Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Montferland

Onderwerp: Verordening jeugdhulp Montferland 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMontferland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingOnderwerp: Verordening jeugdhulp Montferland 2022
CiteertitelVerordening jeugdhulp Montferland 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpVerordening jeugdhulp Montferland 2022

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2 van de Invoeringswet Jeugdwet
  2. artikel 8 van de Regeling Jeugdwet
  3. Verbindend Kader Sociaal Domein 2020-2024
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-08-202201-07-2022Verordening jeugdhulp Montferland 2022

30-06-2022

gmb-2022-384494

Tekst van de regeling

Intitulé

Onderwerp: Verordening jeugdhulp Montferland 2022

De raad van de gemeente Montferland;

 

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland van 3 mei 2022.

 

Gelet op:

• de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet; alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

• het Verbindend Kader Sociaal Domein 2020-2024;

 

 

Overwegende dat:

de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoorde-lijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

en dat het noodzakelijk is om bevoegdheden en regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfacto-ren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrij-ding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsge-bonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waar-borging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de:

 

Verordening jeugdhulp Montferland 2022

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      Besluit: het vigerende Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Montfer-land waarin nadere regels zijn gesteld;

    • c.

      Budgetplan: een plan met daarin de motivatie van ouders of jeugdigen waarom een persoonsgebonden budget gewenst is en waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen. In dit plan maken ouders of jeugdigen inzichtelijk welke jeugdhulp wordt ingekocht, aan wie het persoonsgebonden budget besteed gaat worden, welke resultaten ouders of jeugdigen wil bereiken en hoe de jeugdhulp hieraan bijdraagt;

    • d.

      Individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening;

    • e.

      Overige voorziening: een jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoefte aan jeugdhulp van jeugdigen en ouder(s) als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze verordening;

    • f.

      Ondersteuningsvraag: een melding van een behoefte aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

    • g.

      Ondersteuningsplan: het door het college opgestelde verslag over de uitkomsten van onderzoek waarin de te bereiken resultaten staan;

    • h.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te be-trekken;

    • i.

      Wet: Jeugdwet;

    • j.

      Sociaal Team-Jeugd (hierna ST-Jeugd): een multidisciplinair team dat namens het college bevoegd is jeugdhulp toe te kennen, of zelf vrij toegankelijke kortdurende jeugdhulp te verlenen op basis van de ondersteuningsvraag jeugdigen en hun ou-ders;

    • k.

      College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland

    • l.

      Professionele organisatie: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en/of bij de Kamer van Koophandel (KvK) als zijnde jeugdhulpverlener en die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen voor in ieder geval de medewerkers die bij de organisatie in dienst zijn, waaronder de verplichte registratie jeugdprofessionals;

    • m.

      Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige en/of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt;

    • n.

      Zorgplan: een plan dat de jeugdhulpaanbieder samen met jeugdigen en ouder(s) op-stelt over de invulling en inzet van de zorg en/of ondersteuning en de wijze waarop dit bijdraagt aan de realisatie van de door het college opgestelde resultaten. Het hulpverleningsplan en het (wettelijk verplichte) behandelplan kunnen hiervan onder-deel zijn.

    • o.

      ZZP-er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en/of bij de KvK als zijn-de jeugdhulpverlener en voldoet aan de geldende kwaliteitseisen. Waaronder de ver-plichte registratie voor jeugdprofessionals. Bij de vaststelling of er sprake is van een ondernemer gelden in ieder geval de volgende criteria:

  • 1 niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; en

  • 2 door de Belastingdienst aangemerkt wordt als ondernemer voor de Inkomstenbe-lasting (voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden).

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschre-ven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van overige (vrij-toegankelijke) voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Preventie/basiszorg, bestaande uit de functies:

      • informatie- en (opgroei) advies / opvoed- en opgroeiondersteuning;

      • signalering;

      • toeleiding naar vrij toegankelijke hulp;

      • licht pedagogische hulpverlening;

      • coördinatie van zorg bij lichte, enkelvoudige problematiek.

    • b.

      Basisdiagnostiek;

    • c.

      Toegangsfunctie (voor individuele voorzieningen);

    • d.

      Meldpunt Spoedeisende Zorg;

    • e.

      Veilig Thuis.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Jeugdzorg plus;

    • b.

      Verblijf complex;

    • c.

      Crisis GGZ;

    • d.

      Wonen gericht op zelfzelfstandigheid;

    • e.

      Verblijf groep;

    • f.

      Gezinshuiszorg;

    • g.

      Pleegzorg;

    • h.

      Ambulante spoedzorg;

    • i.

      Behandeling;

    • j.

      Ondersteuning;

    • k.

      Persoonlijke verzorging;

    • l.

      Vervoer naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

    • m.

