      Indien:

      • -

        één of meer raadsleden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden; of

      • -

        twee of meer fracties als één fractie gaan optreden; of

      • -

        één of meer raadsleden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie;

        wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter.

    • b.

      Met de onder a. beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van de raad na de mededeling daarvan.

  • 5.

    Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G 3, vierde lid van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende raadsvergadering na naamswijziging.

Hoofdstuk 2 Raadsvergaderingen

Paragraaf 1 Voorbereiding

Artikel 7a Tijd en plaats van vergaderen

  • 1.

    De vergaderingen van de raad vinden in de regel plaats op donderdag, beginnen om 19.30 uur en worden gehouden in de raadzaal van het stadhuis.

  • 2.

    De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij sprake is van een spoedeisende situatie, overleg in het presidium.

  • 3.

    De vergaderingen worden om 23.00 uur beëindigd. Indien om 23:00 uur nog niet alle op de agenda vermelde onderwerpen zijn behandeld, legt de voorzitter de raad een ordevoorstel voor of de raad wil schorsen, dan wel de behandeling van de nog op de agenda geplaatste onderwerpen voort wenst te zetten.

Artikel 8 Oproep en agenda

  • 1.

    De voorzitter zendt ten minste zes dagen voor een raadsvergadering de raadsleden een oproep en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken, door middel van bekendmaking hiervan op de website van de gemeente.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van een schriftelijke oproep een aanvullende agenda opstellen. Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 72 uur voor aanvang van de raadsvergadering wordt deze met de daarbij behorende stukken aan de raadsleden gezonden.

  • 3.

    Bij aanvang van de raadsvergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een raadslid of de voorzitter kunnen met instemming van een meerderheid van de raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda worden toegevoegd of van de agenda worden afgevoerd.

  • 4.

    Wanneer een meerderheid van de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een commissie of aan het college nadere inlichtingen of advies vragen.

  • 5.

    Op verzoek van een raadslid of op voorstel van de voorzitter kan de raad de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.

Artikel 9 Ter inzage leggen van stukken

  • 1.

    Stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op een agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep op de website van de gemeente bekend gemaakt. Als na het bekendmaken van de schriftelijke oproep stukken op de website van de gemeente bekend worden gemaakt, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk door middel van openbare kennisgeving.

  • 2.

    Informatie van de raad of aan de raad verstrekte informatie waaromtrent op grond van hoofdstuk Va van de wet geheimhouding is opgelegd, blijft in afwijking van het eerste en tweede lid onder berusting van de griffier, die deze stukken digitaal beveiligd ter beschikking stelt aan de raadsleden.

Artikel 10 Openbare kennisgeving

Raadsvergaderingen worden ter openbare kennis gebracht door aankondiging op de website van de gemeente.

 

Paragraaf 2 Ter vergadering

Artikel 11 Presentielijst

  • 1.

    De griffier draagt zorg voor het bijhouden van presentielijsten van raadsvergaderingen.

  • 2.

    Ieder ter vergadering komend raadslid tekent onmiddellijk na aankomst in de vergaderzaal de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening afgesloten.

Artikel 11a Zitplaatsen

  • 1.

    De voorzitter, de raadsleden en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg met de fractievoorzitters bij iedere nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen.

  • 2.

    Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg met de fractievoorzitters.

  • 3.

    De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.

Artikel 11b Opening vergadering; quorum

  • 1.

    De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien het daarvoor door de wet vereiste aantal raadsleden blijkens de presentielijst aanwezig is.

  • 2.

    Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal raadsleden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen van de afwezige raadsleden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de wet.

Artikel 11c Primus bij hoofdelijke stemming door loting

Alvorens de aangekondigde onderwerpen aan de orde te stellen deelt de voorzitter mede, bij welk raadslid, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde raadslid begint de hoofdelijke stemming.

Artikel 12 Aantal spreektermijnen

  • 1.

    De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.

  • 2.

    Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

  • 3.

    Raadsleden voeren in een termijn niet meer dan éénmaal het woord over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het lid van het college, dat in het bijzonder is belast met het in behandeling zijnde onderwerp;

    • b.

      de rapporteur van een commissie;

    • c.

      het raadslid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.

  • 5.

    Bij de bepaling hoeveel malen een raadslid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend een interruptie of het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 13 Deelname aan de beraadslaging door anderen

Onverminderd artikel 21, eerste en tweede lid van de wet, kan de raad besluiten dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging.

Artikel 14 Voorstellen van orde

Raadsleden kunnen tijdens een raadsvergadering mondeling een voorstel van orde betreffende de vergadering doen. De raad beslist hier terstond over.

Artikel 14a Spreektijd

  • 1.

    Tijdens de raadsvergaderingen worden spreektijden gehanteerd.

  • 2.

    Bij een interpellatiedebat doet het presidium een voorstel over het al dan niet hanteren van spreektijd en de verdeling daarvan.

  • 3.

    De griffier houdt de spreektijd bij.

  • 4.

    Het presidium bepaalt hoeveel spreektijd wordt toegekend aan fracties waarbij wordt uitgegaan van een spreektijd die in een verhouding 2:1 rekening houdt met de omvang van de fractie. Het college krijgt een vaste spreektijd.

  • 5.

    Het presidium kan voorstellen om af te wijken van hetgeen in het vierde lid is bepaald.

  • 6.

    Indien één of meer raadsleden van een fractie als bedoeld in artikel 7, eerste lid van dit reglement als zelfstandige fractie gaat(n) optreden, krijgt zij een spreektijd overeenkomstig de spreektijd van een fractie van gelijke omvang.

  • 7.

    Degene van wie de spreektijd is verstreken, is verplicht zijn rede te beëindigen zodra de voorzitter dat verzoekt. Indien hij of zij daar geen gevolg aan geeft is de voorzitter bevoegd hem of haar het woord te ontnemen.

  • 8.

