Organisatie | Montferland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Onderwerp: Verordening jeugdhulp Montferland 2022 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp Montferland 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Verordening jeugdhulp Montferland 2022 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-08-2022 | 01-07-2022 | Verordening jeugdhulp Montferland 2022 | 30-06-2022 |
De raad van de gemeente Montferland;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland van 3 mei 2022.
• de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet; alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;
• het Verbindend Kader Sociaal Domein 2020-2024;
de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoorde-lijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
en dat het noodzakelijk is om bevoegdheden en regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfacto-ren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrij-ding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsge-bonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waar-borging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Budgetplan: een plan met daarin de motivatie van ouders of jeugdigen waarom een persoonsgebonden budget gewenst is en waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen. In dit plan maken ouders of jeugdigen inzichtelijk welke jeugdhulp wordt ingekocht, aan wie het persoonsgebonden budget besteed gaat worden, welke resultaten ouders of jeugdigen wil bereiken en hoe de jeugdhulp hieraan bijdraagt;
Professionele organisatie: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en/of bij de Kamer van Koophandel (KvK) als zijnde jeugdhulpverlener en die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen voor in ieder geval de medewerkers die bij de organisatie in dienst zijn, waaronder de verplichte registratie jeugdprofessionals;
Zorgplan: een plan dat de jeugdhulpaanbieder samen met jeugdigen en ouder(s) op-stelt over de invulling en inzet van de zorg en/of ondersteuning en de wijze waarop dit bijdraagt aan de realisatie van de door het college opgestelde resultaten. Het hulpverleningsplan en het (wettelijk verplichte) behandelplan kunnen hiervan onder-deel zijn.
ZZP-er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en/of bij de KvK als zijn-de jeugdhulpverlener en voldoet aan de geldende kwaliteitseisen. Waaronder de ver-plichte registratie voor jeugdprofessionals. Bij de vaststelling of er sprake is van een ondernemer gelden in ieder geval de volgende criteria:
HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP
§ 4 Kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering
Artikel 2.4 Via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde in-stelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rech-ter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslis-sing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclasse-ring.
HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.3 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor personen uit het sociaal netwerk, personen die geen professional zijn als bedoeld in het eerste lid en professionele jeugd-hulpverleners die als persoon uit het sociaal netwerk van de ouder(s) of jeugdige wor-den aangemerkt, wordt berekend op basis van het Wet minimumloon en minimumva-kantiebijslag per 1 januari van het jaar waarin het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsge-bonden budgetten evenals de inzet van individuele voorzieningen (in natura). Tevens be-oordeelt het college of de jeugdige of zijn ouder(s) nog voldoet aan de criteria om voor een individuele voorziening al dan niet in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.
Artikel 5.4 Medewerkingsplicht
De jeugdhulpverlener, budgethouder en/of derde aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed zijn desgevraagd verplicht aan het college en/of de toezichthouder verant-woording af te leggen over de geboden jeugdhulp. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.
Artikel 5.5 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor ten hoog-ste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het persoonsgebonden bud-get is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREK-KING EN TERUGVORDERING
Artikel 6.1 Herzien of intrekken van besluiten
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstan-digheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 7.2 Inspraak en medezeggenschap
Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de So-ciale Raad, bij de voorbereiding en evaluatie van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met be-trekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt de jeugdige en of zijn ouder(s) en de vertegenwoordigers van groepen jeugdigen en/of hun ouder(s) vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over veror-deningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteu-ning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 7.3 Verhouding prijs en kwaliteit
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te bieden jeugdhulp of de uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
• Het uurtarief op basis van dominante cao/cao’s, deskundigheidsmix en eventuele onre-gelmatigheidstoeslag;
• Overige personeelskosten (woon-werkverkeer, jubilea, wervingskosten);
• Overige directe kosten (cliëntgebonden reiskosten en materiële zorggebonden kosten);
• Directe kapitaal- en inventarislasten;
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN 4
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 4
Artikel 1.2 Vormen van jeugdhulp 5
HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP 6
§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon 6
Artikel 2.1 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon 6
Artikel 2.2 Melding ondersteuningsvraag 6
Artikel 2.3 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts 6
§ 4 Kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering 6
Artikel 2.4 Via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering 6
HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN BESCHIKKING 7
Artikel 3.3 Weigeringsgronden 7
Artikel 3.4 Uitgangspunten individuele voorziening en persoonsgebonden budget 7
Artikel 3.5 Criteria vervoer 7
Artikel 3.6 Afstemming algemeen 8
Artikel 3.7 Inhoud beschikking 8
HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET 8
Artikel 4.2 Regels persoonsgebonden budget 9
Artikel 4.3 Hoogte persoonsgebonden budget 9
HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK 9
Artikel 5.4 Medewerkingsplicht 10
Artikel 5.5 Opschorting betaling uit het pgb 10
HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING 10
Artikel 6.1 Herzien of intrekken van besluiten 10
HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN 11
Artikel 7.2 Inspraak en medezeggenschap 11
Artikel 7.3 Verhouding prijs en kwaliteit 11
HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN 12
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN 3
HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP 4
HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN BESCHIKKING 5
HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET 6
HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK 7
HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING 8
HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN 8
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening jeugdhulp Montferland 2022
Met de Jeugdwet is in 2015 het verzekerd recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten als ouders en jeugdigen er (eenvoudig gezegd) samen niet uitkomen. Dit nieuwe jeugdstelsel heeft het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2).