      Diagnostiek en behandeling Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) voor jeugdigen die basisonderwijs volgen;

  • o. Kindergeneeskunde (curatieve GGZ door kinderartsen).

  • 3.

    Het college kan in het Besluit vaststellen welke overige en individuele voorzieningen be-schikbaar zijn.

HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP

§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon

Artikel 2.1 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliënton-dersteuning, waarbij het belang van jeugdigen en ouders uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijk-heid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3.

    Het college stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen als bedoeld in paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet.

  • 4.

    Het college wijst jeugdigen, ouders en pleegouders op de mogelijkheid om, zonder tus-senkomst van derden, contact te hebben met een vertrouwenspersoon.

§ 2. Via de gemeente

Artikel 2.2 Melding ondersteuningsvraag

  • 1.

    Een ondersteuningsvraag kan door of namens de jeugdige of de ouder(s) bij het colle-ge worden gemeld.

  • 2.

    Het college nodigt de ouder(s) en de jeugdige na de melding van ondersteuningsvraag zo spoedig mogelijk uit voor een onderzoek.

  • 3.

    Het college stelt van de uitkomsten van het onderzoek een ondersteuningsplan op en verstrekt dat aan de ouder(s) of jeugdige.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid onder b, van de wet:

    • a.

      verstrekt het college zo spoedig als nodig een passende tijdelijke maatregel; of

    • b.

      vraagt het college een spoedmachtiging voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 5.

    Alvorens een spoedmachtiging te vragen als bedoeld in het vierde lid onder b, kan ge-bruik worden gemaakt van de Jeugdbeschermingstafel.

  • 6.

    Het college kan in het Besluit nadere regels stellen met betrekking tot de procedure van dit artikel.

§ 3. Wettelijke verwijzers

Artikel 2.3 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van gecontracteerde jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts voor zover genoemde jeugdhulpaan-bieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college maakt nadere afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen, jeugdhulpaanbieders en de zorgverzekeraars over de verwijzing en af-stemming met ST-Jeugd.

§ 4 Kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Artikel 2.4 Via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde in-stelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rech-ter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslis-sing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclasse-ring.

  • 2.

    Het college maakt nadere afspraken met de gecertificeerde instelling en zorgaanbieders over inzet van (de bepaling van) jeugdhulp.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN BESCHIKKING

Artikel 3.1 Aanvraag

  • 1.

    Ouders of jeugdigen kunnen een aanvraag voor jeugdhulp schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college nodigt de ouder(s) en de jeugdige na de aanvraag zo spoedig mogelijk uit voor een onderzoek.

  • 3.

    Het college stelt van de uitkomsten van het onderzoek een ondersteuningsplan op en versterkt dat aan de ouder(s) of de jeugdige.

  • 4.

    Een door ouders of jeugdigen ondertekend ondersteuningsplan merkt het college aan als aanvraag.

  • 5.

    Een mondeling verzoek van de ouder(s) of de jeugdige om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening kan het college aanmerken als aanvraag.

  • 6.

    De manier waarop het resultaat, zoals opgenomen in het ondersteuningsplan, wordt bereikt wordt opgenomen in het zorgplan.

Artikel 3.2 Advisering

  • 1.

    Het college kan om aanvullend deskundigenadvies vragen voor zover dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2.

    De jeugdige en/of ouder(s) verleent medewerking aan het onderzoek.

  • 3.

    Het college kan een jeugdhulpaanbieder om advies vragen (consultatie).

Artikel 3.3 Weigeringsgronden

Geen jeugdhulp wordt verstrekt voor zover:

  • a.

    er sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 1.2 van de wet;

  • b.

    de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn;

  • c.

    het gebruik van een overige voorziening de vastgestelde behoefte aan jeugdhulp in voldoende mate kan wegnemen.

Artikel 3.4 Uitgangspunten individuele voorziening en persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college weigert een individuele voorziening, al dan niet in de vorm van een per-soonsgebonden budget, als deze is gerealiseerd voor de melding van de ondersteu-ningsvraag dan wel voordat het college heeft beslist op de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 2.

    Er bestaat slechts aanspraak op een individuele voorziening voor zover deze als de goedkoopst passende individuele voorziening is aan te merken.

Artikel 3.5 Criteria vervoer

  • 1.

    De jeugdige kan in aanmerking komen voor het vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden conform het bepaalde in artikel 2.3, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    Het vervoer als bedoeld in het eerste lid wordt noodzakelijk geacht als naar oordeel van het college:

    • a.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) ontoereikend is;

    • b.

      de jeugdige niet met hulp van personen uit diens sociale netwerk en/of vrijwilligers veilig kan reizen of op een andere manier door hen naar de locatie kan worden be-geleid.