    Indien geen spreektijden zijn vastgesteld kan de voorzitter met het oog op de voortgang van de vergadering een spreker tot spoed en afronding manen, en hem of haar indien hij of zij daar niet aan voldoet het woord ontnemen.

Artikel 14b Handhaving vergaderorde; schorsing

  • 1.

    Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij:

    • a.

      de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

    • b.

      een raadslid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

  • 2.

    Indien een raadslid, een collegelid of de griffier zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een spreker herhaaldelijk interrumpeert dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de verstoorder van de vergaderorde hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

  • 3.

    De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.

Artikel 14c Beraadslaging; nadere bepalingen

  • 1.

    De raad kan op voorstel van de voorzitter of een raadslid van de raad besluiten over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

  • 2.

    Op verzoek van een raadslid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de raadsleden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

     

Paragraaf 3 Stemmingen

Artikel 15 Sluiten beraadslaging, beslissing

  • 1.

    Wanneer de voorzitter vaststelt, dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist.

  • 2.

    Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.

Artikel 15a Hamerstukken

Over hamerstukken wordt terstond beslist.

Artikel 16 Hamerstukken met stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder raadslid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.

Artikel 17 Stemming, procedure hoofdelijke stemming

  • 1.

    Nadat de beraadslaging over een voorstel is gesloten, vraagt de voorzitter of zij stemming verlangen. Is dit niet het geval dan stelt de voorzitter vast dat het voorstel met algemene stemmen is aangenomen.

  • 2.

    Als een voorstel zonder stemming wordt aangenomen, kunnen de in de raadsvergadering aanwezige raadsleden aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich overeenkomstig artikel 28 van de wet van deelneming aan de stemming te hebben onthouden.

  • 3.

    Als een raadslid om stemming of hoofdelijke stemming vraagt, doet de voorzitter daarvan mededeling aan de raad. Bij hoofdelijke stemming roept de griffier de raadsleden bij naam op hun stem uit te brengen, beginnende bij het raadslid dat daarvoor bij loting conform het bepaalde in artikel 11c is aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst.

  • 4.

    Bij hoofdelijke stemming brengt ieder ter vergadering aanwezig raadslid dat zich niet ingevolge artikel 28 van de wet van deelneming aan de stemming moet onthouden, zijn stem door zich ‘voor’ of ‘tegen’’ te verklaren, zonder enige toevoeging.

  • 5.

    Heeft een raadslid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende raadslid gestemd heeft. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

  • 6.

    De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

Artikel 18 Stemming over amendementen en moties

  • 1.

    Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd en vervolgens over het voorstel zoals het dan luidt in zijn geheel.

  • 2.

    Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.

  • 3.

    Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.

  • 4.

    Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie.

  • 5.

    De raad kan besluiten van de volgorde van het vierde lid af te wijken.

Artikel 19 Stemming over personen

  • 1.

    Wanneer een stemming over personen voor een benoeming, het doen van een voordracht of het opstellen van een aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter drie raadsleden om met de griffier het stembureau te vormen.

  • 2.

    Ieder ter vergadering aanwezig raadslid dat zich niet op grond van artikel 28 van de wet van stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren.

  • 3.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één stembriefje.

  • 4.

    Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die raadsleden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

    • -

      een blanco ingevuld stembriefje;

    • -

      een ondertekend stembriefje;

    • -

      een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    • -

      een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • -

      een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

  • 5.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van het stembureau.

     

Paragraaf 4 Verslaglegging, ingekomen stukken

Artikel 20 Besluitenlijst, videoverslag en transcript vergadering

  • 1.

    Van de raadsvergaderingen worden onder de zorg van de griffier een besluitenlijst, een videoverslag en een transcript gemaakt.

  • 2.

    Bij aanvang van de vergadering wordt, zoveel mogelijk, de besluitenlijst van de vorige vergadering vastgesteld.

  • 3.

    Vastgestelde besluitenlijsten worden door de voorzitter en de griffier ondertekend.

  • 4.

    Elektronisch beschikbare besluitenlijsten, videoverslagen en transcripten worden op de website van de raad geplaatst.

Artikel 21 Ingekomen stukken

  • 1.

    Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan de raad, worden op een lijst geplaatst die aan de raadsleden worden toegezonden en gelijktijdig met de vergaderstukken gepubliceerd.

  • 2.

    Na de vaststelling van het verslag stelt de raad op voorstel van het presidium, of in geval van onverwijlde spoed de griffier, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

     

Paragraaf 5 Besloten raadsvergaderingen

Artikel 22 Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 23 Verslag besloten vergadering

  • 1.

    Verslagen van besloten raadsvergaderingen worden uitsluitend digitaal beveiligd aan de raadsleden ter beschikking gesteld.

  • 2.

    Deze verslagen worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet opheffen van de geheimhouding op het vastgestelde verslag.

  • 3.

    De vastgestelde verslagen en besluitenlijsten worden door de voorzitter en de griffier ondertekend.

Artikel 24 Opheffing geheimhouding

Indien de raad op grond van artikel 89, vierde lid van de wet voornemens is geheimhouding van aan de raad verstrekte informatie op te heffen, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, wordt in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

 

Paragraaf 6 Toehoorders en pers

Artikel 25 Toehoorders en pers

  • 1.

    De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.

  • 2.

    Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden. De voorzitter is bevoegd, wanneer de vergadering op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, hen uit de vergadering te laten vertrekken.

Artikel 26 Geluid- en beeldregistraties

Degenen die in de vergaderzaal tijdens de raadsvergadering geluid dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Hoofdstuk 3 Bevoegdheden, instrumenten raadsleden

Artikel 27 Amendementen

  • 1.

    Ieder raadslid kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Ook kan hij voorstellen, een geagendeerd voorgesteld besluit in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door raadsleden, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 2.

    Ieder raadslid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een raadslid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).

  • 3.

    Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde - oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.

  • 4.

    Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 28 Moties

  • 1.

    Ieder raadslid kan ter vergadering een motie indienen.

  • 2.

    Een motie moet, om in behandeling genomen te kunnen worden, schriftelijk bij de voorzitter ingediend worden.

  • 3.

    Een motie over een niet op de agenda van de raad opgenomen onderwerp wordt uiterlijk op de dinsdag voorafgaand aan de raadsvergadering om 12 uur schriftelijk bij de voorzitter aangekondigd.

  • 4.

    Een motie vreemd aan de orde van de dag moet om in behandeling genomen te worden schriftelijk en ondertekend, minimaal 24 uur voor de vergadering bij de voorzitter worden ingediend.

  • 5.

    Een motie vreemd aan de orde van de dag wordt alleen op de agenda van de raad geplaatst indien deze voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      het moet gaan om een spoedeisende, actuele kwestie, die niet kan worden uitgesteld tot behandeling in de raadscommissie;

    • b.

      er is geen ander middel om het onderwerp van de motie aan de orde te stellen.

  • 6.

    De raad beslist op voorstel van de voorzitter bij aanvang van de vergadering, of en op welke wijze in de vergadering, de motie wordt behandeld.

  • 7.

    De behandeling van een motie over een op de agenda vermeld onderwerp vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp plaats.

  • 8.

    De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.

  • 9.

    De hoofdindiener van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp krijgt bij het daartoe ingerichte agendapunt de gelegenheid de motie in de vergadering toe te lichten. Vervolgens krijgt het college de gelegenheid te reageren en/of te adviseren. De indiener kan hier desgewenst op reageren. Dit wordt gevolgd door het in stemming brengen van de motie.

Artikel 29 Initiatiefvoorstel

  • 1.

    Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel indienen.

  • 2.

    Een initiatiefvoorstel wordt alleen in behandeling genomen, indien het schriftelijk bij de voorzitter is ingediend.

  • 3.

    De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de oproeping hiervoor reeds gepubliceerd is.

  • 4.

    De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen zijn behandeld, tenzij de raad oordeelt dat het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld of het voorstel eerst dient te worden behandeld in een raadscommissie of voor advies naar het college dient te worden gezonden. In het laatste geval bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

  • 5.

    Bij de behandeling geeft de voorzitter eerst de indiener(s) gelegenheid het voorstel toe te lichten.

  • 6.

    Na deze eerste, korte behandeling, wordt het initiatiefvoorstel toegewezen aan een raadscommissie voor verdere behandeling. De behandeling in de raadscommissie vindt plaats tezamen met de wensen en bedenkingen van het college.

  • 7.

    Het college kan binnen vier weken nadat het ter kennis is gesteld van een voorstel schriftelijk wensen en bedenkingen met betrekking tot het voorstel ter kennis van de raad brengen.

Artikel 30 Raadsvoorstel

  • 1.

    Een voorstel van het college aan de raad dat vermeld staat op de voorlopige agenda van de raadsvergadering, wordt niet ingetrokken zonder toestemming van de raad.

  • 2.

    Als de raad van oordeel is dat het nodig is een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug te zenden aan het college, bepaalt de raad binnen welke termijn het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 31 Interpellatie

  • 1.

    Ieder raadslid kan een verzoek tot het houden van een interpellatie indienen.

  • 2.

    Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 24 uur voor aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.

  • 3.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en de wethouders. Bij het agendapunt vaststellen van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. Als de raad instemt met het houden van de interpellatie, bepaalt de raad direct op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.

  • 4.

    De interpellant voert niet vaker dan tweemaal het woord. De overige raadsleden, de burgemeester en de wethouders niet vaker dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.

Artikel 32 Schriftelijke vragen

  • 1.

    Ieder raadslid kan schriftelijke vragen stellen aan het college.

  • 2.

    Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien.

  • 3.

    De vragen worden bij de voorzitter van de raad ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden van de raad en het college worden gebracht.

  • 4.

    Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Indien beantwoording niet binnen deze termijn kan plaatsvinden, stelt het college de raad hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. De raad dient met deze termijn in te stemmen en kan besluiten om een andere termijn te stellen.

  • 5.

    De antwoorden worden door het college gepubliceerd op de website van de gemeente.

  • 6.

    De beantwoording van de vragen wordt als een ter kennisname stuk aan de agenda van een raadscommissie toegevoegd. Een (gewogen) meerderheid van de raadscommissie kan beslissen de beantwoording ter bespreking te agenderen voor een volgende raadscommissievergadering.

Artikel 33 Inlichtingen

  • 1.

    Raadsleden dienen verzoeken tot inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en artikel 190, derde lid van de wet schriftelijk in bij de griffier.

  • 2.

    De griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester.

Artikel 34 Gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen

  • 1.

    Voorafgaand aan elke raadsvergadering is er gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen, tenzij deze niet conform het bepaalde in het tweede lid zijn aangemeld.

  • 2.

    Het raadslid dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt de vragen, onder aanduiding van het onderwerp, per e-mail aan. De aanmelding moet ten minste vierentwintig uur voor aanvang van het vragenuur bij de voorzitter worden gedaan. De griffier draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college dan wel de burgemeester worden gebracht.

  • 3.

    De voorzitter bepaalt de volgorde waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

  • 4.

    De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor de collegeleden en voor de overige raadsleden.

  • 5.

    Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het college dan wel de burgemeester te stellen en een toelichting daarop te geven.

  • 6.

    Na de beantwoording door het college dan wel de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aan het college dan wel de burgemeester aanvullende vragen te stellen.

  • 7.

    Vervolgens kan de voorzitter aan andere raadsleden het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college dan wel de burgemeester vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.

  • 8.

    Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan.

  • 9.

    Tijdens het vragenuur kan geen verlof worden gevraagd tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 35 Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter.

