Organisatie | Boekel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels kostendelersnorm participatiewet, IOAW en IOAZ 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels Kostendelersnorm Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de beleidsregels Kostendelersnorm Participatiewet 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-12-2017 | nieuwe regeling | 12-12-2017 Weekblad Boekel Venhorst, 20-12-2017 | PD/001454 |
Artikelen 22a en 27 van de Participatiewet, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Onder commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a Participatiewet en artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ wordt verstaan:
Artikel 6 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Aldus vastgesteld op 12 december 2017,
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris,
J.G. Marcic
de burgemeester,
P.M.J.H. Bos
In dit artikel zijn een aantal begrippen nader omschreven. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW en IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.
Bij tijdelijk verblijf is de kostendelersnorm niet van toepassing
Staatssecretaris Klijnsma van SZW heeft bij brief van 19 december 2014 de Tweede Kamer geïnformeerd over onder andere de toepassing van de kostendelersnorm bij verschillende woonvormen. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleid wonen projecten, is de kostendelersnorm van artikel 22a Participatiewet niet van toepassing, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat voor personen die tijdelijk verblijven in het Verdihuis in Oss, of een begeleid kamerwonen project van het Verdihuis of vergelijkbare projecten in de regio of een van de deelnemende gemeenten de kostendelersnorm niet van toepassing is.
Uitwerking van het begrip commerciële prijs is nodig in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm. Die speciale rekenregels gelden namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.
Wanneer is er sprake van een commerciële relatie?
Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt aangesloten bij de definitie van de CRvB, namelijk:
Het is van belang dat daar waar nodig de verklaringen van belanghebbende aan de hand van bewijsstukken getoetst worden. Dat zijn contracten, betalingsbewijzen, kwitanties of bankafschriften.
Wanneer is er sprake van een commerciële huurprijs?
Het bedrag van de commerciële ‘kale’ huurprijs is het bedrag van de basishuur, zoals omschreven in de Wet op de Huurtoeslag. In deze huur zijn begrepen de elementen die voor het bepalen van het recht op huurtoeslag bij een inkomen op bijstandsniveau voor eigen rekening blijft, de zogenaamde rekenhuur. Dit bedrag is per 1 januari 2017 € 223,42 per maand.
Hieruit blijkt dat de basishuur als ondergrens voor de commerciële (kale) huur kan worden gehanteerd. Voor een commerciële prijs van all-in huur is dit geen passende maatstaf. Die bevat immers energielasten en water. Op basis van eigen sub-regionaal onderzoek onder particuliere verhuurders in de deelnemende gemeenten is de ondergrens voor all-in huur bepaald op € 302,- per maand (per 1 juli 2016). Voor een lagere prijs is onder normale omstandigheden geen woonruimte te verkrijgen.
Individuele omstandigheden die afwijking rechtvaardigen
De commerciële prijs is een richtprijs. Afwijking naar beneden is mogelijk als duidelijk is dat door de individuele omstandigheden een lagere prijs is overeengekomen. Met andere woorden: in de concrete situatie is er sprake van een commerciële prijs. Dit is een maatwerkbeoordeling. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval van een anti-kraakcontract da tis afgesloten met een beheerstichting. De overeengekomen huurprijs is dan in de regel lager dan het normbedrag. Dat komt omdat de voorwaarden minder gunstig zijn. Een lagere prijs is in dat geval een commerciële prijs. Voor de kostendelersnorm telt de belanghebbende dan niet mee. Ander voorbeeld is als de huurprijs net onder het vastgestelde normbedrag ligt. Het kan zijn dat de woonruimte in slechte staat verkeerd of veel minder voorzieningen heeft dan gebruikelijk. Dit vraagt om een individuele beoordeling in het concrete geval.
Wanneer is er sprake van een commerciële prijs voor kostgangers?
Een kostganger is een soort huurder-plus. De prijs zou dus meer moeten bedragen dan de commerciële huurprijs. Er wordt namelijk ook nog een bedrag betaalt voor gebruik van de maaltijden. Bij het berekenen van de commerciële prijs voor kostgangers is aangesloten bij de Recofa-richtlijnen. Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld bij wettelijke schuldsaneringen en worden onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Recofa is het landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen.
Volgens genoemde richtlijnen kan € 9,90 per dag in rekening worden gebracht voor het gebruik van maaltijden (2017). Dit is omgerekend een bedrag van € 301,- per maand. De commerciële prijs voor kostgangers bedraagt dan ook tenminste het bedrag voor de all-in huur plus het maandelijkse bedrag voor gebruik maaltijden als genoemd in de Recofa richtlijnen.