Artikel 3.6 Afstemming algemeen

  • 1.

    Om te zorgen dat de toegang tot een individuele voorziening kan worden afgestemd op algemene- en andere voorzieningen draagt het college zorg voor afspraken met onder meer:

    • a.

      instellingen die voorschoolse voorzieningen bieden;

    • b.

      onderwijsinstellingen voor primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs;

    • c.

      partijen in het kader van gezondheidszorg;

    • d.

      gecertificeerde instellingen;

    • e.

      de betreffende gemeentelijke afdelingen over de afstemming met de Wmo 2015, de Participatiewet (werk en inkomen) en Schulddienstverlening,

  • waarbij het belang van de jeugdige en/of ouder(s) centraal staat gelet op de behoefte aan jeugdhulp en het college gebruik maakt van het Kwaliteitskader Jeugd (afwegings-kader) als dat nodig is.

  • 2.

    Het college stemt de jeugdhulp, als daar aanleiding voor is, integraal af op andere voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.7 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking wordt aangegeven in welke vorm de individuele voorziening wordt verstrekt: in natura of als persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      wat het met de individuele voorziening te bereiken resultaat is;

    • b.

      de ingangsdatum en de indicatieduur.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt besteed;

    • b.

      de ingangsdatum en de indicatieduur;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is.

HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1.

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verstrekking heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Voor de jeugdige of zijn ouder(s) die in aanmerking wenst te komen voor een per-soonsgebonden budget geldt de verplichting een Budgetplan op te stellen. Het college stelt een format voor dit Budgetplan beschikbaar.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget mag slechts worden besteed aan ouders en personen uit het sociaal netwerk als dit naar oordeel van het college leidt tot aantoonbare betere en effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening in de vorm van behan-deling of specialistische jeugdhulp mag niet worden besteed aan ouder(s) of personen uit het sociaal netwerk.

Artikel 4.2 Regels persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget mag in ieder geval niet worden besteed aan:

    • a.

      hulp die naar oordeel van het college valt binnen de eigen mogelijkheden en oplos-send vermogen van de ouder(s) en jeugdigen;

    • b.

      de ouder(s) of personen uit het sociaal netwerk die overbelast zijn of dreigen te ge-raken.

  • 2.

    Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

Artikel 4.3 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een pro-fessionele organisatie of die als ZZP-er werkzaam zijn is de hoogte van het laagst ge-offreerde tarief binnen de aanbesteding Sociaal domein Achterhoek 2021 van jeugdhulp in natura.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor personen uit het sociaal netwerk, personen die geen professional zijn als bedoeld in het eerste lid en professionele jeugd-hulpverleners die als persoon uit het sociaal netwerk van de ouder(s) of jeugdige wor-den aangemerkt, wordt berekend op basis van het Wet minimumloon en minimumva-kantiebijslag per 1 januari van het jaar waarin het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 3.

    Het college stelt de laagst geoffreerde tarieven vast in het Besluit.

HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 5.1 Bevoegdheid

  • 1.

    Ter voorkoming van het onterecht ontvangen van individuele voorzieningen of per-soonsgebonden budgetten, en ter bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet is het college bevoegd controles uit te voeren die betrekking hebben op de naleving van:

    • a.

      de regels uit de wet, tenzij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd bevoegd is;

    • b.

      de regels uit deze verordening;

    • c.

      de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders.

  • 2.

    Onverminderd paragraaf 6b van de Regeling Jeugdwet kunnen de controles als bedoeld in het eerste lid betrekking hebben op de rechtmatigheid als ook op de kwaliteit en ef-fectiviteit van de geboden jeugdhulp door derden in geval van een persoonsgebonden budget.

Artikel 5.2 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is in ieder geval:

  • a.

    voorlichting geven aan ingezetenen waaronder in het bijzonder aan jeugdigen en ou-ders;

  • b.

    de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn ver-bonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    het aanwijzen van toezichthouders en deze -indien wenselijk- betrekken bij gesprekken met cliënten;

  • d.

    vroegtijdige opsporing van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Artikel 5.3 Controle

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsge-bonden budgetten evenals de inzet van individuele voorzieningen (in natura). Tevens be-oordeelt het college of de jeugdige of zijn ouder(s) nog voldoet aan de criteria om voor een individuele voorziening al dan niet in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

Artikel 5.4 Medewerkingsplicht

De jeugdhulpverlener, budgethouder en/of derde aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed zijn desgevraagd verplicht aan het college en/of de toezichthouder verant-woording af te leggen over de geboden jeugdhulp. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

Artikel 5.5 Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor ten hoog-ste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het persoonsgebonden bud-get is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREK-KING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Herzien of intrekken van besluiten

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstan-digheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het per-soonsgebonden budget zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd;

    • f.

      als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.2 Terugvordering

Als het college een beslissing heeft herzien of ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget invorderen.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7.1 Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en/of een nog nader vast te stellen regeling.