Ouders en jeugdigen moeten leren (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen zodat zij zelf verder kunnen, zonder hulp van de overheid. Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de Jeugdwet verankerd; de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk.
Een jeugdige of zijn ouder(s) kan (individuele) jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Zij kunnen in dat geval een beroep doen op de (mede) door Montferland georganiseerde jeugdhulp. Bij de jeugdhulpplicht hoort een resultaatverplichting. Dat wil zeggen dat passende jeugdhulp moet worden geboden (art. 2.5, vierde lid, van de wet). Met de nieuwe inkoop Individuele voorzieningen Jeugdhulp, Maatwerkvoorzieningen Wmo (Acht Achterhoekse Gemeenten) wordt daar vorm aan gegeven.
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Een andere voorziening verwijst naar artikel 1.2, eerste lid, van de wet (voorliggende voorziening). Het kan gaan om een aanspraak die de jeugdige heeft op grond een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Een individuele voorziening wordt alleen op aanvraag verleend. Een individuele voorziening is dus niet vrij toegankelijk.
Het gaat bij een overige voorziening om een vrij toegankelijke voorziening voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats.
Jeugdigen en ouders kunnen de ondersteuningsvraag melden bij het college, waarna een onderzoek wordt gedaan. Een melding kan ook namens hen worden gedaan.
Van het onderzoek ontvangt de jeugdige of zijn ouder(s) een ondersteuningsplan met te bereiken resultaten.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen professionele jeugdhulpverleners, personen die niet als professional worden aangemerkt en professionals die behoren tot het sociaal netwerk van de ouder(s) of jeugdige.
De wet kent geen definitie van het sociaal netwerk. Daarom wordt aangesloten bij de definitie die is opgenomen in de Wmo 2015. Het gaat om personen uit de huiselijke kring zoals een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt. De ouders vallen in ieder geval onder het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17). Deze personen kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing van de ondersteuningsvraag.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen professionele jeugdhulpverleners, personen die niet als professional worden aangemerkt en professionals die behoren tot het sociaal netwerk van de ouder(s) of jeugdige.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.2 Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat bij verordening regels worden gesteld over de beschikbare individuele voorzieningen en overige voorzieningen. Op deze manier wordt een duidelijk beeld gegeven van het aanbod van jeugdhulpvoorzieningen dat in ieder geval beschikbaar is binnen de gemeente Montferland.
Voor een deel van de ondersteuningsvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke overige voorziening. Hier kunnen de jeugdige of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.
Dit lid bepaalt welke individuele voorzieningen in ieder geval beschikbaar zijn en kunnen worden verstrekt als er een behoefte bestaat aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de wet. Een groot aantal van de genoemde individuele voorzieningen is beschikbaar met de nieuwe inkoop Individuele voorzieningen Jeugdhulp, Maatwerkvoorzieningen Wmo (Acht Achterhoekse Gemeenten). In het Besluit kan het college ook nog andere overige en individuele voorzieningen benoemen.
HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP
§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon
Artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en heeft ook betrekking op de Jeugdwet. Dit maakt integrale dienstverlening aan ingezetenen nog beter mogelijk. Jeugdigen en ouders kunnen zich ook laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Sinds 1 augustus 2019 is het Besluit Jeugdwet gewijzigd. Het college, de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling zijn sindsdien niet meer verantwoordelijk voor het verschaffen van faciliteiten aan de vertrouwenspersoon die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft. Het gaat om een landelijke voorziening. Betrokkenen worden wel geïnformeerd over de mogelijkheid om gebruik te maken van een vertrouwenspersoon.
