Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zwijndrecht

Transitievisie Warmte 2021 Zwijndrecht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZwijndrecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTransitievisie Warmte 2021 Zwijndrecht
CiteertitelTransitievisie Warmte 2021 Zwijndrecht
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Klimaatakkoord

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-09-2022Nieuwe regeling

29-06-2021

gmb-2022-386210

Tekst van de regeling

Intitulé

Transitievisie Warmte 2021 Zwijndrecht

 

 

Voorwoord wethouder

 

 

We staan voor een urgente opgave: we moeten onze CO2-uitstoot snel en drastisch naar beneden brengen. Als gemeente hebben we de opdracht gekregen om dit voor de gebouwde omgeving te gaan organiseren. Uiterlijk in 2050 moet de gebouwde omgeving energieneutraal zijn. Het verwarmen van onze gebouwen met aardgas is op termijn dan ook geen optie meer. De warmtetransitie is een grote klus waarbij nog lang niet alles duidelijk is, maar waar we nu wel aan moeten beginnen en dat kunnen we ook.

 

In de gesprekken met onze inwoners en ondernemers blijkt dat energie een onderwerp is dat leeft. Sommige gebouweigenaren zijn voortvarend aan de slag gegaan en zijn bijna toe aan de laatste stap richting aardgasvrij. Anderen staan nog aan het begin van het verduurzamen van hun pand, maar bijna iedereen ziet het belang van minder energie verbruiken in. De energie in de samenleving willen we gebruiken om samen de schouders te zetten onder een aardgasvrij Zwijndrecht. Het is daarbij onze verantwoordelijkheid dat iedereen mee kan doen. Vanuit de eigen situatie, de eigen mogelijkheden en in een natuurlijk tempo. We laten letterlijk niemand in de kou staan.

 

De Transitievisie Warmte 2021 helpt ons bij onze opgave en geeft richting aan een aardgasvrije toekomst. In de Transitievisie Warmte is per wijk onderzocht welke alternatieve mogelijkheden er zijn om onze gebouwen te verwarmen. Dit met aandacht voor de lokale situatie en voor de technieken die zich reeds bewezen hebben. Daarnaast hebben we een duidelijk beeld van de wijken waar we kunnen beginnen met de voorbereidingen voor aardgasvrij wonen en werken.

Samen met de corporaties, partners, bedrijven én onze inwoners gaan we aan de hand van deze Transitievisie Warmte 2021 de volgende stappen zetten. We gaan samen vol energie richting een aardgasvrij Zwijndrecht!

 

Jacqueline van Dongen

 

Samenvatting

 

Transitievisie Warmte voor gemeente Zwijndrecht

In 2050 worden gebouwen in Nederland niet meer met aardgas verwarmd. Dat is nodig om onze CO2 terug te dringen en klimaatverandering tegen te gaan. Ook willen we de afhankelijkheid van aardgas verminderen, zowel uit Groningen als uit het buitenland. Ook in Zwijndrecht gaan we onze gebouwen en huizen op een andere manier verwarmen. Deze overstap naar duurzame en aardgasvrije verwarming noemen we de warmtetransitie. Volgens het Nederlands Klimaatakkoord moeten alle gemeenten uiterlijk in 2021 hun Transitievisie Warmte vaststellen, waarin de alternatieven voor aardgas en het tijdpad per buurt is uitgewerkt. De Transitievisie Warmte moet bovendien iedere vijf jaar worden herijkt om de nieuwste inzichten op het gebied van innovatie en wet- en regelgeving mee te nemen.

 

Uitgangspunten voor de warmtetransitie

We hebben samen met de andere Drechtsteden uitgangspunten opgesteld. Deze uitgangspunten zijn opgesteld met inbreng van bewoners, raadsleden en betrokken partnerorganisaties. De warmtetransitie slaagt alleen als het voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en als iedereen mee kan doen. Op dit moment is dat nog niet overal het geval. We pakken het dus stap voor stap aan en durven te starten waar het wél kan. Daar waar de overstap naar aardgasvrij nog niet haalbaar en betaalbaar is, gaan we op zoek naar tussenstappen. Een belangrijke eerste stap is het toepassen van isolatie en andere vormen van energiebesparing. Uiteindelijk heeft elke gebouweigenaar een keuze in de aardgasvrije warmteoptie, maar aardgas is op termijn geen optie meer.

 

Transitiepaden en het onderzoeksbeeld

Voor iedere buurt hebben we een transitiepad uitgestippeld waarin de warmteoptie, een fasering op hoofdlijnen en een handelingsperspectief voor alle partijen staan. Deze transitiepaden hebben we weergegeven in een kaart, de perspectiefkaart. In alle transitiepaden worden handvaten geboden zodat gebouweigenaren nu al aan de slag kunnen met zogenoemde ‘’no-regretmaatregelen’’ om hun gebouw geschikt te maken voor aardgasvrije verwarming. Denk hierbij aan bijvoorbeeld isoleren of elektrisch koken. Daarnaast beschrijft het transitiepad de stappen om te komen tot een warmteoptie, waarvan het warmtenet en all-electric de belangrijkste zijn.

 

We hebben zorgvuldig onderzocht welk transitiepad in welke buurt de beste keuze is met de kennis van nu. We hebben gekeken welke warmteoptie in iedere buurt de laagste maatschappelijke kosten heeft door drie rekenmodellen met elkaar te vergelijken. Ook hebben we samen met de werkgroep van betrokken partnerorganisaties gekeken naar het perspectief op duurzame warmtebronnen, de impact op de openbare ruimte, koppelkansen en de duurzaamheid van de warmteopties.

 

Perspectiefkaart

Figuur 1 toont de perspectiefkaart voor Zwijndrecht. De legenda laat zien welk transitiepad we in welke buurt doorlopen. Onder de kaart worden de in Zwijndrecht voorkomende warmteoplossingen en bijbehorende transitiepaden toegelicht.

 

 

Warmtenetbuurten

Voor een deel van Zwijndrecht, met name in buurten in het oosten, is een warmtenet de oplossing met de laagste maatschappelijke kosten. In warmtenetbuurten gaan we met een wijk- of doelgroepgerichte aanpak aan de slag om de gebouwde omgeving aan te sluiten op een warmtenet, of zijn we daarmee al gestart. Dit gaat voor de korte termijn primair om de buurt Walburg. De komende jaren kunnen ook andere doelgroepen in Walburg worden aangesloten, zoals utiliteitsbouw, particulieren en resterend corporatiebezit. Dit is echter sterk afhankelijk van enkele randvoorwaarden, zoals de voortzetting van bestaande subsidies, nieuwe subsidies en acquisitietrajecten van HVC.

 

Zoals voor alle buurten geldt, moeten gebouwen eerst geschikt gemaakt worden voor aardgasvrije verwarming, onder andere door te isoleren. Na Walburg is Noord een logische volgende buurt om vanaf 2031 verschillende blokken in vervolgfasen aan het warmtenet aan te sluiten, ook hier kunnen kansrijke doelgroepen zoals het corporatiebezit eerst worden aangesloten, gevolgd door andere doelgroepen.

Gebouweigenaren hoeven niet aan te sluiten op het warmtenet. Er is keuzevrijheid en die blijft er naar verwachting ook. Bovendien heeft de gemeente momenteel niet de bevoegdheid om het gasnet te laten verwijderen. Wel wordt de Wet Collectieve Warmtevoorziening (Wcw) in de nieuwe kabinetsperiode verwacht. Met deze wet kan de gemeente warmtekavels aanwijzen waarmee woningeigenaren moeten aansluiten op het warmtenet, tenzij zij kiezen voor een ander duurzaam en gasvrij alternatief. In de praktijk zal dat bijna altijd een variant van all-electric zijn.

 

All-electric buurten

In een all-electricbuurt ligt in de toekomst in principe alleen een elektriciteitsnet onder de grond. Deze gebouwen maken gebruik van een warmtepomp voor verwarming. Ook in deze gebouwen moet eerst geïsoleerd worden om woningen geschikt te maken en moeten er andere gebouwmaatregelen genomen worden voordat deze gebouwen klaar zijn voor all-electric.

All-electric is een individuele warmteoptie, wat betekent dat iedere gebouweigenaar zelf kiest wanneer de overstap gemaakt wordt. De buurten waarin all-electric de meest voor de hand liggende oplossing is, zijn vaak vrij nieuw en stoten relatief weinig CO2 uit. Daarnaast zijn er nog innovaties te verwachten in all-electric oplossingen. Daarom is het niet wenselijk dat deze buurten een te hoog tempo doorlopen. Dat zou tot onnodige desinvesteringen kunnen leiden. Deze buurten maken gestaag tussen nu en 2050 de overstap, op natuurlijke momenten. Natuurlijke momenten kunnen zijn een verhuizing, een verbouwing of de vervanging van apparaten. In all-electric buurten kan de overstap naar aardgasvrij zich op die manier organisch ontwikkelen, waardoor er tevens voldoende tijd ontstaat voor de netbeheerder om het huidige elektriciteitsnet waar nodig te verzwaren. De gemeente kiest samen met Stedin een natuurlijk moment om het elektriciteitsnet te verzwaren en het gasnet te verwijderen. In Zwijndrecht is all-electric vooral kansrijk in de relatief nieuwe bebouwing in de Westkeetshaven en omgeving, en in een aantal buurten in het westen.

 

Besparingsbuurten: besparen en op termijn duurzaam gas

In sommige buurten is gasvrije verwarming buitengewoon kostbaar of technisch heel ingewikkeld. Dat zien we met name in oude buurten. In deze buurten zijn gebouwen moeilijk te isoleren en de ruimte in de ondergrond is beperkt. In Zwijndrecht gaat dit dan met name om de buurten in Landelijk gebied Heerjansdam en Verspreide bebouwing. In deze buurten kiezen we er daarom voor om stapsgewijs, tussen nu en 2050, zoveel mogelijk gas te besparen met isolatie, hybride warmtepompen en gasvrije opt-out. Dat betekent dat recent gebouwde of nieuwe gebouwen in deze buurten wèl kiezen voor bijvoorbeeld all-electric. De resterende gasvraag vullen we dan op termijn duurzaam in met groen gas of waterstof.

 

Besparingsbuurten: besparen en herijken

In een aantal buurten kunnen we, met de kennis van nu, niet duidelijk maken wat de optimale warmteoptie is. Bijvoorbeeld omdat de kosten tussen warmtenetten en all-electric heel dicht bij elkaar liggen, of omdat de rekenmodellen verschillende uitkomsten geven. Deze buurten geven we bij de vijfjaarlijkse herijking extra aandacht om te kijken of we, op basis van de nieuwste inzichten en ontwikkelingen, nieuwe conclusies kunnen trekken. Tot die tijd zitten we ook in deze buurten niet stil: we gaan volop aan de slag met het ‘’transitiegereed’’ maken van alle gebouwen door isolatie, elektrisch koken en andere maatregelen. Zwijndrecht kent meerdere van dit soort besparingsbuurten, bijvoorbeeld Julianadorp, de Verzetsheldenbuurt en een deel van Heerjansdam

 

Nieuwbouw: altijd aardgasvrij en volgt de fasering van de gebiedsontwikkeling

Alle nieuwbouw in Zwijndrecht wordt aardgasvrij gerealiseerd, dat is sinds 2018 landelijke wetgeving. Ook voor nieuwbouw gelden de criteria zoals beschreven in deze Transitievisie Warmte. Dat betekent dat de inzet van lokale, direct bruikbare warmte voorkeur heeft bij het bepalen van het energiesysteem. De nieuwbouw kent een ander transitiepad dan bestaande wijken, omdat nieuwbouw de planning volgt van de gebiedsontwikkeling. Met name bij kleine transformatie- of nieuwbouwontwikkelingen binnen buurten met bestaande bouw kan het perspectief voor de bestaande bouw mede bepalend zijn voor het gekozen energiesysteem.

 

Bedrijventerreinen

Bedrijventerreinen volgen een eigen transitiepad met veel aandacht voor maatwerk. Dat komt omdat de warmtevraag van bedrijven sterk verschilt, al naar gelang de functie van het bedrijf. Sommige bedrijven hebben helemaal geen warmtevraag, zoals opslagloodsen, anderen hebben een grote koudevraag, zoals kantoren en weer anderen hebben hoge temperatuur nodig voor bedrijfsprocessen. We voorzien daarom meerdere oplossingen op een bedrijventerrein, zowel individueel als kleinschalig collectief. Veel bedrijven maken momenteel al werk van de transitie omdat er voor bedrijven al veel strenge energieregels zijn.

 

Aan de slag met een uitvoeringsstrategie

Als vervolg op deze Transitievisie Warmte werken we verder aan zowel collectieve aanpakken voor het realiseren van aansluitingen op het warmtenet, als aan individuele maatregelen. Voor individuele maatregelen als isolatie, hybride warmtepompen of de overstap naar all-electric werken we per doelgroep een aanpak uit om gebouweigenaren te ondersteunen. Voor collectieve maatregelen geldt deze Transitievisie Warmte als kader voor het gesprek met initiatieven van gebouweigenaren en marktpartijen. We noemen dit een uitnodigingskader, waarmee we houvast bieden in de “tussenfase” waarin randvoorwaarden als de Wet Collectieve Warmtevoorziening nog niet beschikbaar zijn. Om van transitievisie naar uitvoering te komen, is extra capaciteit nodig. In Zwijndrecht verwachten we vanaf 2022 4 tot 5 fte nodig te hebben om gemeentelijke taken op het gebied van warmtetransitie en energiebesparing te kunnen uitvoeren, nog los van het opstellen en uitvoeren van wijkuitvoeringsplannen.

 

1 Inleiding

 

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat alle Nederlandse gebouwen in 2050 verduurzaamd zijn. We gebruiken dan geen aardgas meer om onze woningen en bedrijven en te verwarmen, te douchen en om te koken. We gaan op zoek naar andere oplossingen. Misschien klinkt 2050 nog ver weg, maar de overstap naar aardgasvrije gemeente is een enorme klus, die we zorgvuldig en stap voor stap realiseren. Die stappen brengen we in deze Transitievisie Warmte in beeld

 

1.1 Landelijke context

Net als alle andere landen moet Nederland een flinke inspanning leveren om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 2, en liefst niet meer dan 1,5 graden Celsius. Daarover heeft de Rijksoverheid afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs. In 2019 ondertekenden overheden, organisaties en bedrijven in Nederland het Nationale Klimaatakkoord. Hierin staan concrete afspraken om de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met 49 procent te verminderen ten opzichte van 1990. Nederland wil, als andere landen meedoen, de Europese doelstelling verhogen naar 55 procent minder uitstoot van broeikasgassen in 2030. Het Nederlandse doel is om in 2050 een volledig aardgasvrije samenleving te hebben. Voor de gebouwde omgeving zijn dit bijna acht miljoen woningen en één miljoen utiliteitsgebouwen. Om dit einddoel te kunnen behalen is de tussendoelstelling dat twintig procent van het totaal aantal woningen in 2030 al aardgasvrij is. Dat zou betekenen dat van de 127.000 woningen in de Drechtsteden, er ongeveer 25.000 in 2030 aardgasvrij zijn.

Gemeenten hebben een regierol in deze transitie naar een aardgasvrije gebouwde omgeving. Het Klimaatakkoord vraagt gemeenten om te werken aan plannen op drie niveaus, waartussen afstemming plaatsvindt (figuur 2):

 

 

  • 1.

    Op Regionaal niveau doen we dat in de vorm van de Regionale Energie Strategie (RES), waarin we duurzame energiebronnen in de regio in kaart brengen. Onderdeel van de RES is de Regionale Structuur Warmte (RSW), waarmee we de regionale beschikbare warmtebronnen, het verdeelvraagstuk van warmte binnen de regio, de benodigde infrastructuur en de ruimtelijke impact en kosten in beeld brengen.

  • 2.

    Op gemeentelijk niveau doen we dat in de vorm van de Transitievisies Warmte (TVW), die elke gemeente uiterlijk 2021 vaststelt. De TVW beschrijft hoe de gemeente samen met stakeholders de warmtevraag in de gebouwde omgeving op een aardgasvrije en duurzame manier kan invullen en in welk tempo dat zal verlopen.

  • 3.

    Op plekken waar we starten met een traject richting aardgasvrij stellen we een wijkuitvoeringsplan op. Omdat het aardgasvrij maken van wijken middels een wijkaanpak nog niet op grote schaal haalbaar en betaalbaar is, op gesubsidieerde pilots na, zal dit voor de meeste wijken de komende jaren nog niet aan de orde zijn. In het uitvoeringsplan maakt de gemeenteraad de definitieve keuzes over hoe en wanneer de wijk aardgasvrij wordt. Daarbij worden de bewoners, overige gebouweigenaren en andere belanghebbenden nauw betrokken

 

Wat verstaan we onder wijken?

De Transitievisie Warmte gaat over de gebouwde omgeving en de warmte die daar nodig is voor ruimte- en tapwaterverwarming. Bedrijventerreinen en de ruimte- en tapwaterverwarming die daar plaatsvindt valt ook onder de Transitievisie Warmte, maar (industriële) bedrijfsprocessen nadrukkelijk niet. Als definitie van wijk hanteren we in deze Transitievisie Warmte de zogenaamde CBS-buurtgrenzen.

 

1.2 De warmtetransitie in de Drechtsteden

De Transitievisie Warmte 1.0

Dit is niet de eerste Transitievisie Warmte van Zwijndrecht. In 2019 is in alle zeven Drechtsteden de Transitievisie Warmte 1.0 vastgesteld. Daarin is een eerste onderzoeksbeeld gemaakt van de meest kansrijke warmteopties in buurten. In deze versie hebben we het onderzoeksbeeld herijkt en bovendien transitiepaden bepaald. Daarbij gaan we niet alleen in op het einddoel aardgasvrij, maar ook de weg ernaartoe, de fasering, het handelingsperspectief, met logische tussenstappen per type wijk.

Zes van de zeven Drechtsteden, te weten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, hebben in een gezamenlijk traject gewerkt aan de Transitievisies Warmte 2021. Dit traject is gelijktijdig doorlopen met het opstellen van de RES 1.0 en de daaronder vallende Regionale Structuur Warmte, om optimale afstemming tussen de beleidsdocumenten te verzekeren1.

 

RES

Samen met de andere Drechtsteden werken we aan het doel om voor 2050 energieneutraal te zijn. Alle energie die na besparing nog wordt gebruikt komt dan uit duurzame bronnen binnen en buiten de regio. In de Regionale Energiestrategie (RES) is een inventarisatie gemaakt van de bronnen die in de regio beschikbaar zijn. De Drechtsteden zijn een warmte-regio bij uitstek: er is een mix aan warmtebronnen beschikbaar en er loopt al een veelheid aan initiatieven op het gebied van warmtenetten. In de concept-RES is een doelstelling van 12.000 extra woningequivalenten (WEQ) aardgasvrij in 2030 opgenomen, met een ambitie van 25.000 WEQ wanneer extra randvoorwaarden (denk aan betaalbaarheid, wetgeving) worden ingevuld.

 

Groei van warmtenetten in de Drechtsteden

In de Drechtsteden zijn al flink wat gebouwen aangesloten op het warmtenet. In delen van Dordrecht, Sliedrecht en Hendrik-Ido-Ambacht liggen warmtenetten van HVC, in Papendrecht is een warmtenet aanwezig met Eneco als warmteleverancier. De komende jaren wordt er op verschillende plekken in de regio gewerkt aan de uitbreiding van bestaande of de realisatie van nieuwe warmtenetten. De woningcorporaties, in samenspraak met HVC, hebben in 2020 voor ongeveer 6.000 woningen verspreid over de Drechtsteden een SAH aanvraag toegekend gekregen. Deze woningen moeten volgens de regeling uiterlijk medio 2025 op een warmtenet worden aangesloten. Dit brengt de eerste contouren van een tijdspad in beeld.

 

1.3 De warmtetransitie in Zwijndrecht

Tot slot speelt in Zwijndrecht ook de lokale context mee:

  • Er wordt gewerkt aan de gemeentelijke omgevingsvisie: een visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving in Zwijndrecht. In december 2020 is een Nota van Uitgangspunten vastgesteld door de raad, waarin belangrijke ontwikkelingen en opgaven beschreven voor de komende 30 jaar. Klimaatverandering en energietransitie zijn daarin nadrukkelijk benoemd als grote gemeentelijke opgaven. De Omgevingsvisie, het beleidsdocument waar deze uitgangspunten in zullen landen, biedt een paraplu voor de Transitievisie Warmte en de RES, waarin we richting geven aan de invulling van deze doelen.

  • In Zwijndrecht werken we al enkele jaren intensief samen aan de warmtetransitie met de woningcorporaties, HVC en Stedin. In juni 2018 sloten we met deze partijen een intentieovereenkomst om te starten met een warmtenet in Zwijndrecht. Met het ontvangen van SAH-subsidie wordt die intentie concreter en kan een start gemaakt worden om in de periode tot medio 2025 de eerste 1.347 woningen daadwerkelijk aan te sluiten. Die gebeurt in complexen verspreid over de wijken Walburg en Kort Ambacht, waarmee een startpunt wordt gecreëerd voor uitbreiding op een later moment. Er is in Zwijndrecht al op verschillende plekken corporatiebezit (bestaand en nieuwbouw) transitiegereed gemaakt, dat aangesloten kan worden op een warmtenet

  • Voor de wijk Walburg is in 2020 een subsidieaanvraag gedaan om een proeftuin te worden in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken. Deze aanvraag is niet toegekend, maar heeft wel het gesprek gestart met grote gebouweigenaren in de wijk (bijvoorbeeld het Walburg college). Samen met de partners is veel kennis opgedaan, die op een later moment kan worden ingezet wanneer het haalbaar wordt om de wijkaanpak voort te zetten.

 

1.4 Wie zijn betrokken geweest?

 

1.4.1 Inwoners en bedrijven

We hebben bewoners, bedrijven en andere stakeholders op verschillende manieren en momenten in het proces van de TVW betrokken. 4500 bewoners en bedrijven in de Drechtsteden hebben in het najaar van 2020 via een enquête laten weten wat ze belangrijk vinden in de overstap naar aardgasvrij. Daarnaast hebben we gedurende het hele traject gebruikgemaakt van het participatieplatform denkmee.drechtstedenenergie.nl, dat ingezet is voor participatie van zowel de Transitievisies warmte als de RES. Via dit platform konden bewoners en bedrijven per fase hun gedachten en ideeën inbrengen. Deze inbreng is verwerkt in deze notitie. In bijlage 1 staan de resultaten van de enquête en enkele voorbeelden van interacties die op het platform hebben plaatsgevonden.

Via de enquête hebben bewoners die betrokken willen blijven bij de transitie naar aardgasvrij, zich opgegeven. Een selectie van deze groep is op 8 december 2020 samengekomen in een regionale meedenkgroepbijeenkomst, om nader in te gaan op de uitkomsten van de participatieactiviteiten en deze notitie van uitgangspunten.

Daarnaast heeft in maart 2021 de tweede uitgebreide participatieronde plaatsgevonden, onder andere met een bewonersavond voor bewoners van Zwijndrecht op 3 maart. Bewoners zijn toen geïnformeerd over aardgasvrij wonen, er is toelichting gegeven op wat de Transitievisie Warmte is en er is een concept van de perspectiefkaart gedeeld en reacties daarop zijn verzameld. Tot slot is via het participatieplatform met een enquête en een openbare discussie opgehaald wat mensen nodig hebben om aan de slag te gaan met isoleren als eerste stap in de warmtetransitie. In bijlage 1 zijn deze resultaten te vinden.

 

1.4.2 Regionale en lokale stakeholders

Op verschillende niveaus hebben betrokken partijen meegewerkt aan de Transitievisie Warmte.

Regionaal hebben alle gemeenten en vertegenwoordigers van betrokken partijen (woningcorporaties, Stedin, Omgevingsdienst OZHZ, HVC, waterschappen, Provincie Zuid-Holland, burgerinitiatief Drechtse Stromen) deelgenomen aan gezamenlijke werksessies, waar onder andere de gezamenlijke uitgangspunten zijn opgesteld.

Een lokale werkgroep van betrokken partijen heeft gewerkt aan de onderdelen van deze Transitievisie Warmte die specifiek zijn voor Zwijndrecht. De betrokken partijen in Zwijndrecht zijn: gemeente Zwijndrecht, woningcorporaties Woonkracht10 en Trivire, HVC en Stedin.

De gemeenteraad is tijdens het opstellen van deze Transitievisie Warmte meerdere keren bijgepraat en hebben inbreng kunnen leveren. Op 20 en 25 januari hebben gezamenlijke raadsbijeenkomsten voor de zes gemeenten plaatsgevonden, waarin de gezamenlijke uitgangspunten zijn besproken. Op 13 april zijn in een lokale raadsbijeenkomst de tussentijdse resultaten van deze transitievisie besproken.

 

1.5 De Transitievisie Warmte als uitnodigingskader

Deze Transitievisie Warmte is opgesteld in een tijd dat de overstap naar aardgasvrij nog lang niet overal mogelijk is. Er moeten landelijk nog financiële voorwaarden ingevuld worden om de overstap betaalbaar te maken. Als gemeente wachten we bovendien nog op wetgeving (een belangrijke is de Wet Collectieve Warmte die wordt vormgegeven) die het voor ons mogelijk maakt om meer sturing te geven aan de warmtetransitie in onze wijken. We zitten dus in een “tussenfase” waarin we wel voortgang willen boeken, maar ook moeten accepteren dat wij als gemeente niet in ons eentje de snelheid kunnen bepalen.

Deze Transitievisie Warmte biedt daarom een “uitnodigingskader”. De uitgangspunten, criteria en perspectiefkaart in deze Transitievisie Warmte bieden richting om met initiatieven uit de samenleving het gesprek aan te gaan. Op die manier creëren we houvast in deze tussenfase en bieden we partijen de kans om ook nu al tempo te maken waar mogelijk.

 

1.6 Leeswijzer

Deze inleiding vormt hoofdstuk 1. In hoofdstuk 2 gaan we in op de uitgangspunten. In hoofdstuk 3 gaan we in op de techniek en hoe we gekomen zijn tot een voorkeur voor een warmteoptie per buurt. In hoofdstuk 4 leggen we uit hoe we zijn gekomen tot de perspectiefkaart, waarin de transitiepaden per buurt staan toegelicht. In hoofdstuk 5 gaan we ten slotte in op de uitvoeringsstrategie, waarin zaken zoals het uitnodigingskader, instrumentarium en concrete vervolgstappen aan bod komen.

Als achtergrond bij dit document zijn er bijlagen gebundeld in één document. Her en der wordt in dit document naar deze bijlagen verwezen.

 

2 Uitgangspunten

 

Samen met stakeholders en met de input uit de eerste participatieronde zijn de uitgangspunten voor de TVW opgesteld. Deze uitgangspunten vormen de basis voor de warmtetransitie van de zes genoemde gemeenten in de Drechtsteden.

  • 1.

    Voortvarend aan de slag met isolatie en andere vormen van energiebesparing

    Goede isolatie, ventilatie en de overstap naar elektrisch koken zijn essentieel om onze gebouwde omgeving op een aardgasvrije en duurzame manier te verwarmen. Het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving is een stapsgewijs proces. Ook in buurten waar nu nog geen betaalbare of passende oplossing is om van het aardgas af te gaan, kunnen woningen en gebouwen zich al voorbereiden op de transitie. In die buurten is het van belang gebouweigenaren te stimuleren en te ondersteunen om gebouwen “transitiegereed” te maken door aan de slag te gaan met tussenstappen zoals isoleren en hybride oplossingen. Zowel uit de enquête als de reacties op het participatieplatform blijkt dat veel bewoners zien dat er op het gebied van isolatie nog veel winst te behalen valt.

  • 2.