Artikel 36 Intrekking

Het ´Reglement van Orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad van Haarlem´, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 15 maart 2018 (kenmerk: 2018/57739) en inwerking getreden op 6 april 2018, wordt ingetrokken.

Artikel 37 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit reglement treedt in werking op de dag na die van bekendmaking .

  • 2.

    Dit reglement wordt aangehaald als: Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Haarlem 2022

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 februari 2022.

De griffier

de voorzitter

Toelichting bij het Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van Haarlem 2022

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 wordt een aantal begrippen uit dit reglement van orde gedefinieerd. Deze spreken grotendeels voor zichzelf. Wat betreft het begrip ‘voorzitter’ zij nog vermeld dat de burgemeester voorzitter is van de raad. Artikel 9 van de Gemeentewet (hierna: wet) schrijft dit dwingend voor.

 

In artikel 77, eerste lid, van de wet is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. De raad heeft evenwel de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer. In Haarlem is hiervoor gekozen (zie artikel 3a, tweede lid). Aan de rol van waarnemer van de voorzitter wordt grote waarde toegekend en van de waarnemer wordt een bepaald profiel verlangd, mede nu de waarnemend voorzitter ook zitting heeft in het presidium. In de toelichting van artikel 3a zijn de eisen opgenomen die aan de waarnemend voorzitter worden gesteld.

 

De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de wet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.

 

Artikel 2 Het presidium

Het presidium heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol (aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad).

Het presidium vervult een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van zaken in de raadscommissies en de raad. Het presidium heeft het overzicht van alle onderwerpen waar de raad zich mee bezig houdt en zorgt voor de planning.

 

Het presidium bereidt de voorlopige agenda's van de raadscommissies en de raad voor. Onder deze taak vallen onder meer de volgende werkzaamheden:

  • a.

    besluiten over de wijze van behandeling van stukken en de werkwijze van de raad en de raadscommissies;

  • b.

    het bepalen van de wijze van afhandeling van de ingekomen stukken van de raad;

  • c.

    het vaststellen van de begin- en eindtijden van de agendapunten van commissievergaderingen.

Het presidium heeft tot taak om de procedures van beraadslaging en besluitvorming over de begroting en de jaarrekening vast te stellen.

 

De definitieve vaststelling van de agenda van de raadscommissies en de raad geschiedt bij de aanvang van de betreffende vergadering.

 

Tevens kan het presidium zich – al dan niet op verzoek van de raad– bezighouden met andere taken op het gebied van procedures en het functioneren van de raad in meer algemene zin.

 

Tenslotte stuurt het presidium de griffier aan. Het presidium als zodanig treedt echter niet op als werkgeverscommissie. De werkgeverscommissie, ingesteld op basis van artikel 83 van de wet, bestaat immers enkel uit raadsleden (en dus niet, zoals het presidium, ook de voorzitter van de raad).

 

De griffier is bij elke vergadering van het presidium aanwezig (artikel 4, eerste lid), omdat de griffier voor de ondersteuning van de raad zorgt. Hij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken worden. De aanwezigheid van de gemeentesecretaris kan ook gewenst zijn, omdat de gemeentesecretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. Overeenkomstig het zesde lid kan de gemeentesecretaris worden uitgenodigd.

 

De vergaderingen van het presidium zijn niet openbaar. Er moet in beslotenheid over bepaalde zaken kunnen worden gesproken. Er wordt wel een besluitenlijst opgemaakt en openbaar gemaakt.

 

Artikel 3 Het seniorenconvent

Op 15 maart 2018 (kenmerk 2018/57739) is het reglement van orde voor het laatst gewijzigd door de raad. Toen is het Haarlemse gebruik inzake de taken en rollen van het seniorenconvent geformaliseerd door opname ervan in het reglement.

 

Het seniorenconvent heeft tot taak het bespreken van zaken van vertrouwelijke aard die (nog) niet in het openbaar behandeld kunnen worden en zaken waarbij de privacy van personen in het geding is.

Het gaat dan niet om de werkwijze(n) van de raad, waarover het presidium gaat. Het seniorenconvent ontfermt zich over aangelegenheden die te maken hebben met de cultuur en de omgangsvormen, alsook onderwerpen die raken aan de bestuurlijke integriteit.

De burgemeester is op grond van artikel 170, tweede lid van de Gemeentewet belast met de bevordering van de bestuurlijke integriteit van de gemeente. Het ligt dan ook in de rede dat als het seniorenconvent zaken aan de orde heeft die aan de integriteit raken, dat het contact en de afstemming hierover met de burgemeester wordt gezocht.

 

Artikel 3a De voorzitter

In dit artikel is voor de overzichtelijkheid opgenomen wat ook in de wet is bepaald: de voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering (artikel 26 van de wet). De waarneming van de burgemeester in zijn rol als voorzitter van de raad is geregeld in artikel 77 van de wet (zie ook de toelichting bij artikel 1 van dit reglement).

 

Zoals hiervoor is opgemerkt bij artikel 1 heeft de raad in Haarlem ervoor gekozen om niet de wettelijke regeling te volgen voor het waarnemerschap van de voorzittersrol, maar zelf te besluiten wie deze waarnemer is, gezien het takenpakket van het presidium en de rol die de waarnemend voorzitter daarin heeft te vervullen.

Aan de waarnemend voorzitter worden de volgende eisen gesteld:

  • a.

    het vermogen hebben in het belang van de raad te handelen;

  • b.

    de raad waar nodig te kunnen vertegenwoordigen;

  • c.

    een zo groot mogelijk draagvlak te hebben in de raad;

  • d.

    ervaring te hebben met de raadswerkzaamheden in Haarlem;

  • e.

    bereid te zijn extra tijd te investeren en hiervoor binnen de eigen fractie ook voldoende ruimte te krijgen.