Jeugdigen en ouders kunnen zelf of namens hen de ondersteuningsvraag melden bij het college. Er wordt dan zo spoedig mogelijk een onderzoek gedaan. Daarvan wordt een ondersteuningsplan opgesteld en aan de ouder(s) of jeugdige verstrekt.
De wet bepaalt in artikel 2.6, eerste lid onder b, dat het college er voor zorg draagt dat de jeugdhulp te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is en ingezet wordt als dat nodig is. Daarnaast kan het college, als daar aanleiding voor is, ook vragen om een machtiging voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. Tijdens de procedure kan ook gebruik worden gemaakt van de Jeugdbeschermingstafel (JBT). De JBT is niet alleen gekoppeld aan gesloten jeugdhulp. Aan de JBT wordt besproken of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is. Dat gebeurt altijd samen met de ouder(s), betrokken professionals en de Raad voor de Kinderbescherming.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid onder g, van de wet). Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. In de praktijk zal het - mede gelet op de professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek - de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Dit vanzelfsprekend in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s). Bij deze beoordeling zal de jeugdhulpaanbieder zich wel moeten houden aan de afspraken die daarover met de gemeente zijn gemaakt in het contract en/of de verordening. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. De inzet van een praktijk ondersteuner Huisartsen Montferland is hier een invulling van. In het tweede lid is bepaald dat het college afspraken maakt met de genoemde partijen over de verwijzing en de afstemming met ST-Jeugd.
§ 4 Kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering
De andere toegang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. In afspraken met de gecertificeerde instelling is vastgelegd dat bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg door de gemeente een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. De bevoegdheid van de gecertificeerde instelling en rechtelijke macht staat in artikel 3.5 van de Jeugdwet. Voor deze vormen van jeugdhulp geeft het college geen beschikking af.
HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN BESCHIKKING
Het staat ouders of jeugdigen vrij om direct een schriftelijke aanvraag in te dienen. Net als bij de melding van een ondersteuningsvraag volgt dan een onderzoek. Daarvan wordt een ondersteuningsplan opgesteld, wat aan de ouder(s) of jeugdige wordt verstrekt. Een ondertekend ondersteuningsplan wordt als aanvraag aangemerkt. In dit artikel is ook de bevoegdheid opgenomen om een aanvraag mondeling in te dienen. In het ondersteuningsplan staat het resultaat dat bereikt moeten worden. Het kan ook om meerdere resultaten gaan. Hoe dat wordt bereikt wordt opgenomen in het zorgplan. De jeugdhulpaanbieder stelt dat in samenspraak met ouders en jeugdigen op.
Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor ouders en jeugdigen. Uit art. 8.1.2, derde lid, van de wet volgt de medewerkingsplicht voor jeugdigen en zijn ouder(s). Het gaat om de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet als het college om die medewerking vraagt. Zoals meewerken aan het onderzoek door bijvoorbeeld gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur of het -via een machtiging- toestemming verlenen om informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college de noodzaak voor jeugdhulp niet kan vaststellen (bijv. CRVB:2019:276 en CRVB:2021:510).
Het college is niet gehouden om jeugdhulp in te zetten als de jeugdige aanspraak maken op een andere wet (art. 1.2, eerste lid, van de wet). Hoewel het gaat om een generieke wettelijke bepaling is deze voor de volledigheid in de verordening opgenomen. Er geldt een uitzondering voor begeleiding als bedoeld in de Wmo 2015. Daar waar zich een overlap voordoet, gaat de Jeugdwet voor op de Wmo 2015 als de jeugdige jonger is dan 18 jaar (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 131).
Als vaststaat dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) is aangewezen op jeugdhulp komt de vraag aan de orde of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn. En of mogelijk hulp van personen uit zijn sociale netwerk beschikbaar is om de vastgestelde problemen en/of aan de stoornissen verwante problemen in voldoende mate weg te nemen. Dit valt onder een van de belangrijkste beleidsuitgangspunten van de wet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (art. 2.1, onderdeel d, van de wet).
Uit de systematiek volgt dat als een overige voorziening een passende oplossing biedt er geen individuele voorziening wordt verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld het ST-Jeugd kortdurende vrij-toegankelijke jeugdhulp bieden.
Dit lid regelt dat het college een verzoek weigert als de individuele voorziening al voor de melding van de ondersteuningsvraag is gerealiseerd. Dit geldt ook als de individuele voorziening is gerealiseerd ná de melding van de ondersteuningsvraag, maar voordat het college heeft beslist op de aanvraag, tenzij aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk toestemming is verleend. Omdat jeugdhulp in natura niet met terugwerkende kracht kan worden ingezet zal het in de praktijk meestal gaan om het verzoek om gemaakte kosten te vergoeden. Het college is niet gehouden kosten te vergoeden in het geval de individuele voorziening al is gerealiseerd (vergelijk CRVB:2017:433, CRVB:2020:1099).