    Iedereen moet mee kunnen doen

    Betaalbaarheid is voor inwoners van de Drechtsteden een belangrijk vraagstuk en komt in de participatie met stip naar voren als het belangrijkste thema. Er is nog veel onzekerheid over de kosten van de warmtetransitie en de verdeling van de kosten en er ligt een taak bij de Rijksoverheid om dit op te lossen. Wat we wel weten is dat de warmtetransitie alleen kan slagen als iedereen mee kan doen, ook mensen met lagere inkomens, en dat daar oplossingen voor moeten komen. Daarom pakken we de transitie gefaseerd aan en gaan we pas van het aardgas af als het alternatief voor aardgas maatschappelijk aanvaardbaar en voor iedereen toegankelijk is. We erkennen dat deze transitie veel meer is dan een technische operatie. Oog voor de sociaal-maatschappelijke kant van de transitie is dan ook essentieel. Voldoende beschikbaarheid van goede begeleiding en ondersteuning voor gebouweigenaren is daarbij een randvoorwaarde.

  • 3.

    Keuzevrijheid in alternatieven, maar aardgas is op termijn geen keuze meer

    Gebouweigenaren en/of bewoners worden altijd betrokken bij de keuze voor de warmtevoorziening in hun wijk. De gebouweigenaar maakt zelf de keuze over het alternatief voor zijn of haar woning of gebouw. De praktijk zal echter ook uitwijzen dat er niet altijd sprake is van een vrije keuze uit alle oplossingen, vanwege technische of financiële beperkingen. Niet overal zijn bijvoorbeeld warmtenetten mogelijk. Ook is het niet realistisch om te verwachten dat overal duurzaam gas beschikbaar zal komen, gezien de beperkte verwachte beschikbaarheid daarvan voor de gebouwde omgeving. Het is belangrijk om een balans te vinden tussen keuzevrijheid en betaalbaarheid, want meer van het één betekent soms minder van het ander. Dit speelt bijvoorbeeld wanneer in een wijk meerdere eigenaren kiezen voor een individuele oplossing in een gebied waar een collectieve oplossing de meest betaalbare optie is. Die keuze maakt de collectieve oplossing minder betaalbaar. In wijken waar een collectieve warmteoplossing voor de hand ligt, is het daarom niet vanzelfsprekend om particulieren aan te moedigen te kiezen voor een individuele warmtepomp. Desalniettemin heeft een gebouweigenaar altijd een optie om niet mee te doen met het voorkeursalternatief voor de wijk en zelf een duurzaam alternatief te kiezen. Maar aardgas is op termijn geen optie meer.

  • 4.

    Durven stappen te zetten naar een duurzame gebouwde omgeving

    Uit de participatie blijkt dat veel mensen de overstap naar aardgasvrij op dit moment (nog) niet willen maken. Dat is begrijpelijk, aangezien belangrijke randvoorwaarden zoals de betaalbaarheid nog niet op orde zijn. Tegelijkertijd willen we onze verantwoordelijkheid nemen voor het klimaat, en onderschrijven we het uitgangspunt van het Klimaatakkoord van een CO2 neutrale gebouwde omgeving in 2050. De transitie naar aardgasvrije gebouwen is een essentieel onderdeel van die opgave. We kunnen en willen dus niet wachten, en we durven stappen te zetten. Wel doen we dat pragmatisch: we starten alleen daar waar de overstap haalbaar en betaalbaar is, we leren van initiatieven binnen en buiten de Drechtsteden, we houden rekening met natuurlijke momenten en hebben altijd oog voor de duurzaamheid van keuzes die we maken, met als einddoel een volledig CO2-neutrale gebouwde omgeving in de Drechtsteden. Daarnaast dringen we er als regio bij de Rijksoverheid op aan om invulling te geven aan de randvoorwaarden in het kader van het klimaatakkoord.

 

3 Duurzame warmteopties

 

In dit hoofdstuk gaan we in op de warmteopties: welke aardgasvrije en duurzame warmteoptie is in welk type buurt het meest logisch, met de kennis van nu? We beschrijven de overstap naar duurzame warmteopties, maar beginnen eerst met een toelichting op isoleren. In alle gevallen is het namelijk belangrijk om de warmtevraag terug te dringen. Vervolgens zijn er verschillende warmteopties, oftewel alternatieven voor verwarmen met aardgas. In het laatste deel van dit hoofdstuk behandelen we de afwegingscriteria die we hebben gebruikt om tot een warmteoptie per buurt te komen.

 

3.1 In alle gevallen: isoleren (warmtevraagbeperking)

Ongeacht de meest geschikte duurzame warmteoptie, is het van belang dat we de gas- en warmtevraag terugdringen en andere noodzakelijke gebouwaanpassingen maken. Dit zijn schilmaatregelen, zoals isolatie van gevel, dak en vloer en vervanging van het glas, aanpassingen in de binneninstallatie, zoals radiatoren, ventilatie, het dichten van kieren en elektrisch koken.

Bij gebouwgebonden maatregelen is het de vraag hoe ver we moeten gaan om gebouwen transitiegereed te krijgen. We nemen in de Transitievisie Warmte als uitgangspunt dat aan het einde van de transitie zoveel mogelijk gebouwen een basisniveau moeten hebben bereikt. Met dit niveau kan een woning in ieder geval met 70°C verwarmd worden en ook met 40°C, als de binneninstallatie daarvoor geschikt wordt gemaakt. Op deze manier is een woning in de schil dus voorbereid is op zowel middentemperatuur als laagtemperatuur warmteopties. Dit is dus een no-regretniveau: een isolatieniveau waarmee een gebouw transitiegereed is voor bijna alle warmteopties. In 2021 zijn op nationaal niveau Standaard en Streefwaarden2 ingevoerd, die per woningtype inzicht geven in de manier waarop het no-regretniveau kan worden behaald.

Het basisniveau bereiken we als we tussen nu en 2050 zoveel mogelijk op natuurlijke momenten maximaal ingrijpen binnen de bestaande schil. Nieuwere woningen zitten soms al op het basisniveau. Bij oudere woningen moet er juist meer gebeuren, die woningen zullen dus meer tijd nodig hebben om het basisniveau te bereiken. Sommige gebouwen, veelal van voor 1920 en vaak ook monumentaal, zijn zo oud dat je een relatief hoge warmtevraag overhoudt, ook al doe je het maximale binnen de bestaande schil.

 

3.2 De overstap naar duurzame warmteopties

Deze paragraaf beschrijft in vogelvlucht de warmteopties. Een gedetailleerde, technische beschouwing is opgenomen in bijlage C. Met een warmteoptie wordt bedoeld het meest logische alternatief voor aardgas per wijk in 2050. Dit zegt nog niets over de fasering of planning per wijk, dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4.

 

3.2.1 Warmtenet

Een warmtenet is een infrastructuur van ondergrondse, geïsoleerde leidingen die warm water vervoert naar meerdere gebouwen. Er is dan dus sprake van een collectieve warmtevoorziening. De woning heeft in vergelijking met all-electric minder ingrepen aan de schil en de binneninstallatie nodig en in de woning is qua techniek alleen een afleverset aanwezig. De temperatuur van het aangeleverde warme water moet voldoende zijn om de woningen te kunnen verwarmen en in samenhang zijn met de temperatuur van de bron. Voor veel woningen zal een middentemperatuurwarmtenet dat 70°C levert op de koudste dagen van het jaar de laagste maatschappelijke kosten hebben. Bij dit temperatuurniveau is er een technisch en economisch optimum met de warmtevraagbeperking die hoort bij het basisniveau van isolatie en eventuele aanpassing van de binneninstallatie.

Warmtenetten hebben als belangrijk kenmerk dat er grote investeringen in de infrastructuur nodig zijn. Hierdoor zijn warmtenetten alleen haalbaar in gebieden met een hoge bebouwingsdichtheid. Door het stedelijke karakter van de Drechtsteden is een groot deel van de bestaande bouw geschikt voor warmtenetten. Een ander belangrijk kenmerk van warmtenetten is dat een warmtenet in een relatief kort tijdsbestek moet worden ontwikkeld, om zodoende snel voldoende aansluitingen te krijgen waarmee je voorinvesteringen voorkomt en zo snel mogelijk de bron kunt verduurzamen.

Een variant op het warmtenet op 70 °C aanvoer en 40 °C retourtemperatuur is een laagtemperatuurwarmtenet met een maximale aanvoertemperatuur van circa 40°C. Deze variant is voor de bestaande bouw minder logisch vanwege de hogere gebouwgebonden investeringen. Voor grootschalige nieuwbouwontwikkelingen kan het interessant zijn om een laagtemperatuurwarmtenet te ontwikkelen. Dit moet per project bekeken worden.

 

In principe is een warmtenet geen koudenet waar je gebouwen ook mee kunt koelen, zoals bij een bronnet met WKO (zie all-electric) wel het geval is. Voor grote complexen wordt het warmtenet soms gecombineerd met een koel- en ventilatiesysteem. Voor grondgebonden woningen met basisisolatie of minder zijn andere maatregelen zoals zonwering vaak vele malen (kosten)effectiever.

 

3.2.2 All-electric

‘All-electric’ betekent dat er in principe alleen nog een elektriciteitsnet in de buurt aanwezig is. Er is dan een warmte-opwekinstallatie in de woning of het gebouw nodig die alleen elektriciteit gebruikt. Bijvoorbeeld een warmtepomp die warmte haalt uit de buitenlucht of de bodem. Iedere individuele vastgoedeigenaar kan op ieder moment de keuze maken om zijn huis niet alleen te isoleren, maar ook de gasketel te vervangen door bijvoorbeeld een warmtepomp. De individuele vastgoedeigenaar is dus veel minder afhankelijk van keuzes en beperkingen van andere vastgoedeigenaren in de straat, of in de buurt. De capaciteit in het bestaande elektriciteitsnet is echter beperkt en is bijvoorbeeld ook nodig voor de realisatie van laadpalen voor elektrische mobiliteit. Het elektriciteitsnet zal dus verzwaard moeten worden, niet alleen op buurtniveau, maar ook op gemeentelijk, regionaal, nationaal en internationaal niveau.

Een variant van all-electric is het lokale bronnet. Een bronnet is een lokale, kleinschalige warmtevoorziening in de vorm van een zeer lage temperatuur warmtenet waar één of enkele gebouwen op zijn aangesloten. Net zoals bij all-electric staat in het gebouw of de woning een warmtepomp. In plaats van de bodem of buitenlucht gebruikt deze warmtepomp het aangevoerde water van het bronnet. Het aangevoerde water kan ook gebruikt worden voor koeling.

 

Ook bij een bronnet moet de capaciteit van het elektriciteitsnet in de buurt vaak worden verhoogd. Bronnetten worden veel toegepast bij utiliteitsgebouwen, omdat deze gebouwen naast een vraag naar warmte vaak ook een koudevraag hebben. Door de omvang van het gebouw is het elektriciteitsgebruik vaak hoog. Vanwege de lage energiebelasting op elektriciteit zijn de kosten voor het aardgasvrij maken met warmtepompen daarom relatief laag.

 

Buurten waar all-electric oplossingen de laagste maatschappelijke kosten hebben zijn meestal buurten met veel eengezinswoningen, gebouwd na 1990. In deze buurten zullen vaak niet alleen de radiatoren en het gasfornuis vervangen worden, maar komt er ook een warmtepomp en eventueel een verzwaring van de elektriciteitsaansluiting om de overstap naar all-electric te kunnen maken. In deze buurten is het gasnet doorgaans nog nieuw, evenals de gasketels. Tegelijkertijd zijn deze buurten al goed geïsoleerd, waardoor er relatief weinig klimaatwinst valt te behalen. Dit geeft de mogelijkheid om in deze buurten in een eigen tempo de transitie te doorlopen.

 

Bovendien zijn binnen all-electric zijn nog veel innovaties te verwachten. De belangrijkste innovaties zijn warmtepompen die ook efficiënt hoge temperaturen kunnen maken en innovaties op het gebied van energieopslag in de woning. Deze innovaties kunnen op termijn leiden tot een besparing van maatschappelijke kosten, bijvoorbeeld doordat het elektriciteitsnet minder hoeft te worden verzwaard of omdat ook oude, complexe buurten gasvrij kunnen worden. Ook vanwege deze innovaties is het onwenselijk om een all-electricbuurt in hoog tempo gasvrij te maken.

 

All-electric zal ook van veel nieuwbouwontwikkelingen een logische voorkeurswarmteoptie, met name kleine ontwikkelingen waar onvoldoende schaal is voor een warmtenet.

 

3.2.3 Duurzaam gas

In oude binnensteden en oude (dijk)linten is zowel een warmtenet als all-electric met de huidige stand van de techniek vaak kostbaar of niet inpasbaar. Dat komt onder andere door drukte in de ondergrond en door de oude, soms monumentale staat van de bebouwing die werkzaamheden kostbaar en technisch ingewikkeld maken. Met de kennis van nu is het daarom logisch om het bestaande gasnet hier te handhaven en op termijn te gebruiken voor duurzaam gas. Randvoorwaarde is dan wel dat er op termijn voldoende duurzaam gas is, zoals groengas of waterstofgas. Daarbij moet er rekening mee gehouden worden dat duurzaam gas ook voor andere doeleinden nodig is, zoals in de industrie en het zware transport. Ook kan duurzaam gas gebruikt worden voor de piekvoorziening van warmtenetten. Aangezien duurzaam gas zeer schaars is en voorlopig ook zal blijven, is in deze buurten waar het gasnet wordt gehandhaafd wel gasbesparing nodig. Door middel van isolatie, hybride warmtepompen en door naoorlogse gebouwen wel zoveel mogelijk gasvrij te maken met bijvoorbeeld all-electric kan een gasbesparing van 60% tot 70% worden gerealiseerd in deze buurten.

 

3.2.4 Variatie binnen buurten: opt-out

Een belangrijke nuance bij de verschillende warmteopties is dat de inkleuring van een buurt zelden betekent dat de hele buurt volledig op één warmteoptie over gaat. Om uiteenlopende financiële, technische of andere, lokale redenen kunnen gebouweigenaren kiezen voor andere warmteopties dan de optimale warmteoptie in een buurt. Eigenaren hebben en behouden keuzevrijheid om te kiezen voor een warmteoptie van hun eigen voorkeur. Dit betekent bijvoorbeeld dat vastgoedeigenaren altijd kunnen kiezen voor all-electric, ook al komt er in de buurt een warmtenet. . Er is keuzevrijheid en die blijft er naar verwachting ook. Bovendien heeft de gemeente momenteel nog niet de bevoegdheid om het gasnet te laten verwijderen. Wel wordt de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) in de nieuwe kabinetsperiode verwacht. Met deze wet kan de gemeente warmtekavels aanwijzen waarmee woningeigenaren moeten aansluiten op het warmtenet, tenzij zij kiezen voor een ander duurzaam en gasvrij alternatief, zoals all-electric.

Opt-out gaat in principe altijd om gasvrije, individuele of kleinschalig collectieve warmteopties. In de praktijk gaat het dus om om all-electric of lokale bronnetten met bijvoorbeeld WKO, maar in sommige gevallen kan het ook zo zijn dat een complex wordt aangesloten op een warmtenet, terwijl voor de wijk als geheel een warmtenet niet als meest logische oplossing wordt gezien. We maken per warmteoptie een inschatting van het percentage opt-out. We gaan ervan uit dat in buurten waar het gasnet blijft liggen de opt-out hoger zal zijn omdat dit wenselijk is met oog op het efficiënt inzetten van duurzaam gas. In warmtenetbuurten willen we juist proberen de opt-out zo klein mogelijk te houden voor de betaalbaarheid van het warmtenet. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de verschillende warmteopties.

 

Tabel 1: Samenvatting van verschillende warmteopties

 

Warmtenet

All electric

Duurzaam gas

Isolatie

Zoveel mogelijk op natuurlijke momenten het maximale doen binnen de bestaande schil (basisniveau) vóór komst van de duurzame bron

Zoveel mogelijk op natuurlijke momenten het maximale doen binnen de bestaande schil (basisniveau).

Zoveel mogelijk op natuurlijke momenten het maximale doen binnen de bestaande schil (basisniveau).

Techniek in de woning

Midden-temperatuur afgiftesysteem en een afleverset. Relatief weinig impact in de woning.

Laag-temperatuur afgiftesysteem en een warmtepomp. Relatief veel impact in de woning

Midden-temperatuur afgiftesysteem en een hybride warmtepomp. Relatief veel impact in de woning

Infrastructuur

Warmtenet. Relatief veel impact in de ondergrond.

Extra verzwaard elektriciteitsnet. Relatief weinig impact in de ondergrond.

(Bestaande) gasnet. Relatief weinig impact in de ondergrond.

Bronnen

Mix van duurzame, lokale bronnen. Bij lage temperatuur bronnen hoort nog een collectieve warmtepomp.

Landelijke, op termijn duurzame elektriciteitsmix

Op termijn duurzaam gas

Opt-out

All electric en lokale bronnetten. Opt-out is onwenselijk.

Lokale bronnetten

All electric en lokale bronnetten. Opt-out is wenselijk

 

3.3 Criteria voor warmteoptie per buurt

Om te bepalen welke toekomstige warmteoptie per buurt de voorkeur heeft, zijn met inbreng van bewoners, de gemeenteraad en de werkgroep afwegingscriteria opgesteld.

 

3.3.1 Laagste maatschappelijke kosten

We streven naar warmteopties met de meest gunstige verhouding van kosten en baten. Onder maatschappelijke kosten worden alle kosten en baten verstaan die we als samenleving maken voor een bepaalde warmteoptie, ongeacht wie wat betaalt. Daarnaast hebben we rekening gehouden met de kosten voor het totale systeem, dus niet alleen naar de kosten die specifiek gelden voor een betreffend gebied of buurt, om versnippering van infrastructuren te voorkomen.

Uit zowel de enquête als discussies op het participatieplatform blijkt dat er onder bewoners zorgen bestaan over de kosten van de overstap naar aardgasvrij. De Transitievisie Warmte lost niet alle vragen rond de betaalbaarheid van de transitie op, maar sorteert wel voor op de meest betaalbare transitie door per buurt de warmteoptie met de laagste maatschappelijke kosten te kiezen. De Transitievisie Warmte geeft geen antwoord op de vraag hoe de kosten vervolgens eerlijk verdeeld worden, en gaat niet over de diverse instrumenten die kunnen zorgen voor een eerlijke verdeling van de kosten. Dat zijn vraagstukken waar de Rijksoverheid zich over buigt en waar in de eerste wijkuitvoeringsplannen op verschillende plekken in het land ervaring mee wordt opgedaan.

 

De laagste maatschappelijke kosten per warmteoptie zijn in eerste instantie bepaald op basis van een onderzoeksbeeld. Het onderzoeksbeeld is een vergelijking van drie modelstudies:

  • Het Warmtetransitiemodel van Over Morgen

  • De Startanalyse 2020 van Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)

  • Het Openingsbod 1.0 van Stedin

De modelstudies hebben gemeen dat zij de aardgasvrije warmteopties laten zien met de laagste maatschappelijke kosten per buurt. Die kosten omvatten de gehele keten, dus zowel kosten voor aanpassingen aan gebouwen (zoals isolatie, een warmtepomp of een inductiekookplaat), kosten voor de infrastructuur (zoals het aanleggen van warmtenetten of verzwaarde elektriciteitsnetten) en kosten voor de bron en levering van energie. Daarbij worden niet alleen de investeringen, maar ook onderhoud en operationele kosten meegenomen, dus inclusief de energierekening van de eindgebruiker, gedurende een bepaalde terugverdientijd. Het onderzoeksbeeld is nader toegelicht in bijlage B.

 

3.3.2 Duurzaamheid: CO2-reductie en inpassing van lokale energiebronnen

Bij de keuze van warmteopties krijgt de infrastructuur die de meeste CO2-reductie levert en waarbij lokale energiebronnen kunnen worden ingezet de voorkeur. Het gaat hierbij niet alleen om verduurzaming op korte termijn, maar ook om het kiezen voor de infrastructuur die toekomstige duurzame bronnen (warmte, elektriciteit en in de toekomst mogelijk ook duurzaam gas) het beste kan ontsluiten. Vanuit de RES is bekend dat er in de regio een grote aanwezigheid van warmtebronnen is, en dat de ruimte voor het opwekken van duurzame elektriciteit schaars is. Ook bewoners geven op het platform aan zich zorgen te maken over de verzwaring van het elektriciteitsnet, en zijn benieuwd of waterstof in de toekomst een rol kan spelen in de warmtevoorziening.

De voorkeursvolgorde van bronnen voor nieuwe manieren van verwarming zoals vastgesteld in de concept-RES3 houdt rekening met deze aspecten, en is leidend voor de Transitievisies Warmte:

  • Direct bruikbare warmte

  • Op te waarderen warmte

  • Te maken warmte

In de Transitievisie Warmte houden we ook rekening met de samenhang in brontemperaturen, temperaturen waarmee gebouwen verwarmd worden en infrastructuren. Het behoud van lucht- bodem- en waterkwaliteit is een randvoorwaarde voor een duurzame transitie. De milieueffecten van verschillende bronnen zijn in de RES verder geïnventariseerd.

 

3.3.3 Inpasbaarheid in de ondergrond en de openbare ruimte

Een alternatief voor aardgas moet inpasbaar zijn in de ondergrond en openbare ruimte. Zo is het aanleggen van een warmtenet niet altijd mogelijk door de complexe ondergrond die bijvoorbeeld voorkomt in een historische dijklint of binnenstad. All-electric vraagt vaak om extra verzwaring van het elektriciteitsnet, wat impact kan hebben op de openbare ruimte in de vorm van extra transformatorhuisjes in de wijk. De inpasbaarheid van warmteopties is meegenomen in de afweging.

 

4 Transitiepaden en fasering

 

In het vorige hoofdstuk is de basis gelegd voor de keuze van de warmteoptie per buurt. In dit hoofdstuk verrijken we die basis, zodat we per buurt meer perspectief creëren. We kijken per buurt naar de warmteoptie, de fasering, het handelingsperspectief (welke stappen kan een gebouweigenaar wanneer nemen), lokale kansen en ontwikkelingen en naar onzekerheden waar we mee om moeten gaan. Samen vormen die onderdelen het transitiepad van een buurt. We eindigen dit hoofdstuk met een kaart, die per buurt het transitiepad en het perspectief richting duurzame warmteopties weergeeft: de perspectiefkaart.

In een transitiepad schetsen we per buurt de route om tot een warmteoptie te komen. In het transitiepad schetsen we zowel een fasering als tussenstappen, hoe we omgaan met op-out en wat voor aanpak erbij hoort, zoals een wijkgerichte aanpak of een doelgroepgerichte aanpak. In deze paragraaf lichten we toe hoe we tot de perspectiefkaart zijn gekomen, waarin de transitiepaden per buurt staan. Met de werkgroep hebben wij de volgende stappen doorlopen om te komen tot de perspectiefkaart:

  • 1.

    Lokale validatie van het regionale onderzoeksbeeld in de lokale werkgroep.

  • 2.

    Toetsing van het onderzoeksbeeld aan warmtenetscenario’s van HVC.

  • 3.

    Het kiezen van een transitiepad per buurt.

 

4.1 Lokale validatie van het onderzoeksbeeld

We zijn gestart met het onderzoeksbeeld dat volgt uit een vergelijking van drie rekenmodelstudies (Over Morgen, PBL, Stedin, zie paragraaf 3.2.1). Het onderzoeksbeeld laat zien in welke buurten er een robuuste uitkomst is van meerdere modellen en waar er geen of minder consensus is tussen de modellen.. Het onderzoeksbeeld is de basis voor de keuze van een warmteoptie en transitiepad per buurt. Rekenmodellen werken echter op basis van allerlei aannames en inputdata en bevatten diverse onzekerheden. Daarom zijn de uitkomsten gevalideerd met de lokale werkgroep van betrokken partijen en zo nodig gecorrigeerd op basis van lokale afwegingen en informatie. Zo bleek bij validatie van het onderzoeksbeeld voor Zwijndrecht dat de plannen om zwembad De Hoge Devel all-electric te maken nog niet meegenomen waren. Ook is het tijdspad voor warmtenetten in sommige buurten aangepast zodat deze beter aansluiten bij de planning van onder andere de woningcorporaties.

 

4.2 Toetsing van het onderzoeksbeeld aan de warmtenetscenario’s en warmtebronperspectief

Het onderzoeksbeeld, bestaande uit de vergelijking van verschillende rekenmodellen, hebben we aangevuld met inzichten van HVC over de kansen voor het verder ontwikkelen van een warmtenet in Zwijndrecht: de zogeheten warmtescenario’s. De achterliggende kennis waarmee HVC naar de gebouwde omgeving kijkt, biedt nieuwe inzichten bovenop het onderzoeksbeeld en is daarom van meerwaarde. Deze scenario’s zijn besproken en gevalideerd met de lokale werkgroep. De scenario’s zijn als volgt gedefinieerd:

  • Basisscenario: de huidige SAH wordt volgens planning gereed medio 2025. Er vindt een geleidelijke doorgroei van aansluitingen plaats met corporatiewoningen rondom de Spoorzone. We onderzoeken of een warmtenet haalbaar is voor nieuwe gebouwen in de Spoorzone. Lopende acquisities van utiliteitsbouw worden aangesloten.

  • Vertraagd scenario: de huidige SAH wordt vertraagd in 10 jaar uitgevoerd. Geen van de lopende acquisities van utiliteitsgebouwen of nieuwbouw wordt aangesloten. Er is nauwelijks ingroei van particuliere woningen.

  • Versneld scenario: de huidige SAH is volgens planning medio 2025 gereed. Er komt een nieuwe SAH-ronde. Acquisitie van utiliteitsgebouwen wordt opgeschaald. Er komt een financiële regeling voor particuliere woningen waardoor die in hoger tempo en met grotere aantallen aansluiten.

De scenario’s zijn voor een groot deel afhankelijk van externe factoren, waar de samenwerkende partijen in Zwijndrecht weinig tot geen invloed op hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld over structurele subsidies voor aansluitingen en warmteproductie. Ook gaat het om financieringsregelingen, zoals de komst van een Warmtefonds. Tot slot gaat het over economische en politieke ontwikkelingen, zoals de prijsontwikkeling, belasting en wetgeving, waaronder de Wet collectieve warmtevoorziening en de Omgevingswet.

Interne factoren spelen ook mee. Het gaat dan om het draagvlak voor het warmtenet op de middellange termijn, een gedragen fasering voor de ontwikkeling van het warmtenet en een structurele samenwerking in de uitvoering.

De scenario’s leiden niet tot grote verschillen als het gaat om welke buurten een warmtenet krijgen. Dat komt omdat het meest kansrijke vastgoed altijd in dezelfde buurten zit en de lopende SAH-subsidie leidend is in alle drie scenario’s. De verschillen zitten met name in de mate waarin, en het tempo waarin, andere doelgroepen dan corporatiebezit zullen aansluiten op het warmtenet. Bij het vertraagde scenario zien we dat overige doelgroepen in mindere mate en minder snel aansluiten, en in het versnelde scenario zien we het tegenovergestelde.

Als we de scenario’s kwantificeren naar aantallen woningen op een warmtenet per gemeente en voor de regio als geheel, komen we op het volgende overzicht.

Scenario

Woningequivalenten op een warmtenet in Zwijndrecht in 2030

Woningequivalenten op een warmtenet in heel Drechtsteden in 2030

Basisscenario

3.500

26.000

Vertraagd scenario

1.500

13.500

Versneld scenario

4.500

33.000

 

4.2.1 Warmtebronscenario voor Zwijndrecht

De aanwezigheid van een geschikte warmtebron is bepalend in de mogelijkheden voor een warmtenet. Dit heeft ook een relatie tot het mogelijke afzetgebied: warmtebronnen zoals aquathermie kunnen al toegepast worden bij enkele honderden woningen, terwijl bijvoorbeeld geothermie vaak duizenden aansluitingen nodig heeft. Er is daarom voor Zwijndrecht een verdere verdieping gemaakt van het onderzoeksbeeld, door mee te nemen wat de aanwezige warmtebronnen zijn, wat de karakteristieken van deze warmtebronnen zijn en in welke mogelijke gebieden een warmtenet verder uitgerold kan worden. Bijlage 3.3.6 gaat hier uitgebreid op in. Onderstaande tabel laat het bronperspectief voor Zwijndrecht zien.