In het vierde en vijfde lid zijn indexeringsbepalingen opgenomen. Deze bepalingen voorkomen dat de beleidsregels telkens opnieuw moeten worden vastgesteld, alleen voor indexatie van de bedragen.
De indexeringspercentages voor de all-in huur worden berekend aan de hand van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Artikel 3Inkomsten huur en kostgeld
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moeten als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbende de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid Participatiewet). Dit betekent dat het college de werkelijk genoten inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten als met deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de kostendelersnorm. Artikel 33 lid 4 Participatiewet creëert de mogelijkheid om, als de werkelijke inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij toepassing kostendelersnorm, het meerdere te korten.
Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
De Recofa richtlijn als ijkpunt
Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de Recofa-richtlijnen.
Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoners(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan als er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 2,19 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 2,19 x 365 : 12 = ¼ 66,61 en vervolgens naar beneden afgerond op € 66,- per maand.
Met andere woorden: al het meerdere van € 66,- aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger.
Het forfaitaire bedrag kan als er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 2,19 per dag voor meubilair en dergelijke. Is de inwoner ook kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 9,90 per dagen worden gerekend (bedragen 1 juli 2017).
Het forfaitaire bedrag omgerekend dan € 2,19 + € 9,90 = € 12,09 x 365 : 12 = € 367,74 en vervolgens afgerond op € 367,-.
Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).
Artikel 4Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten
Naast het toepassen van de kostendelersnorm kan bij het bepalen van de uitkering nog een andere manier rekening worden gehouden met de specifieke woonsituatie. Het is mogelijk de norm te verlagen. De wettelijke grondslag is artikel 27 Participatiewet. Centraal daarin staat het begrip woonkosten.
Er zijn 3 mogelijke ‘oorzaken’ van ontbreken van woonkosten; namelijk:
In de praktijk zal bij de eerste 2 oorzaken een verlaging worden toegepast van 20% van de gehuwdennorm.
Als een dakloze expliciet aangeeft wel woonkosten te hebben (bijvoorbeeld betalen voor opvang) is het aan de aanvrager om dit aan het college aan te tonen via bewijsstukken. Op grond hiervan kan het college besluiten de verlaging vast te stellen op 10% van de gehuwdennorm. Voor personen die in het Verdihuis verblijven geldt geen verlaging.
Bij brief van 19 december 2014 heeft de Staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer geïnformeerd over onder andere de toepassing van de kostendelersnorm bij verschillende woonvormen. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleid wonen projecten, is de kostendelersnorm van artikel 22a Participatiewet niet van toepassing, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft.
Dat betekent bijvoorbeeld ook dat voor personen die tijdelijk verblijven in het Verdihuis in Oss, of een begeleid kamerwonen project van het Verdihuis of vergelijkbare projecten in de regio geen verlaging geldt.
Betaling woonkosten door derden: Jurisprudentie
Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).
Algemeen principe: individualiseringsbeginsel
Overigens kan het college, als noch in het kader van artikel 27 Participatiewet, noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
Artikel 5Bijzondere bijstand bij noodzakelijk uitwoning
De kostendelersnorm geldt niet voor jongeren onder 21 jaar. In deze doelgroep zitten ook jongeren die door bijzondere omstandigheden niet bij hun ouders kunnen wonen. Zij krijgen dan een aanvulling op de algemene bijstand via de bijzondere bijstand.
Het college is – ook onder de Participatiewet – vrij om de hoogte van de aanvulling te bepalen. Uitgangspunt is om daarbij zoveel aansluiting te zoeken bij de uitkeringssituatie zoals die geldt voor personen vanaf 21 jaar.
Voorkomen moet worden dat kwetsbare jongeren in een schuldenpositie terecht komen. Dat is een slechte start met risico’s op vele terreinen. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de normen voor personen van 21 jaar. Nadeel kan zijn dat de uitkering zelf een belemmering is voor uitstroom. Werken loont immers niet (veel) gezien het lage minimumloon voor deze leeftijd. Aan de andere kant zet de gemeente extra in op re-integratie van jongeren.
Hoewel de kostendelersnorm (artikel 22a Participatiewet) niet geldt voor jongeren tot 21 jaar, wordt bij de bepaling van de aanvulling bijzondere bijstand hier wel aansluiting bij gezocht Daarmee wordt bereikt dat de uitkering op het zelfde niveau komt als personen van 21 jaar die in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Het is redelijk om op dezelfde wijze rekening te houden met de voordelen van kostendeling. Voordeel is ook dat bij het bereiken van de 21 jarige leeftijd het uitkeringsniveau niet wijzigt, waardoor er geen aanpassingsproblemen zijn.
Artikel 6Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
In dit artikel is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.