Het college is slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende individuele voorziening te bieden. Individuele voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat deze hiermee passender worden, komen in principe niet voor verstrekking in aanmerking. Zijn er meerdere individuele voorzieningen die als passend kunnen gelden, dan wordt de goedkoopste verstrekt. Er moet wel sprake zijn van 'passende hulp' (art. 2.5 van de wet).
In artikel 2.3, tweede lid, van de wet is neergelegd wanneer er een noodzaak bestaat voor vervoer. Dat zal door de jeugdhulpaanbieder worden vastgelegd in het zorgplan.
In het eerste lid is de wettelijke verplichting van het college neergelegd. Het tweede lid schrijft dat de behoefte aan jeugdhulp wordt afgestemd op de voorzieningen als bedoeld in het eerste lid als daartoe aanleiding is.
De jeugdige of zijn ouder(s) dient op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking hen goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.
HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Het spreekt voor zich dat het college gehouden is aan de wettelijke bepalingen en voorschriften in de verordening (lid 1).
De budgethouder dient het pgb te binnen zes maanden te besteden. Gebeurt dat niet, dan wordt onderzoek gedaan naar de reden (lid 2).
Om te zorgen dat het college goed kan beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 8.1.1 tweede lid van de wet en/of het bepaalde in deze verordening geldt de verplichting om een budgetplan op te stellen (lid 3).
Verder wordt gebruikt gemaakt van de bevoegdheid van artikel 8.1.1 derde lid van de wet. Dit lid geeft invulling aan de discretionaire bevoegdheid van de gemeenteraad om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden het pgb mag worden besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk (art. 8.1.1 derde lid van de wet). Hoewel de regering de inzet van het sociale netwerk zeer waardevol vindt, acht zij het wenselijk dat beloning daarvan met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De huiselijke kring, waartoe in ieder geval de ouders behoren, behoort tot het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17).
Voor behandeling van bijvoorbeeld stoornissen of het bieden van specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen. Dat spreekt voor zich. Omdat deze vormen van jeugdhulp ook vragen om voldoende professionele afstand (objectief en onafhankelijk kunnen handelen) bepaalt dit lid dat ouders en/of personen uit het sociaal netwerk niet uit een pgb betaald kunnen worden voor het geven van deze jeugdhulp. Het ligt ook niet voor de hand dat zij dat wensen te doen.
Het eerste lid zorgt ervoor dat wordt voorkomen dat een pgb wordt besteed aan activiteiten die naar oordeel van het college onder de eigen mogelijkheden en het eigen oplossend vermogen vallen (onderdeel a). Ook mag het pgb niet worden besteed aan de genoemde personen wanneer zij overbelast zijn of dreigen te geraken voor die activiteiten (onderdeel b). Het tweede lid bepaalt dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb betaald mogen worden.
Dit artikel geeft invulling aan artikel 2.9 onder b van de wet. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om een differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb (art. 8.1.1 lid 3 van de wet). Lid 1 geldt voor professionals die ook geen persoon uit het sociaal netwerk zijn van de jeugdige of zijn ouder(s). Lid 2 regelt de hoogte van het pgb voor de personen die daar worden genoemd. Het gaat (kort gezegd) om niet-professionals én professionals die een persoon uit het sociaal netwerk zijn van de jeugdige of zijn ouder(s). Voor hen geldt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. In het Besluit worden de laagst geoffreerde tarieven opgenomen (lid 3).
HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet bepaalt dat de verordening regels moet bevatten ter voorkoming van het onterecht ontvangen van individuele voorzieningen of pgb’s, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk zijn de regels over het toezicht op de uitvoering en de kwaliteit geïntegreerd. Dat wil zeggen ze hebben betrekking op zowel de rechtmatigheid als ook de doelmatigheid. Het toezicht op de kwaliteit is belegd bij de Inspectie gezondheidszorg en jeugd. Maar het college is in het kader van de rechtmatigheid wel bevoegd om naleving van de contracten voor bijvoorbeeld de kwaliteit te beoordelen. Het toezicht op de rechtmatigheid is namelijk een bevoegdheid van de gemeente zelf.
Op het college rust de voorlichtingsplicht om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te informeren over welke mogelijkheden er bestaan om te kiezen voor een pgb (art. 8.1.6 van de wet). Deze plicht bestaat er ook uit dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze én over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt gedaan tijdens het onderzoek.