Technisch potentieel* (TJ)

Restwarmte (MT/HT)

Diepe geothermie

Middeldiepe geothermie

Restwarmte (LT)

Ondiepe geothermie

Aquathermie**

Zwijndrecht

100

-

400

40

250

+

* Potentieel is inclusief huidige warmtebronnen voor warmtenetten

** Aquathermie vraagt veel elektriciteit voor het opwaarderen van warmte (in mindere mate geldt dit ook voor LT restwarmte en ondiepe geothermie).

 

Per gemeente heeft HVC het perspectief op verschillende warmtebronnen onderzocht. Voor 2030 is er perspectief op drie duurzame warmtebronnen ten behoeve van warmtelevering in Zwijndrecht:

  • Aquathermie. Twee tot drie locaties (Walburg, Kort Ambacht) die maximaal 6 duizend woningequivalenten van warmte kunnen voorzien. Aquathermie is de voorkeursvariant in Walburg.

  • Ondiepe aardwarmte. Het gaat dan om een mogelijke bron in Kort Ambacht die maximaal 5 duizend woningequivalenten kan bedienen. Onderzoek naar de haalbaarheid van ondiepe aardwarmte loopt nog.

  • Restwarmte. Uitkoppeling van de restwarmte uit het industriegebied in Zwijndrecht. Dit is de voorkeursvariant in Kort Ambacht4.

De bronnen in Walburg en Kort ambacht zullen bij het ‘basisscenario’ en ‘versneld scenario’ na 2030 onderling met elkaar verbonden worden middels koppelleidingen via de Spoorzone.

  • Op langere termijn, na 2030, kan ook middeldiepe aardwarmte als bron in beeld komen. Voorwaarde daarvoor is wel dat er voldoende warmtenetaansluitingen worden gerealiseerd om deze bron rendabel te maken, en dat de technologie om warmte uit ondiepere aardlagen tot 2.000 meter zich nog verder ontwikkelt.

 

4.2.2 Het kiezen van een transitiepad per buurt

Vervolgens zijn de transitiepaden gekoppeld aan buurten. We onderscheiden de volgende transitiepaden:

  • Warmtenetbuurten

  • All-electricbuurten

  • Besparingsbuurten met perspectief op duurzaam gas

  • Besparingsbuurten en periodiek herijken

  • Bedrijventerreinen

  • Nieuwbouw- en transformatiegebied

 

4.2.2.1 Warmtenetbuurten

Transitiepad

Warmtenetbuurten

Gebouwen

Alle gebouwen gaan zoveel mogelijk op natuurlijke momenten naar het basisniveau van isolatie, installatie en elektrisch koken, maar vóór de komst van het duurzame warmtenet

Warmteoptie

Een 70°C-warmtenet in de wijk met een afleverset in de woning.

Perspectief op duurzame bronnen

Er is in deze buurt een duurzaam bronperspectief zoals geothermie of aquathermie. In de opstartfase van een nieuw warmtenet zijn vaak nog tijdelijke transitiebronnen nodig, zoals aardgas.

Tempo

Deze buurten volgen een wijk- of doelgroepgerichte aanpak waarbij de buurt, of een cluster gebouwen binnen een buurt, in een bepaald tempo aansluit op het warmtenet. De snelheid waarin verschillende doelgroepen in een buurt wel of niet aansluiten is vooral afhankelijk van landelijke subsidies, financiering en regelgeving.

Opt-out

Eigenaren hebben een keuze om niet mee te doen met het warmtenet, en zelf voor een ander duurzaam alternatief voor aardgas te zorgen. Binnen deze buurten zullen all-electric en lokale bronnetten als opt-out voorkomen. Om de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk te houden is opt-out in deze buurten niet wenselijk.

Varianten

We onderscheiden twee varianten in dit transitiepad:

  • Starten vanaf 2021 of reeds gestart/reeds op een warmtenet. Dit zijn de meest kansrijke buurten om te starten met een warmtenet, en worden met name bepaald door de aanwezigheid van corporatiebezit waar SAH-subsidie voor verkregen is. Let op: starten in 2021 betekent dus niet dat in de hele buurt tegelijk in 2021 gestart wordt. Er wordt gestart met clusters van corporatiewoningen, utiliteit en VVE’s, de meest kansrijke doelgroepen op dit moment. Particuliere woningen zullen in de meeste gevallen pas op een later moment de kans krijgen om aan te sluiten, wanneer dat haalbaar en betaalbaar is.

  • Starten vanaf 2031. Deze wijken zijn niet kansrijk om nu mee te starten, maar komen wel in beeld vanaf 2031.

 

4.2.2.2 All-electricbuurten

Transitiepad

All-electricbuurten

Gebouwen

Alle gebouwen gaan zoveel mogelijk op natuurlijke momenten naar het basisniveau van isolatie, installatie en elektrisch koken. Daarnaast zetten deze gebouwen een extra stap om de binneninstallatie (bijvoorbeeld radiatoren) geschikt te maken voor all-electric.

Warmteoptie

Individueel all-electric door middel van een warmtepomp in de woning en een extra verzwaard elektriciteitsnet in de wijk.

Tempo

Deze buurten stappen gestaag over op all-electric, in het tempo van gebouweigenaren. Een te hoog tempo is in deze buurten onwenselijk en onnodig door:

  • De extra stap die deze gebouwen moeten zetten in de binneninstallatie, die bij voorkeur op een natuurlijk moment (verbouwing / verhuizing) wordt gezet.

  • Het feit dat dit vaak relatief jonge wijken zijn waar gasleidingen en riolering vaak nog lang niet afgeschreven zijn.

  • Het feit dat er nog veel inpandige innovaties verwacht worden die de kosten verlagen en netverzwaring wellicht voorkomen.

  • Het feit dat deze buurten vaak al redelijk geïsoleerd zijn, waardoor er relatief weinig klimaatwinst te behalen valt.

Netverzwaring

Op een gegeven moment zijn zoveel gebouwen overgestapt op een warmtepomp dat netverzwaring onvermijdelijk is. De netbeheerder monitort de capaciteit op het net, en kiest samen met de gemeente een natuurlijk moment om het elektriciteitsnet te verzwaren en het gasnet te verwijderen, zoals bij rioleringsvervanging. Netverzwaring en gasnetverwijdering zijn niet per definitie op hetzelfde moment.

Opt-out

Binnen deze buurten zullen lokale bronnetten als opt-out voorkomen.

Varianten

We onderscheiden twee varianten in dit transitiepad:

  • Relatief jonge buurten: deze buurten hebben een mediaan bouwjaar van na 1990. Zij zijn al relatief goed geïsoleerd en hebben dus minder natuurlijke momenten nodig om de transitie te doorlopen en zijn naar verwachting al rond 2040 aardgasvrij.

  • Relatief oude buurten: deze buurten hebben een mediaan bouwjaar van voor 1990. Zij hebben relatief veel natuurlijke momenten nodig om de transitie te doorlopen en zijn naar verwachting pas rond 2050 aardgasvrij.

 

4.2.2.3 Besparingsbuurt met op termijn duurzaam gas

Transitiepad

Besparen met aandacht voor herijking

Gebouwen

Alle gebouwen gaan zoveel mogelijk op natuurlijke momenten naar het basisniveau van isolatie, installatie en elektrisch koken. Doordat dit veelal vooroorlogse buurten zijn zullen niet alle gebouwen dit niveau technisch kunnen bereiken.

Warmteoptie

Individuele hybride warmtepompen waarbij een gasketel alleen op de koudste dagen van het jaar verwarmt. Op termijn zal de resterende gasvraag ingevuld worden met duurzaam gas, zoals groengas of waterstofgas. Het huidige gasnet blijft in principe liggen.

Tempo

Deze buurten stappen gestaag over op hybride, in het tempo van gebouweigenaren. Doordat dit oude gebouwen zijn hebben zij waarschijnlijk alle tijd tussen nu en 2050 nodig om het basisniveau te bereiken en de overstap te maken naar hybride

Gasbesparing

Doordat deze buurten op termijn aanspraak zullen maken op schaars duurzaam gas is het van belang zoveel mogelijk gas te besparen. Dat doen we op drie manieren:

  • Isoleren en kierdichten: het verlagen van de warmtevraag van het gebouw.

  • Hybride: het beperken van de gasvraag door de warmtevraag deels in te vullen met warmtepompen.

  • Opt-out: naoorlogse gebouwen in deze buurten moeten in principe wel zoveel mogelijk gasvrij worden.

Opt-out

Binnen deze buurten zullen individueel all-electric en lokale bronnetten als opt-out voorkomen. Om zoveel mogelijk gas te besparen is opt-out in deze buurten juist wenselijk.

 

4.2.2.4 Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Transitiepad

Besparen met aandacht voor herijking

Gebouwen

Alle gebouwen gaan zoveel mogelijk op natuurlijke momenten naar het basisniveau van isolatie, installatie en elektrisch koken.

Warmteoptie en herijking

Voor deze buurten is het nog onduidelijk welke warmteoptie zij krijgen, bijvoorbeeld omdat de kosten van de verschillende warmteopties erg dicht bij elkaar liggen. Zij zijn echter niet zo oud dat zij aanspraak kunnen maken op duurzaam gas. Daarom volgen deze buurten een no-regrettransitiepad gericht op gasbesparing en krijgen zij extra aandacht bij de vijfjaarlijkse herijking van de Transitievisie Warmte, waarbij de warmteoptie van deze buurten opnieuw wordt beoordeeld op basis van voortschrijdend inzicht. Een hybride warmtepomp is in deze buurten in principe no-regret. Als de buurt uiteindelijk toch gasvrij wordt geldt dit als tussenoplossing: de hybride warmtepomp maakt dan op termijn plaats voor een volledige warmtepomp of een afleverset van het warmtenet.

Tempo

Deze buurten stappen in het tempo van gebouweigenaren naar het basisniveau en eventueel hybride warmtepompen.

Opt-out

Binnen deze buurten zullen individueel all-electric en lokale bronnetten als opt-out voorkomen.

 

4.2.2.5 Bedrijventerreinen

Transitiepad

Bedrijventerrein

Gebouwen

Voor bedrijfsbebouwing geldt dat inregeling van de binneninstallatie vaak belangrijker is dan het maken van bouwkundige aanpassingen. Dit is echter ook sterk afhankelijk van de gebruiksfunctie van het bedrijfspand. Daarnaast geldt voor kantoren de verplichting om uiterlijk in 2023 te voldoen aan energielabel C.

Warmteoptie

Op bedrijventerreinen zullen individuele en kleinschalig collectieve warmteopties voorkomen. Het gaat daarbij om all-electric maar ook om WKO-netten die naast warmte ook koude kunnen leveren. De energie-infrastructuur op een bedrijventerrein is echter in hoge mate maatwerk, zeker als er procesindustrie op het terrein aanwezig is.

Tempo

Deze buurten volgen het tempo van de gebouweigenaren. Het tempo zal mede bepaald worden door de verplichtingen die bedrijven hebben onder de Wet milieubeheer om energie te besparen, en de handhaving van de Omgevingsdienst hierop.

 

4.2.2.6 Nieuwbouw- en transformatiegebied

Transitiepad

Nieuwbouw- en transformatiegebied

Gebouwen

Deze buurten worden bijna geheel nieuw gebouwd of getransformeerd. Alle gebouwen zullen gebouwd worden conform de dan geldende (aardgasvrije) nieuwbouwnormen, zowel woningen als bedrijfsbebouwing.

Warmteoptie

Voor nieuwbouw gelden dezelfde afwegingscriteria voor warmteopties als voor bestaande bouw, inclusief de in de RES bepaalde voorkeursvolgorde. De keuze van een warmteoptie op een nieuwbouwlocatie is echter altijd afhankelijk van lokale factoren als de schaal, dichtheid en eventuele synergie met de bestaande bouw en een bestaand warmtenet. Voor sommige nieuwbouwlocaties is reeds een keuze gemaakt voor een warmteoptie. Bij zeer kleinschalige ontwikkelingen is all-electric vaak optimaal, of kan eenvoudig worden aangesloten op een bestaand warmtenet in de buurt. Bij grootschalige nieuwbouwontwikkelingen moet per locatie worden onderzocht welke warmteoptie optimaal is. Tot slot is er bij nieuwbouw vaak ook een koelingsvraagstuk. Dat dient te worden meegenomen in het maken van een afweging voor een geschikte warmteoptie.

Tempo

Deze buurten volgen het tempo van de gebiedsontwikkeling.

 

4.3 De perspectiefkaart van Zwijndrecht

Op basis van al het voorgaande kunnen we nu de perspectiefkaart van Zwijndrecht weergeven.

 

 

4.3.1 Onderbouwing transitiepad per buurt

De werkgroep concludeert dat gemeente Zwijndrecht een stedelijk karakter heeft met vrij veel naoorlogse bebouwing en hoge bouwdichtheden. Dit maakt dat Zwijndrecht een bovengemiddeld gunstige gemeente is voor de aanleg en uitbreiding van warmtenetten. Ook zien we dat Zwijndrecht ook een aantal buurten heeft waar nu nog geen robuuste uitspraak kan worden gedaan over de optimale warmteoptie, vanwege de diversiteit aan bebouwing in de buurt of omdat de kosten van verschillende warmteopties dichtbij elkaar liggen. In een aantal buurten zien we dat all-electric of gasbesparing met op termijn duurzaam gas optimaal is.

 

Per buurt heeft de lokale werkgroep het transitiepad gekozen en onderbouwd. De toelichting per buurt is te vinden in bijlage D.

 

5 Uitvoeringsstrategie

 

De perspectiefkaart en de transitiepaden in het vorige hoofdstuk geven per buurt inzicht in de route die wordt doorlopen naar aardgasvrij. In dit hoofdstuk maken we een doorkijk richting uitvoering: Hoe worden die routes de komende jaren ingezet, welke instrumenten zetten we als gemeente in, en hoe kunnen gebouweigenaren en andere partijen initiatiefnemen?

 

5.1 De transitiepaden omzetten naar praktijk

Verschillende transitiepaden vragen om verschillende type aanpakken. In deze paragraaf wordt beschreven welke aanpakken kunnen worden toegepast.

 

5.1.1 Doelgroepgerichte aanpak voor gasbesparing en individuele warmteopties

Het eerste uitgangspunt van de Transitievisie Warmte is dat we voortvarend aan de slag gaan met isolatie en andere vormen van energiebesparing. Dat uitgangspunt komt in alle transitiepaden terug. In alle transitiepaden werken we aan de gebouwkant zoveel mogelijk toe naar een basisniveau van isolatie, ventilatie en elektrisch koken. Het basisniveau van isolatie bereiken we als we maximaal isoleren binnen de bestaande schil, bij voorkeur op natuurlijke momenten om de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk te houden. Het basisniveau is dus no-regret en moeten we altijd doen, ongeacht het alternatief voor aardgas. De landelijke Standaard voor woningisolatie biedt per woningtype inzicht in het te behalen isolatieniveau.

 

Naast het basisniveau van bouwkundige maatregelen kunnen ook hybride warmtepompen of volledige warmtepompen no-regret zijn in een buurt, afhankelijk van het transitiepad. Hybride warmtepompen kunnen in alle transitiepaden een tussenoplossing zijn, in afwachting van een volledig gasvrije warmteoptie, maar ook een eindoplossing als de buurt zicht heeft op duurzaam gas (dit geldt voor de licht oranje gekleurde besparingsbuurten).

 

Het spreekt voor zich dat niet iedere woningeigenaar een vergelijkbaar handelingsperspectief heeft. Dat verschilt per woningtype en per transitiepad. Bovendien zijn er momenteel weinig sturingsmogelijkheden voor de gemeente. Het nemen van deze individuele maatregelen is dus op basis van vrijwilligheid. Dat iedere eigenaar de maatregelen individueel treft, betekent niet dat er geen collectief aanbod georganiseerd kan worden, waar meerdere eigenaren tegelijk gebruik van kunnen maken.

 

Zowel bij bewoners als bij de lokale werkgroep hebben wij opgehaald wat woningeigenaren nodig hebben om zoveel mogelijk naar het basisniveau te gaan. Grofweg hebben woningeigenaren behoefte aan twee dingen:

  • Voorlichting: bewoners zijn sterk gemotiveerd om te isoleren. Zowel voor het comfort dat het oplevert, de financiële besparingen als de klimaatwinst. Maar men wil beter inzicht krijgen in welke maatregelen ze moeten nemen en wat daarvoor natuurlijke momenten zijn. Bewoners willen objectieve adviezen, het liefst georganiseerd vanuit de gemeente, zodat ook duidelijk wordt gemaakt waarom specifiek deze maatregelen nodig zijn en wat de voordelen ervan zijn, zoals meer comfort en lagere woonlasten.

  • Facilitering: gebouweigenaren willen weten bij welke middelen ze terecht kunnen om de maatregelen te nemen, zoals rekentools, woningscans, (digitale) loketten, subsidies, leningen en voorbeeldwoningen. Er zijn diverse landelijke subsidiemogelijkheden, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE regeling), ook kunnen woningeigenaren gebruikmaken van de diensten van het Regionaal Energieloket. Daarnaast werkt de gemeente Zwijndrecht aan de Goed Wonen Lening. Er is behoefte aan een overzichtelijke en makkelijk toegankelijke plek waar deze informatie te vinden is.

 

Om iedere woningeigenaar op een juiste manier voor te lichten en te faciliteren is een doelgroepgerichte aanpak nodig. We onderscheiden drie hoofddoelgroepen: woningen, bedrijven en maatschappelijk vastgoed. Bij iedere hoofddoelgroep kunnen we subdoelgroepen onderscheiden, zoals VVE’s, huurwoningen en particuliere woningen.

 

Samen met de andere Drechtsteden gaan we de doelgroepenaanpak uitwerken. In de regionale doelgroepenaanpak werken we per (sub)doelgroep maatregelen uit op het gebied van voorlichting en facilitering. Vervolgens bepalen we als gemeente de prioritering in doelgroepen en aanpakken om in Zwijndrecht toe te passen. Aandachtspunten daarbij zijn het tegengaan van energiearmoede en het zoveel mogelijk aansluiten bij natuurlijke momenten van woningeigenaren in Zwijndrecht.

 

In de Regio is reeds een Regisseur Energiebesparing aangesteld die samen met gemeenten de aanpakken op het gebied van energiebesparing gaat vormgeven en ervoor zorgt dat wordt samengewerkt waar dat kansrijk is. De voordelen van regionale samenwerking zijn schaalvoordeel in de uitvoering, het kunnen leren van elkaars ervaringen, en uniformiteit in communicatie, voorlichting en andere uitingen.

 

Energiebesparing in Zwijndrecht: tips van bewoners

  • Bewoners hechten aan de betaalbaarheid van besparingsmaatregelen en willen betrouwbaar advies krijgen over te nemen maatregelen. De betrouwbaarheid van het advies is voor sommige bewoners belangrijker dan de prijs. Men is sterk gemotiveerd om te isoleren, maar wil hulp om daadwerkelijk stappen te zetten.

  • Bewoners zijn enthousiast over groepsaankopen en andere collectieve aanbiedingen en zien een rol voor de gemeente om deze te initiëren en hierover te communiceren

  • Stel besparingsambassadeurs aan in wijken: geef bijvoorbeeld bewoners met een woning waarin alle effecten zichtbaar zijn een rol in de communicatie en bewustwording

  • Zet in op ondersteuning en begeleiding voor VVE’s

 

5.1.2 De aanpak in warmtenetbuurten

De uitvoering voor warmtenetbuurten kenmerkt zich door een wijk- en doelgroepgerichte collectieve aanpak, waarbij de gemeente samenwerkt met bijvoorbeeld een warmtebedrijf en woningcorporatie om vraag en aanbod van warmte in een gebied te organiseren. Voor reeds geplande warmtenetten is de organisatiestructuur al ingericht, daarnaast is er ruimte voor nieuwe initiatieven.

  • Reeds geplande warmtenetten

    Voor coördinatie op de planvorming en realisatie van warmtenetten werkt de gemeente samen met HVC, de in Zwijndrecht actieve woningcorporaties, de provincie en Stedin. Voor de aansluiting op het warmtenet voor de komende jaren is deze samenwerking, en de SAH-subsidie die voor Walburg is toegekend van belang. Uitvoering van het SAH-project is nog wel onder voorbehoud van de goedkeuring door bewoners, het bestuur en de raad van commissarissen van de woningcorporaties.

  • Nieuwe ontwikkelingen warmtenetten:

    Het uitnodigingskader (zie volgende paragraaf) geldt als houvast voor het gesprek met alle nieuwe initiatieven op het gebied van warmtenetten: zowel voor nieuwe SAH-clusters (woningcorporaties) als SAK-clusters (subsidie stimulering aardgasvrije koopwoningen, voor VVE’s en particuliere woningen) als voor kleinschalige collectieven op bedrijventerreinen of voor andere grote gebouweigenaren. Door de Regio is voor aardgasvrije wijkaanpakken in de Drechtsteden een Schaalbaar Stappenplan Aardgasvrjie Wijkaanpakken opgesteld, dat gemeenten helpt bij de planvorming en uitvoering. Dit stappenplan biedt structuur en houvast voor collectieve wijkaanpakken. In het stappenplan worden checklists, belangrijke afwegingen per fase van de wijkaanpak en voorbeelddocumenten uit de proeftuin Sliedrecht-Oost en initiatieven uit Zwijndrecht en Dordrecht gedeeld. Het stappenplan is te vinden op http://www.drechtstedenenergie.nl/wijkaanpak.

 

5.1.3 De aanpak voor bedrijventerreinen

Bedrijven zijn benoemd als aparte hoofddoelgroep binnen de energiebesparingsopgave. Omdat deze doelgroep zowel qua verwarmingsbehoefte als qua regelgeving afwijkt van woningen, is het belangrijk dat voor deze groep specifieke aanpakken worden ontwikkeld. Deze kunnen zowel gericht zijn op individuele (besparings)maatregelen als het ontwikkelen van kleinschalige collectieve systemen (bronnetten). Bij het uitwerken van deze aanpakken zijn de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) en de provincie belangrijke partners.

 

5.1.4 De aanpak in Nieuwbouw- en transformatiegebied

Nieuwbouw wordt per definitie aardgasvrij gerealiseerd. De keuze van een warmteoptie (energieconcept) voor nieuwbouw wordt gemaakt op basis van de afwegingscriteria voor warmteopties in de Transitievisie Warmte, inclusief de voorkeursvolgorde voor warmtebronnen uit de RES. Bij deze keuze spelen altijd ook lokale factoren een rol, zoals de schaal van de ontwikkeling en de relatie met de bestaande bouw eromheen.

 

5.2 De Transitievisie Warmte als uitnodigingskader collectieve warmte

We zitten momenteel nog in een fase waarin wetgeving (Wet collectieve warmtevoorziening, Omgevingswet) in ontwikkeling is en randvoorwaarden voor de warmtetransitie - onder andere de betaalbaarheid - deels ontbreken. Een tussenfase dus. Dé manier om deze periode te overbruggen en ondanks die missende randvoorwaarden toch al voortgang te boeken, is het verlenen van medewerking aan initiatieven uit de markt en de samenleving.

 

De Omgevingswet kiest ervoor om steeds meer de kracht van de samenleving te benutten in plaats van de overheid die alles zelf doet. Dat vraagt ook een stimulerende en uitnodigende cultuur die initiatiefnemers op weg helpt. Dat maken we mogelijk door de Transitievisie Warmte in deze tussenfase als uitnodigingskader te positioneren: een uitnodiging en leidraad voor het gesprek met initiatiefnemers.

 

Het uitnodigingskader geldt voor alle initiatieven met collectieve warmte, waarbij de medewerking van de gemeente nodig is (zoals aanleg van warmte-infrastructuur op gemeentegrond of afwijking van een omgevingsvergunning of bestemmingsplan). Dat kan van heel kleinschalig (enkele gebouwen) tot groot (bijvoorbeeld cluster- of wijkniveau). Waar gebouweigenaren stappen willen zetten richting aardgasvrij die passen binnen de kaders van deze Transitievisie Warmte, gaan we met dit uitnodigingskader als basis het gesprek aan.

 

We stellen dus geen dwingende regels, vanuit de ervaring en overtuiging dat er in de samenleving (woningcorporaties, gebouweigenaren, HVC, andere initiatieven, et cetera) voldoende kracht zit om de eerste stap richting 2050 te kunnen zetten. Om initiatieven de goede kant op te richten is er wel behoefte aan een uitnodigingskader, zodat de stappen die gezet worden in lijn zijn met het perspectief dat we in deze Transitievisie Warmte schetsen. Dit zorgt er onder andere voor dat keuzes die in deze tussenfase gemaakt worden voorsorteren op een betaalbare warmtetransitie. Het uitnodigingskader kan worden gezien als een gespreksleidraad, waarmee we aan de hand van ons warmtebeleid in de Transitievisie Warmte in gesprek gaan en medewerking verlenen aan initiatieven.

 

De Transitievisie Warmte biedt de belangrijkste gespreksonderwerpen. Deze bestaan uit:

  • 1.

    De uitgangspunten van deze Transitievisie Warmte (H2)

  • 2.

    De afwegingscriteria warmteopties (H3)

  • 3.

    Een duidelijk ontwikkelperspectief: hoe verhoudt het initiatief voor het aardgasvrij maken van een cluster gebouwen zich tot het perspectief voor de buurten eromheen, de verwachte infrastructuur, het temperatuurniveau en de bronnenstrategie (RES)?

  • 4.

    Het warmtenet als onderdeel van het energiesysteem: een warmtenet kan zoals beschreven helpen om pieken in het energiesysteem op te vangen. Het is daarom belangrijk om de integrale samenhang van het energiesysteem (warmtenet, (hernieuwbaar)gasnet en elektriciteitsnet) te bekijken. Op termijn kunnen warmtenetten aan elkaar gekoppeld worden.

  • 5.

    Overige aandachtspunten. In een participatieronde met stakeholders, bewoners en bedrijven zijn criteria opgehaald die aangeven wanneer een initiatief als kansrijk wordt gezien om mee te starten. De belangrijkste zijn:

    • Zijn er koppelkansen met werkzaamheden in de openbare ruimte en ondergrond, of met andere natuurlijke vervangingsmomenten? Hierbij kan gedacht worden renovatiemomenten van woningcorporaties of andere grote eigenaren, vervanging of sanering van het huidige gasnet, rioolvervanging, werkzaamheden aan de openbare ruimte, verbouwingen of de vervanging van Cv-ketels en nieuwbouwwerkzaamheden.

    • Kan de aanpak zorgen voor het voorkomen van energiearmoede bij kwetsbare doelgroepen?

    • Lokale invulling per gemeente, bijvoorbeeld hoe het initiatief bijdraagt aan de doelen uit de Omgevingsvisie.

 

5.2.1 Hoe werkt het uitnodigingskader?

  • De Transitievisie Warmte is het uitnodigingskader waarmee initiatiefnemers met een haalbare en betaalbare casus voor aardgasvrij uitgenodigd worden om met de gemeente in gesprek te gaan. Het initiatief ligt hiervoor bij gebouweigenaren (woningcorporaties, utiliteit, VVE’s, groepen particulieren), die samen met een warmtebedrijf of een andere samenwerkingspartner in gesprek kunnen gaan. Het initiatief kan grootschalig zijn, maar ook kleinschalig, zoals een wijk-WKO of eigen warmtebron voor een grootverbruiker of voor een collectief van kleinverbruikers.

  • Er is geen exclusieve positie voor welke partij dan ook. Elk initiatief en elke partij kan initiatief nemen.