Artikel 4 De griffier

De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikelen 100 en 107 van de wet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig (eerste lid). De wet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid, van de wet). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 van de wet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging. Het verschoningsrecht houdt in dat leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging niet in rechte kunnen worden vervolgd dan wel verplicht om te getuigen voor hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of schriftelijk aan de raad hebben overgelegd.

 

Voor de griffier geldt een aparte instructie, genaamd Verordening instructie voor de griffier. Deze instructie bepaalt welke ondersteuning en informatie door de griffier aan de raad wordt geboden. De taken die aan hem zijn opgedragen zijn in deze instructie opgenomen.

 

Artikel 5 Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan het benoemde raadslid kennis van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. Het benoemde raadslid meldt schriftelijk aan de raad of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt legt hij aan de raad stukken over waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de wet (artikel V 3 van de Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven en de beslissing over de toelating moeten in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid, van de wet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie die de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.

Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na de raadsverkiezingen beslist de raad in oude samenstelling in zijn laatste vergadering over de toelating van de nieuw gekozen leden. Met ingang van 00:00 uur de volgende dag treedt de nieuwe raad aan (artikel 18 van de wet en artikel C 4, tweede lid, van de Kieswet).

 

Eerste en tweede lid

De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad (en niet de voorzitter van de raad) een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.

 

Vierde en vijfde lid

Het onderzoek van het proces-verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad vlak voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten.

Het vierde lid ziet op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (of deze juist is vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang omdat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad een dergelijk besluit kan baseren.

 

Zesde en zevende de lid

Na een raadsverkiezing kunnen de toegelaten raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling als bedoeld in artikel 18 van de wet de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen (zesde lid).

Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden (zevende lid). De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de wet vastgelegd.

 

Artikel 6 Benoeming wethouders

Artikel 6 geeft invulling aan een leemte in de wet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De wet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden.

 

Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen (eerste lid).

Tot de benoemingscommissie hebben alle fractievoorzitters toegang. Als één of meer fractievoorzitters verhinderd is kan niettemin als commissie worden opgetreden.

 

De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (artikelen 36a, 36b, 41b en 41c van de wet). Bij de benoeming van een wethouder zal er een integriteitstoets plaatsvinden. De gedragscode integriteit speelt hierbij een rol. Daarnaast wordt een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) gevraagd (tweede lid). De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Bij dit profiel staat de integriteit van de aspirant bestuurder centraal. Het is mogelijk om deze VOG via een spoedprocedure uit te laten voeren. Na het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, brengt de commissie advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder (derde lid). De kandidaat-wethouders kunnen in opdracht van de burgemeester voor aanvang van iedere ambtstermijn aan een integriteitstoets worden onderworpen. De burgemeester brengt over de uitkomsten daarvan verslag uit aan de raad. De uitkomsten van het onderzoek en het verslag zijn niet openbaar (vierde lid).

 

Artikel 6 is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd. De incompatibiliteiten en nevenfuncties dienen dan immers opnieuw beoordeeld te worden.

Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, tweede lid, van de wet).

 

Artikel 7 Fracties

Eerste en tweede lid

De Kieswet en de wet kennen het begrip fractie niet. In artikel 33, tweede lid, van de wet wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractieondersteuning). Vanaf de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd (eerste lid).

De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee (tweede lid).

 

Vierde lid

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede (vierde lid). Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.

 

Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd. Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de wet en artikel 129 van de Grondwet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.

 

Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen. Een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij, maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

 

Dit betekent ook dat:

  • kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn vanwege strijd met de wet en de Kieswet;

  • personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;

  • als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.

Fractieafsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben. Te denken valt aan: fractievergoedingen en -faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadscommissies en eventueel de bezetting in raadscommissies door commissieleden. Ook heeft fractieafsplitsing gevolgen voor de verdeling van spreektijden in de raadsvergadering.

 

Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet).

 

Vijfde lid

De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde; als een politieke groepering zich voor het eerst wil laten registreren gebeurt dit ook. Op grond van artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet wordt de naam van de nieuwe fractie onder meer geweigerd als deze in strijd is met de openbare orde of als deze overeenkomt met of erg lijkt op de naam van een politieke groepering die al geregistreerd is voor de Tweede Kamer- of Statenverkiezingen, én daardoor verwarring te duchten is. Voor het overige is de nieuwe fractie vrij in het kiezen van een naam.

 

Artikel 7a Tijd en plaats van vergaderen

Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en/of ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt met het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, tijdstip en plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde betrekking.

 

Artikel 8 Oproep en agenda

In artikel 19, eerste lid, van de wet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.

 

Het presidium bepaalt hoe de voorlopige agenda er uit ziet. Het eerste lid stelt verplicht dat de voorzitter minimaal zes dagen vóór een vergadering de leden een oproep, waarin de vergadering wordt aangekondigd, en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken stuurt. De oproep vermeldt de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering. In Haarlem wordt de oproep gedaan door middel van bekendmaking van de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken op de website van de gemeente.

 

In het eerste lid gaat het om een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen (tweede lid).

 

Het vierde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.

 

Indien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de wet logischerwijs niet van toepassing en geldt artikel 32, vijfde lid, van de wet.

 

Artikel 9 Ter inzage leggen van stukken

Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Daarom worden alle stukken op de website van de gemeente geplaatst (eerste lid).

 

Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Een ‘document’ houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslagen, (concept)adviezen, al dan niet in elektronische vorm, verkrijgen de status van ‘document’ in de zin van de Wob.

 

Onder de ‘stukken’ als bedoeld in het tweede lid worden verstaan: geheime stukken, waaronder de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan in raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota’s, etc.) en ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven.

 

De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Daarom worden stukken die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven onder zijn hoede gebracht. Hij stelt de stukken digitaal beveiligd ter beschikking aan de raadsleden (tweede lid).

 

Artikel 10 Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de wet. Wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:42, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In artikel 10 wordt vastgelegd op welke wijze raadsvergaderingen worden aangekondigd, namelijk op de website van de gemeente.

