Organisatie | Hulst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota Ruimtelijke Kwaliteit |
Citeertitel | Nota Ruimtelijke kwaliteit Hulst |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | NRK HULST 2022 |
Deze regeling vervangt de Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Hulst van 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-08-2022 | nieuwe regeling | 07-07-2022 | Nr. 276055 |
De raad van de gemeente Hulst;
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hulst vast te stellen.
Dit besluit werd in de raadsvergadering van 7 juli 2022 aangenomen.
De gemeenteraad van de gemeente Hulst,
In 2015 heeft de gemeenteraad van Hulst de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. In samenwerking met de commissie Ruimte is toen gezocht naar evenwicht tussen de zorg voor de (bebouwde ) omgeving en de vermindering van regeldruk voor burgers en bedrijven. Dat heeft er onder meer toe geleid dat een groot deel van de aan- en uitbouwen niet langer worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
Binnenkort zal de Omgevingswet in werking treden. De rijksoverheid wil met de Omgevingswet de regels voor ruimtelijke ontwikkelingen vereenvoudigen en samenvoegen. Voor de gemeente betekent dit in elk geval dat de Nota Ruimtelijke Kwaliteit daarop moet worden afgestemd voor wat betreft verwijzingen naar deze Omgevingswet.
Het gebruik van duurzame energie is in de loop van de jaren een steeds belangrijker onderwerp geworden en zal dat komende jaren ook blijven. De voorzieningen die daarbij nu al getroffen worden kunnen invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Denk bijvoorbeeld aan zonnepanelen, buiten-units van warmtepompen en kleine windmolens. Dit maakt het noodzakelijk om in de geactualiseerde versie van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit criteria op te stellen.
Duidelijk is dat deze nota zich zal ontwikkelen als een dynamisch beleidsstuk waarbij passend aandacht wordt geschonken aan kwaliteit van onze leefomgeving.
Waarom een nota Ruimtelijke Kwaliteit?
Gemeente Hulst is trots op haar historische vestingstad, de dorpen en het buitengebied en neemt de verantwoordelijkheid voor behoud en verbetering van de omgevingskwaliteit. Gebouwen en andere bouwwerken vormen samen het decor van de dagelijkse leefomgeving. De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat.
Met deze nota is de gemeente ervan overtuigd dat de kwaliteit van de gebouwde omgeving goed kan worden besproken en beoordeeld. Met vaststelling van deze nota wordt de welstandsnota van 2004 vervangen.
Wie in Nederland iets wil bouwen of verbouwen heeft daarvoor in veel gevallen een omgevingsvergunning nodig. Bij een aanvraag voor een vergunning wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. De welstandsbeoordeling is volgens artikel 12 van de Woningwet gericht op het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk.
Het bouwwerk wordt zowel op zichzelf als in verband met zijn omgeving beoordeeld, waarbij ook verwachte veranderingen van die omgeving een rol kunnen spelen. In artikel 12a is bepaald dat de welstandsbeoordeling moet zijn gebaseerd op door de gemeenteraad in een welstandsnota vastgestelde welstandscriteria.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) mag het college zelf bepalen of advies wordt ingewonnen van een onafhankelijke gemeentelijke adviescommissie (hierna commissie) of dat toetsing deels door ambtenaren wordt uitgevoerd. De gemeente Hulst heeft er voor gekozen dat alleen kleine bouwplannen ambtelijk afgedaan kunnen worden. Zie hiervoor hoofdstuk 2 'Kleine bouwwerken'.
Met de aankomende Omgevingswet zal het omgevingsplan de wettelijke grondslag vormen voor de welstandsbeoordeling. In de volgende alinea’s wordt dat verder toegelicht.
Op het moment van vaststelling van deze nota is de Omgevingswet in voorbereiding. Verwachting is dat de wet 1 januari 2023 in werking zal treden. Deze wet moet het omgevingsrecht, het geheel aan wet- en re-gelgeving voor de fysieke leefomgeving, vergemakkelij-ken. Deze wetgeving zal regels omvatten over het be-schermen en benutten van de fysieke leefomgeving en zal meerdere wetten bundelen tot één wet. Met het opstellen van deze nota Ruimtelijke Kwaliteit is rekening gehouden met de intenties van de Omge-vingswet en kan inhoud en context bieden voor omge-vingsplannen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit.
Het omgevingsplan is een nieuw kerninstrument uit de Omgevingswet. In artikel 2.4 van de wet staat dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast moet stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Het omgevingsplan zal alle bestaande bestemmingsplannen gaan vervangen. Ook worden de regels uit verordeningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan opgenomen. Met het omgevingsplan kan de gemeente zelf bepalen voor welke activiteiten een vergunning aangevraagd moet worden.
Het nieuwe omgevingsplan hoeft nog niet gereed te zijn bij het inwerkingtreden van de Omgevingswet. Op dat moment krijgen alle gemeenten namelijk een tijdelijk omgevingsplan, bestaande uit alle bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkings- en wijzigingsplannen e.d. en een bruidsschat van het Rijk.
De bruidsschat bevat de regels die nu nog door het Rijk worden gesteld, maar die met de Omgevingswet worden overgeheveld naar gemeentelijke regels. De gemeente heeft tot 31 december 2029 de tijd om het tijdelijk omgevingsplan geleidelijk om te vormen tot één nieuw omgevingsplan.
In het nieuwe omgevingsplan kunnen verschillende soorten regels worden opgenomen:
Een onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan - meegekomen met de bruidsschat - is dat een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot bouwen ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet moet voldoen aan redelijke eisen van welstand, tenzij het een tijdelijk bouwwerk of een welstandsvrij object betreft of de activiteit in een welstandsvrij gebied plaatsvindt. Bij het opstellen van een nieuw omgevingsplan kan de gemeente de beoordelingsgrondslag voor welstand in het omgevingsplan behouden of aanpassen.
Beleidsregel uiterlijk van bouwwerken
De Omgevingswet biedt de mogelijkheid om open beoordelingsregels op te nemen, die interpretatie vragen in het licht van een concrete activiteit. Voldoen aan redelijke eisen van welstand is zo’n open beoordelingsregel. Deze open beoordelingsregels kunnen worden uitgewerkt in een aparte beleidsregel.
Voor het uiterlijk van bouwwerken is dat zelfs verplicht (art. 4.19 Ow). De huidige Nota ruimtelijke kwaliteit plus alle door de gemeenteraad vastgestelde bijlagen zoals beeldkwaliteitsplannen en losse beleidsnotities (mits vastgesteld conform art. 12a Ww) wordt bij het inwerkingtreden van de Omgevingswet automatisch omgezet naar zo’n beleidsregel voor het uiterlijk van bouwwerken.
Sturen waar het moet, loslaten waar het kan
Deze herziene nota Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen welstandsnota) is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
De nota Ruimtelijke Kwaliteit moet hanteerbaar, stimulerend, duidelijk en goed te handhaven beleid inrichten en opdrachtgevers, burgers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren welke ambities de gemeente heeft en welke criteria van toepassing zijn.
Hulst kent één welstandsvrij gebied, namelijk woongebied 'Zoutedijk II'. Daarnaast heeft de gemeente Hulst kleine bouwplannen op achtererven vrijgesteld van welstandsbeoordeling. Met deze nota is de mate aan toezicht ook vereenvoudigd door aanscherpen en selectievere toepassing van de verschillende beoordelingsniveaus. Op deze manier is het beleid versoepelt waar het op basis van de praktijk ook kan
Op basis van ervaringen is gebleken dat het bieden van ruimte en het aangaan van de dialoog tot betere resultaten leidt. De gemeente doet daarbij ook beroep op de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van de burger waar het de eigen leefomgeving betreft.
De gemeente wil helderheid en openheid rondom de welstandsbeoordeling blijven geven. Veel mensen zijn bereid mee te werken aan het in stand houden of bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van hun leefomgeving, maar willen graag van te voren weten welke aspecten een rol spelen bij de beoordeling van een bouwplan.