  • 2.

    Jeugdhulpaanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van hun cliënten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieder.

Artikel 7.2 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de So-ciale Raad, bij de voorbereiding en evaluatie van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met be-trekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt de jeugdige en of zijn ouder(s) en de vertegenwoordigers van groepen jeugdigen en/of hun ouder(s) vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over veror-deningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteu-ning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voor-zien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en on-dersteuning.

Artikel 7.3 Verhouding prijs en kwaliteit

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te bieden jeugdhulp of de uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

• Het uurtarief op basis van dominante cao/cao’s, deskundigheidsmix en eventuele onre-gelmatigheidstoeslag;

• Loonontwikkeling;

• Vakantiegeld;

• Eindejaarsuitkering;

• Sociale lasten;

• Pensioenlasten;

• Overige personeelskosten (woon-werkverkeer, jubilea, wervingskosten);

• Opleidingskosten;

• Overige directe kosten (cliëntgebonden reiskosten en materiële zorggebonden kosten);

• Overhead;

• Winst en risico;

• Directe kapitaal- en inventarislasten;

• Maaltijdkosten;

• De productiviteit van de medewerker en declarabele tijd;

• Groepsgrootte in het geval van de groepsproducten.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) af-wijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van aan deze verordening voor-afgaande Verordeningen in te trekken met toepassing van deze verordening. Het colle-ge kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen met toepassing van deze Veror-dening.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp Montferland 2020 en waarop nog niet is beslist worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Beslissen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp Montferland 2020, geschiedt op grond van die verordening die ten aanzien van de be-treffende zaak hun rechtskracht behoudt.

  • 4.

    Besluiten welke zijn genomen op grond van de Verordening jeugdhulp Montferland 2020 met de daarbij behorende rechten en plichten blijven in stand, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2022 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening jeugdhulp Montferland 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening jeugdhulp Montferland 2022.

Vastgesteld in de openbare vergadering van de Gemeenteraad van 30 juni 2022.

de griffier

de voorzitter

 

Inhoud

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN 4

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 4

Artikel 1.2 Vormen van jeugdhulp 5

HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP 6

§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon 6

Artikel 2.1 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon 6

§ 2. Via de gemeente 6

Artikel 2.2 Melding ondersteuningsvraag 6

§ 3. Wettelijke verwijzers 6

Artikel 2.3 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts 6

§ 4 Kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering 6

Artikel 2.4 Via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering 6

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN BESCHIKKING 7

Artikel 3.1 Aanvraag 7

Artikel 3.2 Advisering 7

Artikel 3.3 Weigeringsgronden 7

Artikel 3.4 Uitgangspunten individuele voorziening en persoonsgebonden budget 7

Artikel 3.5 Criteria vervoer 7

Artikel 3.6 Afstemming algemeen 8

Artikel 3.7 Inhoud beschikking 8

HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET 8

Artikel 4.1 Algemeen 8

Artikel 4.2 Regels persoonsgebonden budget 9

Artikel 4.3 Hoogte persoonsgebonden budget 9

HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK 9

Artikel 5.1 Bevoegdheid 9

Artikel 5.2 Fraudepreventie 9

Artikel 5.3 Controle 10

Artikel 5.4 Medewerkingsplicht 10

Artikel 5.5 Opschorting betaling uit het pgb 10

HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING 10

Artikel 6.1 Herzien of intrekken van besluiten 10

Artikel 6.2 Terugvordering 11

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN 11

Artikel 7.1 Klachtregeling 11

Artikel 7.2 Inspraak en medezeggenschap 11

Artikel 7.3 Verhouding prijs en kwaliteit 11

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN 12

Artikel 8.1 Hardheidsclausule 12

Artikel 8.2 Overgangsrecht 12

Artikel 8.3 Inwerkingtreding en citeerartikel 12

TOELICHTING

 

 

 

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN 3

HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP 4

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN BESCHIKKING 5

HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET 6

HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK 7

HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING 8

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN 8

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN 9

 

 

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening jeugdhulp Montferland 2022

 

Algemeen

Met de Jeugdwet is in 2015 het verzekerd recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten als ouders en jeugdigen er (eenvoudig gezegd) samen niet uitkomen. Dit nieuwe jeugdstelsel heeft het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2).

Ouders en jeugdigen moeten leren (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen zodat zij zelf verder kunnen, zonder hulp van de overheid. Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de Jeugdwet verankerd; de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk.