 

Artikel 11 Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 van de wet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de wet.

 

De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij samen met de voorzitter deze vast en ondertekent deze (tweede lid). Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

 

Artikel 11a Zitplaatsen

De griffier is overeenkomstig artikel 4 in elke vergadering aanwezig en heeft daarom een eigen zitplaats.

De voorzitter kan na overleg met de fractievoorzitters de indeling herzien, indien daartoe aanleiding bestaat.

Wethouders zijn uitgenodigd voor de vergadering. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering aanwezig te zijn. De voorzitter is de aangewezen persoon om voor een zitplaats te zorgen.

 

Artikel 11b Opening vergadering; quorum

In dit artikel is voor de volledigheid opgenomen hetgeen ook in de wet is bepaald (artikel 20): de vergadering wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende raadsleden aanwezig is.

Als na een kwartier niet het vereiste aantal leden aanwezig is, belegt de burgemeester (voorzitter) een nieuwe vergadering.

 

Artikel 11c Primus bij hoofdelijke stemming door loting

In Haarlem is het gebruik om als hoofdelijke stemming wordt gevraagd (zoals bedoeld in artikel 32 van de wet) door middel van een loting te bepalen bij wie de hoofdelijke stemming start. Deze loting wordt gehouden voordat de raad aan bespreking van de geagendeerde onderwerpen begint.

 

Artikel 12 Aantal spreektermijnen

Indien de raad van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten (eerste lid). Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.

 

Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.

 

De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp (artikel 29 van de wet).

 

Een interruptie is een korte vraag of opmerking zonder inleiding.

 

Artikel 13 Deelname aan de beraadslaging door anderen

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met de in artikel 22 van de wet geregelde immuniteit. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.

 

De raad kan op grond van artikel 4, derde lid, bepalen dat de griffier deelneemt aan de beraadslagingen. De burgemeester en de wethouder(s) hebben het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste en tweede lid, van de wet.

 

Artikel 14 Voorstellen van orde

De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen (omdat het ordevoorstel betrekking heeft op de lopende vergadering is artikel 32, vierde lid, van de wet hierop logischerwijs niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 30 van de wet).

 

Artikel 14a Spreektijd

In de vergaderingen van de raad wordt spreektijd gehanteerd, die is uitgewerkt in het vierde lid van dit artikel.

 

De spreektijdregeling is op twee onderdelen aangepast namelijk voor afgesplitste fracties en voor het college. Daarmee wordt recht gedaan aan raadsleden die gedurende een raadsperiode besluiten als zelfstandige fractie door te gaan. De tijd die zij kregen was voorheen minder dan de spreektijd voor insprekers. Daarom werd, in afwijking van de spreektijdregeling, vanuit coulance meer tijd toebedeeld. Afgesplitste fracties ontvangen voortaan dezelfde spreektijd als bestaande fracties van gelijke omvang. Het college krijgt voortaan een vaste spreektijd van 45 minuten en wordt niet langer meegenomen in de spreektijdverdeling. Dit is een langere spreektijd dan zij voorheen volgens de spreektijdverdeling zouden krijgen. Dit doet meer recht aan de praktijk. Die wijst namelijk uit dat het college meer spreektijd krijgt dan volgens de spreektijdverdeling is toebedeeld, om hiermee recht te kunnen doen aan alle vragen en bijdragen van de fracties.

 

De toekenning van de spreektijd aan fracties vindt plaats in een verhouding 2:1 rekening houdende met de omvang van de fractie. Dit betekent dat tweederde van de te verdelen tijd gelijk wordt verdeeld over de fracties en dat bij eenderdede van de te verdelen tijd rekening wordt gehouden met de fractieomvang, De te verdelen tijd wordt bepaald door de bruto vergadertijd (het verschil tussen de start- en eindtijd) minus de tijd voor pauze(s), de voorzitter en de vaste tijd voor het college.

 

Als een lid spreekt, gaat dit ten koste van de toebedeelde spreektijd, dus dat geldt bijvoorbeeld ook als er gesproken wordt over ordevoorstellen. De techniek die wordt gebruikt maakt het vooralsnog niet mogelijk het anders te doen.

 

In het vijfde lid is uitgedrukt dat er in principe de mogelijkheid bestaat om desgewenst te kunnen vergaderen zonder het hanteren van spreektijden, althans om op zijn minst een periode te kunnen experimenteren zonder spreektijd. Zo geformuleerd betekent het dat het een raadsbesluit moet zijn.

 

Artikel 14b Handhaving vergaderorde; schorsing

Het vierde en vijfde lid zien op situaties dat de voorzitter in de vergadering moet ingrijpen, omdat behalve leden die het woord voeren, het ook nodig kan zijn wethouders of de griffier tot de orde te roepen. Indien zij geen gehoor geven, kan hun het woord worden ontzegd.

 

Artikel 15 Sluiten beraadslaging; beslissing

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid van de Gemeentewet.

 

Artikel 16 Hamerstukken met stemverklaring

Stemverklaringen zullen kort moeten zijn (opmerking zonder inleiding) en mogen niet het karakter krijgen van een termijn. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint.

 

Artikel 17 Stemming; procedure hoofdelijke stemming

Indien een raadslid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden (eerste lid). De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de wet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen (eerste lid). Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog gewezen op artikel 209, tweede lid, van de wet, dat tot hoofdelijke stemming verplicht bij het aangaan van een verplichting voordat de begroting is goedgekeurd.

 

De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele raadsleden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van deelname aan stemming op grond van artikel 28 van de wet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

 

Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de wet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

 

In het derde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. De volgorde van stemmen is aan het begin van de vergadering bepaald door middel van loting (zie artikel 11a); deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering.