Aanvragers en plantoetsers hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid. Daarom verwoorden de gestelde criteria in deze nota niet hoe iets letterlijk moet worden ontworpen, maar waarop bij de beoordeling gelet wordt. In een vooroverleg kan een gesprek ontstaan tussen de aanvrager en de commissie over de essentie van een opgave op een bepaalde plek, wat de betekenis is voor de openbare ruimte. Ook in een reguliere vergadering van de commissie is er voor de aanvrager mogelijkheid om in gesprek te treden met de commissie.
1.2. Ruimtelijk kwaliteitsbeleid
De kwaliteit van de ruimte wordt in de gemeente Hulst van groot belang geacht. In verschillende beleidsdocumenten krijgt ruimtelijk kwaliteit dan ook aandacht.
De gemeenteraad heeft op 15 mei 2012 de structuurvisie Hulst vastgesteld voor de periode 2012-2025. De structuurvisie fungeert als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied naar toe gaat in 2025. De structuurvisie biedt voldoende ruimte om nadere afwegingen te maken, zonder dat alles is dichtgespijkerd. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit is vooral het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld (DRS) van belang. In het DRS wordt los van het toekomstige programma of bekende initiatieven gezocht naar verbanden tussen de kwaliteiten c.q. potenties van het grondgebied.
In het kader van de Omgevingswet moet gemeente Hulst voor 31 januari 2024 een gemeentelijke omgevingsvisie vaststellen. Deze visie bevat in hoofdlijnen de ambities en beleidsdoelen met betrekking tot de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie zal de structuurvisie vervangen.
Op grond van de Monumentenwet 1988 heeft de gemeente een belangrijke taak bij de bescherming en instandhouding van monumenten en beschermde gezichten. De gemeente Hulst kent ruim 100 Rijksmonumenten en de één van rijkswege beschermd stadsgezicht, namelijk de vesting en kern Hulst. Het gebied werd op 28 augustus 1973 definitief als beschermd gezicht aangewezen. Het beschermd gezicht bestaat uit de kern, de vestingwerken, een gedeelte van de Liniezone en het omringend landschap.
Naast de rijksmonumenten en het beschermde stadsgezicht zijn in het provinciale Omgevingsplan Zeeland 2018 cultuurhistorisch waardevol objecten aangewezen. Voor Hulst zijn 7 objecten aangewezen.
In de beleidsnotitie ‘Het beeld van de Binnenstad’ zijn criteria geformuleerd voor reclame, gevelveranderingen en overige toevoegingen aan de gevel in de binnenstad van Hulst. Met betrekking tot de toetsing van bouwaanvragen betreffende bouwwerken die vallen binnen deze categorieën bouwwerken wordt verwezen naar de toetsingscriteria in deze beleidsnotitie. Deze notitie is als onderdeel van deze nota vastgesteld.
Deze nota Ruimtelijke Kwaliteit is geen statisch document, maar kan aangevuld worden vanwege nieuwe ontwikkelingen of inzichten. De gemeente kan bij grotere ontwikkelingen een beeldkwaliteitplan laten opstellen. Een beeldkwaliteitplan vormt dan het ontwikkelgericht beoordelingskader. Na realisatie/oplevering kan een paragraaf Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld worden als onderdeel van deze nota. De procedure en inhoudseisen zijn nader uitgewerkt in paragraaf 5.2 '(Her)ontwikkelingsprojecten'.
Met het bestemmingsplan kunnen gemeenten de ruimtelijke kwaliteit bewaken en sturen. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de plaatsing, het bouwvolume en de uiterlijke vormgeving via het regelen van bijvoorbeeld de bouwhoogte, goothoogte en dakhelling.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt met deze nota Ruimtelijke Kwaliteit geregeld. Criteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan openlaat invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
Beleid bij afwijking van het bestemmingsplan
Voor de zogenaamde kruimelgevallen (kleine bouwplannen) heeft de gemeente beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan vastgesteld. Afwijkingen dienen gemotiveerd te worden vanuit een daarvoor geformuleerd beleidskader. Op deze manier wordt voorkomen dat op elke verzoek ad hoc wordt gereageerd.
Als een bouwplan niet past in het bestemmingsplan kan de gemeente voor deze kleine bouwplannen alsnog medewerking verlenen. Naast het bestemmingsplan zijn deze regels dan ook leidend voor de plaatsingsmogelijkheden, de afmetingen en de hoofdvorm van bepaalde bouwwerken.
Het vastgestelde beleid voor deze vooral kleine bouwwerken zal eens in de twee jaar worden geëvalueerd en geactualiseerd.
Naast de regeling voor afwijking van het bestemmingsplan heeft de gemeente ook een verruiming bijgebouwenregeling bij woningen in het buitengebied vastgesteld. De regeling biedt ruimere mogelijkheden voor bijgebouwen in het buitengebied. Deze verruiming is van toepassing op een als zodanig in een bestemmingsplan positief bestemde – burgerwoning.
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit is bepaald dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing, wat moet blijken uit een door aanvrager te overleggen ‘Landschapsinpassingsplan'. Daarnaast is het uitgangspunt dat de verschijningsvorm van het bijgebouw aansluit bij het hoofdgebouw.
De genoemde beleidsregels en regelingen kunnen - in-dien gewenst aangepast - onderdeel worden van het omgevingsplan.
Het beoordelingsniveau geeft de intensiteit van de gemeentelijke zorg voor ruimtelijke kwaliteit aan. Die varieert: sommige gebieden vragen meer betrokkenheid van de gemeente dan andere.
Bepalend zijn de kwaliteit van gebieden of gebouwen, het gevoerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de verwachte ontwikkelingen en daarnaast de mate van openbaarheid, de zichtbaarheid en kwetsbaarheid van een gebied of gebouw. Het gaat dus niet om een esthetische waardering maar om de mate aan kwaliteitstoezicht die nodig wordt geacht.
Voor deze gebieden of objecten is extra aandacht nodig voor handhaving of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het kwaliteitstoezicht wordt gericht op het voorkomen van aantasting van de aanwezige karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit.
Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken moet hoog zijn. Vanwege de hoge cultuurhistorische waarde vallen alle monumenten en het beschermde stadsgezicht Hulst onder dit welstandsniveau.
Hier is het beleid gericht op het behouden van de basiskwaliteit door het respecteren van de bestaande karakteristieken. De dorpskernen en linten en het deel van het buitengebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden vallen onder dit beoordelingsniveau.
Bij gebieden of objecten met een soepel niveau ligt de nadruk op het bieden van ruimte voor uitbreiding of verbouwing. Beoordeling van bouwplannen blijft beperkt tot de hoofdkenmerken van die bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied direct zichtbaar zijn. Alle bouwactiviteiten op een achtererf worden niet preventief beoordeeld. Hiervoor wordt uitgegaan van de definiëring van het achtererf zoals omschreven in hoofdstuk 2. Daarnaast worden bouwplannen uitsluitend beoordeeld aan de hand van de hoofdkenmerken, zoals massa, hoofdvorm, samenhang, gevelaanzicht, tenzij er sprake is van een monument of andere bijzondere situatie. Het soepele beleid is van toepassing in alle woongebieden, complexen en voorzieningen, bedrijventerreinen en een deel van het buitengebied.
Voor deze gebieden of objecten wordt toetsing niet nodig geacht als het bouwplan past binnen het bestemmingsplan. Dat betekent dat niet wordt getoetst op redelijke eisen van welstand, behalve als het afwijkt van het bestemmingsplan en er toch medewerking wordt gegeven aan het bouwplan (artikel 2.12 Wabo). Ook als achteraf sprake is van een exces (ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand) kan de gemeente repressief optreden. Zie hiervoor paragraaf 5.3. 'Handhaving en excessen'.