  • De gemeente gaat met de initiatiefnemer in gesprek aan de hand van de bovengenoemde inhoudelijke criteria, om de plannen te optimaliseren. Het initiatief moet verder voldoen aan alle reguliere vergunningen voor aanleg van een warmtenet.

 

Nieuwbouw

Bij locatieontwikkelingen wordt in relevante documenten (waaronder nieuwe omgevingsplannen en de selectieprocedure voor de ontwikkelaar) een verwijzing opgenomen naar de Transitievisie Warmte en het hierboven beschreven uitnodigingskader voor collectieve warmte.

 

Monitoring

Periodiek gaan we na of we nog op koers zitten en of de landelijke context is veranderd. Een aantal zaken krijgt de komende periode verder vorm: de Wet collectieve warmtevoorziening (zie volgende paragraaf) en de invulling van financiële randvoorwaarden voor de wijkaanpak. Bij elk van deze mijlpalen nemen we het uitnodigingskader onder de loep en maken we aanpassingen in ons beleid waar nodig.

 

Voorbereiden op de aankomende Wet collectieve warmtevoorziening

Er is wetgeving in ontwikkeling om gemeenten meer sturingsinstrumenten te geven in de warmtetransitie. De nieuwe Wet Collectieve Warmtevoorziening (Wcw) wordt naar verwachting in 2022 van kracht. Hierin is voorzien dat het college van B&W via een transparante procedure (publieke aanwijzing) een warmtebedrijf aanwijst, dat binnen een bepaald gebied (een warmtekavel) verantwoordelijk wordt voor de aanleg en levering van warmte. In het kader van de Wcw is het uitnodigingskader een mogelijke tussenstap, ná vaststelling van de Transitievisie Warmte en vóór vaststelling van een warmtekavel. Het door ons gehanteerde uitnodigingskader sluit daarom goed aan op de publieke aanwijzing zoals beschreven in de beoogde Wcw. Het is in lijn met de Wcw ook transparant, non-discriminatoir en toegankelijk voor alle warmtebedrijven. We sorteren hiermee alvast voor en zorgen voor een overbrugging in deze tussenfase. Bij inwerkingtreding van de Wcw zullen we het uitnodigingskader op de wet toetsen en eventuele aanpassingen doorvoeren.

 

5.3 Wat vraagt dit van de gemeentelijke organisatie?

De energietransitie in de gebouwde omgeving vraagt om een toenemende inzet van de gemeentelijke organisatie. Het rapport Uitvoeringskosten van het Klimaatakkoord voor decentrale overheden in 2022 - 20305 laat zien dat een aanzienlijke groei in het aantal fte nodig is om de taken die in het klimaatakkoord aan gemeenten is toebedeeld te kunnen invullen. Onderstaande tabel geeft per gemeentelijke taak de capaciteitsinschatting uit het rapport, voor de energietransitie in de gebouwde omgeving (warmtetransitie inclusief energiebesparing).

Gemeente Zwijndrecht valt in de categorie middelgrote gemeenten (>40.000 inwoners). Onderstaande tabel laat zien dat voor een gemeente als Zwijndrecht, vanaf 2022 capaciteitsinzet van 4 à 5 fte wordt verwacht voor het realiseren de warmtetransitie gemeentebreed. Daar bovenop komt nog extra capaciteit per wijk waar een wijkaanpak (wijkuitvoeringsplan) wordt opgesteld. Het is belangrijk om de organisatie voor te bereiden op deze capaciteitsuitbreiding. Het capaciteitsvraagstuk voor de energietransitie in de gebouwde omgeving voor de totale regio Drechtsteden komt op 23-30 fte, nog los van wijkaanpakken.

 

Gemeentelijke taken

Klein

Middel

G40

 

Wijkuitvoeringsplan - planfase

0,8 – 1,1

0,9 – 1,4

1,2 - 1,8

fte per per jaar per wijk

Wijkuitvoeringsplan - uitvoeringsfase

1,7 - 2,1

1,9 – 2,4

1,9 - 2,4

fte per jaar per wijk

Totaal

Hangt af van aantal wijkuitvoeringsplannen

 

Samenwerking corporaties & VVE’s

0,3 – 0,4

0,6 – 0,9

1,4 - 2,1

fte per jaar

Vergunningverlening, toezicht en handhaving

 

 

 

Beperkt

Gemeentebrede communicatie incl. energieloket

0,9 – 1,1

1,8 – 2,2

3,8 - 4,6

fte per jaar

Verduurzamen eigen vastgoed

0,1 – 0,2

0,5

0,75 - 1,25

fte per jaar

Verduurzamen maatschappelijk vastgoed

0,3 – 0,5

0,5 – 0,7

1,1 - 1,5

fte per jaar

Verduurzamen overige utiliteitsbouw

0,3

0,5

0,75

fte per jaar

Monitoren en herijken Transitievisie Warmte

0,25

0,3 – 0,5

1 - 1,5

fte per jaar

Totaal

2,15 – 2,75

4,2 – 5,3

8,8 – 11,7

fte per jaar

 

Hoeveel capaciteit er extra nodig is, hangt dus sterk af van het aantal wijkuitvoeringsplannen waaraan wordt gewerkt. Of en wanneer we in Zwijndrecht met nieuwe wijkaanpakken starten, hangt sterk af van landelijke randvoorwaarden. Daarnaast is het belangrijk bovenstaande tabel te toetsen aan de lokale situatie in Zwijndrecht en de regio Drechtsteden. De Drechtsteden wijken op een aantal vlakken af van de taken zoals hierboven in de tabel geduid:

  • De komende jaren worden wel warmtenetten met name gerealiseerd via een clusteraanpak, in plaats van een wijkaanpak (los van Sliedrecht-Oost en eventuele gesubsidieerde pilots). De uitvoeringsorganisatie voor de clusteraanpak is ingericht in de vorm van de SAH-werkgroepen. Dit kan worden gezien als een minder intensieve voorloper op de wijkuitvoeringsplannen.

  • Enkele taken en rollen worden op regionaal niveau ingevuld of gefaciliteerd, zoals de bronnen- en ontwikkelstrategie voor warmtenetten, energiebesparing en communicatie (de regionale regisseur energiebesparing en communicatieadviseur faciliteren alle gemeenten in de Drechtsteden). Dit leidt tot schaalvoordeel per gemeente.

Daarnaast is het belangrijk om niet te kijken naar de warmtetransitie als losstaande opgave. In de planvorming en uitvoering kunnen koppelingen worden gemaakt met opgaven op andere beleidsterreinen. Deze samenhang heeft geen plek in bovenstaande tabel.

Ten behoeve van 2022 en de daarop volgende jaren is met oog op het bovenstaande een opschaling van de organisatie nodig. Deze opschaling wordt naar verwachting mogelijk gemaakt door een ophoging van het gemeentefonds. In 2021 werken wij dit organisatievraagstuk uit en bereiden wij een intensiveringsvoorstel voor. Vanzelfsprekend hebben wij hierbij ook oog voor de brede (financiële) context waarin onze gemeente zich begeeft.

 

Bijlage A: Uitkomsten participatie

 

1.1Resultaten online enquete: wat vind jij belangrijk bij de overstap naar aardasvrij?

Via social media, het platform denkmee.drechtstedenenergie.nl en gemeentelijke nieuwsbrieven is een online enquête verspreid waarbij inwoners van de Drechtsteden gevraagd zijn om een aantal meerkeuzevragen over de warmtetransitie te beantwoorden. De resultaten van de enquête geven een beeld van wat bewoners belangrijk vinden in de warmtetransitie en de keuzes die in de transitievisie warmte gemaakt moeten worden. De enquête is meer dan 4.500 keer ingevuld en geeft daarmee inzicht in de voorkeuren van bewoners ten aanzien van de overstap naar aardgasvrij wonen.

Uit de enquête blijkt dat het thema aardgasvrij bij vrijwel alle respondenten bekend is. Een behoorlijke groep van 40 procent geeft aan er al vrij veel over te weten, ruim 50 procent geeft aan erover gehoord te hebben. Veel inwoners zijn al bewust bezig met duurzamer wonen en zijn al aan de slag om hun aardgasverbruik te verminderen, maar er wordt ook ruimte voor verbetering gezien. Respondenten geven verder aan vooral de betaalbaarheid en wooncomfort (een comfortabele temperatuur) belangrijk te vinden als het gaat om de overstap naar aardgasvrij. Zo’n 30 procent geeft aan niet van het aardgas af willen. Uit de enquête komt een algemeen beeld naar voren dat het onderwerp leeft, men er al mee bezig is, maar ook dat mensen een aantal concrete zorgen hebben. Hieronder zijn de uitkomsten van de enquete weergegeven.

 

TOEVOEGEN

11 vragen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.2Resultaten participatieplatform denkmee.drechtstedenenergie.nl

Via het participatieplatform konden bewoners en ondernemers hun mening geven en ideeën delen over de warmtetransitie. Er zijn twee vragen gesteld: (1) hoe kiezen we de meest geschikte wijken om de overstap naar aardgasvrij te beginnen en (2) Bedrijven/ondernemers: hoe wordt de overstap naar aardgasvrij voor jullie interessant? Hieronder is een voorbeeld te zien van antwoorden op vraag 1. In de discussies kwamen een aantal onderwerpen vaker terug, namelijk de voorkeur voor een focus op isolatie, zorgen over betaalbaarheid en uitvoerbaarheid en een wens voor het behoud van bestaande infrastructuur, in combinatie met oplossingen die de komende jaren nog niet beschikbaar zullen zijn, zoals waterstof en kernenergie. De inbreng op het platform is gebruikt bij het opstellen van de uitgangspunten en afwegingscriteria in deze transitievisie warmte.

 

 

1.3Resultaten enquête over isoleren

In maart 2021 heeft de tweede uitgebreide participatieronde plaatsgevonden in de gemeenten van de Drechtsteden. Deze bestond allereerst uit een bewonersavond per gemeente. Bewoners zijn tijdens deze avond geïnformeerd over aardgasvrij wonen, er is toelichting gegeven op wat de transitievisie warmte is en er is een concept van de perspectiefkaart gedeeld en reacties daarop zijn verzameld. In dezelfde periode is onder bewoners van de Drechtsteden een brede enquête uitgezet, waarbij bewoners bevraagd werden over isoleren. Hier is 263 keer op gereageerd.

 

 

 

 

 

1.4Reacties participatieplatform over isoleren

Parallel aan de enquête over isoleren is het platform opengesteld voor discussies en ideeën rondom isoleren. Hier konden bewoners hun ideeën over het onderwerp kwijt en reageren op verschillende suggesties die gedaan werden, bijvoorbeeld ten aanzien van collectieve inkoopacties en buurtisolatieplannen.

 

 

Bijlage B: Onderzoeksbeeld: modelanalyse en kengetallen

Het onderzoeksbeeld geeft weer welke warmteoptie in welke buurt de laagste maatschappelijke kosten heeft. Aan het onderzoeksbeeld liggen verschillende modelstudies ten grondslag. Deze modelanalyses zijn in dit hoofdstuk besproken. Eerst is de methodologie achter het onderzoeksbeeld beschreven. Vervolgens is de methodologie van het Warmtetransitiemodel in detail uitgewerkt. Tot slot zijn alle gehanteerde kengetallen en uitgangspunten aan dit hoofdstuk toegevoegd.

 

2.1Methodologie onderzoeksbeeld

Het onderzoeksbeeld is tot stand gekomen op basis van een vergelijking van drie modelstudies:

  • 1.

    Warmtetransitiemodel (WTM) van Over Morgen

  • 2.

    Openingsbod 1.0 van Stedin

  • 3.

    Startanalyse 2020 van Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)

Deze modelstudies zijn zowel vergeleken op methodologie als op resultaten per CBS-buurt. Eerst is geverifieerd of de modelstudies inderdaad vergelijkbaar zijn, en waar de verschillen zitten in rekenwijze of uitgangspunten, en daarna is per buurt gekeken in hoeverre de modelstudies dezelfde resultaten per CBS-buurt produceren en wat de reden is van eventuele verschillende uitkomsten per buurt.

Onderstaande tabel geeft een samenvatting weer van de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de drie gehanteerde modelstudies.

 

Kenmerk

WTM (2020)

Openingsbod 1.0

Startanalyse 2020

Algemene omschrijving

Ruimtelijk rekenmodel dat kosten berekent per BAG-pand en deze kosten vervolgens aggregeert naar buurten.

Vergelijkende analyse van drie onderliggende modellen: Vesta MAIS, Cegoia en ETM, met ieder hun eigen karakteristieken. Openingsbod is uitgerekend in drie scenario’s die verschillen in de beschikbaarheid van gas en warmte.

Maakt gebruik van het Vesta MAIS-model, dat kosten berekent per BAG-pand en deze kosten vervolgens aggregeert naar buurten.

Kostendefinitie

“Maatschappelijke kosten”, alle kosten die in de energieketen van bron tot eindgebruiker worden gemaakt, netto contant gemaakt over een bepaalde terugverdientijd.

“Maatschappelijke kosten”, alle kosten die in de energieketen van bron tot eindgebruiker worden gemaakt, netto contant gemaakt over een bepaalde terugverdientijd.

“Maatschappelijke kosten”, alle kosten die in de energieketen van bron tot eindgebruiker worden gemaakt, netto contant gemaakt over een bepaalde terugverdientijd (wordt “nationale kosten” genoemd in de Startanalyse)

Doorgerekende bouwkundige niveaus

Twee niveaus:

  • Minimumniveau max. 80 kWh/m2

  • Basisniveau max. 65 kWh/m2

Modellen bepalen per scenario een optimaal isolatieniveau per buurt.

Twee niveaus:

  • Schillabel D

  • Schillabel B

Warmteopties

  • Gasnet

  • All-electric

  • Warmtenet (70°C)

  • Warmtenet (40°C)

  • Lokale bronnetten

 

  • Gasnet

  • All-electric

  • Warmtenet (70°C)

 

  • Groengas

  • Waterstofgas

  • All-electric

  • Warmtenet met MT/HT-bron

  • Warmtenet met LT-bron

Warmtebronnen

Modelmatig onbeperkt verondersteld en separaat getoetst aan het bronperspectief i.s.m. HVC.

Verondersteld beperkt en als input aan de modellen meegegeven op basis van openbare data.

Verondersteld beperkt en als input aan het model meegegeven op basis van openbare data.

Duurzaam gas

Beschikbare hoeveelheid gas is geen inputvariabele. De warmteoptie gasnet wordt toegekend op basis van buurtkenmerken zoals ouderdom.

Verondersteld beperkt en als input aan het model meegegeven op basis van openbare data. Gasnet als warmteoptie wordt toegewezen op basis van maatschappelijke kosten.

Verondersteld beperkt en als input aan het model meegegeven op basis van openbare data. Gasnet als warmteoptie wordt toegewezen op basis van maatschappelijke kosten.

Tabel 1. Overeenkomsten en verschillen modellen

 

Uit de vergelijking van de modellen blijken de volgende, belangrijke overeenkomsten en verschillen:

  • 1.

    Alle drie de modestudies optimaliseren op maatschappelijke kosten. Daarmee zijn ze in beginsel vergelijkbaar omdat ze een uitspraak doen over hetzelfde, namelijk welke warmteoptie de laagste kosten heeft.

  • 2.

    De modellen hanteren alle drie een verschillende typologie van warmteopties. Om de resultaten vergelijkbaar te maken zijn deze typologieën in het onderzoeksbeeld samengevoegd tot één typologie:

    • Gasnet

    • All-electric

    • Warmtenet

  • 3.

    Het WTM verschilt van zowel Openingsbod 1.0 als Startanalyse 2020 als het gaat om de aannames over warmtebronnen en duurzaam gas. De laatste twee gaan uit van aannames en open data over warmte en gas om deze vervolgens te “verdelen” over buurten op basis van de laagste kosten. Het WTM veronderstelt dat warmte onbeperkt is. Separaat (dus buiten het model) is getoetst of er ook daadwerkelijk voldoende warmte is. Deze exercitie is voor de Drechtsteden gedaan in samenwerking met HVC vanwege hun vergaande kennis van warmtebronnen in de regio. Voor duurzaam gas neemt het WTM aan dat deze beperkt is, maar kent daar geen waarde aan toe. In plaats daarvan wordt het gasnet toegekend aan buurten die op basis van praktijkervaring het meest kostbaar en complex zijn om gasvrij te maken, zoals oude binnensteden en dijklinten.

 

2.2Methodologische verdieping Warmtetransitiemodel

Deze paragraaf geeft een methodologische verdieping van het WTM van Over Morgen. Voor een methodologische verdieping van het Openingsbod 1.06 en de Startanalyse 20207 wordt verwezen naar externe documentatie in de voetnoot.

 

2.2.1Modelontwerp Warmtetransitiemodel

Het WTM is een ruimtelijk model dat geschreven is in Python 3. Het model maakt voornamelijk gebruik van de ArcPy library en maakt daarnaast gebruik van enkele PostGIS-libraries. De basis voor het modelontwerp is een database van gebouwen. Deze database is gebaseerd op de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) van het Kadaster. Deze gebouwendatabase is verrijkt met gegevens uit verschillende bronnen. Ook is informatie toegevoegd op basis van kentallen. De gebouwendatabase bevat zodoende van ieder gebouw in Nederland informatie over onder andere:

  • Bouwjaar en gebouwtype

  • Buurtkenmerken, zoals bebouwingsdichtheid

  • Gemodelleerd energieverbruik en energieprestatie, gevalideerd met werkelijke verbruiksgegevens

  • Investeringsbandbreedtes voor verschillende bouwkundige en energetische maatregelen

  • Bandbreedtes voor kosten en besparingen

 

2.2.2Brondata Warmtetransitiemodel

Het WTM maakt vrijwel geheel gebruik van open data uit betrouwbare bronnen, zie tabel 2.

Bronhouder

Bron

Dataset

CBS

Wijk- en Buurtkaart

Buurtgeometrie

Energielevering aan woningen en bedrijven naar postcode

Energieverbruiken per postcode-6

Regionale netbeheerders

Kleinverbruiksdata

Energieverbruiken per postcode-6

Kadaster

Basisregistratie Adressen en Gebouwen

  • Pandgeometrie

  • Oppervlaktes

  • Gebouwfuncties

  • Bouwjaar

Basisregistratie Topografie (TOP10NL)

Terreingeometrie (voor berekening bebouwingsdichtheid)

Over Morgen

 

Energetische kengetallen en kostenkentallen op basis van eigen kennis en ervaring.

Tabel 2: overzicht van gebruikte brondata in het Warmtetransitiemodel

 

De gebouwendatabase is verrijkt met kengetallen over investeringskosten en operationele kosten en opbrengsten en een realistische besparingspotentie. Met deze kengetallen worden de warmteopties per buurt berekend. Het WTM maakt de warmteoptie met de laagst maatschappelijke kosten per buurt inzichtelijk. Kentallen worden bij woningbouw toegekend op basis van een woningtype - en bouwjaarcombinatie. Dit wordt een sleuteltype genoemd.

Bouwjaarklassen

Gebouwtype

<1920

Rijwoning

1920-1950

Twee-onder-een-kapwoning

1950-1975

Vrijstaande woning

1975-1990

Meergezinswoning

1990-2005

Utiliteitsbouw

≥2005

 

Tabel 3: Combinaties van bouwjaarklassen en woningtypen vormen sleuteltypen in het Warmtetransitiemodel

 

Bij utiliteitbouw worden de sleuteltypes bepaald op basis van energielabel en functie. Als er geen energielabel aanwezig is, dan wordt het sleuteltype bepaald op basis van het bijhorende bouwjaar. Daarnaast maakt het model nog onderscheidt tussen voor- en naoorlogs vastgoed.

Bouwjaarklassen

Energielabel

Functie

< 1945

G

Kantoren

1946-1973

G

Winkels

1974-1981

F

Gezondheidszorg

1982-1992

E

Onderwijs

1993-1999

D

Logies

2000-2003

C

Sport

2004-2005

B

Bijeenkomst

> 2005

A

 

Tabel 4: Sleuteltypen voor utiliteitsbouw worden bepaald door combinaties van afgemelde energielabels en gebruiksfuncties. Indien labels niet bekend zijn, worden bouwjaarklassen gebruikt om een label te berekenen.

 

2.2.3Bouwkundige niveaus in het Warmtetransitiemodel

Het WTM rekent met vier bouwkundige niveaus. Voor een technische verdieping bij deze niveaus verwijzen we naar bijlage C.

  • Bestaande situatie (meer dan 80 kWh/m2 ruimteverwarming)

  • Minimumniveau (max. 80 kWh/m2 ruimteverwarming)

  • Basisniveau (max. 65 kWh/m2 ruimteverwarming)

  • Hoog niveau (max. 50 kWh/m2 ruimteverwarming)

Het model neemt op basis van het sleuteltype aan op welk niveau ieder gebouw momenteel zit. Indien een gebouw nog niet op het minimum- of basisniveau zit, rekent het model door wat de kosten zijn om het minimum- en het basisniveau te bereiken en tot welke energiebesparingen dat leidt. Het model doet dit voor ieder gebouw en aggregeert deze getallen vervolgens naar buurten.

 

2.2.4Warmteopties in het Warmtetransitiemodel

Het model kent een typologie van vijf warmteopties:

  • All electric: verwarmen en koken met gebruik van elektriciteit. In de woning wordt gebruikgemaakt van een warmtepomp.

  • Gasnet in combinatie met hybride oplossingen: een gasinfrastructuur gevoed met duurzaam gas in combinatie met een gasketel en een elektrische warmtepomp.

  • Warmtenet (70°C): collectieve warmtevoorziening in de vorm van een middentemperatuur warmtenet, waarbij warm water met een temperatuur van maximaal 70°C aangevoerd wordt tot bij het gebouw of de woning.

  • Warmtenet (40°C): collectieve warmtevoorziening in de vorm van een lage temperatuur warmtenet, waarbij warm water met een temperatuur van circa 40°C aangevoerd wordt tot het gebouw of de woning.

  • Lokale bronnetten: lokale kleinschalige (collectieve) warmtevoorziening in de vorm van een zeer lage temperatuur bronnet. In het gebouw is een warmtepomp nodig voor verwarming. Het aangevoerde water kan ook gebruikt worden voor koeling.

 

Deze warmteopties zijn in meer detail beschreven in bijlage C. De warmteopties worden toegekend aan buurten op basis van een aantal rekenregels. Het model doorloopt hiervoor vijf stappen:

  • 1.

    Eerst worden op basis van bouwjaarklasse en dichtheid de bestaande wijken of buurten geselecteerd waar het gasnet zal blijven liggen. Het model rekent niet met het aanbod van duurzaam gas, maar kijkt alleen naar de vraagkant: in welke wijken zou het gasnet blijven liggen als er een beperkt aanbod is van duurzaam gas. In de praktijk zijn het historische stads- en dorpskernen en lintbebouwing die uitkomen op het gasnet.

  • 2.

    Vervolgens wordt op basis van gebouwfunctie de bestaande wijken of buurten geselecteerd waar een bronnet de meest logische keuze is. Dit zijn dus wijken en buurten met relatief veel utiliteitsbouw.

  • 3.

    In alle overige buurten kijkt het model vervolgens naar de dichtheid. Alleen als de dichtheid groter is dan 30 WEQ per hectare dan is een warmtenet een realistische oplossing. Wijken of buurten met een lagere dichtheid krijgen automatisch de warmteoptie all electric.

  • 4.

    De buurten die dan nog overblijven krijgen op basis van een vergelijking van de maatschappelijke kosten de optie warmtenet of all-electric.

 

2.2.5Berekening van de maatschappelijke kosten

Alleen in de buurten die overblijven in stap 4 wordt een maatschappelijke kostenberekening gemaakt om te komen tot de optimale warmteoptie. Deze berekening gaat als volgt. Op basis van de kengetallen per sleuteltype berekent het model per woning wat de investeringen, onderhoudskosten en de energierekening is van de warmteopties warmtenet en all electric, over een periode van 30 jaar. Op basis hiervan wordt met een netto contante waardeberekening de onrendabele top berekend van de warmteopties. Die onrendabele top wordt geaggregeerd naar buurt en gemiddeld naar een gemiddelde onrendabele top per woning per buurt.

 

De omvang van de onrendabele top verschilt doorgaans sterk per buurt. De onrendabele top is het deel van de investering dat niet kan worden terugverdiend gedurende de exploitatie. De exploitatiekosten zijn over het algemeen lager, als gevolg van een lagere energierekening. Vrijwel altijd zullen duurzame warmteopties nog leiden tot een onrendabele top op buurtniveau. Als de financieringsperiode wordt verkort naar bijvoorbeeld 15 jaar dan zal de onrendabele top dus verder stijgen.

 

Alle investeringskosten en de onrendabele top worden uitgedrukt in een gemiddelde bandbreedte met een onder- en bovengrens en zijn inclusief BTW. Uitgangspunt is dat de investeringen worden gecombineerd met natuurlijke momenten. De gepresenteerde kosten zijn een gemiddelde van een bandbreedte met een onder- en bovengrens. De bandbreedtes zijn zodanig breed dat zij rekening houden met de volgende aspecten:

  • De te nemen maatregelen zullen op woningniveau sterk variëren;

  • Technische variaties binnen warmteopties, afhankelijk van warmtebron, opslag, opwekker en infrastructuur;

  • Bestaande prijsverschillen op de markt door schaal en aanbestedingsvormen;

  • Marktontwikkelingen zoals schaarste en inzetbaarheid van personeel, materiaal, etc.;

  • Afwijking van de kengetallen als gevolg van sterk afwijkende woningen.

De omvang van de bandbreedte verschilt per maatregeltype, warmteoptie en sleuteltype, afhankelijk van de karakteristieken van die specifieke combinatie.

 

2.3Resultaat onderzoeksbeeld

Het resultaat van het onderzoeksbeeld is weergegeven in figuur 1. Uit deze kaart blijkt de mate van overeenstemming tussen de modelstudies in het onderzoeksbeeld. Buurten waar geen overeenstemming is tussen de modelstudies zijn ook aangegeven als zodanig.

 

Wat uit het onderzoeksbeeld naar voren komt is dat het warmtenet een belangrijke warmteoptie is in de Drechtsteden. Dit is gelet op het stedelijke karakter van de regio geen verrassende uitkomst. We zien dat het warmtenet in iedere gemeente een substantiële uitkomst is. De grootste overeenstemming over het warmtenet, dus waar alle drie modellen deze uitkomst geven, zie we ook in buurten waar nu al veel gebeurt op het gebied van warmtenetten. All-electric zien we ook veel terugkomen. Buurten waar all-electric vaak terugkomt zijn bedrijventerreinen en relatief nieuwe wijken in lage dichtheden en wijken. Het gasnet is de kleinste warmteoptie in het onderzoeksbeeld en zien we verspreid over de Drechtsteden, met name in oudere buurten en stukken (dijk)lintbebouwing. Ook dit is een logische uitkomst.

 

Een groot deel van de buurten heeft als uitkomst “Geen overeenstemming”. In deze buurten geven de modellen verschillende uitkomsten of geven zij géén uitkomst, bijvoorbeeld omdat de uitkomst te onzeker is. Het is belangrijk deze uitkomst te verklaren omdat we ook in deze buurten een helder transitiepad moeten kunnen uitstippelen. Er zijn verschillende verklaringen voor deze uitkomst:

  • Verkeerde inputdata. Alle drie de modelstudies in het onderzoeksbeeld maken gebruik van grotendeels openbare data. Deze is in sommige gevallen niet actueel genoeg om actuele situaties te reflecteren. We zien dit met name met recent gerealiseerde warmtenetten. Deze zijn nog niet goed verwerkt in het Gasregister van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Daardoor zien we bijvoorbeeld het warmtenet niet terugkomen in de Staatsliedenbuurt in Sliedrecht en de Volgerlanden-Oost in Hendrik-Ido-Ambacht.