 

Artikel 18 Volgorde stemming over amendementen en moties

Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement strekt tot wijziging van een voorstel en komt daarom in stemming voorafgaand aan de stemming over dat voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Bovendien kan de raad besluiten af te wijken van deze stemvolgorde.

 

Artikel 19 Stemming over personen

Artikel 31, eerste lid, van de wet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Sinds 1 februari 2016 is artikel 31 ook van toepassing op de stemming over de benoeming van een wethouder (artikel 35, eerste lid, van de Gemeentewet). Datzelfde geldt voor de stemming over het ontslag van een wethouder in het geval een motie van wantrouwen niet tot onmiddellijk aftreden leidt (artikel 49 van de Gemeentewet). Ook dat gebeurt schriftelijk en is daarmee geheim. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken, maar het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld. In het vierde lid is om die reden opgenomen wat wordt verstaan onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje.

 

Bij de benoeming van wethouders is er sprake van een vrije stemming. Dat is dus anders dan bij een voordracht, waarbij de keus beperkt is tot twee of meer kandidaten.

Bij een vrije stemming is artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid, van de wet niet van toepassing. Daarin is bepaald dat een raadslid zich van stemming onthoudt wanneer hij “behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt". Zoals vermeld is dat bij de benoeming van wethouders niet aan de orde. Een raadslid kan op het stembriefje de naam van elke kandidaat die zijn voorkeur heeft invullen: die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander. Dat geldt dus ook voor raadsleden die zelf genomineerd zijn; die kunnen op zichzelf stemmen als ze dat willen.

 

De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:

  • -

    Een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en mevrouw Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;

  • -

    Een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;

  • -

    Het is denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.

Artikel 20 Besluitenlijst, videoverslag en transcript vergadering

Artikel 20 regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt vastgesteld. Het maken van een (video)verslag en transcript van de vergadering is niet verplicht. In de wet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid, van de wet en het vijfde lid).

 

De griffier verleent de ambtelijke bijstand aan de raad. Daarom is de griffier aangewezen om de wettelijk verplichte besluitenlijst op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen (vierde lid).

 

De besluitenlijst dient op zo kort mogelijke termijn te worden gepubliceerd (vijfde lid). Dit kan voordat het transcript is vastgesteld aangezien de besluitenlijst 'slechts' een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Awb maar ook bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen). Het ligt voor de hand dat het videoverslag, het transcript en de besluitenlijst ook op de gemeentelijke website toegankelijk worden gemaakt (vijfde lid).

 

Artikel 21 Ingekomen stukken

Over aan de raad gerichte inkomende stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld kennisnemen, in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie of het college, etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. De raad stelt op voorstel van het presidium, of in geval van onverwijlde spoed de griffier, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast (tweede lid).

 

Artikel 22 Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Artikel 22 bepaalt dat de bepalingen van het reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie en het maken van het verslag.

 

De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de wet wordt opgelegd dan wel bekrachtigd of opgeheven.

 

In artikel 23 van de wet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor 'het sluiten van de deuren', de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.

 

Artikel 23 Verslag besloten vergadering

In artikel 23 wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de wet. In overeenstemming met de bepaling over het verslag van de raadsvergadering is de griffier ook verantwoordelijk voor het verslag van een besloten vergadering. Dit verslag wordt voor de raadsleden digitaal beveiligd ter beschikking gesteld (eerste lid).

 

Artikel 24 Opheffing geheimhouding

Artikel 24 ziet op de wettelijke mogelijkheid dat de raad de geheimhouding opheft van stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. In dat geval is ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

 

Als de raad een opgelegde geheimhouding opheft, wil dat niet zeggen dat de desbetreffende stukken dan “automatisch” openbaar zijn. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is nog steeds op deze stukken van toepassing. Wanneer om openbaarmaking wordt verzocht moet dat verzoek dus aan de uitzonderingsgronden in de Wob worden getoetst om tot een besluit te komen over het al dan niet openbaar maken van de betreffende documenten. Dan kan uiteraard blijken dat er inmiddels geen grond meer is om openbaarmaking te weigeren.

 

Artikel 25 Toehoorders en pers

De in artikel 25 aangegeven bepalingen worden wat betreft het handhaven van de orde aangevuld door artikel 26 van de wet. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders die de orde verstoren te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang te ontzeggen.

 

Artikel 26 Geluid- en beeldregistraties

Aangezien de vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn, kunnen media bedrijven geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft. Wel dient rekening gehouden te worden met de privacy van insprekers of publiek. Raadsleden daarentegen hebben een publieke functie. Het is mogelijk om een aanwijzing te geven dat publiek slechts vanaf een bepaalde afstand in beeld mag worden gebracht. Ook kan een aanwijzing zijn dat burgers die inspreken niet gefilmd mogen worden, uiteraard in overleg met de insprekers. Mogelijk hebben zij geen probleem met beeldregistraties.

 

Artikel 27 Amendementen

Elk lid van de raad kan wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen ter behandeling in de raad, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 12).

 

Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de wet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in artikel 27. Op basis van artikel 147b, tweede lid, juncto artikel 147a, tweede lid, van de wet is de raad verplicht een amendement te behandelen, overeenkomstig de door de raad vastgestelde regels. Uit de bewoordingen van artikel 147b, tweede lid, van de wet blijkt dat het recht om amendementen in te dienen aan elk individueel raadslid toekomt; drempelsteun is derhalve niet vereist (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 109).

 

Het is praktisch dat een raadslid aanwezig is voor de behandeling van zijn (sub)amendement. Dit omdat doorgaans een (sub)amendement toegelicht wordt door de indiener. Daarom is bepaald dat er alleen wordt beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst getekend hebben (tweede lid).

 

Artikel 28 Moties

In artikel 1 is de definitie van het begrip ‘motie’ gegeven. Een ‘motie’ is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom is het college formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.

 

Wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft (vijfde lid).

 

Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats (zesde lid). Dergelijke moties benaderen de in artikel 29 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.