Op dit moment zijn het woongebied 'Zoutedijk II' en alle sport- en recreatieterreinen als welstandsvrije gebieden aangewezen. De gemeente kan bij Raadsbesluit nieuwe gebieden aanwijzen als welstandsvrij gebied. De aanwijzing van een welstandsvrij gebied wordt gebaseerd op een zorgvuldige afweging met vooraf bepaalde criteria. Een gevolg van aanwijzen van welstandsvrije gebieden is dat in deze gebieden bepaalde bouwwerken vergunningvrij worden. Dit is geregeld in het Besluit omgevingsrecht bijlage II hoofdstuk 2 en 3. (na inwerkingtreden van de Omgevingswet art 2.15 a t/m g Besluit bouwwerken leefomgeving).
1.4. Algemene kwaliteitsprincipes
De beoordeling van een bouwwerk vindt plaats aan de hand van een aantal te beoordelen aspecten: het gebouw in zijn omgeving, het gebouw op zichzelf, de detaillering en het kleur en materiaalgebruik. De algemene kwaliteitsprincipes geven inzicht in de inhoudelijke kant van deze aspecten en vormen een belangrijke basis voor de kwaliteitsbeoordeling van bouwplannen.
De principes richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp. In bijzondere situaties wanneer de in deze nota gestelde criteria ontoereikend zijn, kan worden teruggegrepen op deze algemene principes.
Dit kan het geval zijn als een bouwplan past binnen de criteria voor objecten of gebieden en toch duidelijk onder de maat blijft of als het afwijkt van de omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet (zie 5.1. 'Mogelijkheden om af te wijken').
De algemene kwaliteitsprincipes zijn gebaseerd op de notitie 'Architectonische kwaliteit: een notitie over architectuurbeleid' van de voormalig Rijksbouwmeester ir. Tjeerd Dijkstra. In bijlage 4 is een volledige uitwerking opgenomen. Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat:
Hoofdstuk 2. KLEINE BOUWWERKEN
De criteria voor kleine bouwplannen zijn vrijwel absolute, objectieve richtlijnen die vooraf maximale duidelijkheid geven. Deze bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van welstand als:
Het beoordelingsniveau voor kleine bouwwerken wordt bepaald door het gebied waar de (ver)bouw plaatsvindt. Bij welstandsvrije gebieden zijn deze criteria dus niet van toepassing.
Als het bestemmingsplan geen belemmering oplevert kan een klein bouwplan zoals bedoeld in dit hoofdstuk ook ambtelijk getoetst worden aan de criteria. Dat betekent dat ambtelijk wordt gekeken of het bouwplan past binnen de criteria.
Alleen als er sprake is van één van de volgende situaties wordt alsnog de commissie om advies gevraagd:
Van een bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij, op of aan aangewezen beschermde gezichten, monumenten en andere specifieke objecten zoals benoemd in hoofdstuk 3.
Veel voorkomende kleine bouwwerken kunnen onder bepaalde voorwaarden vergunningvrij zijn (Besluit omgevingsrecht bijlage II, na inwerkingtreden van de Omgevingswet Besluit bouwwerken leefomgeving). Een vergunningvrij bouwplan wordt niet vooraf getoetst aan de criteria.
Niet voor alle soorten kleine bouwplannen zijn criteria opgenomen. Het uitgangspunt is dat hetgeen vergunningvrij is in ieder geval niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Uiteraard kan er wel sprake zijn van een exces, waarbij repressief toezicht mogelijk is.
Bouwwerken op het achtererf hebben meestal beperkt invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. De bijbehorende bouwwerken op het achtererf worden daarom niet getoetst aan redelijk eisen van welstand. Ook niet repressief bij een exces. Bij afwijking van het bestemmingsplan of als er sprake is van een monument of beschermd gezicht zal een bouwplan wel getoetst worden aan redelijke eisen van welstand.
Het welstandsvrij bouwen is dus van toepassing voor een bijbehorend bouwwerk:
Daarnaast is ook huisvesting in verband met mantelzorg gevrijwaard van welstandsbeoordeling. Dat betekent dat bouwwerken waarbij sprake is van mantelzorg zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht bijlage II artikel 1 (na inwerkingtreden van de Omgevingswet artikel 7.1 Invoeringsbesluit Omgevingswet), niet getoetst worden aan redelijke eisen van welstand. Ook niet in het voorerfgebied.
Voor de definitie van het achtererfgebied sluit deze nota aan bij de definitie zoals bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht zoals in werking getreden op 1 november 2014.
Daarin wordt met ‘achtererfgebied’ het erf bedoeld achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. De zogenoemde brandgangen (paden veelal gelegen aan de achterzijde van woningen) die bedoeld zijn voor de ontsluiting van achtertuinen bij woningen en die uitsluitend dienen voor langzaam verkeer, worden niet tot openbaar toegankelijk gebied gerekend.
Voor het bepalen van de voorkant van een gebouw kan primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die door een bestemmingsplan of bouwverordening wordt bepaald. Als dan nog twijfel bestaat is de feitelijke situatie doorslaggevend gebaseerd op: de systematiek van huisnummering (waar het huisnummer zich bevindt), de zijde van het gebouw waar de voordeur of hoofdingang zich bevindt, de plaats waar de brievenbus is aangebracht en de plaats waar de hoofdontsluiting van het perceel zich bevindt.
Alle in de criteria genoemde afstanden zijn loodrecht gemeten, tenzij anders aangegeven. Het uitgangspunt is dat gemeten wordt vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven. Dit is de staat van het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt.
Voor de oppervlakteberekening van gebouwen blijven uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing. Hierdoor kan de oppervlakte berekend worden aan de hand van de buitengevels zonder rekening te houden met dakgoten, dakoverstekken en kleine schoorstenen. De hoogte van op de erf of perceelsgrens geplaatste bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitende afgewerkte terrein het hoogst is.
2.1. BIJBEHORENDE BOUWWERK OP HET ERF
Met een ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt bedoeld een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Hieronder vallen aan en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken met een dak. Zonder hoofdgebouw kan er op het perceel geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Er is onderscheid gemaakt in:
Een toevoeging aan de begane grondgevel van een gebouw, zoals een aan of uitbouw, erker, garage e.d.
Een bouwwerk met (af)dak dat los van het hoofdgebouw op het erf staat zoals een schuur, tuinhuis, carport, dierenverblijf, planten of groentenkas, e.d.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is. Bouwwerken op het achtererfgebied zijn welstandsvrij als deze past in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan en de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan treden in eerste instantie regelend op voor wat betreft situering en maximale afmetingen.
Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap van een gebouw, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar oppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn in het algemeen een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak. Desondanks zijn dakkapellen, als ze zichtbaar zijn, voor het straatbeeld zeer bepalend.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is. Het bestemmingsplan en de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan treden in eerste instantie regelend op voor wat betreft situering en maximale afmetingen.
Op het voordakvlak of het zijdakvlak gericht op openbaar toegankelijk gebied breedte maximaal 50% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 3.00 m., gemeten tussen hart woningscheidende bouwmuren of buitenzijde gevel aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel).
Aan het begrip dakopbouw kan op meerdere manieren invulling worden gegeven. In deze paragraaf wordt een dakopbouw gedefinieerd als:
'Een dominante uitbreiding van de kap of opbouw op een plat dak van een gebouw, waarvan de voet zich boven of ter plaatse van de bestaande goot bevindt, en waarbij de constructie deels boven de nok kan uitkomen.'
Het gaat dus om een nieuwe verdieping (optoppen) of om een uitbreiding van een kap door een doorgetrokken gevel, een steiler dakvlak of een nokverhoging. Een dakopbouw kan grote gevolgen hebben voor de hoofdvorm en het profiel van het gebouw en kunnen leiden tot een onevenwichtig aanzicht.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is. Het bestemmingsplan en de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan treden in eerste instantie regelend op voor wat betreft situering en maximale afmetingen.