  • Grote buurten. In het algemeen geldt: hoe groter een buurt, hoe diverser de gebouwtypologie van die buurt. Hoe groter de mix van gebouwtypen en bouwjaren, hoe minder duidelijk de uitkomst voor de buurt en hoe minder goed modellen daarmee kunnen omgaan We zien dit met name in Papendrecht, delen van Dordrecht en in mindere mate in Hendrik-Ido-Ambacht.

  • Oude buurten. In het algemeen geldt ook: hoe ouder de bebouwing, hoe complexer de warmtetransitie. Die complexiteit vertaalt zich vaak in grote kostenbandbreedtes en dus een minder duidelijke uitkomst. Buurten met een onzekere uitkomst zijn dan ook vaker oudere buurten. We zien dit bijvoorbeeld aan het dijklint in Sliedrecht, Oud-Zwijndrecht en delen van de Dordtse binnenstad.

 

 

2.3.1Validatie van het onderzoeksbeeld

Zoals uit het onderzoeksbeeld blijkt, zijn modelstudies niet feilloos en het onderzoeksbeeld is dat dus ook niet. Daarom is het onderzoeksbeeld per gemeente met de lokale werkgroepen gevalideerd. Dat wil zeggen: per buurt is bekeken of de uitkomst van het onderzoeksbeeld logisch, begrijpelijk en herkenbaar is. Bij die validatie zijn dus ook de vakspecialisten van de diverse partijen betrokken. Eventuele onlogische uitkomsten per buurt zijn samen met de vakspecialisten verklaard en gedocumenteerd. Deze overwegingen zijn meegenomen in het opstellen van de uiteindelijke transitiekaart per gemeente.

 

2.4Kengetallenoverzicht

Deze paragraaf geeft een overzicht van alle energetische en financiële kengetallen en parameters.

 

2.4.1Investeringskosten

 

Tabel 5: Investeringskosten per woning voor isoleren, ventileren en elektrisch koken

 

Minimumniveau8

Basisniveau

 

Min. kosten

Max. kosten

Min. kosten

Max. kosten

Meergezinswoning ≥ 2005

€ 1.000

€ 2.000

€ 1.000

€ 2.000

Rijwoning ≥ 2005

€ 1.000

€ 2.000

€ 1.000

€ 2.000

Twee-onder-een-kap ≥ 2005

€ 1.000

€ 2.000

€ 1.000

€ 2.000

Vrijstaande woning ≥ 2005

€ 1.000

€ 2.000

€ 1.000

€ 2.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1990 - 2005

€ 2.500

€ 3.500

€ 1.000

€ 7.000

Rijwoning ≥ 1990 - 2005

€ 3.000

€ 4.000

€ 1.000

€ 7.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1990 - 2005

€ 4.000

€ 5.000

€ 1.000

€ 9.500

Vrijstaande woning ≥ 1990 - 2005

€ 4.500

€ 5.500

€ 1.000

€ 11.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1975 - 1990

€ 3.500

€ 13.500

€ 7.500

€ 14.500

Rijwoning ≥ 1975 - 1990

€ 4.000

€ 20.500

€ 12.500

€ 28.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1975 - 1990

€ 5.000

€ 25.000

€ 18.000

€ 35.000

Vrijstaande woning ≥ 1975 - 1990

€ 6.000

€ 32.500

€ 22.500

€ 47.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1950 - 1975

€ 7.500

€ 14.500

€ 10.500

€ 17.500

Rijwoning ≥ 1950 - 1975

€ 9.000

€ 22.500

€ 16.500

€ 28.500

Twee-onder-een-kap ≥ 1950 - 1975

€ 13.000

€ 27.500

€ 22.500

€ 33.500

Vrijstaande woning ≥ 1950 - 1975

€ 19.000

€ 39.500

€ 30.500

€ 48.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1920 - 1950

€ 8.000

€ 26.000

€ 11.500

€ 31.500

Rijwoning ≥ 1920 - 1950

€ 10.000

€ 37.500

€ 19.500

€ 46.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1920 - 1950

€ 15.000

€ 43.000

€ 22.500

€ 55.000

Vrijstaande woning ≥ 1920 - 1950

€ 17.000

€ 57.500

€ 27.500

€ 74.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning < 1920

€ 11.000

€ 26.000

€ 20.500

€ 31.500

Rijwoning < 1920

€ 14.500

€ 37.500

€ 27.500

€ 46.000

Twee-onder-een-kap < 1920

€ 16.500

€ 43.000

€ 32.500

€ 55.000

Vrijstaande woning < 1920

€ 18.000

€ 56.000

€ 38.500

€ 72.500

 

Tabel 6: Investeringskosten aardgasvrij per woning inclusief afsluitkosten gas en verhogen capaciteit van elektriciteitsnet.

 

Warmtenet

All-electric9

 

Min

Max

Min

Max

Meergezinswoning ≥ 2005

€ 5.500

€ 10.500

€ 17.000

€ 24.000

Rijwoning ≥ 2005

€ 13.000

€ 18.000

€ 18.000

€ 25.000

Twee-onder-een-kap ≥ 2005

€ 18.000

€ 23.000

€ 24.000

€ 31.000

Vrijstaande woning ≥ 2005

€ 18.000

€ 23.000

€ 25.000

€ 32.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1990 - 2005

€ 5.500

€ 10.500

€ 17.000

€ 24.000

Rijwoning ≥ 1990 - 2005

€ 13.000

€ 18.000

€ 18.000

€ 25.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1990 - 2005

€ 18.000

€ 23.000

€ 24.000

€ 31.000

Vrijstaande woning ≥ 1990 - 2005

€ 18.000

€ 23.000

€ 25.000

€ 32.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1975 - 1990

€ 5.500

€ 10.500

€ 17.000

€ 24.000

Rijwoning ≥ 1975 - 1990

€ 13.000

€ 18.000

€ 18.000

€ 25.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1975 - 1990

€ 18.000

€ 23.000

€ 24.000

€ 31.000

Vrijstaande woning ≥ 1975 - 1990

€ 18.000

€ 23.000

€ 25.000

€ 32.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1950 - 1975

€ 5.500

€ 10.500

€ 17.000

€ 24.000

Rijwoning ≥ 1950 - 1975

€ 13.000

€ 18.000

€ 18.000

€ 25.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1950 - 1975

€ 18.000

€ 23.000

€ 24.000

€ 31.000

Vrijstaande woning ≥ 1950 - 1975

€ 18.000

€ 23.000

€ 25.000

€ 32.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1920 - 1950

€ 7.500

€ 12.500

€ 17.000

€ 24.000

Rijwoning ≥ 1920 - 1950

€ 15.000

€ 20.000

€ 18.000

€ 25.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1920 - 1950

€ 20.000

€ 25.000

€ 24.000

€ 31.000

Vrijstaande woning ≥ 1920 - 1950

€ 20.000

€ 25.000

€ 25.000

€ 32.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning < 1920

€ 7.500

€ 12.500

€ 17.000

€ 24.000

Rijwoning < 1920

€ 15.000

€ 20.000

€ 18.000

€ 25.000

Twee-onder-een-kap < 1920

€ 20.000

€ 25.000

€ 24.000

€ 31.000

Vrijstaande woning < 1920

€ 20.000

€ 25.000

€ 25.000

€ 32.000

 

Tabel 7: Totale investeringskosten per warmteoptie

 

Warmtenet

All-electric

 

Min

Max

Min

Max

Meergezinswoning ≥ 2005

€ 6.500

€ 12.500

€ 18.000

€ 26.000

Rijwoning ≥ 2005

€ 14.000

€ 20.000

€ 19.000

€ 27.000

Twee-onder-een-kap ≥ 2005

€ 19.000

€ 25.000

€ 25.000

€ 33.000

Vrijstaande woning ≥ 2005

€ 19.000

€ 25.000

€ 26.000

€ 34.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1990 - 2005

€ 8.000

€ 14.000

€18.000

€ 31.000

Rijwoning ≥ 1990 - 2005

€ 16.000

€ 22.000

€ 19.000

€ 32.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1990 - 2005

€22.000

€ 28.000

€ 25.000

€ 40.500

Vrijstaande woning ≥ 1990 - 2005

€22.500

€28.500

€ 26.000

€ 43.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1975 - 1990

€ 13.000

€ 25.000

€ 27.500

€ 41.500

Rijwoning ≥ 1975 - 1990

€ 17.000

€ 38.500

€ 30.500

€ 53.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1975 - 1990

€ 23.000

€ 48.000

€ 42.000

€ 66.000

Vrijstaande woning ≥ 1975 - 1990

€ 24.000

€ 55.500

€ 47.500

€ 79.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1950 - 1975

€ 13.000

€ 25.000

€ 27.500

€ 41.500

Rijwoning ≥ 1950 - 1975

€ 22.000

€ 40.500

€ 34.500

€ 53.500

Twee-onder-een-kap ≥ 1950 - 1975

€ 31.000

€ 50.500

€ 46.500

€ 64.500

Vrijstaande woning ≥ 1950 - 1975

€ 37.000

€ 62.500

€ 55.500

€ 80.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1920 - 1950

€ 15.500

€ 38.500

€ 28.500

€ 55.500

Rijwoning ≥ 1920 - 1950

€ 25.000

€ 57.500

€ 37.500

€ 71.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1920 - 1950

€ 35.000

€ 68.000

€ 46.500

€ 86.000

Vrijstaande woning ≥ 1920 - 1950

€ 37.000

€ 82.500

€ 52.500

€ 106.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning < 1920

€ 18.500

€ 38.500

€ 37.500

€ 55.500

Rijwoning < 1920

€ 29.500

€ 57.500

€ 45.500

€ 71.000

Twee-onder-een-kap < 1920

€ 36.500

€ 68.000

€ 56.500

€ 86.000

Vrijstaande woning < 1920

€ 38.000

€ 81.000

€ 63.500

€ 104.500

 

2.4.2Onrendabele top

 

Tabel 8: Onrendabele top warmtetransitie per woningtype (isoleren, ventileren, elektrisch koken en aardgasvrij)

 

Warmtenet

All-electric

 

Min

Max

Min

Max

Meergezinswoning ≥ 2005

€ 8.000

€ 4.000

€ 14.500

€ 22.500

Rijwoning ≥ 2005

€ 15.000

€ 21.000

€ 13.500

€ 21.500

Twee-onder-een-kap ≥ 2005

€ 20.000

€ 26.000

€ 16.000

€ 24.000

Vrijstaande woning ≥ 2005

€ 19.500

€ 25.500

€ 12.000

€ 20.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1990 - 2005

€ 9.000

€ 15.000

€ 13.500

€ 26.000

Rijwoning ≥ 1990 - 2005

€ 17.000

€ 23.000

€ 11.500

€ 24.500

Twee-onder-een-kap ≥ 1990 - 2005

€ 22.500

€ 28.500

€ 13.500

€ 27.000

Vrijstaande woning ≥ 1990 - 2005

€ 23.000

€ 29.000

€ 10.500

€ 25.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1975 - 1990

€ 10.000

€ 22.500

€ 18.500

€ 32.000

Rijwoning ≥ 1975 - 1990

€ 18.000

€ 35.000

€ 18.500

€ 40.500

Twee-onder-een-kap ≥ 1975 - 1990

€ 23.500

€ 41.500

€ 22.000

€ 45.000

Vrijstaande woning ≥ 1975 - 1990

€ 24.000

€ 55.500

€ 25.500

€ 54.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1950 - 1975

€ 10.500

€ 18.500

€ 16.000

€ 30.000

Rijwoning ≥ 1950 - 1975

€ 16.000

€ 31.500

€ 17.000

€ 36.000

Twee-onder-een-kap ≥ 1950 - 1975

€ 25.000

€ 38.000

€ 23.500

€ 41.500

Vrijstaande woning ≥ 1950 - 1975

€ 28.500

€ 47.500

€ 26.000

€ 50.500

 

 

 

 

 

Meergezinswoning ≥ 1920 - 1950

€ 12.500

€ 33.500

€ 16.500

€ 42.500

Rijwoning ≥ 1920 - 1950

€ 17.000

€ 47.000

€ 17.000

€ 49.500

Twee-onder-een-kap ≥ 1920 - 1950

€ 23.500

€ 53.500

€ 20.000

€ 57.500

Vrijstaande woning ≥ 1920 - 1950

€ 30.500

€ 71.500

€ 23.500

€ 76.000

 

 

 

 

 

Meergezinswoning < 1920

€ 15.000

€ 33.000

€ 25.500

€ 42.500

Rijwoning < 1920

€ 23.500

€ 48.000

€ 25.500

€ 49.000

Twee-onder-een-kap < 1920

€ 27.000

€ 55.000

€ 31.000

€ 58.000

Vrijstaande woning < 1920

€ 30.000

€ 70.000

€ 36.000

€ 74.000

 

2.4.3Technische en financiële parameters

 

Tabel 9: Technische en financiële parameters

Grootheid

Eenheid

BTW

Waarde

Bron / Toelichting

Tarieven

Variabel tarief warmte

Euro / GJ

Incl.

25,23

Gemiddelde 5 grootste leveranciers, geïndexeerd volgens CPI

Vastrecht warmte

Euro / jr.

Incl.

363,13

Gemiddelde 5 grootste leveranciers, geïndexeerd volgens CPI

Meetkosten warmte

Euro / jr.

Incl.

26,63

Gemiddelde 5 grootste leveranciers, geïndexeerd volgens CPI

Huur afleverset warmte

Euro / jr.

Incl.

121,20

Gemiddelde 5 grootste leveranciers, geïndexeerd volgens CPI

Kale aardgasprijs

Euro / Nm3

Excl.

0,2485

ACM 2020, geïndexeerd conform KEV 2019 (circa 2,1% per jaar)

Energiebelasting aardgas

Euro / Nm3

Excl.

0,3331

Belastingdienst, geïndexeerd conform Klimaatakkoord, daarna volgens CPI

ODE aardgas

Euro / Nm3

Excl.

0,0775

Belastingdienst, geïndexeerd volgens CPI

Totale gasprijs

Euro / Nm3

Incl.

0,7975

 

Vastrecht gasaansluiting

Euro / jr.

Incl.

185,95

Gemiddelde van 3 grootste regionale netbeheerders

Vastrecht energieleverancier aardgas

Euro / jr.

Incl.

62,82

ACM 2020

Tarief kale elektriciteit

Euro / kWh

Excl.

0,0633

Gemiddelde van 3 grootste leveranciers d.d. 1/1/2020, geïndexeerd conform KEV 2019 (circa 2,1% per jaar)

Energiebelasting elektriciteit

Euro / kWh

Excl.

0,0977

Belastingdienst, geïndexeerd conform Klimaatakkoord, daarna volgens CPI

ODE elektriciteit

Euro / kWh

Excl.

0,0273

Belastingdienst, geïndexeerd volgens CPI

Totale elektriciteitsprijs

Euro / Nm3

Incl.

0,2278

 

Vastrecht elektriciteitsaansluiting

Euro / jr.

Incl.

212,79

Gemiddelde van 3 grootste regionale netbeheerders

Vastrecht energieleverancier elektriciteit

Euro / jr.

Incl.

42,00

Gemiddelde van 3 grootste energieleveranciers

Technische uitgangpunten warmteopties

COP warmtepomp ruimteverwarming

kWh / kWh

n.v.t.

4,0

Gemiddelde van lucht/ water en water/water warmtepomp

COP warmtepomp WTW bereiding

kWh / kWh

n.v.t.

2,0

Gemiddelde van lucht/ water en water/water warmtepomp

Jaarlijkse onderhoudskosten warmtepomp

Euro

Incl.

200

Geïndexeerd volgens CPI

Herinvesteringskosten warmtepomp

Euro

Incl.

5.000

Geïndexeerd volgens CPI

Levensduur warmtepomp

Jaren

n.v.t.

15

 

 

 

 

 

 

Jaarlijkse onderhoudskosten gasketel

Euro

Incl.

100

Gemiddelde kosten van consument en woningcorporatie, geïndexeerd volgens CPI

Herinvesteringskosten gasketel

Euro

Incl.

1.600

Gemiddelde kosten van consument en woningcorporatie, geïndexeerd volgens CPI

Levensduur gasketel

Jaren

n.v.t.

18

 

Rendement Hr-ketel*

%

n.v.t.

87,01

ACM 2020

Calorische bovenwaarde aardgas

MJ/Nm3

n.v.t.

35,17

Op basis van calorische bovenwaarde aardgas

Financiële uitganspunten netto contante waarde

Consumentenprijsindex

%

n.v.t.

2,0

 

Disconteringsfactor vastgoedeigenaar

%

n.v.t.

3,0

 

Verdisconteringsperiode

Jaren

n.v.t.

30

 

WACC warmtebedrijf

%

n.v.t.

8,5

 

Volloopsnelheid warmtenet

Jaren

n.v.t.

5

Eigenaren sluiten binnen 5 jaar aan.

Aansluitdichtheid warmtenet

%

n.v.t.

80

Meer dan 80% van de vastgoedeigenaren/ panden sluit aan.

 

Bijlage C: Warmtevraagbeperking, warmteopties en duurzaamheid

Deze bijlage behandelt de technische achtergrond bij warmtevraagbeperking, warmteopties en duurzaamheid van warmteopties.

 

3.1Beperken van de warmtevraag

Bij een groot deel van de woningvoorraad, die gebouwd is voor de jaren ‘90, is het nodig om de warmtevraag van gebouwen en woningen te beperken. Enerzijds om woningen geschikt te maken voor duurzamere warmte-opwekinstallaties, die doorgaans een lagere temperatuur leveren dan gasketels, en anderzijds om schaarse bronnen efficiënter te benutten (en dus meer woningen per bron mogelijk te maken).

 

De warmtevraag voor ruimteverwarming van een woning, hierna uitgedrukt in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak (kWh/m2), wordt bepaald door de mate van isolatie, kierdichting en het ventilatiesysteem. De temperatuur die een woning nodig heeft om op de koudste dag van het jaar comfortabel warm te krijgen hangt hier voor een groot deel mee samen. Hoe beter de isolatie, kierdichting en hoe efficiënter het ventilatiesysteem, hoe geschikter de woning is om met een lagere temperatuur te kunnen verwarmen. In bestaande woningen moeten daarnaast vaak radiatoren worden vervangen of toegevoegd om verwarming op een lagere temperatuur mogelijk te maken. Of dat nodig is kan niet op voorhand per woning(type) worden vastgesteld.

 

De warmtevraag voor ruimteverwarming is sterk afhankelijk van het bouwjaar. In tabel 11 staat de gemiddelde warmtevraag voor eengezinswoningen en meergezinswoningen. Deze tabel is gebaseerd op data over het werkelijke gasgebruik op postcodeniveau (Open Data Netbeheerders). Voor warmtapwater is de warmtevraag circa 20 kWh/m2. Met name bij de woningvoorraad gebouwd voor 1990 is er nog een grote besparingspotentie voor de warmtevraag.

 

Onder eengezinswoningen wordt verstaan rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Meergezinswoningen zijn bijvoorbeeld galerijflats, portiekflats en portiekwoningen.

 

Gemiddeld oppervlak m2

Gemiddeld gasverbruik m3

Gemiddelde warmtevraag ruimteverwarming kWh/m2

Eengezinswoningen

 

 

 

< 1920

170

2200

95

≥ 1920 - 1950

135

2100

110

≥ 1950 - 1975

125

1800

100

≥ 1975 - 1990

130

1500

85

≥ 1990 - 2005

145

1400

65

≥ 2005

155

1200

50

Nieuwbouw

120

-

35

 

 

 

 

Meergezinswoningen

 

 

 

< 1920

85

1250

95

≥ 1920 - 1950

80

1200

95

≥ 1950 - 1975

75

1100

95

≥ 1975 - 1990

70

850

70

≥ 1990 - 2005

90

800

50

≥ 2005

90

700

40

Nieuwbouw

70

-

25

 

 

 

 

Nederlands gemiddelde

119

1310

84

Tabel 10: Gemiddelde warmtevraag ruimteverwarming van woningen in Nederland gerelateerd aan bouwjaar. Bron: Klimaatmonitor, 2019

 

De bestaande woningenvoorraad kunnen we grofweg opdelen in vier niveaus van isolatie:

  • 1.

    Woningen met slechte of onvoldoende isolatie (80 kWh/m2 of hoger). Er is een hoge temperatuur van ongeveer 90°C nodig om op de koudste dagen deze woningen comfortabel warm te stoken.

  • 2.

    Woningen, die een minimumisolatieniveau hebben bereikt (lager dan 80 kWh/m2). Deze woningen hebben reeds een aantal aanpassingen in de schil gekregen of hadden dit niveau al bij de bouw. Sommige woningen kunnen bij dit niveau al afdoende comfortabel worden verwarmd met 70°C op de koudste dagen, mits er voldoende radiatorvolume aanwezig is. Daarnaast is het afhankelijk van specifieke omstandigheden of de woning daadwerkelijk geschikt is voor verwarming met 70°C, zoals welke bouwdelen al zijn aangepakt en of de bewoners de ruimtes gebruiken die met dit niveau nog niet comfortabel warm worden op de koudste dagen.

  • 3.

    Woningen, die een basisisolatieniveau hebben bereikt (lager dan 65 kWh/m2). Bij dit niveau is er maximaal nageïsoleerd in de bestaande schil. Bij een basisniveau kan de woning zowel comfortabel worden verwarmd met 70°C als met maximaal 55°C (laagtemperatuur). Voor laagtemperatuur moeten wel aanvullend radiatoren vervangen worden en mogelijk ook de cv-leidingen. De woning is daarmee toekomstbestendig en geschikt voor meerdere alternatieve verwarmingstechnieken. Woningen die op dit niveau zitten zijn woningen die grofweg gebouwd zijn in de periode 1990-2005. Idealiter zitten aan het einde van de transitie zoveel mogelijk woningen op minstens dit niveau.

  • 4.

    Woningen met een hoog isolatieniveau en voorzien van een energiezuinig ventilatiesysteem (lager dan 50 kWh/m2). Deze woningen zijn daarmee zeer geschikt om comfortabel te verwarmen met een maximumtemperatuur van 40°C. Dit zijn recent gebouwde woningen na 2005 en woningen die nog gebouwd gaan worden de komende jaren (BENG). Bij de bestaande bouw moeten voor laagtemperatuur de radiatoren vervangen worden en mogelijk ook de cv-leidingen.

Voor warm tapwater geldt dat voor het veilig kunnen gebruiken van warm tapwater er met de huidige stand van de techniek en regelgeving een temperatuur van minimaal 55°C bij het tappunt nodig is. Om deze temperatuur te kunnen garanderen moet het opweksysteem in de praktijk een temperatuur van 60-70°C kunnen leveren. Als de aanvoertemperatuur onvoldoende is, moet er dus een aanvullende voorziening komen in de woning voor het opwekken of het boosten van de warmte voor warm tapwater. Mogelijk gaat de regelgeving wijzigen waarbij de minimale temperatuur aan het tappunt daalt van 55°C naar 40°C. Om deze temperatuur te kunnen garanderen moet het opweksysteem in praktijk een temperatuur van 45-50°C kunnen leveren. Samenvattend kan het volgende gesteld worden over de isolatieniveaus van woningen:

 

3.1.1Woningen stapsgewijs isoleren naar het basisniveau

Het totale isolatieniveau is de optelsom van de verschillende bouwdelen: vloer, gevel, raam, dak. Het minimumniveau en basisniveau zijn gebruikt om modelmatig het onderscheid te maken in welke ingrepen per woningtype en bouwjaar op bouwdeelniveau nog minimaal nodig zijn om klaar te zijn voor een bepaalde warmteoptie. Als er een ingreep gedaan moet worden op een bouwdeel (vloer, gevel, raam, dak) is het van belang dat dit onderdeel klaar is voor de energietransitie, onafhankelijk van de warmteoptie die in de buurt komt. Per bouwdeel is het advies om op het moment van ingreep dus zo goed mogelijk te isoleren, afhankelijk van wat de praktijksituatie toelaat (no regret). Daarmee wordt voorkomen dat dak, vloer of gevel in twee stappen worden aangepakt. Dat is kosteninefficiënt en het aantal natuurlijke momenten is beperkt. Het basisniveau kan door de meeste eigenaren worden bereikt door alle bouwdelen op een natuurlijk moment van onderhoud stapsgewijs zo goed mogelijk te isoleren. Zo kan spouwmuurisolatie aangebracht worden, isolatieglas geplaats worden in combinatie met een schilderbeurt en kan een plat dak zeer goed geïsoleerd worden als de dakbedekking wordt vervangen. Indien nodig zullen ook de radiatoren vervangen moeten worden. Bij zowel het minimum- als het basisniveau wordt er dus maximaal nageïsoleerd in de bestaande schil op natuurlijke momenten, en het handelingsperspectief is dus voor alle gebouweigenaren gelijk. Het verschil tussen minimum en basis is enkel dat het minimumniveau eerder wordt bereikt, en dat er dus bij sommige woningen eerder kan worden begonnen met 70°C-oplossingen.

 

Het is wenselijk dat zoveel mogelijk woningen in Nederland aan het einde van de warmtetransitie op het basisniveau zit. Hierdoor zijn ze namelijk geschikt voor bijna alle alternatieve duurzame verwarmingstechnieken. Ook wordt de warmtevraag hierdoor nog verder verlaagd en wordt de retourtemperatuur lager, waardoor installaties efficiënter kunnen functioneren.

 

Naast isolatie en het vervangen van radiatoren zijn er aanvullende gebouwgebonden maatregelen nodig om de woning te verduurzamen en geschikt te maken voor duurzame verwarming:

  • Elektrisch koken, zoals inductiekoken;

  • Kierdichting;

  • Voldoende (mechanische) ventilatie.

In 2050 zal ook een deel van de voorraad een hoog isolatieniveau hebben. Het grootste deel daarvan moet nog gebouwd worden de komende 30 jaar. Alle huidige en toekomstige nieuwbouw voldoet namelijk aan dit niveau. Het is de landelijke ambitie om jaarlijks 75.000 nieuwe woningen in Nederland bij te bouwen. Van de bestaande bouw zal maar een beperkt deel op dit niveau worden gebracht is de verwachting. Om dit niveau te kunnen halen moeten er namelijk grote en kostbare ingrepen gedaan worden aan de schil. Dit is voor veel huizenbezitters niet betaalbaar, technisch niet altijd mogelijk en ook niet altijd efficiënt vanuit het oogpunt van circulariteit. In gevallen dat er veel achterstallig onderhoud is en de kozijnen en het dak volledig vervangen moeten worden, kan het wel raadzaam zijn om deze optie te onderzoeken.

 

3.2Warmteopties

In deze paragraaf worden de warmteopties in detail besproken.

 

3.2.1Warmtenet

Een warmtenet is een infrastructuur van ondergrondse leidingen die warm water vervoeren naar meerdere gebouwen tegelijkertijd. Er is daarom sprake van een collectieve warmtevoorziening. De temperatuur van het warme water moet voldoende zijn om de woningen te kunnen verwarmen.

 

3.2.1.1Warmtenetten en bestaande bouw

Om in een bestaande wijk een warmtenet te realiseren is er voldoende schaalgrootte en dichtheid van gebouwen nodig. Hoe hoger de temperatuur die met de beschikbare warmtebron kan worden geleverd, hoe eenvoudiger de schaalgrootte kan worden bereikt. Omdat er dan meer woningen geschikt zijn om aan te kunnen sluiten. Woningcorporaties, die vaak meerdere woningen bezitten in buurten kunnen makkelijker de benodigde schaal bereiken dan particuliere woningeigenaren.

