Organisatie | Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Besluit nadere regels waterschapsbelastingen en leges HHNK 2022 |
Citeertitel | Besluit nadere regels waterschapsbelastingen en leges HHNK 2022 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Besluit nadere regels waterschapsbelastingen en leges HHNK 2022 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-08-2022 | nieuwe regeling | 30-08-2022 | 22.0536518 |
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
gelezen het voorstel van 26 juli 2022 met registratienummer 22.0536518;
gelet op het bepaalde in artikel 6, derde lid, artikel 8 en artikel 13, eerste lid van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, artikel 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 en artikel 123, vierde lid van
Het Besluit nadere regels waterschapsbelastingen en leges HHNK 2022 vast te stellen, luidende als volgt.
Artikel 2 – Verzoek om uitnodiging tot het doen van aangifte
De gebruiker van een bedrijfsruimte aan wie niet binnen 26 weken na afloop van het heffingsjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen twee weken na het verstrijken van die 26 weken bij de ambtenaar belast met de heffing een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.
Artikel 3 – Voorlopige aanslagen
Na aanvang van het heffingsjaar kunnen één of meer voorlopige aanslagen worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag, waarop de aanslag over dat heffingsjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Aldus besloten in de vergadering van 30 augustus 2022
van het college van dijkgraaf en hoogheemraden,
de secretaris,
M.J. Kuipers
de dijkgraaf,
drs. L.H.M. Kohsiek
Toelichting op het Besluit nadere regels waterschapsbelastingen en leges HHNK 2022
Ingevolge artikel 123 van de Waterschapswet geschieden de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 als waren die belastingen rijksbelastingen. Verder wordt in artikel 123 Waterschapswet bepaald dat waar in de AWR en de Invorderingswet bevoegdheden zijn toegekend aan Onze minister van Financiën, voor de waterschapsbelastingen moet worden gelezen het dagelijks bestuur van het waterschap.
De artikelen 6, derde lid, artikel 8, artikel 13, eerste lid AWR en artikel 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 geven de bevoegdheid aan het dagelijks bestuur een aantal nadere regels te stellen voor de heffing en invordering van waterschapsbelastingen. In de heffingsverordeningen wordt deze bevoegdheid nog eens nadrukkelijk genoemd.
Artikel 2 – Verzoek om uitnodiging tot het doen van aangifte
Dit artikel voorziet in het geval aan een heffingsplichtige geen aangiftebiljet is uitgereikt of aan hem geen aanslag is opgelegd. De basis hiervoor ligt in artikel 6, derde lid van de AWR juncto artikel 123 van de Waterschapswet. Overigens is het aangiftebiljet geen voorwaarde om een aanslag te kunnen opleggen omdat de zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing bij wege van aanslag worden geheven. Ingevolge artikel 11, tweede lid van de AWR kan de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve een aanslag opleggen. Het aangiftebiljet is slechts een hulpmiddel bij het verkrijgen van de noodzakelijke informatie.
Op het niet of niet tijdig verzoeken, staat geen administratiefrechtelijke sancties. Wel geldt de strafrechtelijke sanctie van artikel 69, eerste lid, van de AWR.
In beginsel wordt aan elke bedrijf dat heffingplichtig is voor de verontreinigingsheffing een aangiftebiljet toegestuurd. Aan twee categorieën bedrijven wordt echter geen aangiftebiljet toegezonden:
forfaitaire bedrijven; (kleine) bedrijven waarvan voorafgaande aan het heffingsjaar wordt verwacht dat de vervuilingswaarde kleiner is dan vijf vervuilingseenheden. Aan dergelijke bedrijven wordt geen voorlopige aanslag opgelegd. Zij ontvangen in het begin van het heffingsjaar uit doelmatigheidsoverwegingen direct een definitieve aanslag.
bedrijven, met of zonder een woonruimte aangesloten op dezelfde watermeter, waarvan de vervuilingswaarde uitsluitend wordt bepaald aan de hand van het door het drinkwaterbedrijf geleverde drinkwater en waarop geen aftrekposten van toepassing zijn. Deze bedrijven ontvangen wel een voorlopige aanslag, maar krijgen na afloop van het heffingsjaar geen aangiftebiljet toegestuurd. De hoogte van de zuiveringsheffing en/of verontreinigingsheffing wordt bepaald aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water dat door het hoogheemraadschap rechtstreeks wordt verkregen van het drinkwaterbedrijf.
Artikel 3 – Voorlopige aanslagen
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de AWR kan de ambtenaar belast met de heffing met betrekking tot de zogenaamde tijdvakbelastingen een of meer voorlopige aanslagen opleggen volgens door het dagelijks bestuur te stellen regels. Op basis van artikel 14, eerste lid van de AWR kunnen ook een of meer voorlopige aanslagen worden opgelegd als het gaat om de zogenaamde tijdstipbelastingen. Een voorlopige aanslag mag tot geen hoger bedrag worden opgelegd dan dat waarop de (definitieve) aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld. Bovendien kan een voorlopige aanslag alleen worden opgelegd na de aanvang van het tijdvak waarop de belastingschuld betrekking heeft. De zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing zijn aan te merken als tijdvakbelastingen; de watersysteemheffing en wegenheffing zijn tijdstipbelastingen.
Uit het voorgaande blijkt dat de ambtenaar belast met de heffing niet rechtstreeks aan de AWR de bevoegdheid kan ontlenen een voorlopige aanslag op te leggen. Op zijn minst is daartoe een machtiging van het dagelijks bestuur nodig. Deze machtiging is vervat in het onderhavige artikel 4. Nadere regelgeving door het dagelijks bestuur is in het kader van dit besluit niet nodig, omdat de artikelen 13 en 14 van de AWR al de nodige begrenzingen aangeven, waarbinnen een voorlopige aanslag kan worden opgelegd.
Op dit moment worden uitsluitend voorlopige aanslagen opgelegd aan gebruikers van bedrijfsruimten. Zoals vermeld onder artikel 2 wordt niet aan alle gebruikers van bedrijfsruimten een voorlopige aanslag opgelegd. Aan bedrijven waarvan voorafgaande aan het heffingsjaar wordt verwacht dat de vervuilingswaarde minder bedraagt dan vijf vervuilingseenheden (de forfaitaire regeling voor kleine bedrijfsruimten), wordt geen voorlopige aanslag opgelegd. Zij ontvangen in het begin van het heffingsjaar uit doelmatigheidsoverwegingen direct een definitieve aanslag.
Met nadruk wordt erop gewezen dat indien eenmaal een voorlopige aanslag is opgelegd, deze steeds moet worden gevolgd door een ‘definitieve’ aanslag. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 11 en 15 van de AWR.
Artikel 29 van de Invorderingswet 1990 geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om het percentage van de in rekening te brengen invorderingsrente vast te stellen. Vanwege de eenheid met Rijksbeleid is het wenselijk het bij de algemene maatregel van bestuur voor de invorderingsrente vastgestelde percentage te volgen. Het eerste lid van dit artikel voorziet hierin.
Artikel 31 van de Invorderingswet 1990 geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om nadere regels te stellen over de berekening van invorderingsrente. Dit kan door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 waarin nadere regels staan over de berekening van invorderingsrente. Het tweede lid van dit artikel voorziet hierin.