Plaatsing en maatvoering bij plat dak (optoppen)
Van een kozijn of gevelwijziging is sprake bij het toevoegen, vergroten of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Dit kan zowel plaatsvinden bij een hoofdgebouw als bij een bijbehorend bouwwerk. Het vervangen van bestaande kozijnen door hetzelfde type kozijnen (met gelijkwaardige indeling, aard en uitstraling) valt onder het normale onderhoud en is daarmee vergunningvrij. Dat geldt ook indien houten kozijnen worden vervangen door kunststof kozijnen met een gelijkwaardige (houtachtige) uitstraling.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is. De criteria zijn hoofdzakelijk van toepassing op de voorgevel van gebouwen. Voor de binnenstad van Hulst is “Het beeld van de Binnenstad” vastgesteld met nadere eisen voorkozijn en gevelwijzigingen in de binnenstad.
Op het gebied van windenergie is sprake van verschillende ontwikkelingen, zowel op technisch als op maatschappelijk gebied. Deze uitwerking gaat specifiek in op de kleine windturbines vooral voor particulier gebruik. Achterliggende gedachte is dat voor kleine windturbines een laagdrempeliger toelatingsbeleid kan worden gehanteerd dan voor grote windturbines. Er is onderscheid te maken in wiekturbines met een horizontale as (HAWT) en windturbines met een verticale as (VAWT), zoals het Darrieustype (met een open rotor) en het Savoniustype (met een dichte rotor).
Afhankelijk van de locatie kunnen aanzienlijke ruimtelijke effecten optreden. Daarom is een zorgvuldige situering en vormgeving vereist en een zorgvuldige afstemming op de omgeving. Het bestemmingsplan is leidend ten aanzien van plaatsing en maatvoering. Daarnaast heeft de gemeente de nota ‘Beleidsregels zon- en windenergie’ (2018) vastgesteld als leidraad voor de ruimtelijke toelaatbaarheid van kleine windturbines.
2.6. WARMTEPOMPEN EN ANDERE TECHNISCHE INSTALLATIES
Veelvoorkomende technische installaties aan gebouwen zijn voor warmte- en koudeopwekking, zoals warmtepompen en airconditioningunits (airco’s). Steeds meer installaties worden ten behoeve van duurzame energieopwekking of energiezuinigheid toegepast. De aanpassingen aan of op een gebouw of erf die hiervoor nodig zijn, hebben zelden oog voor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
In woongebieden (m.u.v. monumenten en in beschermde gezichten) en op bedrijventerreinen is het toepassen van technische installaties in veel gevallen vergunningvrij. Bij monumenten en in het beschermde stadsgezicht Hulst moet altijd een omgevingsvergunning worden aangevraagd. In deze gevallen kunnen installaties ontsierend zijn voor het gebouw of omgeving.
Ondergeschikt en afgestemd op de erfinrichting en de bebouwing.
2.7. ZONNECOLLECTOREN EN -PANELEN
Met een zonnecollector wordt warmte opgewekt, die via een warmwateropslag meestal wordt gebruikt voor het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik. Met een zonnepaneel wordt elektriciteit opgewekt uit daglicht op voor de elektriciteitsvoorziening van een bouwwerk.
Omdat zonnecollectoren en zonnepanelen net als dakramen vooral in het schuine dakvlak worden geplaatst, is de invloed op de architectuur niet groot. De plaatsing is dan ook vaak vergunningvrij wanneer de collector of het paneel in of direct op het dakvlak wordt geplaatst.
Bij monumenten en in het beschermde stadsgezicht Hulst moet altijd een omgevingsvergunning worden aangevraagd. In deze gevallen kunnen zonnecollectoren of -panelen ontsierend zijn voor het gebouw of omgeving. Voor het beschermde stadsgezicht Binnenstad Hulst is door de gemeenteraad op 14 december 2017 een beleidsnotitie vastgesteld met criteria voor zonnepanelen (zie bijlage 6).
Beschouwd op ooghoogte. In uitzonderlijke gevallen zijn zonnepanelen of -collectoren ook ín het zicht mogelijk, mits het niet anders kan, er een zorgvuldig afgewogen ontwerp is opgesteld, de kleur is aangepast aan het dak, en de cultuurhistorische waarden niet worden verstoord, te beoordelen door de commissie.
Hoofdstuk 3 Specifieke bouwwerken
In dit deel zijn de objectgerichte criteria opgenomen voor bouwwerken die door bijvoorbeeld de functie of een specifieke verschijningsvorm een eigen beoordelingskader nodig hebben.
3.1.CULTUURHISTORISCH WAARDEVOLLE OBJECTEN EN MONUMENTEN
Een monument is een gebouw of terrein dat van algemeen belang is door schoonheid of geschiedenis, belangrijk is voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde heeft. Het kan symbool staan voor een bepaalde periode of gezien worden als eerste of meest belangrijke verbeelding van een kunststroming. De gemeente Hulst ruim 100 Rijksmonumenten (bijlage 3). De monumenten zijn divers van karakter en hebben elk bepaalde bijzonderheden in cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige zin.
Naast Rijksmonumenten zijn er ook veel cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het buitengebied te vinden. Deze zijn weliswaar niet aangeduid als Rijksmonument, maar zijn wel karakteristiek voor de omgeving. In het kader van het monumenten inventarisatie project (M.I.P.) is een aantal van deze gebouwen aangemerkt als waardevol. Ten behoeve van deze objecten zijn in het bestemmingsplan beschermende regels opgenomen.
Het is verboden om deze gebouwen te slopen en er worden ruimere gebruiksmogelijkheden geboden, teneinde het behoud van deze waardevolle gebouwen te stimuleren.
Beoordelingsniveau (bijzonder)
De monumentencommissie beoordeeld bouwplannen bij, op en aan monumenten en zal de beoordeling altijd richten op het handhaven, herstellen en versterken van de cultuurhistorische karakteristieken en de samenhang van het gebouw met zijn omgeving.
Bij de beoordeling worden de 'Technische criteria Planbeoordeling Monumenten' (Dorp, Stad & Land, 2013) en de ’10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten’ (Federatie Ruimtelijke Kwaliteit, 2009) gehanteerd.
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames vormen een belangrijk en beeldbepalend onderdeel van de openbare ruimte. Reclame is geslaagd als deze past bij het gebouw en de omgeving.
Voor het voeren van handelsreclame is niet altijd een vergunning nodig. In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en na inwerking treden van de Omgevingswet in het omgevingsplan, is geregeld wanneer een reclame-uiting (geen bouwwerk zijnde) vergunningplichtig is.
Het beoordelingsniveau voor een reclame wordt bepaald door het gebied waar de plaatsing van de reclameuiting plaatsvindt. Voor de binnenstad van Hulst is 'Het beeld van de Binnenstad' vastgesteld met nadere eisen voor reclameuitingen. Ten aanzien van reclameuitingen in het buitengebied geldt de provinciale Landschapsverordening.
De volgende criteria zijn van toepassing voor reclameobjecten die een bouwwerk zijn en voor de repressieve beoordeling als er sprake is van een exces.
deze in de openbare ruimte staan voor algemeen, publiek en maatschappelijk belang. Deze schermen worden vanuit toeristisch oogpunt ter promotie van de gemeente Hulst gebruikt. Voor een ondergeschikt deel is handelsreclame op deze LED schermen mogelijk.
Bij panden met bedrijfs, winkel en horecabestemming in woongebieden
De gebiedsgerichte criteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp gebruikt kunnen worden. In bijlage 2 is een gedetailleerde welstandskaart opgenomen.
In de gemeente Hulst kunnen de volgende welstandsgebieden worden onderscheiden:
Hulst heeft een waardevolle historische binnenstad die omsloten wordt door stadswallen en stadsgracht. De binnenstad en delen van omliggend buitengebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Voor de stad Hulst is het bijzondere niveau van toepassing.
In een aparte beleidsnotitie ‘Het beeld van de Binnen-stad’ zijn criteria geformuleerd voor reclame, gevel-veranderingen en overige toevoegingen aan de gevel. In de beleidsnotitie ‘Zonnepanelen in het beschermd stads- en dorpsgezicht Hulst’ zijn criteria geformuleerd voor zonnepanelen. Deze notities zijn als bijlage van deze nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.