Een jeugdige of zijn ouder(s) kan (individuele) jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Zij kunnen in dat geval een beroep doen op de (mede) door Montferland georganiseerde jeugdhulp. Bij de jeugdhulpplicht hoort een resultaatverplichting. Dat wil zeggen dat passende jeugdhulp moet worden geboden (art. 2.5, vierde lid, van de wet). Met de nieuwe inkoop Individuele voorzieningen Jeugdhulp, Maatwerkvoorzieningen Wmo (Acht Achterhoekse Gemeenten) wordt daar vorm aan gegeven.

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet.

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 lid 1 onder a

Een andere voorziening verwijst naar artikel 1.2, eerste lid, van de wet (voorliggende voorziening). Het kan gaan om een aanspraak die de jeugdige heeft op grond een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

 

Artikel 1.1 lid 1 onder b

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting

 

Artikel 1.1 lid 1 onder c

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder d

Een individuele voorziening wordt alleen op aanvraag verleend. Een individuele voorziening is dus niet vrij toegankelijk.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder e

Het gaat bij een overige voorziening om een vrij toegankelijke voorziening voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder f

Jeugdigen en ouders kunnen de ondersteuningsvraag melden bij het college, waarna een onderzoek wordt gedaan. Een melding kan ook namens hen worden gedaan.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder g

Van het onderzoek ontvangt de jeugdige of zijn ouder(s) een ondersteuningsplan met te bereiken resultaten.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder h

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder i

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder j

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder k

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder l

De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen professionele jeugdhulpverleners, personen die niet als professional worden aangemerkt en professionals die behoren tot het sociaal netwerk van de ouder(s) of jeugdige.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder m

De wet kent geen definitie van het sociaal netwerk. Daarom wordt aangesloten bij de definitie die is opgenomen in de Wmo 2015. Het gaat om personen uit de huiselijke kring zoals een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt. De ouders vallen in ieder geval onder het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17). Deze personen kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing van de ondersteuningsvraag.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder n

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 1.1 lid 1 onder o

De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen professionele jeugdhulpverleners, personen die niet als professional worden aangemerkt en professionals die behoren tot het sociaal netwerk van de ouder(s) of jeugdige.

Artikel 1.1 lid 2

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

Artikel 1.2 Vormen van jeugdhulp

Algemeen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat bij verordening regels worden gesteld over de beschikbare individuele voorzieningen en overige voorzieningen. Op deze manier wordt een duidelijk beeld gegeven van het aanbod van jeugdhulpvoorzieningen dat in ieder geval beschikbaar is binnen de gemeente Montferland.

 

Artikel 1.2 lid 1

Voor een deel van de ondersteuningsvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke overige voorziening. Hier kunnen de jeugdige of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

 

Artikel 1.2 lid 2 en 3

Dit lid bepaalt welke individuele voorzieningen in ieder geval beschikbaar zijn en kunnen worden verstrekt als er een behoefte bestaat aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de wet. Een groot aantal van de genoemde individuele voorzieningen is beschikbaar met de nieuwe inkoop Individuele voorzieningen Jeugdhulp, Maatwerkvoorzieningen Wmo (Acht Achterhoekse Gemeenten). In het Besluit kan het college ook nog andere overige en individuele voorzieningen benoemen.

HOOFDSTUK 2. TOEGANG TOT JEUGDHULP

§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon

Artikel 2.1

Artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en heeft ook betrekking op de Jeugdwet. Dit maakt integrale dienstverlening aan ingezetenen nog beter mogelijk. Jeugdigen en ouders kunnen zich ook laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Sinds 1 augustus 2019 is het Besluit Jeugdwet gewijzigd. Het college, de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling zijn sindsdien niet meer verantwoordelijk voor het verschaffen van faciliteiten aan de vertrouwenspersoon die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft. Het gaat om een landelijke voorziening. Betrokkenen worden wel geïnformeerd over de mogelijkheid om gebruik te maken van een vertrouwenspersoon.

 

§ 2. Via de gemeente

Artikel 2.2 lid 1, 2 en 3

Jeugdigen en ouders kunnen zelf of namens hen de ondersteuningsvraag melden bij het college. Er wordt dan zo spoedig mogelijk een onderzoek gedaan. Daarvan wordt een ondersteuningsplan opgesteld en aan de ouder(s) of jeugdige verstrekt.

 

Artikel 2.2 lid 4 en 5

De wet bepaalt in artikel 2.6, eerste lid onder b, dat het college er voor zorg draagt dat de jeugdhulp te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is en ingezet wordt als dat nodig is. Daarnaast kan het college, als daar aanleiding voor is, ook vragen om een machtiging voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. Tijdens de procedure kan ook gebruik worden gemaakt van de Jeugdbeschermingstafel (JBT). De JBT is niet alleen gekoppeld aan gesloten jeugdhulp. Aan de JBT wordt besproken of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is. Dat gebeurt altijd samen met de ouder(s), betrokken professionals en de Raad voor de Kinderbescherming.