 

In de wet wordt één specifieke motie uitgewerkt, namelijk in artikel 49. Dit betreft de “motie van wantrouwen” waarbij de raad uitspreekt het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij zelf niet opstapt, dient de raad actie te ondernemen.

 

Artikel 29 Initiatiefvoorstel

Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen, maar de raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend. In artikel 147a, eerste lid, van de wet is dit uitgewerkt. Hier is bepaald dat een lid van de raad een initiatiefvoorstel kan indienen; met deze formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat dit recht aan elk individueel raadslid toekomt, drempelsteun is dus niet vereist (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 109).

 

Het tweede en derde lid van artikel 147a van de wet bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld.

Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van de eis van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.

 

De wet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (tweede lid). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen.

 

In het tweede lid is een termijn gesteld van 4 weken om het college in de gelegenheid te stellen zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen.

 

In het vierde lid van artikel 147a van de wet is sinds 1 februari 2016 bepaald dat het college de gelegenheid moet krijgen om wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Het college moet immers de besluiten van de raad uitvoeren (artikel 160, eerste lid, onder b, van de wet). Deze zgn. voorhangregeling is uitgewerkt in het tweede lid van dit artikel. Het is in eerste instantie aan de indiener om te beslissen wat hij met die inbreng doet en uiteindelijk beslist de raad over het al dan niet gewijzigde voorstel (MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33691, 3, p. 2-3).

 

Het derde lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst nadat het college in de gelegenheid is gesteld om zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Als de oproep voor die vergadering echter al verzonden is, dan plaatst de voorzitter het niet op de agenda van eerstvolgende, maar daaropvolgende raadsvergadering. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 8, derde lid, voor te stellen het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen. Voor zover de in het zevende lid gestelde termijn dan nog niet verlopen is zal er echter niet over het voorstel besloten kunnen worden (artikel 147a van de Gemeentewet, juncto tweede lid van artikel 30). Dit staat er weliswaar niet aan in de weg dat er al over wordt beraadslaagd in de raadsvergadering, maar de voorzitter van de raad zal dan vervolgens de stemming over het voorstel aan moeten houden totdat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Ook kan nadere beraadslaging op dat moment wenselijk worden geacht.

Voor het overige is het aan de raad om vervolgens te bepalen hoe het initiatiefvoorstel verder wordt behandeld als het op de agenda staat. Indien de wensen of bedenkingen van het college daar aanleiding toe geven kan de indiener van het voorstel eventuele wijzigingen doorvoeren. Hij of zij is daartoe echter niet verplicht, omdat de wet alleen aangeeft dat het college de mogelijkheid moet hebben om een visie op het initiatiefvoorstel te hebben. Er is geen verplichting om de wensen of bedenkingen ook daadwerkelijk in het voorstel te verwerken.

 

Artikel 30 Raadsvoorstel

Artikel 30 heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven (eerste lid).

 

Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw wordt behandeld. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan het presidium overlaten.

 

Artikel 31 Interpellatie

Artikel 31 stelt nadere regels bij artikel 155, tweede lid, van de wet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht en is een zwaarder instrument. Het gaat om het recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is instemming van de raad nodig, omdat de vergaderorde wordt doorbroken.

 

Artikel 32 Schriftelijke vragen

Het vragenrecht stelt de leden van de raad in staat informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. Deze dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het college of de burgemeester geeft daarom het schriftelijke antwoord. In de praktijk zal een schriftelijk antwoord van het college vaak door de desbetreffende portefeuillehouder gegeven worden (artikel 168 van de wet).

 

Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.

 

Artikel 33 Inlichtingen

In artikel 33 wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad. De passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de wet is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee wordt voorkomen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid. Wel kan de raad via het reglement van orde op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aanbrengen in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. De raad gaat immers over de agenda en de vergaderorde.

 

De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is, zo blijkt uit de bewoordingen van artikel 169 van de wet, wettelijk objectief en algemeen omschreven. Het moet dan gaan om zwaarwegende belangen.

 

In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke wijzen om als de raad en het college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven. Vervolgens kent de wet een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, van de wet verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Het college moet permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. De raad en het college hebben hierover afspraken gemaakt in het Protocol Actieve Informatieplicht.

 

Artikel 169, vierde lid, van de wet verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder d, e, f en g van de wet indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien de raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. De term ‘ingrijpend’ is in de wet niet nader omschreven. De raad en het college dienen, op basis van de situatie in de eigen gemeente, tot een afbakening te komen. De wetgever heeft destijds het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. De raad en het college moeten hier derhalve zelf een modus in vinden. In artikel 7 van de Financiële verordening zijn bepalingen opgenomen wanneer het college de raad in staat moet stellen om zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Dit is onder meer het geval als het college voornemens is te besluiten tot aankoop of verkoop van vastgoed boven zekere bedragen.

 

Artikel 34 Gelegenheid tot het stellen van vragen

Deze bepaling vormt een invulling van artikel 155, eerste lid, van de wet met betrekking tot het vragenrecht. Hiervoor is een aparte gelegenheid gecreëerd. De drempel om vragen te stellen wordt verlaagd en de media-aandacht voor de lokale politiek kan worden vergroot. In het vragenuur krijgt de raad de mogelijkheid over vooraf ingebrachte onderwerpen (leden van) het college te bevragen.

Het gaat om vragen die actuele onderwerpen betreffen en geen technisch karakter hebben.

De toets wordt uitgevoerd door het Presidium, op voordracht van de griffier.

 

Het karakter van het vragenuur verschilt dan ook van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt.

Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur. Het vragenuur wordt voorafgaand aan de raadsvergadering gehouden, in principe van 18.30 tot 19.15 uur.

 

In het tweede lid is een aanmeldingstermijn voor vragen opgenomen vanwege het feit dat de wethouders moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van de raadsleden.