De kern Hulst is te bereiken via de drie stadspoorten, Bagijnepoort, Gentsepoort en de Dubbele Poort. De Tivoliweg, Zoutestraat en Steensedijk/Stationsweg vormen nog steeds belangrijke toegangswegen naar deze poorten. Daardoor hebben deze wegen met aanliggende bebouwing een eigen betekenis en karakter. Voor de stadsentrees is het normale niveau van toepassing.
Veel dorpskernen en linten zijn ontstaan door geleidelijke verdichting langs bestaande routes. De historische routes of ruimten zijn vaak nog herkenbaar. De bebouwing is divers en individueel en bestaat uit een vermenging van historische bedrijfs en woonbebouwing met nieuwbouw. Voor deze gebieden is het normale welstandsniveau van toepassing. Het gaat om de oorspronkelijke historische dorpskernen en linten van:
Kloosterzande, Sint Jansteen, Vogelwaarde, Clinge, Heikant, Lamswaarde, Hengstdijk, NieuwNamen, Graauw, Ossenisse, Paal, Terhole, Walsoorden, Kapellebrug, Kruisdorp, Zandberg en Kuitaart.
Samenhangende woonwijken die planmatig veelal na circa 1950 zijn gerealiseerd. De woonwijken bij Hulst en andere kernen kennen over het algemeen een gemengd karakter met geschakelde, tweeonderéén kap en vrijstaande woningen. Voor deze woonwijken is het soepele beoordelingsniveau van toepassing.
Gebieden met bebouwing die groter van schaal is dan de omliggende woonbebouwing. Meestal met scholen, winkelcentra, verzorgingscomplexen en dergelijke. Voor de gebieden met objecten en voorzieningen is het soepele welstandsniveau van toepassing.
Alle grotere terreinen met een vergelijkbaar en samenhangend bedrijfsmatig en industrieel gebruik. De grootste met een terrein van 80 hectare is Hogeweg. Daarnaast zijn er nog enkele kleinere terreinen bij de diverse dorpen, waaronder Sint Jansteen, Kloosterzande en Walsoorden. Voor deze gebieden is het soepele beoordelingsniveau van toepassing.
De sport en recreatieterreinen zoals sportcomplexen, bungalowparken, campings en dagrecreatie. Alle sport en recreatieterreinen zijn welstandsvrije gebieden. Bouwplannen worden niet getoetst aan redelijke eisen van welstand.
Gebieden in gebruik voor agrarische doeleinden of natuur. Er is conform het bestemmingsplan Buitengebied onderscheid gemaakt in gebied met en zonder natuur en/of landschappelijke waarden. Het onderscheid is vertaald in het beoordelingsniveau. In algemeen geldt dat voor het buitengebied het soepele niveau van toepassing is, met uitzondering van alle gebieden die als natuur en/of landschappelijke waardevol zijn aangewezen.
Het kan voorkomen dat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied invloed heeft op een ander naastgelegen gebied. Randen van het buitengebied hebben bijvoorbeeld een andere verschijningsvorm dan een woongebied. Op de grenzen tussen gebieden mag worden verwacht dat de aanwezige uitstraling van een gebied geen nadelige invloed heeft op het naastgelegen gebied.
Uitgangspunt is dat bij de kwaliteitsbeoordeling van bouwwerken gelegen aan de rand van gebieden altijd rekening wordt gehouden met de uitstraling en het beoordelingsniveau van het naastgelegen gebied.
Dat betekent niet direct dat op bijvoorbeeld een bedrijventerrein dezelfde eigenschappen verwacht mogen worden als van een aangrenzend buitengebied. Wel dient rekening te worden gehouden met het ambitieniveau, waardoor hogere eisen gesteld kunnen worden aan de uitstraling van bebouwing aan randen die grenzen aan welstandsgebieden met een hoger welstandsniveau.
Zo kunnen bouwplannen aan achterzijden in de soepele gebieden die invloed hebben op het naastgelegen gebied alsnog voor beoordeling in aanmerking komen.
Dit binnenstedelijk gebied heeft een belangrijke centrumfunctie voor de regio met een verscheidenheid aan functies. De Gentsestraat en Steenstraat profileren zich als de belangrijkste winkelstraten. Hier omheen liggen stadsblokken uit verschillende bouwperioden die voornamelijk een woonfunctie hebben.
De binnenstad wordt omringd door de cultuurhistorisch waardevolle vestingwerken. De vesting bestaat uit een brede groene gordel rond de kern, gevormd door de oude omwalling met bolwerken en ravelijnen en de binnen en buitenvest. De binnenstad is toegankelijk via kent drie stadspoorten; Bagijne Poort, Gentse Poort en de Dubbele Poort. In de stad zelf zijn de St. Willibrordus Basiliek, het stadhuis, het streekmuseum, ‘s Landshuis, de Nederlands hervormde kerk en de molen belangrijke beeldbepalende gebouwen.
De stedenbouwkundige structuur wordt gekenmerkt door een laatmiddeleeuwse parcellering en gebogen straten met relatief korte zichtlijnen, begeleid door aaneengesloten individuele bebouwing. Hierdoor is er sprake van een historische binnenstedelijk en besloten karakteristiek. De hoofdstructuur wordt bepaald door de Steenstraat, de Gentsestraat, de ruimte rondom de Basiliek, de Grote Markt en de Houtmarkt.
De bebouwing bestaat uit voornamelijk gesloten stadsblokken, die ieder kenmerkende stedenbouwkundige en architectonische eigenschappen hebben. Sommige oudere stadsblokken zijn voorzien van grote binnentuinen, waardoor monumentale bomen boven de bebouwing uitsteken. De bebouwing kent een verscheidenheid aan stijlen uit verschillende perioden. De bebouwing bestaat uit één of twee lagen met schilddaken en zadeldaken. In sommige delen is sprake van drie lagen met een kap of plat dak.
De gevels aan de oudere straten bestaan afwisselend uit top en lijstgevels met verspringende goot en bouwhoogten. De individualiteit wordt versterkt door verschillende gevels en kleurverschillen in metselwerk afgewisseld met stucwerk. Er is voornamelijk sprake van een verticale gevelgeleding met verticale gevelopeningen met t-ramen, bovenlicht, natuurstenen omlijsting of rolbogen.
De recentere stadsblokken met woonbebouwing kennen een grotere architectonische samenhang zoals de woonbebouwing rond het Smedenplein, Brouwersplein en langs de Lange Bellingstraat en Minnebrugstraat.
Beoordelingsniveau (bijzonder)
Door het collectief/openbaar gebruik, de historische structuur en waardevolle bebouwing is de binnenstad met vestingwerken van bijzondere betekenis voor de gemeente. De historische kern van Hulst is vanwege het cultuurhistorische karakter aangemerkt als beschermd stadsgezicht. De kwetsbaarheid ligt in vervangende nieuwbouw, gevelveranderingen en het aanbrengen van reclame-uitingen en andere toevoegingen aan de gevels.
Het bijzondere beoordelingsniveau is van toepassing. De beoordeling van bouwplannen richt zich vooral op behoud en waar mogelijk versterken van de cultuurhistorische waarde. De nadruk ligt voornamelijk op de zorgvuldige inpassing binnen de historische context van een vestingstad.
In de beleidsnotitie ‘Het beeld van de Binnenstad’ zijn criteria geformuleerd voor reclame, gevelveranderingen en overige toevoegingen aan de gevel in de binnenstad van Hulst. In de beleidsnotitie ‘Zonnepanelen in het beschermd stads- en dorpsgezicht Hulst’ zijn criteria geformuleerd voor zonnepanelen. Met betrekking tot vergunningaanvragen die vallen binnen deze categorieën bouwwerken wordt verwezen naar de toetsingscriteria in deze beleidsnotitie.
De Tivoliweg, de Zoutestraat en de combinatie van Steensedijk, Absdaalseweg en Maelstedeweg vormen de stadsentrees van Hulst. Deze van oudsher belangrijke verbindingsroutes van de vesting zijn van cultuurhistorische waarde ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur van Hulst.