 

Artikel 2.2 lid 6

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

 

§ 3. Wettelijke verwijzers

Artikel 2.3

De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid onder g, van de wet). Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. In de praktijk zal het - mede gelet op de professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek - de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Dit vanzelfsprekend in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s). Bij deze beoordeling zal de jeugdhulpaanbieder zich wel moeten houden aan de afspraken die daarover met de gemeente zijn gemaakt in het contract en/of de verordening. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. De inzet van een praktijk ondersteuner Huisartsen Montferland is hier een invulling van. In het tweede lid is bepaald dat het college afspraken maakt met de genoemde partijen over de verwijzing en de afstemming met ST-Jeugd.

 

§ 4 Kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Artikel 2.4

De andere toegang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. In afspraken met de gecertificeerde instelling is vastgelegd dat bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg door de gemeente een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. De bevoegdheid van de gecertificeerde instelling en rechtelijke macht staat in artikel 3.5 van de Jeugdwet. Voor deze vormen van jeugdhulp geeft het college geen beschikking af.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG EN BESCHIKKING

Artikel 3.1

Het staat ouders of jeugdigen vrij om direct een schriftelijke aanvraag in te dienen. Net als bij de melding van een ondersteuningsvraag volgt dan een onderzoek. Daarvan wordt een ondersteuningsplan opgesteld, wat aan de ouder(s) of jeugdige wordt verstrekt. Een ondertekend ondersteuningsplan wordt als aanvraag aangemerkt. In dit artikel is ook de bevoegdheid opgenomen om een aanvraag mondeling in te dienen. In het ondersteuningsplan staat het resultaat dat bereikt moeten worden. Het kan ook om meerdere resultaten gaan. Hoe dat wordt bereikt wordt opgenomen in het zorgplan. De jeugdhulpaanbieder stelt dat in samenspraak met ouders en jeugdigen op.

 

Art. 3.2

Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor ouders en jeugdigen. Uit art. 8.1.2, derde lid, van de wet volgt de medewerkingsplicht voor jeugdigen en zijn ouder(s). Het gaat om de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet als het college om die medewerking vraagt. Zoals meewerken aan het onderzoek door bijvoorbeeld gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur of het -via een machtiging- toestemming verlenen om informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college de noodzaak voor jeugdhulp niet kan vaststellen (bijv. CRVB:2019:276 en CRVB:2021:510).

 

Artikel 3.3 aanhef en onder a

Het college is niet gehouden om jeugdhulp in te zetten als de jeugdige aanspraak maken op een andere wet (art. 1.2, eerste lid, van de wet). Hoewel het gaat om een generieke wettelijke bepaling is deze voor de volledigheid in de verordening opgenomen. Er geldt een uitzondering voor begeleiding als bedoeld in de Wmo 2015. Daar waar zich een overlap voordoet, gaat de Jeugdwet voor op de Wmo 2015 als de jeugdige jonger is dan 18 jaar (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 131).

 

 

 

Artikel 3.3 aanhef en onder b

Als vaststaat dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) is aangewezen op jeugdhulp komt de vraag aan de orde of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn. En of mogelijk hulp van personen uit zijn sociale netwerk beschikbaar is om de vastgestelde problemen en/of aan de stoornissen verwante problemen in voldoende mate weg te nemen. Dit valt onder een van de belangrijkste beleidsuitgangspunten van de wet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (art. 2.1, onderdeel d, van de wet).

 

Artikel 3.3 aanhef en onder c

Uit de systematiek volgt dat als een overige voorziening een passende oplossing biedt er geen individuele voorziening wordt verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld het ST-Jeugd kortdurende vrij-toegankelijke jeugdhulp bieden.

 

Artikel 3.4 lid 1

Dit lid regelt dat het college een verzoek weigert als de individuele voorziening al voor de melding van de ondersteuningsvraag is gerealiseerd. Dit geldt ook als de individuele voorziening is gerealiseerd ná de melding van de ondersteuningsvraag, maar voordat het college heeft beslist op de aanvraag, tenzij aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk toestemming is verleend. Omdat jeugdhulp in natura niet met terugwerkende kracht kan worden ingezet zal het in de praktijk meestal gaan om het verzoek om gemaakte kosten te vergoeden. Het college is niet gehouden kosten te vergoeden in het geval de individuele voorziening al is gerealiseerd (vergelijk CRVB:2017:433, CRVB:2020:1099).