Bij een warmtenet komt er per gebouw of cluster van eengezinswoningen of kleinere gebouwen een afleverstation. Hier kan de temperatuur worden geregeld. De temperatuur van het net kan dus lokaal worden verlaagd als een gebouw daarvoor geschikt is. Bij de realisatie van een warmtenet is de schaalgrootte op wijkniveau veel minder gelimiteerd dan bij all-electric. Bij warmtenetten is juist een minimale schaal nodig. De schaal die nodig is, hangt sterk samen met de beoogde warmtebron. In de praktijk blijkt het organiseren van deze schaal zeer complex, omdat je te maken hebt met veel verschillende stakeholders. Ook voor woningcorporaties is het zeer moeilijk om deze schaal te realiseren. Niet alleen vanwege de investeringen die dan gedaan moeten worden, maar ook omdat momenteel 70 procent van de huurders akkoord moet geven voor het ombouwen van een individuele gasketel naar een collectieve warmtevoorziening.

 

3.2.1.2Warmtenetten en corporatiebezit

Om een nieuw warmtenet in de bestaande buurten te kunnen realiseren is het van essentieel belang dat vastgoed in het bezit van woningcorporaties wordt aangesloten. Woningcorporaties (en VvE’s) moeten er dus in de planning rekening mee houden dat de grotere complexen met meergezinswoningen met collectieve oplossingen verwarmd gaan worden, indien nodig tijdelijk met een collectieve gasketel. Om desinvesteringen te voorkomen is het dus vaak niet verstandig om complexmatig individuele ketels te vervangen (“verketelen”). Ook moeten bestaande verouderde collectieve verwarmingsinstallaties (blokverwarming) worden gemoderniseerd. Een collectieve warmtevoorziening met een aanvoertemperatuur van maximaal 70°C is zeer flexibel. Ook als het warmtenet er niet komt zijn er voldoende alternatieven beschikbaar om de woningen duurzaam en betaalbaar te verwarmen. De investering in een collectieve warmtevoorziening bij grotere complexen is dus no-regret.

 

3.2.1.3Warmtenetten en nieuwbouw

In de Drechtsteden is er de komende jaren een grote nieuwbouwopgave. Nieuwbouwontwikkelingen kennen vaak een hoge dichtheid en de woningen zijn relatief klein. De nieuwbouw, met veel gestapelde bouw, is in veel gevallen zeer geschikt voor het ontwikkelen van een collectieve warmtevoorziening. Omdat met nieuwbouw relatief eenvoudig een grote schaal bereikt kan worden, kan nieuwbouw tevens voor een versnelling zorgen bij het aansluiten van omliggende bestaande bouw. Het is niet voor niets dat tot nu toe veel van de warmtenetten ontwikkeld zijn bij nieuwbouwprojecten.

Bij nieuw te bouwen wijken kan de aanvoertemperatuur verder verlaagd worden naar 40°C (laagtemperatuur). Bij woningen moet in dat geval wel een aanvullende boostervoorziening geplaats worden voor warm tapwater. Gezien het ruimtebeslag van deze voorziening en het aanvullende elektriciteitsverbruik zien we in praktijk dat daarom dat ook bij nieuwbouwwoningen deels wordt gekozen voor warmtelevering op 70°C.

 

3.2.2All-electric

All-electric betekent dat er in principe alleen een elektriciteitsnet in de wijk is. Als dat het geval is, dan is er een warmte-opwekinstallatie in de woning of het gebouw nodig die alleen elektriciteit gebruikt. Dit kan bijvoorbeeld met infraroodpanelen of een warmtepomp. Het grote voordeel van deze oplossing is dat alle woningen en gebouwen al aangesloten zijn op het elektriciteitsnetwerk. Iedere individuele vastgoedeigenaar, met voldoende financiële middelen, kan dus de keuze maken om zijn huis niet alleen te isoleren, maar ook de gasketel te vervangen door bijvoorbeeld een warmtepomp. De individuele vastgoedeigenaar is dus veel minder afhankelijk van keuzes en beperkingen van andere vastgoedeigenaren in de straat, of in de buurt. Ook is hij/zij veel minder afhankelijk van het tijdstip van deze keuzes.

 

Er is echter ook een keerzijde. De (over)capaciteit in het bestaande elektriciteitsnet is beperkt en deze is bijvoorbeeld ook nodig voor de realisatie van laadpalen voor elektrische mobiliteit. Het elektriciteitsnet zal dus bij all-electric extra verzwaard moeten worden, niet alleen op wijkniveau, maar ook op gemeentelijk, regionaal, nationaal en mogelijk internationaal niveau.

 

All-electric leent zich vaak minder voor een wijkgerichte aanpak omdat er een tweetal beperkingen is. De eerste is het tempo waarmee gebouweigenaren hun pand gereed kunnen maken voor all-electric en de tweede zijn de beperkingen op het bestaande elektriciteitsnet en de tijd die nodig is om deze te vergroten. Rekening houdend met het feit dat we in de toekomst warmte kunnen gaan opslaan in woningen, is het ook sterk de vraag of het verstandig is om op korte termijn al hele buurten gelijktijdig elektrisch te gaan verwarmen. Dit kan ertoe leiden dat er onnodig hoge kosten gemaakt gaan worden voor netverzwaring op wijkniveau, die in de toekomst niet nodig blijken. All-electric is daarom een alternatief dat zich meer leent om organisch te ontwikkelen verspreid over meerdere buurten en buurten. Met name voor eengezinswoningen en gebouwen in buurten waar een collectieve warmteoplossing geen logische oplossing is en waarvan de woningen al goed geïsoleerd zijn, of bij kleinschalige nieuwbouwprojecten, is all-electric een goed alternatief. Het moment van verzwaren van het elektriciteitsnet, en het moment waarop het gasnet wordt verwijderd, worden door de netbeheerder en gemeente in overleg bepaald op een moment dat de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk zijn.

 

Als de warmte in de woningen op grotere schaal in een wijk worden opgewekt met infraroodpanelen of een warmtepomp zullen er aanpassingen gedaan moeten worden om de capaciteit van het elektriciteitsnet te vergroten. Uitgaande van de huidige stand van de techniek kan je alleen met warmtepompen of infrarood verwarmen de woningen minimaal op het basisniveau zitten (55°C of lager). Daarnaast moeten voor het kunnen toepassen van warmtepompen ook alle radiatoren vervangen worden door laagtemperatuur radiatoren.

 

Er zijn warmtepompen die lucht gebruiken als warmtebron (lucht-water-warmtepompen) en die water gebruiken als warmtebron (water-water-warmtepompen). Een lucht-water-warmtepomp gebruikt als bron bijvoorbeeld buitenlucht. Een water-water-warmtepomp gebruikt als bron bijvoorbeeld bodemenergie of warmte uit zon (zonthermie). Voor het benutten van energie uit buitenlucht is een buitenunit nodig. Voor het benutten van warmte uit de bodem moet er een bodemlus geboord worden onder de woning of in de tuin. Voor het benutten van zonthermie moeten er thermische zonnepanelen geplaats worden op het dak van de woning. Bij meergezinswoningen is er een collectief bronnet in het gebouw nodig om de individuele warmtepompen in de woningen te verbinden met de bodemlussen of de thermische zonnepanelen. Grotere gebouwen kunnen ook gebruik maken van een eigen warmte- en koude opslaginstallatie (WKO) om gebruik te maken van bodemenergie als warmtebron. Deze kan worden gecombineerd met aquathermie.

 

Naast de warmtepomp of de infraroodpanelen komt er een boilervat van minimaal 150 liter voor warm tapwater in de woning. Deze ruimte moet wel beschikbaar zijn. Bij infraroodpanelen en lucht-water-warmtepomp zal het elektriciteitsnet meer verzwaard moeten worden dan bij water-water-warmtepompen.

 

Meergezinswoningen kunnen ook collectief verwarmd worden met warmtepompen. Het is dan wel voor de efficiëntie van belang dat de maximale aanvoertemperatuur naar de gebouwen en woningen niet hoger is dan 70°C. De bronnen voor een collectieve warmtepomp zijn vergelijkbaar met die van een individuele warmtepomp. Groot voordeel van een collectieve installatie is dat het ruimtegebruik en de techniek in de woning beperkt blijft. De collectieve warmtevoorziening kan relatief eenvoudig vervangen worden door nieuwe technieken passend bij alle infrastructuren, zonder dat je daarvoor nog aanpassingen hoeft te doen aan het gebouw of de woning (zie ook collectieve gasketels).

 

Een variant op all electric is het lokale bronnet. Een bronnet is een lokale, vaak kleinschalige (collectieve) warmtevoorziening in de vorm van een zeer laagtemperatuurnet. In het gebouw is een warmtepomp nodig voor verwarming. Het aangevoerde water kan ook gebruikt worden voor koeling. Ook bij deze infrastructuur moet de capaciteit van het elektriciteitsnet in de wijk worden verhoogd. Een voorbeeld van een bronnet is een WKO-bron (mogelijk gecombineerd met aquathermie), die door enkele kantoorgebouwen wordt gedeeld en die door en bronnet zijn verbonden.

 

Aangezien een warmtepomp ook op woning- of gebouwniveau in veel gevallen een efficiënte bron kan hebben, zal een bronnet voor een gehele wijk in veel gevallen geen logische optie zijn. In wijken waar in hoge dichtheid gebouwd is, kan er mogelijk beperkt ruimte zijn voor lokale warmtebronnen, waardoor een bronnet een optie is. In de bestaande bouw is in dat geval echter vaak een warmtenet een goedkopere optie omdat er dan minder gebouwgebonden maatregelen hoeven te worden genomen. De verwachting is daarom dat een bronnet voor de bestaande bouw hoofdzakelijk beperkt zal blijven tot utiliteitsbouw. Voor gebieden met relatief veel utiliteitsbouw wordt een bronnet interessant vanwege de hoge koudevraag en vanwege de relatief lage energiebelasting op elektriciteit die grotere gebouwen betalen vanwege het hogere verbruik. Hierdoor zullen zij vaak kiezen voor een lokale warmte- en koude-oplossing in de vorm van all-electric eventueel in combinatie met een collectief bronnet.

 

3.2.3Gasnet

Veruit de meeste woningen zijn nu aangesloten op het gasnet. In de meeste buurten wordt voor 2050 overgegaan op een andere infrastructuur, maar voor oude of anderszins complexe buurten zijn op dit moment alternatieven voor een gasnet economisch of praktisch onhaalbaar en zal voorlopig het gasnet blijven liggen. Een gasnet is aardgasvrij als er in plaats van aardgas een vorm van duurzaam gas wordt gebruikt. Binnen de warmteoptie gasnet zien we twee logische varianten:

  • 1.

    Individuele gasketel en hybride warmtepomp. Als het gasnet voorlopig nog blijft liggen, dan kan er naast de individuele Hr-ketel ook een hybride warmtepomp geplaatst worden in de woning om het gasgebruik verder te beperken. Voorwaarde is wel dat de woning het minimumisolatieniveau bereikt heeft.

  • 2.

    Collectieve gasketel en hybride warmtepomp. Meergezinswoningen kunnen ook collectief verwarmd zijn. Met name de grotere complexen gebouwd na 1950 zijn zeer geschikt om collectief verwarmd te worden. In het complex komt een geïsoleerde aanvoer- en retourleiding. Per woning komt er op de plek van de oude gasketel een afleverset. Als er ook elektrisch wordt gekookt zijn de woningen aardgasvrij en heeft alleen het gebouw nog een gasaansluiting. De individuele gasaansluitingen kunnen dan dus afgesloten worden.

Een voordeel van een collectieve installatie is dat het ruimtegebruik en de techniek in de woning beperkt blijft. De collectieve warmtevoorziening kan relatief eenvoudig vervangen worden door nieuwe technieken passend bij alle infrastructuren, zonder dat je daarvoor nog aanpassingen hoeft te doen aan het gebouw of de woning. Dit is dus een zeer robuust, flexibel en onderhoudsarm systeem. Met name voor complexen in bezit van woningcorporaties is dit een zeer geschikte en toekomstbestendige oplossing. Het is daarbij wel van belang dat de woningen met een aanvoertemperatuur van maximaal 70°C verwarmd kunnen worden.

 

3.3Energiedragers en -bronnen

De vorige paragraaf ging in op warmteopties. Deze paragraaf gaat in op energiebronnen. Bij iedere energie-infrastructuur hoort een andere energiedrager. Dit is respectievelijk gas (gasnet), elektriciteit (elektriciteitsnetnet) en/of water (warmtenet). Bij de verschillende energiedragers horen verschillende bronnen en (on)mogelijkheden om energie, die nodig is voor het verwarmen van woningen en gebouwen, op te slaan. Daarnaast is de bron en bijhorende energie-infrastructuur ook sterk afhankelijk van de schaalgrootte die kan worden gerealiseerd.

In elk scenario en bij elke infrastructuur zijn we in de energietransitie voorlopig nog afhankelijk van fossiele bronnen. Geleidelijk zullen we eerst afscheid nemen van kolen en daarna ook van aardgas. Deze uitfasering kost tijd en daarom is het tijdelijk gebruikmaken van fossiele bronnen noodzakelijk. Bij de keuze voor een nieuwe energie-infrastructuur is het wel belangrijk dat er voldoende en bewezen alternatieven beschikbaar zijn, zodat de fossiele bronnen zo snel als mogelijk uitgefaseerd kunnen worden. Belangrijk is dus dat door de keuze van een alternatief voor aardgas per buurt op korte termijn minder fossiele brandstoffen nodig zijn en de afhankelijkheid ervan op de langere termijn zoveel als mogelijk beperkt wordt.

 

3.3.1Afhankelijkheid van fossiele bronnen

Tijdens de energietransitie blijven we afhankelijk van fossiele bronnen. Een goed voorbeeld van deze afhankelijkheid is een woning die zonnepanelen heeft liggen op het dak. Het grootste deel van de energie die wordt opgewekt door de panelen kan niet gelijktijdig worden gebruikt in de woning en wordt dus teruggeleverd aan het elektriciteitsnet en elders gebruikt. Als het donker is of bewolkt en de panelen niet of nauwelijks elektriciteit produceren, wordt er elektriciteit uit het elektriciteitsnet gebruikt. Deze elektriciteit wordt opgewekt met een mix van bronnen, nu nog circa 80% fossiel (aardgas en kolen). Dat neemt niet weg dat het goed is dat er zonnepanelen op daken worden geplaatst. Al het relatief beperkt beschikbare dakoppervlak in de Drechtsteden moet namelijk zoveel als mogelijk benut worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.

 

3.3.2Gas

Op dit moment wordt het overgrote deel van de woningen in de Drechtsteden verwarmd door middel van aardgas. Dit gebeurt op dit moment in gasketels. Alternatieve warmteoplossingen gebruiken minder of geen (aard)gas voor verwarming. Hybride oplossingen gebruiken voor een gedeelte van de warmtevraag elektriciteit en bij all-electric opties is er helemaal geen gasaansluiting meer aanwezig in de woning. Ook bij warmtenetten is er geen gasaansluiting meer aanwezig in de woning, maar deze opties gebruiken nog wel (aard)gas voor het opwekken van warmte op piekmomenten in de winter. Een overzicht van het aardgasgebruik voor verschillende warmteoplossingen is weergeven in figuur 2.

 

 

De inschatting is dat aan het eind van de warmtetransitie de Drechtsteden voor het voeden van de piekvoorziening van warmtenetten (20% van de totale warmtevraag) en gasnetten nog een gasvraag zal hebben van circa 25,5 miljoen m3 gas van aardgaskwaliteit. Dit is circa 13% van het huidige aardgasverbruik van de gebouwde omgeving. Hierbij is het eventuele gasverbruik dat nodig is voor de piekvoorziening voor het elektriciteitsnet niet meegenomen. Het is daarom een belangrijke vraag op welke manier en in hoeverre deze resterende gasvraag duurzaam kan worden ingevuld.

 

Grofweg zijn er twee vormen van hernieuwbaar gas: groen gas en groen waterstofgas. Groen gas is biogas dat is opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en groen waterstofgas wordt verkregen door water te splitsen met behulp van hernieuwbare elektriciteit.

De productiepotentie voor biogas in Nederland is zeer beperkt. In het Klimaatakkoord committeert de groen gassector zich aan een productie van 70 PJ Nederlands groen gas in 2030, wat neerkomt op 2,2 miljard m3 aardgasequivalent aan groen gas. Van deze 70 PJ kan “een substantieel deel worden ingezet in de gebouwde omgeving”10. De onderbouwing dat dit groen gas voornamelijk zal worden ingezet in de gebouwde omgeving wordt geleverd door CE Delft11.CE Delft geeft aan dat tot 2030 andere sectoren, zoals de industrie, de meerkosten van groen gas ten opzichte vaan aardgas nog niet kunnen dragen. Daarentegen hebben ook deze sectoren voor 2030 een verduurzamingsopgave en is niet met zekerheid te zeggen dat ze hiervoor geen gebruik zullen maken van groen gas. In de periode na 2030 wordt met meer zekerheid verwacht dat de industrie groen gas zal inzetten. Ook andere sectoren, zoals de transportsector, zullen gebruik willen maken van het beperkte Nederlandse potentieel aan groen gas. Daarom zal naast groen gas mogelijk ook waterstofgas of ander hernieuwbaar gas nodig zijn voor de gebouwde omgeving om na 2030 in de vraag naar duurzaam gas te voorzien. Het Klimaatakkoord verwacht voor 2050 een totale technische potentie van 419 PJ groen gas, waarvan een nog onbekend aandeel ingezet kan worden in de gebouwde omgeving. Wat waterstofgas betreft gaat het Klimaatakkoord uit van 120 PJ die exclusief voor de gebouwde omgeving beschikbaar is in 2050. In de kabinetsvisie op waterstof12 is aangegeven dat waterstof vanwege de schaarste in de gebouwde omgeving in eerste instantie zal worden gebruikt voor gebouwen en wijken die moeilijk op andere wijze te verduurzamen zijn. Daarbij wordt ook meegenomen hoe waterstof andere opties zoals hybride warmtepompen en warmtenetten kan versterken (met name voor de piekvraag).

 

 

2030

2050

Toelichting

 

Commitment van partijen

Potentie/

Verwachting

 

Groen gas (PJ)

70

419

Tot 2030 voornamelijk toepasbaar in gebouwde omgeving

Waterstof (PJ)

-

120

Toepasbaar in gebouwde omgeving in 205013

Momenteel gebruikt de gebouwde omgeving in Nederland ca. 13,5 miljard m3 gas per jaar. Indien het verwachte aanbod van 2,2 miljard m3 groen gas in 2030 evenredig wordt verdeeld over Nederland zou gemiddeld gezien daarmee ongeveer 15% van het totale Nederlandse aardgasverbruik kunnen worden verduurzaamd. Dat komt overeen met de 13% resterende gasvraag die de Drechtsteden in 2050 nog zal hebben op grond van de analyse. Of de Drechtsteden daadwerkelijk aanspraak kunnen maken op deze hoeveelheid groen gas zal met het herijken van deze transitievisie warmte steeds opnieuw moeten worden beoordeeld.

 

Voor de periode na 2030 is de duurzaamheid van het gasnet naast groen gas afhankelijk van de komst van waterstof. Volgens het Klimaatakkoord is er in 2050 ruimschoots waterstof beschikbaar voor de gebouwde omgeving, maar die verwachting is echter erg onzeker. Voor de productie van groen waterstofgas zijn we sterk afhankelijk van technologische ontwikkelingen en grootschalige productie van hernieuwbare elektriciteit en groene waterstof in het buitenland, zoals Noord-Afrika en het Midden-Oosten. In deze landen kan zon- en windenergie op land veel efficiënter geproduceerd worden dan in Nederland, wat het verlies bij de productie van waterstof deels kan compenseren. Ook is er daar, in tegenstelling tot Nederland, voldoende ruimte. Omdat gas veel goedkoper is te transporteren dan elektriciteit, kan het ook over lange afstanden worden getransporteerd via pijpleidingen en met schepen. De productie van waterstof kan hierdoor mogelijk op de lange termijn in deze landen rendabel worden. Naar verwachting zal er pas na 2035 op grotere schaal waterstof geproduceerd gaan worden.

 

Of deze productie van de grond komt en in hoeverre deze beschikbaar komt voor de gebouwde omgeving is onzeker. Vanuit energie-efficiëntie is het verstandiger om de industrie en de transportsector voorrang te geven voor gebruik van groen gas en groene waterstof vanwege de hogere temperaturen die in die sectoren nodig zijn. Waterstof wordt daarnaast ook gebruikt als grondstof voor bijvoorbeeld kunstmest en kan in de toekomst een veel bredere toepassing krijgen als duurzame grondstof voor bijvoorbeeld plastic. Voor de voorziening van de gasvraag in de gebouwde omgeving zal daarom voorlopig nog aardgas nodig zijn.

 

In het algemeen is de conclusie dat het gasnet in de gebouwde omgeving zoveel mogelijk moet worden uitgefaseerd om een blijvende afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te voorkomen, maar dat de resterende gasvraag in 2050 mogelijk wel duurzaam kan worden ingevuld met de kennis en verwachtingen van nu. Voorwaarde is wel dat er sterk wordt ingezet op hybride warmtepompen in combinatie met isolatie in buurten waar het gasnet blijft liggen.

 

3.3.3Elektriciteit

Net als in alle sectoren gaat ook in de gebouwde omgeving elektriciteit een nog grotere rol spelen. Met name voor het opwekken van warmte met warmtepompen in woningen, gebouwen en buurten zal de vraag naar elektriciteit stijgen. Deze elektriciteit moet dan wel verduurzaamd (kunnen) worden. Zon en wind zijn daarvoor de meest logische bronnen voor Nederland op dit moment. Dit is een grote opgave. De huidige elektriciteitsmix in Nederland bestaat namelijk nog voor circa 80 procent uit fossiele bronnen.

 

Nu is elektriciteit altijd beschikbaar, omdat kolen-, gas en kerncentrales het gehele jaar door kunnen leveren op basis van de vraag. Maar in de toekomst zal het elektriciteitsaanbod veel minder constant en ook deels seizoenafhankelijk zijn door een groter aandeel van zonne-energie en windenergie. Het opslaan van energie en in dit geval dus warmte is noodzakelijk. Bij de keuze voor de energie-infrastructuur is het daarom nodig om meer rekening te houden met de (on)mogelijkheid om energie te bufferen en voor warmteopties te kiezen die een minimale impact hebben op de gevraagde capaciteit van het elektriciteitsnet. Belangrijk daarbij is te vermelden dat voor het voeden van warmtepompen elektriciteit uit windenergie veel meer geschikt is dan zonne-energie, omdat in het stookseizoen het aanbod van wind vele malen hoger ligt.

 

Op basis van de resultaten van de transitievisie warmte is voor de Drechtsteden de toekomstige elektriciteitsvraag berekend, verdeeld over de verschillende warmteopties. Deze verdeling is uiteraard onderhevig aan toekomstige ontwikkelingen en nieuwe inzichten en is daarom indicatief.

 

De tweede factor die bepaalt of de elektriciteitsvoorziening verduurzaamd kan worden is de impact op het net. Aardgasvrije warmteoplossingen doen niet alleen een beroep op de duurzame opwek van elektriciteit, maar ook op de transportcapaciteit van grote hoeveelheden elektriciteit. Omdat deze transportcapaciteit beperkt is, is het van belang dat de capaciteitsvraag van de warmteoptie zo laag mogelijk blijft. Deze impact heeft grote gevolgen voor de snelheid waarmee we de transitie kunnen realiseren. Op veel plekken ontstaan nu al knelpunten op het elektriciteitsnet, zo blijkt ook uit de Systeemstudie Zuid-Holland14.

 

Daarnaast is de impact op het elektriciteitsnet van belang omdat de gevraagde piekcapaciteit direct verband heeft met de gelijktijdigheidsvraag naar elektriciteit van het elektriciteitsnet. De momenten waarop de vraag naar piekcapaciteit het hoogst is (aan het begin en aan het eind van de dag, en in het stookseizoen), zijn ook de momenten waarop er geen match met het aanbod van duurzame elektriciteit is. Dit wordt versterkt bij de vraag naar energie die nodig is voor het opwekken van warmte voor ruimteverwarming, omdat deze vraag sterk seizoensgebonden is. Bij een grotere ongelijktijdigheid is het (nog) lastiger om vraag naar elektriciteit en aanbod van (duurzame) elektriciteit op elkaar af te stemmen.

 

Technieken die ongelijktijdigheden in elektriciteitsvraag en -aanbod op grote schaal kunnen overbruggen zijn kostbaar of gebaseerd op fossiele energie, bijvoorbeeld gascentrales die snel bij kunnen springen. Bij grotere ongelijktijdigheid wordt er dus meer afhankelijkheid gecreëerd van fossiele energie, ook op de lange termijn. Dit heeft dus een grote impact op zowel de toekomstbestendigheid als de duurzaamheid van de oplossing. Om een blijvende afhankelijkheid van fossiele energie te voorkomen is het daarom van belang om voor aardgasvrije warmteoplossingen te kiezen, die een zo laag mogelijke impact hebben op de capaciteitsvraag van het elektriciteitsnet.

In figuur 3 is voor de meest voorkomende warmteoplossingen voor bestaande woningbouw de vraag naar elektriciteit voor ruimteverwarming in kWh per jaar weergegeven.

 

 

Uit de grafiek kan worden afgeleid dat zowel bij een middentemperatuur warmtenet met een mix van diverse warmtebronnen als bij een all-electric oplossing met een mix van individuele oplossingen, elektriciteit een belangrijke energiebron zal zijn voor de warmtevoorziening. De impact op het elektriciteitsnet is sterk gecorreleerd aan het totale elektriciteitsgebruik van de warmteoptie. Bij warmtepompen die (gedeeltelijk) gebaseerd zijn op de buitentemperatuur (luchtwarmtpompen en aquathermie) wordt dit extra versterkt doordat in de winter, wanneer de warmtevraag het hoogst is, de efficiëntie van deze technieken lager is dan in de zomer.

 

3.3.3.1Individuele biomassa

Strikt gezien is individuele biomassa een variant van all-electric omdat er in principe alleen een elektriciteitsnet in de buurt nodig is. Op dit moment wordt er in Nederland in veel woningen al gebruikt gemaakt van biomassa voor verwarmen. In de vorm van houtkachels en open haarden wordt al houtachtige biomassa gebruikt voor verwarmen van gebouwen. De bestaande open haarden zijn vaak niet erg efficiënt en stoten ook veel stoffen uit, zoals fijnstof. Desalniettemin kan individuele biomassa een lokale maatwerkoplossing zijn voor bijvoorbeeld gebouwen in het landelijk gebied die moeilijk op een andere manier te verduurzamen zijn, zeker als de biomassa afkomstig is van eigen erf of bedrijf.

 

3.3.4Warmte

In de RES Drechtsteden wordt onderscheid gemaakt tussen drie voorkeurscategorieën van warmtebronnen:

  • 1.

    Eerste voorkeur: direct bruikbare warmte. De eerste voorkeur gaat in onze regio uit naar direct bruikbare warmte. Deze warmte kan direct worden benut. Op deze manier hoeft het niet te worden opgewekt. Zo wordt onder andere onnodige elektrificatie van het energiesysteem voorkomen. Voorbeelden van direct bruikbare warmte zijn restwarmte uit afvalverbranding en diepe geothermie.

  • 2.

    Tweede voorkeur: op te waarderen warmte. De tweede voorkeur gaat uit naar op te waarderen warmte. Dit is duurzame warmte uit omgevingswarmte, zoals oppervlaktewater en andere vormen van aquathermie, laagtemperatuur (rest)warmtebronnen, ondiepe geothermie en (ventilatie)lucht. Die moet worden opgewaardeerd met een elektrische warmtepomp voordat het gebruikt kan worden voor verwarming van gebouwen. Afhankelijk van de gebruikte omgevingswarmte zijn er grote verschillen in rendement, (ventilatie)lucht heeft een relatief laag rendement.

  • 3.

    Minste voorkeur: te maken warmte. De minste voorkeur gaat uit naar te maken warmte. Dit is warmte die nog geheel moet worden opgewekt en niet reeds 'aanwezig' is in de omgeving. Onder deze categorie vallen duurzame brandstoffen zoals groene waterstof en groen gas. Deze categorie heeft de minste voorkeur omdat deze hoogwaardig toepasbaar is voor industriële grondstoffen en processen en voor zware mobiliteit.