De Tivoliweg loopt vanaf de N290 tot de Dubbele Poort en bestaat uit een brede rijbaan met aan weerzijden een trottoir gedeeltelijk voorzien van een bomenrij. Aan weerzijden is bebouwing gesitueerd met dicht op elkaar gesitueerde vrijstaande woningen met voortuinen. Hierdoor ontstaat een groen straatbeeld met relatief gesloten straatwanden. De bebouwing bestaat uit één of twee bouwlagen met een kap. Voorkomende kapvormen zijn zadeldak, mansardekap en schilddak, met de noklijn haaks of evenwijdig aan de straat.
De bebouwing varieert in bouwstijl, gevelopbouw en gevelindeling, maar is veelal opgebouwd uit roodbruin metselwerk en een dakbedekking van donkere of rode dakpannen. De traditionele bakstenenarchitectuur uit de eerste helft van de vorige eeuw overheerst. Detaillering bestaat natuurstenen plinten, daklijsten met overstek, verticale gevelopeningen met bovenlicht, rolbogen en speklagen.
Steensedijk, Absdaalseweg en Maelstedeweg
Deze drie straten vormen de stadsentrees aan de zuidzijde van de vesting en komen uit op de Gentse Poort. De doorgaande wegen hebben een breed straatprofiel, ingericht met een rijbaan met aan weerzijden een troitoir en op sommige plaatsen een fietsstrook. De v/d Maelstedeweg en Stationstraat zijn (gedeeltelijk) aan één zijde bebouwd.
De bebouwing is zeer divers en in tegenstelling tot de overige entrees stedelijker van aard met grotere en aaneengesloten panden. Er is sprake van vooral woonbebouwing, soms afgewisseld met bedrijfspanden. Op de kruising van de drie straten is een pleinruimte ontstaan met een parkeerterrein en rondom enkele grootschalige complexen van soms vier bouwlagen. Overige bebouwing aan de straten bestaat uit door één of twee bouwlagen met een kap in diverse vormen. De Steensedijk en Maelstedeweg bestaat uit aaneengesloten bebouwing terwijl aan de Abdaalseweg de bebouwing meer vrijstaander en landelijker is en voorzien van voortuinen.
De architectuur van alle straten is zeer divers en verschilt per pand in bouwmassa, vormgeving en kleur en materiaalgebruik.
De stadsentree Zoutestraat loopt vanaf buurtschap 't Jagertje tot de Bagijne Poort. De structuur wordt gekenmerkt door een licht gebogen brede rijbaan met klinkerbestrating en aan weerszijden een trottoir. De straat is grotendeels eenzijdig bebouwd en aan de andere zijde ingericht met bospercelen en weiden. De bebouwing kent een diversiteit aan vrijstaande woningen met voortuinen. De voorgevels verspringen ten opzichte van elkaar. De kavels en onderlinge afstand verschilt en worden kleiner naarmate de stad nadert.
De bebouwing bestaat uit door één of twee lagen met veelal een zadeldak of mansardekap, met de noklijn wisselend haaks of evenwijdig aan de straat. Bouwstijlen, gevelopbouw en gevelindeling zijn gevarieerd. De woningen zijn veelal opgebouwd uit roodbruin metselwerk en een dakbedekking van donkere of rode dakpannen. Op sommige plekken is sprake van een samenhangend nieuwbouw buurtje met afwijkende materiaalgebruik en kleurstelling.
De stadsentrees zijn van oudsher al de belangrijkste toegangswegen van Hulst. Het is van belang de autonome ligging en herkenbare ruimtelijke karakteristiek van de organisch gegroeide bebouwingslinten tussen planmatige uitbreidingen te behouden. De karakteristiek met grote mate aan diversiteit is kwetsbaar voor contextloze nieuwbouw.
Het normale beoordelingsniveau is van toepassing. Uitgangspunt is dat nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast, waarbij een bepaalde mate aan eigenheid mogelijk is. Op stedenbouwkundige geëigende locaties zijn accenten in bouwmassa en vormgeving mogelijk. Om verrommeling te voorkomen is het bij toevoegingen en verbouwingen belangrijk om goed af te stemmen op de vormgeving van het hoofdgebouw.
De criteria met betrekking tot kleurgebruik zijn in beginsel alleen van toepassing als er sprake is van een exces (repressieve welstandstoetsing).
De verschillende dorpen zijn ontstaan na verdichting van lintbebouwing langs hoofdroutes, meestal rond een kerk of een verzameling boerderijen. De bebouwingslinten liggen langs historische belangrijke (toegangs)routes. De bebouwing bestaat voornamelijk uit woon, winkel en (agrarische) bedrijfsbebouwing.
In vrijwel alle kernen is sprake van op organische wijze aaneengeschakelde individuele en kleinschalige bebouwing. De bebouwing wordt incidenteel afgewisseld met seriematige woningbouw en grotere bedrijfspanden. Vooral de grotere kernen zoals Kloosterzande, Sint Jansteen en Vogelwaarde hebben een grotere bebouwingsdichtheid en relatief gesloten gevelwanden in het centrum. Naarmate de toegangswegen het buitengebied naderen worden de kavels groter en zijn er meer voortuinen. Ook ligt de bebouwing verder van elkaar waardoor de relatie met het buitengebied duidelijker is. Hierdoor is sprake van een geleidelijke overgang van het landschap naar de dorpskern.
Bij de kleinere kernen zoals Terhole en Kuitaart en de meer landelijke bebouwingslinten zoals Heikant en Kapellebrug is sprake van een lagere dichtheid en vaak een grotere mate aan variatie in functie, bebouwingskenmerken, massa en vormgeving.
Deze kleinere kernen en landelijke bebouwingslinten hebben een grote relatie met het omliggende buitengebied. Door de grotere kavels en afstanden tussen bebouwing zijn er meer doorzichten naar het landschap. Daarnaast is het agrarisch gebruik hier duidelijk aanwezig. In sommige kernen zoals in Paal is de situering van bebouwing beneden of op de dijk zeer kenmerkend voor het straatbeeld.
Vaak vormen de kerk, de pastorie en/of het voormalig raadshuis van oudsher de belangrijkste beeldbepalende panden. Deze historische gebouwen zijn veelal groter en bezitten ook een 'rijkere' architectuur. De overige bebouwing is kleinschalig en bestaat over het algemeen uit één of twee bouwlagen met een kap. In de dorpscentra kan sprake zijn van hogere bebouwing. Kappen bestaan uit zadel, mansarde of schilddak met de noklijn haaks of evenwijdig aan de straat.
Er is grote variatie in kapvorm en –richting, gevelindeling en vormgeving. De gevels zijn hoofdzakelijk opgetrokken in rood of lichtbruin metselwerk of zijn in een lichte kleur geschilderd of gestuukt. Nieuwbouw is vaak duidelijk herkenbaar aan afwijkend kleur en materiaalgebruik. Ook bedrijfspanden wijken in materiaal en kleurgebruik sterk af van de traditionele lintbebouwing.
Kenmerkend van de dorpskernen en linten is het organische gegroeide bebouwingspatroon met een gevarieerd bebouwingsbeeld, veelal een openbaar gebruik en/of de duidelijke relatie met het omliggende landschap. Het straatbeeld is kwetsbaar door nieuwbouw en toevoegingen aan de bebouwing die het beeld kunnen verstoren. Het normale beoordelingsniveau is van toepassing, gericht op een zorgvuldige inpassing van nieuwe bebouwingselementen passend binnen de bestaande omgeving. Voor de dorpen is het van belang de individuele herkenbaarheid van de kernen te respecteren.
De criteria met betrekking tot kleurgebruik zijn in beginsel alleen van toepassing als er sprake is van een exces (repressieve welstandstoetsing).