 

Artikel 3.4 lid 2

Het college is slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende individuele voorziening te bieden. Individuele voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat deze hiermee passender worden, komen in principe niet voor verstrekking in aanmerking. Zijn er meerdere individuele voorzieningen die als passend kunnen gelden, dan wordt de goedkoopste verstrekt. Er moet wel sprake zijn van 'passende hulp' (art. 2.5 van de wet).

 

Artikel 3.5

In artikel 2.3, tweede lid, van de wet is neergelegd wanneer er een noodzaak bestaat voor vervoer. Dat zal door de jeugdhulpaanbieder worden vastgelegd in het zorgplan.

 

Artikel 3.6

In het eerste lid is de wettelijke verplichting van het college neergelegd. Het tweede lid schrijft dat de behoefte aan jeugdhulp wordt afgestemd op de voorzieningen als bedoeld in het eerste lid als daartoe aanleiding is.

 

Artikel 3.7

De jeugdige of zijn ouder(s) dient op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking hen goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.

HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 lid 1

Het spreekt voor zich dat het college gehouden is aan de wettelijke bepalingen en voorschriften in de verordening (lid 1).

Artikel 4.1 lid 2

De budgethouder dient het pgb te binnen zes maanden te besteden. Gebeurt dat niet, dan wordt onderzoek gedaan naar de reden (lid 2).

Artikel 4.1 lid 3

Om te zorgen dat het college goed kan beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 8.1.1 tweede lid van de wet en/of het bepaalde in deze verordening geldt de verplichting om een budgetplan op te stellen (lid 3).

Artikel 4.1 lid 4

Verder wordt gebruikt gemaakt van de bevoegdheid van artikel 8.1.1 derde lid van de wet. Dit lid geeft invulling aan de discretionaire bevoegdheid van de gemeenteraad om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden het pgb mag worden besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk (art. 8.1.1 derde lid van de wet). Hoewel de regering de inzet van het sociale netwerk zeer waardevol vindt, acht zij het wenselijk dat beloning daarvan met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De huiselijke kring, waartoe in ieder geval de ouders behoren, behoort tot het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17).

Artikel 4.1 lid 5

Voor behandeling van bijvoorbeeld stoornissen of het bieden van specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen. Dat spreekt voor zich. Omdat deze vormen van jeugdhulp ook vragen om voldoende professionele afstand (objectief en onafhankelijk kunnen handelen) bepaalt dit lid dat ouders en/of personen uit het sociaal netwerk niet uit een pgb betaald kunnen worden voor het geven van deze jeugdhulp. Het ligt ook niet voor de hand dat zij dat wensen te doen.

Artikel 4.2

Het eerste lid zorgt ervoor dat wordt voorkomen dat een pgb wordt besteed aan activiteiten die naar oordeel van het college onder de eigen mogelijkheden en het eigen oplossend vermogen vallen (onderdeel a). Ook mag het pgb niet worden besteed aan de genoemde personen wanneer zij overbelast zijn of dreigen te geraken voor die activiteiten (onderdeel b). Het tweede lid bepaalt dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb betaald mogen worden.

 

Artikel 4.3

Dit artikel geeft invulling aan artikel 2.9 onder b van de wet. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om een differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb (art. 8.1.1 lid 3 van de wet). Lid 1 geldt voor professionals die ook geen persoon uit het sociaal netwerk zijn van de jeugdige of zijn ouder(s). Lid 2 regelt de hoogte van het pgb voor de personen die daar worden genoemd. Het gaat (kort gezegd) om niet-professionals én professionals die een persoon uit het sociaal netwerk zijn van de jeugdige of zijn ouder(s). Voor hen geldt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. In het Besluit worden de laagst geoffreerde tarieven opgenomen (lid 3).

HOOFDSTUK 5. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 5.1

Artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet bepaalt dat de verordening regels moet bevatten ter voorkoming van het onterecht ontvangen van individuele voorzieningen of pgb’s, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk zijn de regels over het toezicht op de uitvoering en de kwaliteit geïntegreerd. Dat wil zeggen ze hebben betrekking op zowel de rechtmatigheid als ook de doelmatigheid. Het toezicht op de kwaliteit is belegd bij de Inspectie gezondheidszorg en jeugd. Maar het college is in het kader van de rechtmatigheid wel bevoegd om naleving van de contracten voor bijvoorbeeld de kwaliteit te beoordelen. Het toezicht op de rechtmatigheid is namelijk een bevoegdheid van de gemeente zelf.

 

Artikel 5.2

Op het college rust de voorlichtingsplicht om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te informeren over welke mogelijkheden er bestaan om te kiezen voor een pgb (art. 8.1.6 van de wet). Deze plicht bestaat er ook uit dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze én over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt gedaan tijdens het onderzoek.