In de rest van dit hoofdstuk zullen de meest voorkomende warmtebronnen stuk voor stuk globaal besproken worden.

 

3.3.4.1Restwarmte

Het bedrijfsleven kent vele soorten processen waar warmte ontstaat of overblijft waar op dit moment nog geen goede toepassing voor is. Deze ‘overgebleven’ warmte uit productieprocessen wordt restwarmte genoemd. Er zijn vele verschillende soorten van restwarmte met ook verschillende temperaturen. Dit kan bijvoorbeeld restwarmte zijn uit aan afvalverbrandingsinstallatie, energiecentrales of de (chemische) industrie. Het voordeel van deze hoge temperatuur restwarmte is dat er geen warmtepomp nodig is om de warmte naar het juiste temperatuurniveau te brengen om de gebouwde omgeving te kunnen verwarmen. Er is ook restwarmte beschikbaar van lagere temperatuur. Denk daarbij bijvoorbeeld aan restwarmte uit datacenters, koel- en vrieshuizen of ijsbanen.

 

Een mogelijk nadeel van restwarmte is de beschikbaarheid. Restwarmte is niet overal in significante hoeveelheden beschikbaar en het is soms onzeker hoe lang de warmte beschikbaar blijft. Ook dient een restwarmtebron voldoende warmtepotentieel te hebben om een aansluiting op het warmtenet aantrekkelijk te maken. Naast lokale restwarmtebronnen bestaat er soms ook de mogelijkheid om restwarmte te ontvangen van omliggende industriële clusters, bijvoorbeeld uit het havengebied in Rotterdam.

 

Omdat restwarmte een relatief goedkope bron is, is het nuttig om daar waar mogelijk en haalbaar deze bron te benutten voor de ontwikkeling van warmtenetten. Het is dan wel van belang dat er voldoende alternatieve duurzame warmtebronnen op beschikbaar zijn, zodat de leveringszekerheid van warmte kan worden gegarandeerd voor een zeer lange tijd.

 

3.3.4.2Energie uit bodem (bodemwarmte) en diepere aardlagen (geothermie)

De bodem en diepere aardlagen kunnen als warmtebron dienen. Bodemwarmte is warmte die van de zon komt en de bodem in trekt tot enkele honderden meters. Boor je naar diepere aardlagen, dan spreken we over aardwarmte, ook wel geothermie genoemd. Deze warmte komt uit de hete kern van de aarde. Hoe dieper je boort naar warmte, hoe hoger de temperaturen zijn die je uit de aarde kan onttrekken. Als vuistregel kan aangenomen worden dat ongeveer voor elke kilometer de temperaturen oplopen met circa 30 ⁰C.

Bron

Diepte

Temperatuur

Bodemlussen of WKO

Tot 250 meter

10 – 15 ⁰C

Ondiepe geothermie

250 tot 1.000 meter

20 – 40 ⁰C

Middeldiepe geothermie

1 tot 2 kilometer

40 – 70 ⁰C

Diepe geothermie

2 tot 4 kilometer

70 – 100 ⁰C

Diepe geothermie is in potentie een zeer duurzame bron omdat het gebouwen via een warmtenet direct kan verwarmen zonder de tussenkomst van een warmtepomp. Afhankelijk van de noodzakelijke aanvoertemperatuur is het voor middeldiepe en ondiepe geothermie wel noodzakelijk om nog een warmtepomp te gebruiken om de temperatuur te verhogen. Voor bodemlussen of WKO’s is altijd een warmtepomp noodzakelijk. Of de bodem en aardlagen ook geschikt zijn om warmte uit te winnen hangt sterk af per locatie.

 

Geothermie wordt in het buitenland al heel lang toegepast voor verwarming, zeker in vulkanische gebieden zoals IJsland. In Nederland is het gebruik als warmtebron relatief nieuw, maar toch zijn er al verschillende succesvolle projecten. De meeste projecten leveren warmte aan glas- en tuinbouw, maar er worden bijvoorbeeld ook 470 appartementen in Pijnacker-Noord verwarmd op basis van geothermie.

 

3.3.4.3Aquathermie

Ook water kan een potentieel zeer grote bron van warmte zijn. Thermische energie uit water, ook wel aquathermie genoemd, kan in theorie een groot deel van de gebouwen van warmte voorzien. Aquathermie kan uit verschillende waterbronnen komen: oppervlaktewarmte (TEO), afvalwater (TEA) en drinkwater (TED). Vooral thermische energie uit oppervlaktewater heeft in de Drechtsteden een in theorie enorm potentieel vanwege de grote waterwegen die door het gebied lopen.

Voor warmtenetten waar ook oudere woningen aangesloten moeten worden is het noodzakelijk dat de aanvoertemperatuur wel opgehoogd wordt van tussen de 5 ⁰C en 25 ⁰C naar maximaal 70 ⁰C. Om aquathermie als warmtebron te benutten dient de temperatuur in bijna alle gevallen flink verhoogd te worden door middel van een warmtepomp. Er is bij de inzet van warmtepompen dus ook op termijn voldoende duurzame elektriciteit nodig. Een voordeel van aquathermie is dat het op een kleinere schaal kan worden toegepast dan bij andere potentiële bronnen voor warmtenetten, zoals bij restwarmte en geothermie.

Oppervlaktewater is in de zomer veel warmer dan in de winter. De warmte in het water uit de zomer kan onttrokken worden en tijdelijk opgeslagen in WKO-bronnen. Dit kan lokaal ook voordelen hebben voor waterkwaliteit en hittestress. Vervolgens wordt de warmte op een later moment met warmtepompen opgehoogd voor het warmtenet. Via dezelfde bron kan ook gekoeld worden, maar dit is niet noodzakelijk. Wanneer er zonder WKO-bron warmte uit oppervlaktewater gewonnen wordt, vraagt dit in de winter meer elektriciteit en kan er minder warmte benut worden.

 

3.3.4.4Zonthermie

Door middel van zonnecollectoren kan zonne-energie ook direct in warmte worden opgezet. Tot nu toe heeft deze bron nauwelijks een rol gehad in de warmtetransitie. Dit komt voornamelijk doordat de opwek van warmte uit deze bron het laagst is in de periode dat de warmtevraag het hoogst is (in de winter). Voor het succesvol toepassen van zonthermie als warmtebron is het dus in de meeste gevallen noodzakelijk om veel warmte op te kunnen slaan. Dit wordt bijvoorbeeld al gedaan in grote watercontainers die in de grond worden ingegraven in Denenmarken.

Voor het verwarmen van zonthermie is relatief veel ruimte nodig voor een groot oppervlak van collectoren (dit kan eventueel ook op daken van gebouwen) en voor de warmteopslag die noodzakelijk is. Het voordeel van zonthermie is dat er zeker in de zomer hoge temperaturen mee opgewekt kunnen worden. Maar het opslaan van deze temperaturen voor periodes van enkele maanden is wel een uitdaging. Er bestaat ook de mogelijkheid om zonthermie te combineren met warmtepompen om de temperaturen op te hogen, maar dit vraagt wel extra elektriciteit.

In Denenmarken bestaan er sinds enige jaren warmtenetten die voor een deel op basis van zonthermie draaien. Een voorbeeld is bijvoorbeeld te vinden in de plaats Gram in zuidoost Denenmarken. Hier wordt een oppervlak van 45.000 m2 zonnecollectoren gecombineerd met 120.000 m3 verwarmd wateropslag. Gecombineerd levert deze centrale aan circa 1.200 aansluitingen warmte. Dat is circa 40 m2 aan zonnecollectoren en 100 m3 opslag per aansluiting. Zonthermie dekt hierbij ongeveer 60% van de warmtebehoefte af, de rest wordt geleverd via warmtekrachtkoppelingen en boilers op basis van gas en elektriciteit.

 

3.3.4.5Biomassa en groen gas

Biomassa is een containerbegrip dat vele potentiële vormen van energie omvat. Onder biomassa vallen bijvoorbeeld hout, mest, rioolslib, zeewier, GFT en algen. Biomassa kan daarnaast is vele soorten energiedragers voorkomen: vaste brandstoffen zoals resthout, vloeibaar zoals in biobrandstoffen of gasvorming zoals bij groen gas. Energie uit biomassa is chemische energie die in de materialen zit, die omgezet kan worden in hoge temperatuur warmte of elektriciteit. Een speciaal soort biomassa energiedrager is groen gas. Dit kan gebruikt worden als alternatief voor aardgas.

Sommige vormen van biomassa, zoals houtverbranding, staan de laatste jaren onder discussie. Bij specifieke situaties en toepassingen worden vraagtekens gezet of de biomassa wel als duurzaam gezien kan worden. Er is ook veel politieke discussie over bepaalde vormen van biomassa. Het is belangrijk om altijd te specificeren welke vorm van biomassa bedoeld wordt en waar deze vandaan komt. Ook is het belangrijk om te overwegen of biomassa in een andere toepassing niet meer waarde heeft.

 

Op dit moment wordt er al een significante hoeveelheid biomassa toegepast in Nederland, voornamelijk uit reststromen die geen duidelijke andere functie hebben. Maar biomassa, zeker uit reststromen, is niet onbeperkt beschikbaar. Daarom moet er zuinig mee omgesprongen worden. Als dezelfde biomassa beter ingezet kan worden als grondstof, kan het misschien beter niet ingezet worden voor verwarming van woningen.

De verwachting is dat de komende decennia er meer biomassa beschikbaar komt voor het verduurzamen van alle sectoren. Zo verwacht het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat de komende decennia er veel meer groen gas beschikbaar komt. Maar dit zal waarschijnlijk veel minder zijn dan de huidige aardgasvraag in Nederland. Dat betekent dat groen gas voorlopig schaars is en zuinig ingezet moet worden. Ook andere sectoren zoals industrie, mobiliteit en back-up voor de elektriciteitsvoorziening zullen een beroep doen op een gedeelte van de biomassa en groen gas.

Voor de gebouwde omgeving betekent dit dat er waarschijnlijk ook een beperkte hoeveelheid biomassa en groen gas beschikbaar komt, maar dat dit zo zuinig mogelijk ingezet moet worden. De meeste warmtenetten zullen groen gas nodig hebben voor piekvoorzieningen in de winter. En biomassa of groen gas inzet kan interessant zijn voor woningen die echt geen goed alternatief hebben. Maar het devies blijft om waar we biomassa en groen gas inzetten, dit altijd zo efficiënt en effectief mogelijk moet.

 

3.3.5Afwegingen bij warmtebronnen

Er zijn vele vormen van warmtebronnen beschikbaar om woningen te verwarmen. Een randvoorwaarde voor het toepassen van een warmtebron is de beschikbaarheid van die bron in een gebied. Maar de wél aanwezige warmtebronnen zijn niet zomaar uitwisselbaar, elke bron heeft eigen karakteristieken. Ze verschillen bijvoorbeeld qua temperatuurniveaus, de prijs van warmte, de volwassenheid van de techniek (marktgereedheid) en het aantal aansluitingen die nodig zijn (schaal). Om een goede keus te kunnen maken tussen de verschillende aanwezige warmtebronnen is het belangrijke om deze aspecten goed mee te wegen.

Een aantal mogelijke overwegingen zijn bijvoorbeeld:

  • Schaal: het aantal woningen of woningequivalenten (WEQ) dat verwacht wordt aan te sluiten om de bron rendabel te kunnen exploiteren.

  • Warmtekosten: de variabele kosten van warmte die uit de bron gewonnen kan worden.

  • Marktgereedheid: de mate waarin er op dit moment al met succes commerciële systemen worden geëxploiteerd.

  • Tijdlijn voor toepassing: de indicatieve tijdlijn voor de inzet van de warmtebron.

In tabel 11 staan indicatief deze karakteristieken uitgewerkt voor een aantal warmtebronnen die relevant kunnen zijn in de Drechtsteden.

Warmtebron

Schaal

(min. – max. WEQ)

Warmtekosten

Marktgereedheid

Tijdlijn voor Drechtsteden

Restwarmte HT/MT

10.000 - 50.000

Laag/Midden

Hoog

Nu al toegepast

Diepe geothermie

7.000 - 11.500

Midden

Hoog

>2020

Middeldiepe geothermie

4.500 - 7.000

Zeer hoog

Laag

>2030

Ondiepe geothermie

750 – 5.000

Hoog

Midden

>2030

Aquathermie

200 – 2.000

Hoog

Midden

>2020

WEQ = woningequivalenten. HT = Hoge temperatuur ~90 ⁰C, MT = Midden temperatuur ~70 ⁰C

Tabel 11: Een selectie van overwegingen bij verschillende warmtebronnen

Specifiek voor de technieken middeldiepe en ondiepe geothermie is marktgereedheid een aandachtspunt. De techniek voor winning van dit type aardwarmte is nog in ontwikkeling en de huidige subsidieregimes zijn (nog) niet ingericht om dit type warmte rendabel te winnen.

 

3.3.6Technisch potentieel warmtebronnen

Een randvoorwaarde voor de keuze van een collectieve warmtebron is het beschikbaar potentieel van de warmtebron. Er zijn verschillende vormen van potentiëlen te onderscheiden:

  • Theoretisch potentieel: de theoretische hoeveelheid energie die gewonnen kan worden op basis van het maximale hoeveelheid warmte die aanwezig is.

  • Technisch potentieel: het deel van het theoretisch potentieel dat rekening houdend met technisch en praktische limitaties gewonnen kan worden, zoals de beschikbare technieken, voldoende vermogen van de warmtebron en afstand tot gebouwen.

  • Economisch potentieel: het gedeelte van het theoretisch potentieel dat kosten-effectief kan worden gerealiseerd.

Het theoretisch potentieel wordt vaak geschat op basis van potentiekaarten. Dit zijn kaarten die aangeven welke orde van grootte aan warmte zich bevinden in de ondergrond, aanwezig is als restwarmte en zich bevindt in bijvoorbeeld oppervlaktewater.

 

Voor de warmtebronnen restwarmte en geothermie is een vertaalslag gemaakt van theoretisch en technisch potentieel. Dit is met de volgende methode gedaan:

  • Restwarmte: Restwarmte indicaties van Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NP RES) zijn gecorrigeerd voor een inschatting voor het technisch potentieel. Voor hoge temperatuur en midden temperatuur restwarmte is dit gedaan door alleen warmtebronnen die meer vermogen leveren dan 1 MWth leveren mee te nemen en 80% van het potentieel van die bronnen te nemen. Voor lage temperatuur restwarmte is dit gedaan door 10% van het theoretische aanbod te nemen. Dit percentage corrigeert voor het feit dat de meeste lage temperatuur warmtebronnen zullen zijn die in praktijk niet of lastig aan te sluiten zijn op een warmtenet vanwege beperkte vermogens, lange termijn potentieel of praktische haalbaarheid.

  • Geothermie: geologen van warmtebedrijf HVC hebben een lokale analyse gedaan aan de hand van publiek beschikbare data van de potentie in verschillende aardlagen. Dit is aangevuld met verdiepend geologisch onderzoek. Aan de hand van de theoretische potentie is een inschatting gemaakt van het aantal mogelijke boringen en de warmtevermogens die hierbij gehaald zouden kunnen worden.

  • Aquathermie: Op basis van de zeer ruime beschikbaarheid van oppervlaktewater in de regio is er een keuze gemaakt om geen kwantitatieve vertaling te maken van het theoretisch potentieel van aquathermie. Voor veel gemeentes kan aquathermie technisch gezien een voldoende potentieel vormen als alternatieve warmtebron voor een significant deel van de woningen. Waarschijnlijk is de potentie van de bron niet limiterend. Daarom is gekozen deze bron als positief aan te duiden voor alle gemeentes (als ‘+’).

  • Regionale restwarmte: In de Drechtsteden is er technisch gezien voldoende perspectief op lokale, duurzame warmtebronnen. Restwarmte uit het Rotterdamse havengebied (Rotterdam-Zuid) of uit Moerdijk kan op termijn een wenselijke, maar niet noodzakelijke, aanvulling zijn op de warmtebronnen. Onder de volgende voorwaarden kan dit een interessante optie zijn:

    • Er is vanuit het Rotterdamse havengebied of Moerdijk voldoende warmte beschikbaar om naast andere stedelijke gebieden ook de Drechtsteden van restwarmte te voorzien.

    • De warmte kan op een kosteneffectieve manier naar de Drechtsteden getransporteerd worden.

    • Bovenregionale restwarmte heeft voldoende lange termijn leveringsperspectief.

      Op dit moment wordt voor verschillende stedelijke gebieden in Zuid-Holland verkend of restwarmte uit het Rotterdamse havengebied een interessante optie zou kunnen zijn. Zowel richting het noorden als het oosten zijn er aanzienlijke afzetgebieden mogelijk met o.a. Den Haag, Rotterdam en Delft. Na Rotterdam is een logische vervolgstap om bijvoorbeeld Barendrecht of Ridderkerk aan te sluiten op restwarmte. Het aansluiten van gebieden gelegen tussen de warmtebron en de Drechtsteden in maakt eventueel transport van warmte naar de Drechtsteden aantrekkelijker. Transport van warmte vanuit Rotterdam-Zuid naar de westelijke gemeenten in de Drechtsteden (Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht) kan worden onderzocht als er meer zekerheid is over de omgeving Barendrecht en Ridderkerk. Pas als er in deze gebieden meer duidelijkheid bestaat qua volumes en tijdlijn, wordt het logisch om ook verder na te denken over een eventuele verbinding richting de Drechtsteden. Er wordt geen grote kans gemist door op dit moment deze mogelijkheid niet verder uit te werken.

  • Overige warmtebronnen: de potentie voor de overige warmtebronnen zijn niet gekwantificeerd. Bodemwarmte en zonthermie hebben technisch gezien een grote potentie, maar het zal lokaal afhankelijk zijn of deze bronnen geëxploiteerd kunnen worden. Het aanbod van biomassa en biogas uit de Drechtsteden zelf is beperkt en de inzet van biogas is ook noodzakelijk als piekvoorziening voor de andere warmtenetten.

 

Tabel 12: Het technisch potentieel van warmtebronnen per gemeente

Technisch potentieel* (TJ)

Restwarmte (MT/HT)**

Diepe geothermie

Middeldiepe geothermie

Restwarmte (LT)**

Ondiepe geothermie

Aqua-thermie***

Alblasserdam

40

-

-

40

-

+

Dordrecht

1.190

-

800

60

-

+

Hardinxveld-Giessendam

-

-

-

40

-

+

Hendrik-Ido-Ambacht

-

-

400

10

250

+

Papendrecht

-

300

-

-

-

+

Sliedrecht

-

300

-

-

-

+

Zwijndrecht

100

-

400

40

250

+

Totaal

1.330

600

1.600

190

500

Ruim aanbod

* Potentieel is inclusief huidige warmtebronnen voor warmtenetten

** MT/HT-bronnen > 1 MWth, 80% van theoretisch potentieel. Alle LT-bronnen, 10% potentieel van theoretisch potentieel.

*** Aquathermie vraagt veel elektriciteit voor het opwaarderen van warmte (in mindere mate geldt dit ook voor LT restwarmte en ondiepe geothermie).

 

Ter vergelijking: indien 35% van de woningen in de Drechtsteden op een warmtenet aangesloten zou worden, zou dit een warmtevraag van de orde 2.500 tot 3.000 TJ betekenen. Gezien het technisch potentieel in bovenstaande tabel, leidt dit tot de conclusie dat er technisch gezien ruim voldoende warmte in de Drechtsteden beschikbaar is.

 

3.3.7Warmteopslag

Warmteopslag wordt meestal geassocieerd met warmte- koudeopslag in de bodem (WKO-bronnen). Echter worden er in WKO-bronnen, op circa 50-250 meter diepte, temperaturen van maar 10-25ºC opgeslagen. Er is dus aanvullend een warmtepomp nodig om gebouwen en woningen met deze brontemperatuur te kunnen verwarmen. Warmteopslag, waarmee direct kan worden verwarmd met temperaturen tussen de 40ºC en 90ºC, wordt echter nog weinig toegepast. De verwachting is dat dit zal sterk gaan veranderen, omdat de capaciteit van het elektriciteitsnet in de Drechtsteden beperkt is.

De vraag naar warmte voor het verwarmen van gebouwen en woningen is zeer seizoensgebonden. De vraag naar warmtapwater is het gehele jaar vrij stabiel en heeft pieken in ochtend- en avonduren. Ruimteverwarming heeft echter een enorme dip in de zomer en een zeer hoge piekvraag op koude dagen. Daarom moet bij de keuze van de warmteoptie rekening gehouden worden met de impact op het elektriciteitsnet. Bij collectieve warmteoplossingen is de impact op het elektriciteitsnet veel lager dan bij individuele all-electric oplossingen (zie elektriciteit).

 

Warmteopslag maakt het mogelijk om het benodigde piekvermogen van een warmteopwekker, zoals een warmtepomp, verder te verkleinen. Ook kan er meer warmte uit dezelfde warmtebron worden benut. Een traditionele gasketel is een goedkope technologie waarbij het gebruikelijk is om het benodigde ketelvermogen te dimensioneren op de piekwarmtevraag voor ruimteverwarming en/of warm tapwater. Het huidige gasnet heeft hiervoor voldoende capaciteit.

Het huidige elektriciteitsnet heeft echter deze capaciteit bij lange na niet. In het geval van de overstap van een gasketel naar warmtepompen moet de capaciteit van het huidige net dus verhoogd worden. Als dit voorkomen of beperkt kan worden, bespaart dat veel geld voor de maatschappij. Ook is de investering in een warmtepomp relatief hoog, dus hoe kleiner de warmtepomp, hoe beter de businesscase. Daarnaast werkt een warmtepomp het meest optimaal wanneer deze continu kan draaien en is de technologie minder geschikt om in een korte tijdspanne een grote hoeveelheid water te verwarmen. Daarom worden warmtepompen die nu al toegepast worden in woningen gecombineerd met een boilervat van circa 150 liter om warm tapwater voor één dag op te slaan.

 

Door een warmtepomp te combineren met warmteopslag voor niet alleen warm tapwater maar ook ruimteverwarming kan de warmtepomp (nog) kleiner uitgevoerd worden, kan deze meer draaiuren maken en hoeft het elektriciteitsnet dus minder verzwaard te worden.

Een ander belangrijk aspect, dat meegenomen moet worden, is dat ook aan de bronzijde veel gaat veranderen. Nu is elektriciteit altijd beschikbaar, omdat kolen- en gascentrales het gehele jaar door kunnen leveren op basis van de vraag. Maar in de toekomst is het aanbod van zonne-energie en windenergie veel minder constant en ook deels seizoen afhankelijk.

Het vierde voordeel dat een warmtepomp in combinatie met warmteopslag biedt, is de mogelijkheid voor vraagsturing. Wanneer de elektriciteitsprijs laag is of er overschotten zijn van (zelf) opgewekte hernieuwbare elektriciteit kan de warmteopslag gevuld worden voor gebruik op een later moment. Op momenten dat er een piek is in de elektriciteitsvraag wordt (ook) warmte vanuit de warmteopslag geleverd. Opslag is dus noodzakelijk om de elektriciteit, die een warmtepomp gebruikt, CO2 neutraal op te kunnen wekken.

 

De ontwikkelingen op het gebied van warmteopslag staan niet stil. Om warmteopslag in woningen in combinatie met warmtepompen toe te kunnen passen moet echter nog wel een grote sprong gemaakt worden. Voor een waterbuffer is er simpelweg geen ruimte en compacte technieken, die breed toepasbaar zijn in woningen, zijn nog niet marktrijp.

Bij een collectieve oplossing voor een gebouw of bij een warmtenet kan met de huidige stand van de techniek wel al warmte opgeslagen worden. Grote buffervaten boven of ondergronds gevuld met warm water kunnen als warmtebatterij dienen. Bij warmtenetten wordt deze techniek al toegepast, zo ook bij de Diemer Centrale. Er worden ook nieuwe compactere warmtedragers dan water uitgetest en ontwikkeld, zoals phase change materials (PCM’s) en thermochemische warmtebatterijen.

 

3.4Duurzaamheid van de warmteopties

Het onderzoeksbeeld heeft de aardgasvrije warmteopties per buurt bepaald op basis van laagste maatschappelijke kosten. Vervolgens is het belangrijk om te toetsen of deze warmteopties ook daadwerkelijk leiden tot een CO2-neutrale eindsituatie.

Bij de keuze voor een warmteoptie is het van belang dat deze op korte termijn CO2 bespaart en dat deze op lange termijn de hoogste kans geeft op een CO2-neutrale energievoorziening. Bij de keuze voor een warmteoptie spelen daarom twee aspecten een belangrijke rol: de efficiëntie van de warmteoptie en de mogelijkheid om de energiebron te verduurzamen. Op basis van inzicht in deze twee aspecten kunnen we toetsen of het onderzoeksbeeld daadwerkelijk leidt tot een CO2-neutrale warmtevoorziening.

 

3.4.1De efficiëntie van de warmteoptie

Hernieuwbare energie is schaars, daarom is het belangrijk deze zo efficiënt mogelijk in te zetten. Hoe efficiënter de warmteoptie is, hoe minder energie er nodig is en dus hoe minder duurzame bronnen er nodig zijn. De efficiëntie van een warmteoptie heeft zowel invloed op de CO2-uitstoot op de korte termijn als op de langere termijn. De volgende onderdelen uit de warmteketen hebben invloed op de efficiëntie van de oplossing:

  • De energievraag van de gebouwen. Hoe lager de vraag, hoe efficiënter de oplossing. Er is echter een verschil tussen het energetische optimum (hoeveel van de energievraag kan maximaal bespaard worden) en het economische optimum (bij welke mate van energiebesparing wegen de kosten die de gebouweigenaar maakt, op tegen de opbrengsten voor de eigenaar of huurder). Het optimum verschilt per bouwjaar, woningtype en het moment waarop het gebouw is of wordt verbeterd15.

  • Het temperatuurniveau waarmee het gebouw comfortabel verwarmd kan worden. Hoe lager de temperatuur, hoe efficiënter de oplossing. Ook hier is een verschil tussen het energetische optimum en het economische optimum. Het optimum verschilt ook hier per bouwjaar, woningtype en het moment waarop het gebouw is of wordt verbeterd16.

  • De verliezen van energie, waaronder de energie die nodig is tijdens transport. Bij transport van warmte, elektriciteit en gas gaat er energie verloren en kan aanvullende energie nodig zijn. Bijvoorbeeld in de vorm van transportpompen.

  • De efficiëntie van de opwek van warmte en de hoeveelheid energie in de vorm van gas, elektriciteit of andere energiedragers (afval of biomassa), die daarbij nodig zijn.

In figuur 4 is de CO2-uitstoot van een gasketel vergeleken met de CO2-uitstoot van individuele warmteopties (all-electric) en collectieve oplossingen (middentemperatuur warmtenet), op basis van landelijke kentallen van verschillende warmtebronnen17. De CO2-uitstoot van deze warmteopties is uitgedrukt in de hoeveelheid CO2 die jaarlijks wordt uitgestoten om een woning te voorzien van ruimteverwarming en warm tapwater. Hierbij zijn een aantal uitgangspunten18 aangenomen voor een gemiddelde rijwoning met basisniveau isolatie. De vergelijking is gemaakt voor 2020 en 2030. Tussen 2020 en 2030 is aangenomen dat de CO2-uitstootfactor van elektriciteit met circa 65% daalt, in lijn met berekeningen van het PBL. De uitstootfactor voor (aard)gas is gelijk gehouden.