Bijna alle kernen herbergen in meer of mindere mate planmatige uitbreidingen van na 1945. Voor alle uitbreidingen geldt dat ze een gestructureerde opbouw hebben met overwegend rijwoningen afgewisseld met tweeonderéénkap en vrijstaande woningen. Het bebouwingsbeeld is divers, maar per wijk, buurt of cluster is er samenhang. In de opbouw van deze wijken is een duidelijke functiescheiding aangebracht tussen wonen, werken, winkelen, groen en verkeer.
De autonome stedenbouwkundige structuur ligt vlak achter de historische kern of is gekoppeld aan een bebouwingslint. Ze vormen de bebouwingsranden vanaf het open polderlandschap. De woongebieden zijn in grote mate vergelijkbaar en hebben dezelfde ruimtelijke eigenschappen.
De verkaveling is -vooral bij de kleinere kernen- veelal gebaseerd op de aanwezige landschappelijke structuren. Dezelfde stedenbouwkundige patronen met woonblokken worden veelvuldig herhaald (‘stempelverkaveling’). De verkaveling heeft een (half) open karakter, waardoor open straathoeken ontstaan. De belangrijkste karakteristiek is de grote samenhang door gelijkvormigheid en herhaling.
Rijwoningen en tweeonderéénkap woningen bestaan doorgaans uit twee bouwlagen met een
zadelkap evenwijdig aan de straat. Sommige recentere woningbouw zijn voorzien van platte daken. De gevels van een bouwblok vertonen een sterke samenhang. De woningen zijn veelal gepositioneerd in een rechte rooilijn en zijn voorzien van een voortuin. De woningen zijn opgebouwd in metselwerk en een kap van pannen en kennen een eenvoudige functionele gevelindeling.
Naast de rijwoningen en tweeonderéénkap woningen zijn er ook buurtjes en straten met vrijstaande woningen. Deze individuele woningen worden juist gekenmerkt door diversiteit aan vormgeving en een groene setting door ruimere kavels. De vrijstaande woningen variëren van één tot twee lagen met een kap en hebben over het algemeen een eenvoudige traditionele hoofdvorm. De kappen variëren in vorm en richting, maar vooral gebaseerd op de zadelkap. Er is sprake van een meer traditionele bouwstijl (verwerken en opnieuw interpreteren van vormen en waarden uit het verleden) tot modernistische stijlen (waarbij strakke lijnen en het platte dak centraal staan). Maar ook interpretaties van rentenierwoningen en boerderijwoningen komen veelvuldig voor.
De laatste decennia heeft op buurtniveau kleinere uitbreidingen of vervangende nieuwbouw plaatsgevonden. Deze zijn vaak als samenhangende complexen vormgegeven met een eigen architectuur en samenhang.
Beoordelingsniveau (soepel en vrij)
Voor alle planmatige woongebieden is het soepele beoordelingsniveau van toepassing. Dat betekent dat bij (vervangende) nieuwbouw en toevoegingen of wijzigingen van bebouwing alleen wordt gekeken naar de hoofdkenmerken die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. Bouwplannen op het achtererf worden niet preventief beoordeeld.
4.5. COMPLEXEN EN VOORZIENINGEN
De grotere complexen en voorzieningen liggen verspreid in de gemeente, vooral in en rond de dorpskern Hulst. Het betreft (een verzameling van) grotere gebouwen die meestal vrij in de ruimte staan. De bebouwing is groter van schaal dan de omliggende woonbebouwing. Het gaat in de meeste gevallen om vrijliggende op zich zelf staande woonvoorzieningen, kantoren, scholen, ziekenhuizen, begraafplaatsen, verzorgingstehuizen, grootschalige detailhandel of grootwinkelbedrijven.
In het algemeen is er sprake van sterk functiegerichte bebouwing, waarbij in het ontwerp de functie duidelijk zichtbaar is. Enkele grotere en bijzondere complexen zijn het Blauwe Hofke, de meubelboulevard aan de Industrieweg en het terrein van Tragel Zorg in Clinge.
In een enkele geval gaat het om oudere complexen die een nieuw gebruik heeft gekregen, zoals het NeoRomaanse stijl gebouwde en monumentale klooster 'Sint Joseph' aan de Carmelweg wat nu in gebruik is als school. Hier is de cultuurhistorische waarde van het gebouw duidelijk afleesbaar.
De meeste bebouwing heeft veelal een samengestelde hoofdvorm, waardoor de maat en schaal van het gebouw visueel worden gereduceerd. De hoogte van de (delen van) bebouwing varieert, van één laag tot soms vijf lagen, meestal met een plat dak. De gevelindeling is in belangrijke mate afhankelijk van de functie. Het materiaal en kleurgebruik is doorgaans per gebouw verschillend. Hierdoor wordt de individualiteit van de diverse objecten nog verder versterkt.
De gebouwen hebben doorgaans een eigen en individueel karakter of maken onderdeel uit van een groter complex met een bepaald samenhangend karakter. Vooral de uitstraling van het gebouw naar zijn omgeving is van belang. Enkele gebouwen hebben een historische waarde en zijn aangewezen als rijksmonument.
Voor de gebieden geldt het soepele niveau waarbij planbeoordeling vooral gericht zijn op hoofdkenmerken en uitstraling naar de openbare weg. Daarom zal alleen toezicht plaatsvinden voor bouwactiviteiten aan de voorkant en zijkant zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied.
Bedrijventerreinen hebben veelal een grootschalige inrichting en diversiteit in uitstraling met zowel kleinschalige bedrijven als grootschalige fabrieks en bedrijfspanden. Het terrein Hogeweg net buiten de kern Hulst, de Oudeweg bij Kloosterzande en de betonfabriek bij Walsoorden zijn de grootste bedrijventerreinen. Daarnaast zijn er in en bij de dorpskernen vooral kleinere bedrijventerreinen gelegen. Sommige terreinen hebben een eigen herkenbare identiteit en/of samenhang.
De bebouwing is veelal sober en eenvoudig vormgegeven en loopt uiteen van gesloten bedrijfsloodsen van betonplaten of damwandprofiel tot meer representatieve kantoorpanden en showrooms. De bebouwing is divers in omvang en vormgeving. De hoofdvorm bestaat veelal uit één tot drie bouwlagen, veelal plat afgedekt of voorzien van flauw hellend dak. De vormbehandeling, gevelopbouw en indeling van de bebouwing is gevarieerd en ook het kleur en materiaalgebruik op de bedrijventerreinen is wisselend.
Indien aanwezig zijn de representatieve onderdelen van het bedrijf of de bedrijfswoning naast de bedrijfsbebouwing of op de kop van de kavel gesitueerd, opgebouwd uit 1 à 2 bouwlagen van metselwerk en voor wat betreft bouwmassa en –hoogte ondergeschikt aan de overige bedrijfsbebouwing.
Het algemene beeld van kantoren en bedrijventerreinen is onsamenhangend door de grote verschillen in functie, uitstraling, maat, architectuur en materiaalgebruik. Voor alle bedrijventerreinen is het soepele beoordelingsniveau van toepassing. Dat betekent dat bij (vervangende) nieuwbouw en toevoegingen of wijzigingen van bebouwing alleen wordt gekeken naar de hoofdkenmerken die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. Bouwplannen op het achtererf worden niet preventief beoordeeld.
Door de ligging in het zeekleilandschap op de rand van de dekzandruggen zijn landschappelijk gezien een drietal zones te herkennen. Een buitendijks natuurgebied genaamd 'Verdronken Land van Saeftinghe' en bestaande uit slikken en schorren. Direct achter de zeedijk het open polderlandschap gelegen met een lappendeken aan polders en een rechtlijnige verkaveling en ontsluitingsstructuur. En tenslotte ten zuiden van de kern Hulst de dekzandruggen die in tegenstelling tot de poldergebieden een meer kleinschalige, complexe en besloten karakteristiek kennen.
het verdronken land van Saeftinghe
Het verdronken land van Saeftinghe is een uitgestrekt schorrengebied. Dit buitendijkse gebied bestaat uit kale zandplaten, slikken en water en begroeide schorren.
Hier is door rivier en getijdestromingen een grillig patroon van kreekbeddingen, oeverwallen en kommen.