 

Artikel 5.3

Op grond van artikel 8.1.3 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een beslissing aangaande een pgb te heroverwegen. Soms kan er echter twijfel bestaan over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde jeugdhulp, het onderzoek in het kader van artikel 8.1.3 biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is toegevoegd, dat de controle ook ziet op beslissingen aangaande de verlening van individuele voorzieningen. Op grond van dit artikel onderzoekt het college, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte individuele voorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van de jeugdige, de ouders of een budgethouder, als op de jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpverlener. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige of de ouders, bezoek aan de locatie waar de jeugdige of de ouders ondersteuning krijgen en gesprekken met de jeugdhulpaanbieder.

 

Artikel 5.4

Dit artikel regelt de medewerkingsplicht. Dat wil zeggen dat als het college of de toezichthouder aan de genoemde personen vraagt om verantwoording af te leggen over de geboden jeugdhulp, zij verplicht zijn dat te doen. De gevolgen van het niet of onvoldoende meewerken kan voor het college aanleiding zijn om het recht op pgb in te trekken of om de jeugdige onder te brengen bij een andere jeugdhulpaanbieder ingeval van een individuele voorziening in natura.

Artikel 5.5

Een opschorting van de betaling uit het pgb door de Svb is een beter instrument dan beëindiging of herziening of intrekking van het pgb op grond van artikel 8.1.4 van de wet. Een opschorting biedt ruimte voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Artikel 8b, vierde lid aanhef onder f, van de Regeling Jeugdwet geeft de Svb de bevoegdheid tot opschorting van betaling als het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, daarom verzoekt. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg. Gedurende de opschorting doet het college of de toezichthouder onderzoek naar het gegronde vermoeden.

Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

• de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

• de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of

• de jeugdige of zijn ouders pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 lid 1

Voor de jeugdige en zijn ouder(s) geldt op grond van artikel 8.1.2 van de wet de plicht tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een pgb. Deze verplichting geldt (in geval van een pgb) ook jegens de Sociale verzekeringsbank (SVB). De wetgever heeft kennelijk verzuimd om dat ook te regelen voor de individuele voorziening in natura. Daarom regelt dit artikel deze verplichting ook voor individuele voorzieningen in natura. Uit de memorie van toelichting kan namelijk niet worden afgeleid dat de wetgever voor ogen gehad om de inlichtingenplicht niet te laten gelden voor de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb (TK 2013/14, 33 684, nr. 11, p. 17).

 

Artikel 6.1 lid 2

Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening/intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of wordt ingetrokken in het geval er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Het college kan een besluit herzien of intrekken op grond van artikel 8.14 dan wel op de gronden die zijn opgenomen in dit lid.

 

Artikel 6.2

Strikt genomen is terugvordering niet geregeld in de wet, maar de bevoegdheid kan wel worden afgeleid uit artikel 8.1.4, tweede en derde lid, van de wet. Toch is hiervoor een grondslag opgenomen in de verordening. In dit artikel is de wettelijke bevoegdheid uitgewerkt wanneer het college kan overgaan tot het terugvorderen van een ten onrechte genoten pgb.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7.1

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht in het kader van de Jeugdwet. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal de jeugdhulpaanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet logisch is, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

 

Artikel 7.2

Met dit artikel wordt voldaan aan de wettelijke verplichting in de Jeugdwet (art. 2.10). Daarbij wordt ook in overwegende mate aangesloten op de betreffende regelgeving in de Verordening maatschappelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015.

 

Artikel 7.3

De Jeugdwet maakt met onder meer artikel 4.1.1, eerste lid, van de wet de door gemeenten gecontracteerde jeugdhulpaanbieders direct verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde (jeugd)hulp. In dit artikel wordt invulling gegeven aan de opdracht aan de gemeenteraad om bij de uitvoering van deze wet door derden, regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van onder meer jeugdhulp en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door jeugdhulpaanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van de verordening (lid 1). Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van hen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. In lid 2 is de bevoegdheid opgenomen dat het college beslist over zaken waarin de verordening niet voorziet.

 

Artikel 8.2

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die op grond van de voorafgaande verordeningen zijn genomen. Op aanvragen die zijn ingediend maar waar het college nog niet heeft besloten geldt dat hierop wordt besloten met toepassing van deze verordening (lid 2). Dit leidt tot uitzondering indien de voorafgaande verordening(en) tot een gunstiger besluit zouden leiden. Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt vanuit het rechtszekerheidsbeginsel de toepasselijke verordening, tenzij deze verordening gunstiger is (lid 3). Omdat de Verordening jeugdhulp Montferland 2020 wordt ingetrokken is in lid 4 het overgangsrecht neergelegd. Dat is bestemd voor jeugdigen en ouders die nog geen nieuwe indicatie hebben op basis van de nieuwe inkoop.

 

Artikel 8.3

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.