Op grond van artikel 8.1.3 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een beslissing aangaande een pgb te heroverwegen. Soms kan er echter twijfel bestaan over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde jeugdhulp, het onderzoek in het kader van artikel 8.1.3 biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is toegevoegd, dat de controle ook ziet op beslissingen aangaande de verlening van individuele voorzieningen. Op grond van dit artikel onderzoekt het college, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte individuele voorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van de jeugdige, de ouders of een budgethouder, als op de jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpverlener. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige of de ouders, bezoek aan de locatie waar de jeugdige of de ouders ondersteuning krijgen en gesprekken met de jeugdhulpaanbieder.
Dit artikel regelt de medewerkingsplicht. Dat wil zeggen dat als het college of de toezichthouder aan de genoemde personen vraagt om verantwoording af te leggen over de geboden jeugdhulp, zij verplicht zijn dat te doen. De gevolgen van het niet of onvoldoende meewerken kan voor het college aanleiding zijn om het recht op pgb in te trekken of om de jeugdige onder te brengen bij een andere jeugdhulpaanbieder ingeval van een individuele voorziening in natura.
Een opschorting van de betaling uit het pgb door de Svb is een beter instrument dan beëindiging of herziening of intrekking van het pgb op grond van artikel 8.1.4 van de wet. Een opschorting biedt ruimte voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Artikel 8b, vierde lid aanhef onder f, van de Regeling Jeugdwet geeft de Svb de bevoegdheid tot opschorting van betaling als het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, daarom verzoekt. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg. Gedurende de opschorting doet het college of de toezichthouder onderzoek naar het gegronde vermoeden.
Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
• de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
• de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of
• de jeugdige of zijn ouders pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.
HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Voor de jeugdige en zijn ouder(s) geldt op grond van artikel 8.1.2 van de wet de plicht tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een pgb. Deze verplichting geldt (in geval van een pgb) ook jegens de Sociale verzekeringsbank (SVB). De wetgever heeft kennelijk verzuimd om dat ook te regelen voor de individuele voorziening in natura. Daarom regelt dit artikel deze verplichting ook voor individuele voorzieningen in natura. Uit de memorie van toelichting kan namelijk niet worden afgeleid dat de wetgever voor ogen gehad om de inlichtingenplicht niet te laten gelden voor de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb (TK 2013/14, 33 684, nr. 11, p. 17).
Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening/intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of wordt ingetrokken in het geval er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Het college kan een besluit herzien of intrekken op grond van artikel 8.14 dan wel op de gronden die zijn opgenomen in dit lid.
Strikt genomen is terugvordering niet geregeld in de wet, maar de bevoegdheid kan wel worden afgeleid uit artikel 8.1.4, tweede en derde lid, van de wet. Toch is hiervoor een grondslag opgenomen in de verordening. In dit artikel is de wettelijke bevoegdheid uitgewerkt wanneer het college kan overgaan tot het terugvorderen van een ten onrechte genoten pgb.
HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht in het kader van de Jeugdwet. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In de regel zal de jeugdhulpaanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet logisch is, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Met dit artikel wordt voldaan aan de wettelijke verplichting in de Jeugdwet (art. 2.10). Daarbij wordt ook in overwegende mate aangesloten op de betreffende regelgeving in de Verordening maatschappelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015.
De Jeugdwet maakt met onder meer artikel 4.1.1, eerste lid, van de wet de door gemeenten gecontracteerde jeugdhulpaanbieders direct verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde (jeugd)hulp. In dit artikel wordt invulling gegeven aan de opdracht aan de gemeenteraad om bij de uitvoering van deze wet door derden, regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van onder meer jeugdhulp en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door jeugdhulpaanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van de verordening (lid 1). Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van hen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. In lid 2 is de bevoegdheid opgenomen dat het college beslist over zaken waarin de verordening niet voorziet.
Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die op grond van de voorafgaande verordeningen zijn genomen. Op aanvragen die zijn ingediend maar waar het college nog niet heeft besloten geldt dat hierop wordt besloten met toepassing van deze verordening (lid 2). Dit leidt tot uitzondering indien de voorafgaande verordening(en) tot een gunstiger besluit zouden leiden. Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt vanuit het rechtszekerheidsbeginsel de toepasselijke verordening, tenzij deze verordening gunstiger is (lid 3). Omdat de Verordening jeugdhulp Montferland 2020 wordt ingetrokken is in lid 4 het overgangsrecht neergelegd. Dat is bestemd voor jeugdigen en ouders die nog geen nieuwe indicatie hebben op basis van de nieuwe inkoop.