 

 

Uit de grafiek kan worden afgeleid dat met uitzondering van infraroodpanelen alle aardgasvrije warmteopties met de technieken van vandaag al leiden tot minder CO2-uitstoot ten opzichte van de huidige gasketel. Op basis van het onderzoeksbeeld kunnen we dan concluderen dat alle warmteopties, zowel gasnet hybride, all electric als een middentemperatuur warmtenet al leiden tot CO2-besparing, zelfs met de huidige niet-duurzame elektriciteitsmix. Als we naar 2030 kijken, wanneer CO2-uitstoot van elektriciteit flink zal dalen, zien we dat het gat van alle alternatieve opties nog een stuk groter wordt. In 2030 zullen alternatieven dan tussen de 25% en 75% minder CO2-uitstoot hebben dan een gasketel. Dit gat zal na 2030 nog groter worden, omdat de CO2-uitstoot van elektriciteit naar verwachting nog verder zal dalen.

 

3.4.2De mogelijkheid om de energiebron te verduurzamen

Een tweede en zeer belangrijk aspect bij de keuze voor een warmteoptie is dat deze op termijn kan worden gevoed met duurzame energiebronnen, waardoor gedurende de warmtetransitie de CO2-uitstoot verder kan dalen en de afhankelijkheid van fossiele bronstoffen afneemt. Het einddoel is immers niet alleen aardgasvrij, maar ook CO2-neutraal. We maken daarbij onderscheid tussen gas, elektriciteit en warmte.

Als voorbeeld: een middentemperatuurwarmtenet met als warmtebron hoogtemperatuur restwarmte stoot op dit moment minder CO2 uit dan een middentemperatuur warmtenet met als warmtebron aquathermie of datacenterwarmte. Dit komt door het feit dat bij deze laatste bronnen aanvullend warmtepompen nodig zijn om de gewenste temperatuur van 70°C aan het net te kunnen leveren. De warmtepompen gebruiken hiervoor elektriciteit uit het net. De huidige mix van de elektriciteit wordt in Nederland nu nog grotendeels fossiel opgewekt. In de toekomst zal de elektriciteit verder vergroenen en neemt daarmee de CO2-uitstoot van deze warmtebronnen dus af. Ook voor hoogtemperatuur restwarmte geldt dat de CO2-uitstoot in de toekomst zal afnemen door nieuwe bronnen als geothermie, de vergroening van de elektriciteitsmix, door efficiëntere installaties en mogelijk het afvangen en opslaan van CO2 bij de afvalenergiecentrale.

Per energiedrager (warmte, elektriciteit en gas) kunnen we nu de volgende conclusies trekken over de duurzaamheid op de lange termijn.

 

3.4.2.1Verduurzaming warmte

We hebben gezien dat er in de Drechtsteden een breed aanbod is van mogelijke warmtebronnen, die wel per gemeente verschillen. Alle bronnen leiden nu al tot CO2-besparing en er zijn voldoende warmtebronnen om de toekomstige warmtenetten mee te voeden. Aangezien een warmtenet een systeem is waarin de warmte circuleert tussen de warmtebron en de warmteafnemer hebben warmtebronnen per definitie een lokaal karakter. Om de toekomstige warmtebronnen te ontsluiten en om de schaal te maken die nodig is voor de ontwikkeling van de bronnen is het belangrijk dat warmtenetten snel enige omvang bereiken en ook blijven doorgroeien. De koppeling van decentrale netten kan op termijn voordelen opleveren zoals het ontsluiten van nieuwe warmtebronnen en het creëren van schaalvoordelen in piek-, buffering- en back-upvoorzieningen. In een ideale situatie ontsluit een warmtenet zo veel mogelijk duurzame bronnen en kan het op de koudste dagen 70°C leveren met een zo laag mogelijke retourtemperatuur.

 

3.4.2.2Verduurzaming elektriciteit

Voor het opwekken van warmte met (hybride) warmtepompen in woningen, of om gebouwen en buurten te verwarmen met een warmtenet, zal de vraag naar elektriciteit stijgen. Om een blijvende afhankelijkheid van fossiele energie te voorkomen is het belangrijk dat deze elektriciteit uiterlijk in 2050 duurzaam opgewekt kan worden. In hoeverre dit mogelijk is hangt af van twee factoren:

  • De mogelijkheid om deze elektriciteit duurzaam op te wekken

  • De impact van de warmteoplossing op het elektriciteitsnet

Voor het opwekken van de hoeveelheid duurzame elektriciteit die nodig is voor de toekomstige warmtevraag in de Drechtsteden is onvoldoende ruimte in een dichtbebouwde regio als de Drechtsteden. De warmtevraag, en dus ook de elektriciteitsvraag voor verwarmen, kenmerkt zich door een grote piek in het zogenaamde ‘stookseizoen’, wanneer mensen hun woning verwarmen. De elektriciteit die wordt opgewekt met zonnepanelen in de regio is in de wintermaanden relatief laag en daarom in mindere mate beschikbaar voor het produceren van warmte in het stookseizoen. Uit de concept RES Drechtsteden19 blijkt dat de potentie voor windenergie, waarmee wel in het stookseizoen elektriciteit kan worden geleverd, beperkt is. Van de huidige elektriciteitsvraag van 4,5 PJ kan in de toekomst wellicht 0,66 tot 0,84 PJ worden verduurzaamd binnen de regio.

 

Het merendeel van de duurzame elektriciteit die nodig is voor het duurzaam verwarmen van de Drechtsteden zal dus van buiten de regiogrenzen moeten komen. Het verduurzamen van de elektriciteitsvraag voor een aardgasvrije en duurzame verwarming is daarmee een opgave waar de Drechtsteden zelf in mindere mate invloed op heeft. Voor de transitievisie warmte is daarom aangenomen dat er voldoende elektriciteit buiten de regio duurzaam kan worden opgewekt en aangevoerd.

Naast de opwek is het belangrijk om te kijken naar de invloed van verschillende warmteopties op het elektriciteitsnet. Een grotere impact op het elektriciteitsnet creëert meer afhankelijkheid van fossiele energie voor het opvangen van de pieken, aangezien er juist op de piekmomenten relatief weinig aanbod is van zon- en windenergie. Een grotere afhankelijkheid van elektriciteit heeft tevens een nadelig effect op de snelheid waarmee we de transitie kunnen realiseren, omdat de transportcapaciteit van het net op veel plekken niet is afgestemd op een groeiende vraag naar elektriciteit en netverzwaring dus tempobepalend kan zijn. De impact op het elektriciteitsnet van een warmtenet is aanzienlijk lager dan die van all-electric, omdat je bij een warmtenet niet tot in de haarvaten van het net (extra) hoeft te verzwaren. In de context van duurzaamheid op de lange termijn kan de CO2-uitstoot bij een warmtenet met een mix van diverse duurzame bronnen daarom sneller dalen dan bij all electric. Bij all-electric is er vanwege de hoge elektriciteitsvraag op piekmomenten immers een grotere kans op een blijvende afhankelijkheid van fossiele bronnen.

 

3.4.2.3Verduurzaming gas

Uit het onderzoeksbeeld volgt dat er in de gebouwde omgeving ook op de langere termijn vraag zal blijven naar gas voor verwarming. Of de binnensteden, historische linten en kleine kernen binnen de doelstelling van 2050 daadwerkelijk aardgasvrij worden, hangt af van de mate waarin duurzaam gas beschikbaar komt voor de gebouwde omgeving en van technologische innovaties waardoor andere infrastructuren toch haalbaar en betaalbaar worden in deze delen van de regio. Deze twee ontwikkelingen moeten bij iedere herijking van de transitievisie warmte opnieuw worden beoordeeld om de verduurzamingsstrategie van de binnenstad daarop aan te passen. Eerder bleek dat we nog een gasvraag houden van ca. 13% van het huidige gebruik in de gebouwde omgeving van de Drechtsteden. Met de kennis van nu over de toekomstige beschikbaarheid van duurzaam gas kunnen we die gasvraag op termijn invullen met groen gas of waterstof.

 

3.5Conclusie warmteopties, bronnen en duurzaamheid

Ten aanzien van het onderzoeksbeeld kunnen we nu een aantal conclusies trekken:

  • 1.

    Zoveel mogelijk woningen en gebouwen benutten tussen nu en 2050 natuurlijke momenten om uiteindelijk een basisniveau te bereiken qua isolatie, installatie en ventilatie waarmee een woning of gebouw transitiegereed is voor verschillende warmteopties.

  • 2.

    Alle warmteopties in het onderzoeksbeeld leveren op korte termijn al CO2-besparing op, ook met de huidige niet-duurzame elektriciteitsmix.

  • 3.

    Ten aanzien van all-electric zien we wat betreft efficiëntie een grote variatie in de oplossingen. Voor CO2-besparing op de korte termijn is het belangrijk om de meest efficiënte variant te kiezen, namelijk warmtepompen, en bij voorkeur water/water-warmtepompen. All-electric heeft vanwege de hoge piekbelasting een grotere impact op het elektriciteitsnet en is daarom in de tijd afhankelijk van de uitbreiding van de capaciteit op het elektriciteitsnet en kan zorgen voor de inzet van fossiele energie op momenten dat er te weinig aanbod is van duurzame elektriciteit.

  • 4.

    Ten aanzien van het gasnet is het de verwachting dat er op lange termijn onvoldoende duurzaam gas beschikbaar is om het hele bestaande gasnet te verduurzamen. Het is noodzakelijk om in zoveel mogelijk buurten te kiezen voor een gasvrije warmteoptie en het gasgebruik sterk te reduceren in de buurten waar het gasnet wel blijft liggen. Op basis van de huidige inzichten kunnen we de resterende gasvraag in de Drechtsteden vervolgens duurzaam invullen.

  • 5.

    Warmtenetten hebben op de lange termijn de kleinste kans op een blijvende afhankelijkheid van fossiele energiebronnen door de beperkte afhankelijkheid van elektriciteit en gas en omdat er voldoende perspectief is op lokale, duurzame warmtebronnen in de Drechtsteden. Voor verduurzaming van de piek- en back-upvoorzieningen is er voldoende perspectief op duurzaam gas. Wegens het stedelijke karakter van de Drechtsteden zal het warmtenet een belangrijke rol spelen in de warmtetransitie in deze regio.

 

Bijlage D: Onderbouwing transitiepad per buurt

 

Buurt

Transitiepaden

Onderbouwing/ toelichting

Bebouwde kom Heerjansdam

Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Besparingsbuurt met perspectief op duurzaam gas

All-electric

  • Dit gebied bestaat veelal uit wat oudere eengezinswoningen, grotendeels koopwoningen. Voor het overgrote deel van de buurt is nog geen duidelijke voorkeur voor een warmteoplossing aan te duiden. Daarom merken we deze buurt als besparingsbuurt aan met aandacht voor periodieke herijking. Hybride warmtepompen zijn hier no-regret.

  • Gelet op de lage bebouwingsdichtheid en variatie aan bouwjaarklassen is all-electric voor een deel van de buurt de meest logische warmteoptie. Voor Molenweg-West geldt dat er sprake is van wat oudere bebouwing dus is het transitiepad besparen en gestaag overstappen naar all-electric tussen 2021 tot 2050. Voor Dorp-Zuid en Dorp-Zuidoost geldt dat er sprake is van wat nieuwere bebouwing, daar loopt het transitiepad tot 2040.

Landelijk gebied Heerjansdam

Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Besparingsbuurt met perspectief op duurzaam gas

All-electric

  • Komt in het onderzoeksbeeld uit op het gasnet. Grotendeels vooroorlogs, lage dichtheden, relatief oudere woningen.

  • Een deel van de buurt komt in het onderzoeksbeeld op onzeker uit. Dit gaat om de Polder Heerjansdam. Hier komen veel verschillende bouwperiodes en woningtypen voor. Daarom merken we deze buurt als besparingsbuurt aan met aandacht voor periodieke herijking. Hybride warmtepompen zijn hier no-regret.

  • Een deel van Landelijk gebied Heerjansdam bestaat uit relatief nieuwe woningen waarbij all-electric een logisch transitiepad is, dit gaat om het gebied tussen de Langeweg en emplacement Kijfhoek

Verspreide bebouwing

Besparingsbuurt met perspectief op duurzaam gas.

Bedrijventerrein

  • Lage dichtheden, relatief oudere woningen.

  • Een deel van deze buurt bestaat uit bedrijfsfuncties.

Heer Oudelands Ambacht

All-electric

Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Warmtenet op de lange termijn

  • Voor de nieuwbouw van het zwembad is gekozen voor all electric.

  • Park Molenvliet komt uit het onderzoeksbeeld uit op all-electric (relatief oude wijk)

  • De As, Sonate en omgeving en Componistenbuurt-Midden komen in het onderzoeksbeeld uit op besparingsbuurt met aandacht voor herijking. In deze liggen de maatschappelijke kosten voor warmtenet en all-electric dichtbij elkaar. Hybride warmtepompen zijn in deze buurten no-regret.

  • Klarinetsingel en omgeving, Componistenbuurt-Noord en Oudeland en Meubelmaker komen in het onderzoeksbeeld uit op warmtenet op de lange termijn wegens gebrek aan startkansen op de korte of middellange termijn.

Nederhoven

Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Warmtenet starten vanaf 2031

Warmtenet op de lange termijn

  • Develzijde Nederhoven, Hilverbeek en omgeving, Boshuizen-Rechteren, Moermond-Zuid, Vogelbuurt-Oost komen in het onderzoeksbeeld uit op onzeker. In deze buurten liggen de maatschappelijke kosten voor warmtenet en all-electric dichtbij elkaar. Hybride warmtepompen zijn in deze buurten no-regret.

  • De Vogelbuurt, Leeuwerik- en Fazantplein en Ooievaar- en Vinkplein, IJsvogelplein komt in het onderzoeksbeeld uit op warmtenet vanaf 2031. Assumburg Lunenburg komt uit op warmtenet voor lange termijn. Fasering is hier afhankelijk van aanwezigheid startmotor en startkansen middellange termijn.

Kort Ambacht

Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Warmtenet starten vanaf 2021 of reeds gestart

Warmtenet starten vanaf 2031

Nieuwbouw- en transformatielocatie

  • Kort Ambacht is een buurt met verschillende aanknopingspunten voor uitbreiding van het warmtenet op de korte en middellange termijn. Voor een aantal buurten, zoals de Dichtersbuurt-Midden kan hier al snel mee gestart worden. Voor het merendeel, zoals de Koloniënbuurt en Meerdervoort en Swinhove- De Lus vanaf 2031. Concrete startkans is beschikbaarheid van SAH-subsidie voor de Kapiteinflats.

  • Voor de Verzetsheldenbuurt en de Zeeheldenbuurt is het onderzoeksbeeld onzeker doordat de kosten voor warmtenet en all-electric dichtbij elkaar liggen. Hybride warmtepompen zijn in deze buurten no-regret.

  • Corridor-Oost is grotendeels een transformatielocatie (Spoorzone) en is dus als zodanig aangemerkt. Corridor-West heeft warmtenet als laagste maatschappelijke kosten maar heeft geen startkansen op de korte of middellange termijn.

Noord

Warmtenet starten vanaf 2021 of reeds gestart

Warmtenet starten vanaf 2031

Warmtenet op de lange termijn

All-electric

Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Bedrijventerrein

  • In Noord komen veel buurten in het onderzoeksbeeld naar voren als buurten waar een warmtenet de laagste maatschappelijke kosten heeft. Er zijn voor de meeste buurten echter geen kansen om op korte termijn te starten met een warmtenet.

  • Eem- en Zonnestein is met de werkgroep geïdentificeerd als kansrijke wijk om vanaf 2026 met een nieuwe SAH-aanvraag aan de slag te gaan.

  • Uit het onderzoeksbeeld kwam naar voren dat de Planetenbuurt kansrijk is voor een warmtenet vanaf 2031. Bij validatie met de projectgroep kwam naar voren dat het beter bij de planning van de corporaties aansluit de mogelijkheden hiertoe eerder te verkennen.

  • Naast warmtenetbuurten zijn er enkele bedrijventerreinen en buurten waar all-electric de laagste maatschappelijke kosten heeft, of waar de kosten tussen warmtenet en all-electric dichtbij elkaar ligt en waar het transitiepad dus gericht is op besparing met aandacht voor herijking.

Centrum

Besparen met aandacht voor herijking

All-electric

Warmtenet starten vanaf 2021 of reeds gestart

Warmtenet starten vanaf 2031

  • Voor het grootste deel van Centrum is de uitkomst in het onderzoeksbeeld onzeker vanwege de grote variatie aan bouwjaren binnen de buurt, dit gaat om Julianadorp, Prins Bernhardstraat en omgeving en Burgemeester Doomplein en omgeving. In deze buurten aandacht voor besparing, herijking en hybride warmtepompen zijn no-regret.

  • Bij de ontwikkeling van de Spoorzone wordt het warmtenet als oplossing vergeleken met een all-electric oplossing

  •  

  • Een deel van centrum komt uit op all-electric, dit gaat om alle op of aan de dijk gelegen buurten. Deze buurten hebben over het algemeen wat recentere bouwjaren en voor deze buurten is geen perspectief op een warmtenet.

Walburg

Warmtenet starten vanaf 2021 of reeds gestart

All-electric

Besparingsbuurt met aandacht voor herijking

Nieuwbouw- en transformatielocatie

  • Heeft in het onderzoeksbeeld voor een groot deel warmtenet als laagste maatschappelijke kosten. Is door aanwezigheid van SAH-subsidie kansrijk om op korte termijn te starten met een warmtenet. Een deel van de wijk Slagveld en omgeving (Jan van der Heydenstraat, Jan Adriaansz. Leeghwaterstraat) is door de werkgroep toegevoegd bij warmtenetbuurt Oud- en Gerbrandyplein e.o.

  • Buurten op of aan de dijk komen uit op all-electric vanwege recente bouwjaren.

  • In de Noordoevers wordt de bestaande bedrijfsbebouwing vervangen door nieuwbouw. Een warmtenet wordt hier onderzocht. Mogelijk is hier een kans om ook Staatsliedenbuurt-Noord mee te nemen waar momenteel warmtenet en all-electric qua kosten dichtbij elkaar zitten, en dus de focus ligt op besparing en herijking.

 

 

Bijlage E: Begrippenlijst

 

Aardgasvrij

Niet aangesloten op de fossiele brandstof aardgas. Dit betekent niet altijd gasloos, er kan hernieuwbaar gas worden toegepast.

Afleverset

Bij een warmtenet wordt er gebruik gemaakt van een afleverset in de woning. De afleverset bevindt zich in de meterkast, berging of andere technische ruimte en zorgt ervoor dat de warmte van ons warmtenet de verwarmingsinstallatie van de woning bereikt.

All-electric

Warmteoptie waarbij een gebouw alleen aangesloten is op het elektriciteitsnet en verwarmen en koken gebeurt met gebruik van elektriciteit (vaak een warmtepomp).

Aquathermie

Thermische energie uit oppervlaktewater, afvalwater of drinkwater dat kan worden gebruikt als bron voor een warmtenet of lokaal bronnet.

(CBS) Buurt

Onderdeel van een gemeente, dat op basis van historische dan wel stedenbouwkundige kenmerken homogeen is afgebakend. Amsterdam kent 481 CBS-buurten.

Energiearmoede

10% van de huishoudens in Nederland heeft een te hoge energierekening ten opzichte van hun inkomen. Zij hebben moeite met het betalen van de energierekening.

Geothermie

Warmte afkomstig uit de aarde (aardwarmte) die ingezet kan worden als bron voor warmtenetten.

Hernieuwbaar gas

Gas dat afkomstig is uit een hernieuwbare bron en/of is geproduceerd met duurzame energie, zoals biogas en groene waterstof.

Hoge temperatuur verwarming

Verwarmingssysteem waarbij een gebouw met 70°C of hoger wordt verwarmd en voorzien van warm tapwater.

Hybride warmteoplossing

Warmtelevering met elektrische oplossing, vaak een warmtepomp, in combinatie met een HR-ketel op gas

Lage temperatuur verwarming

Verwarmingssysteem waarbij een gebouw met een temperatuur van 55°C of lager verwarmd wordt. Tapwater wordt separaat verwarmd.

Laagste maatschappelijke kosten

De laagste totale kosten voor de gehele keten en al haar gebruikers, dus zowel kosten voor aanpassingen aan gebouwen, kosten voor de infrastructuur en kosten voor de bron en levering van energie, die nodig zijn voor een aardgasvrije gebouwde omgeving. Daarbij worden niet alleen de investeringen, maar ook onderhoud en operationele kosten meegenomen, dus inclusief de energierekening van de eindgebruiker, gedurende een periode van 30 jaar. De kosten per vermeden ton CO2 zijn naast deze maatschappelijke kosten tevens afhankelijk van de kosten voor verduurzaming van bronnen.

Lokale bronnetten

Lokale kleinschalige (collectieve) warmtevoorziening in de vorm van een zeer lage temperatuur bronnet in combinatie met een warmtepomp in het gebouw. Een bekende vorm is de Warmte-Koudeopslag (WKO).

Middentemperatuur verwarming

Verwarmingssysteem waarbij een gebouw met een temperatuur van 55 °C tot 70 °C wordt verwarmd en voorzien van warm tapwater.

Onderzoeksbeeld

Het onderzoeksbeeld geeft weer welke warmteoptie in welke buurt de laagste maatschappelijke kosten heeft. Aan het onderzoeksbeeld liggen verschillende modelstudies ten grondslag.

Omgevingswet

De Omgevingswet gaat op 1 januari 2022 in werking en staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving. Ook biedt de Omgevingswet gemeenten de mogelijkheid om met overzichtelijkere regels de leefomgeving meer in samenhang in te richten. Het biedt daarnaast meer ruimte voor lokaal maatwerk en leidt tot een betere en snellere besluitvorming.

Opt-out

Het verschijnsel waarbij eigenaren niet kiezen voor de overwegende warmteoptie in de buurt.

Perspectiefkaart

De perspectiefkaart is een visuele weergave van de uitkomsten in de Transitievisie Warmte. In deze kaart is voor elke wijk zowel een oplossingsrichting richting aardgasvrij als een (grofmazige) tijdsaanduiding opgenomen.

Regionale Energiestrategie (RES)

In de RES onderzoeken 30 Nederlandse energieregio’s hun vraag naar warmte en elektriciteit en geven ze aan hoeveel duurzame warmte en elektriciteit op eigen grondgebied kan worden gerealiseerd.

Restwarmte

Warmte die vrijkomt bij industriële processen en gebruikt wordt als bron voor warmtenetten.

Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH)

De Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) is bedoeld voor verhuurders die de overstap willen maken van aardgas naar een lokaal of regionaal warmtenet. De regeling biedt een tegemoetkoming in de kosten die binnen en buiten de woning gemaakt moeten worden voor de aansluiting op een andere warmtebron.

Transitievisie Warmte (TVW)

Document op gemeenteniveau waarin het tijdpad wordt bepaald waarin buurten aardgasvrij worden en met welke warmteoptie.

Transitiepad

In een transitiepad schetsen we per wijk de route om tot een warmteoptie te komen. Die route bevat zowel een fasering als tussenstappen. Het transitiepad beschrijft ook wat voor soort aanpak erbij hoort, zoals een wijkgerichte aanpak of een doelgroepgerichte aanpak.

Warmtenet

Infrastructuur die warm water via een leidingnetwerk onder de grond levert aan gebouwen voor ruimteverwarming en eventueel warm tapwater. Dit wordt ook wel stadsverwarming of stadswarmte genoemd. Warmtenetten kunnen verschillende aanvoertemperaturen hebben (zie lage, midden en hoge temperatuur verwarming).

Warmteoptie

De beoogde infrastructuur voor warmtelevering zonder aardgas per buurt

Warmtepomp

Een warmtepomp onttrekt warmte aan een bron, vaak buitenlucht of grondwater, verhoogt de temperatuur en staat die hogere temperatuur weer af aan een ruimte.

Wet Collectieve Warmtevoorziening (WCW)

Gemeenten krijgen meer sturingsmogelijkheden om in het kader van de wijkgerichte aanpak de aanleg en exploitatie van de collectieve warmtesystemen te bevorderen en worden tevens voorzien in instrumenten om publieke belangen beter te waarborgen. Collectieve warmtelevering kan uitsluitend plaatsvinden nadat een gemeente hiervoor voorzien heeft middels een aanwijzing of ontheffing.

Woningequivalent (WEQ)

Een woningequivalent is een inschatting van de hoeveelheid warmte-energie die nodig is om een gemiddelde Nederlandse woning van ruimteverwarming en warm water te voorzien

 


1

De TVW en RSW vullen elkaar aan. De TVW brengt per gemeente de warmtevraag van gebouwen en de verwachte aardgasvrije infrastructuur per buurt in beeld. De RSW maakt regionaal de toekomstige beschikbaarheid van duurzame warmtebronnen, elektriciteit en gas (aanbod) inzichtelijk. Door deze trajecten gelijktijdig te doorlopen hebben we de keuzes in deze TVW kunnen afstemmen op de uitkomsten van de RES, zodat vraag, aanbod en infrastructuur met elkaar in lijn zijn.

2

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/03/18/kamerbrief-standaard-voor-woningisolatie

3

Deze voorkeursvolgorde voor nieuwe manieren van verwarmen is opgesteld door de Provincie Zuid-Holland en overgenomen in de Concept-RES

4

NB op termijn én indien nodig, aangevuld met restwarmte vanuit Moerdijk c.q. Rotterdam dat dan via een warmtetransportleiding naar Zwijndrecht

5

Rapport in het kader van art. 2-onderzoek Klimaatakkoord in opdracht van de Raad voor het Openbaar Bestuur. AEF, 2020.

6

Openingsbod Warmtetransitie: https://www.stedin.net/zakelijk/branches/overheden/het-openingsbod

7

Startanalyse PBL: https://www.pbl.nl/publicaties/startanalyse-aardgasvrije-buurten-2020

8

Inclusief de kosten voor het deels vervangen van radiatoren, indien nodig, om met maximaal 70°C comfortabel te kunnen verwarmen.

9

Inclusief het vervangen van de radiatoren door laagtemperatuur radiatoren.

10

Klimaatakkoord (2019), Tekst Klimaatakkoord, Den Haag, 28 juni 2019

11

CE Delft (2018), Contouren en instrumenten voor een Routekaart Groen gas 2020-2050.

12

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/03/30/kamerbrief-over-kabinetsvisie-waterstof

13

Klimaatakkoord (2018), Achtergrondnotitie ten behoeve van de Sectortafel Gebouwde Omgeving

14

CE Delft (2020), Systeemstudie Energie-infrastructuur Zuid-Holland

15

De meeste bestaande woningen, gebouwd voor 1990, hebben een warmtevraag voor ruimteverwarming van circa 95 kWh/ m2. Het economisch optimum ligt voor de meeste van deze woningen ergens tussen de 65-80 kWh/m2. De meeste bestaande woningen, gebouwd na 1990, hebben een gemiddelde warmtevraag voor ruimteverwarming van 45 kWh/m2. Bij zeer goed geïsoleerde nieuwbouwwoningen is een gemiddelde warmtevraag voor ruimteverwarming van 25 kWh/m2 haalbaar.

16

De meeste bestaande woningen en gebouwen, gebouwd voor 1990, hebben op de koudste dagen een temperatuur nodig van 80-90 °C om comfortabel warm te worden. Het economisch optimum ligt voor de meeste van deze woningen op 70°C of lager. De meeste bestaande woningen, gebouwd na 1990, kunnen al verwarmd worden met 70°C of lager. Om met 40°C verwarmd te kunnen worden moeten in de meeste gevallen alle radiatoren vervangen worden. Bij nieuwbouwwoningen is een temperatuur van 40°C de standaard.

17

Om de systeemefficiëntie van de verschillende verwarmingstechnieken met elkaar te kunnen vergelijken zijn deze omgerekend naar de CO2-uitstoot per woning (106 m2 GBO) per jaar voor ruimteverwarming (62 kWh/m2) en warm tapwater (2.350 kWhth). Voor de uitstoot van aardgas is aangenomen 1,89 kg per m3, voor elektriciteit 0,475 kg per kWh (https://www.co2emissiefactoren.nl/).

18

 

19

Zie https://drechtstedenenergie.nl/res/index.html voor de RES Drechtsteden