In dit buitendijkse gebied komt geen bebouwing voor.
Het polderland behoort tot het nieuwland en bestaat globaal gezien uit een patroon van grote zandige geulen en uitgestrekte kleiige vlakten. Het ruimtelijk beeld wordt gekenmerkt door een coulisselandschap van open gebieden begrenst door dijken begroeid met populieren.
Deze polders zijn grotendeels ingericht als akkerland afgewisseld met boomgaarden, weidegronden en kreken. Verspreid door de polders zijn dorpen, buurtschappen en boerderijen(clusters) gelegen.
De bebouwing bestaat uit vrijstaande boerderijen en kleinschalige dijkbebouwing die tegen en op de polderdijken zijn gesitueerd. Positionering en oriëntatie van de bebouwing is gerelateerd aan de dijk, weg of kavelrichting en wordt veelal omgeven door opgaande erfbeplanting. De kleinschalige dijkbebouwing is hoofdzakelijk opgebouwd uit één bouwlaag van aardkleurig metselwerk, soms wit geschilderd, met een zadeldak van rode of donkere dakpannen en zijn soms voorzien van fraaie detailleringen.
De soms cultuurhistorisch waardevolle boerderijen bestaan uit een woonhuis met bijbehorende schuren. Het woonhuis bestaat uit één bouwlaag van metselwerk in aardkleurige baksteen of ijsselsteentjes voorzien van een natuurstenen plint, kroonlijst en verticale gevelopeningen eventueel voorzien van rolbogen met sluitstenen en bovenlicht. De kap is vaak een zadeldak met de noklijn evenwijdig aan de voorgevel, bedekt met (kruis)pannen.
De oorspronkelijke schuren zijn opgebouwd uit baksteen of gepotdekseld donker hout met een wolfdak bedekt met riet of (kruis)pannen. Door schaalvergroting in de landbouw zijn steeds meer eigentijds vormgegeven agrarische bedrijfscomplexen zichtbaar in het open agrarisch gebied. Kenmerkend zijn de universeel vormgegeven loodsen/stallen met een flauw hellend zadeldak opgebouwd uit baksteen en/of donker groen damwandprofiel, lichte silo’s en woningen opgebouwd in metselwerk in lichte tinten en dakbedekking van donkere dakpannen.
Bosgebieden komen alleen in het zuiden voor rondom de kernen Hulst, Kapellebrug, Sint jansteen en Clinge. De beslotenheid van dit gebied zorgt ervoor dat bebouwingselementen een beperkte invloed hebben op de ruimtelijke beleving van het buitengebied. Het grillig gevormde bosgebied wordt afgewisseld met grootschalige agrarische gronden, sporadisch komen hierop boerderijen voor die aan de rand van het bos zijn gelegen.
Een opmerkelijk element is de lange uitloper langs de liniedijk met opgaande begroeiing aan de westkant van de weg aangevuld met driehoekig gevormde verdikkingen. Deze oude overblijfselen van verdedigingswerken zijn kenmerkend voor het gebied rondom Hulst en verbinden de vestingwerken met het omliggende landschap.
In deze afwisseling van open en gesloten gebieden komt in beperkte mate bebouwing voor. Voornamelijk in Clinge lopen er stukken bos over in de bebouwing achter de dorpskern. Tussen Clinge en Kapellebrug ligt een grootschalig bosgebied waardoor een aantal belangrijke recreatieve routes lopen. De natuurlijke waarden van dit gebied zijn voornamelijk belangrijk door het gebrek aan verstorende bebouwingselementen en de grootschaligheid van het gebied.
Welstandsniveau (soepel en normaal)
De ruimtelijk visie voor het buitengebied heeft als uitgangspunt om de ruimtelijke kwaliteit te behouden, waarbij wordt gestreefd naar behoud en versterking van de grondgebonden landbouw. Met beperkte ruimte voor recreatie, wonen en werken in samenhang met het behoud van de waardevolle landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische elementen.
Het welstandsbeleid is vooral gericht op een zorgvuldige inpassing, rekening houdend met de landschappelijke situatie en zichtbaarheid over een grote afstand. De situering van de bebouwing op de kavel en de relatie met de openbare weg is hier richtinggevend.
Voor het grootste deel is voor het buitengebied het normale welstandsniveau van toepassing. De gebieden met natuur en/of landschappelijke waarden zijn aangewezen als normale welstandsgebieden.
5.1. MOGELIJKHEDEN OM AF TE WIJKEN
Het college van burgemeester en wethouders volgt in hun oordeel in principe het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Daarop zijn de volgende uitzonderingsmogelijkheden:
Afwijken van het advies op inhoudelijke gronden
Het college van burgemeester en wethouders kan op inhoudelijke grond afwijken van het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit indien het college tot het oordeel komt dat de commissie Ruimtelijke Kwaliteit de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar haar oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast. Indien het college van burgemeester en wethouders op inhoudelijke grond afwijkt van het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt dit in de beslissing op de aanvraag van de vergunning gemotiveerd. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt hiervan op de hoogte gesteld.
Het college van burgemeester en wethouders krijgt volgens artikel 2.10 lid 1d Wabo de mogelijkheid om bij strijd van een bouwplan met redelijke eisen van welstand, toch de vergunning te verlenen indien het college van oordeel is dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard.
Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de vergunning gemotiveerd. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt hiervan op de hoogte gesteld. In Hulst zal het college van burgemeester en wethouders uiterst terughoudend zijn met het gebruik van deze mogelijkheid.
Het kan voorkomen dat de gebiedsgerichte en de objectgerichte criteria ontoereikend zijn. Daarom kan het college van burgemeester en wethouders, na schriftelijk en gemotiveerd advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit, afwijken van deze criteria. In de praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene kwaliteitsprincipes wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze principes wordt beargumenteerd.
Daarbij geldt de stelregel: het is redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
Ook wanneer een bouwwerk past binnen de gebiedsgerichte criteria, maar de kwaliteit zo onder de maat blijft dat het op den duur zijn omgeving negatief zal beïnvloeden, kan worden teruggegrepen op de algemene criteria. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan het college van burgemeester en wethouders in zo'n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren van de hardheidsclausule gebruik te maken en af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte criteria.
5.2. (HER)ONTWIKKELINGSPROJECTEN
Deze nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat geen criteria voor grotere ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Daarbij gaat het om ontwikkelingen die veelal een nieuw bestemmingsplan nodig hebben, bijvoorbeeld het slopen van een bedrijventerrein om daar woningbouw mogelijk maken. Dan zijn ook nieuwe of aanvullende gebiedscriteria nodig. Nieuwe criteria zijn wenselijk als:
Bij incidentele/individuele bouwplannen die vooral objectgericht zijn en toch afwijken van de bestaande karakteristiek volstaan de algemene welstandscriteria.
Sloop en nieuwbouw van een pand wordt niet beschouwd als een (her)ontwikkelingsproject. Daarvoor worden de algemene criteria gebruikt waarmee afwijken van de bestaande context in samenspraak met de commissie Ruimtelijke Kwaliteit plaatsvindt.
Zodra een (her)ontwikkelingsproject aan de orde is kan de gemeente een beeldkwaliteitplan, of een vergelijkbaar kader voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit, (laten) opstellen met een ontwikkelgericht karakter als sturingsinstrument voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Een dergelijk kader kan naast criteria voor gebouwen ook uitgangspunten voor de inrichting van de openbare ruimte bevatten.
Het beeldkwaliteitplan of vergelijkbaar instrument wordt samen met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad, als uitbreiding van de nota Ruimtelijke Kwaliteit. Dit laatste om de commissie Ruimtelijke Kwaliteit in staat te stellen de criteria als toetsingskader te gebruiken. Dat betekent dat in het raadsbesluit en in de inleiding van het beleidsdocument verwezen wordt naar artikel 12a van de Woningwet.
In de ontwikkelfase geldt, mits anders bepaald, het normale beoordelingsniveau. Na realisatie/oplevering vervalt het ontwikkelingsgerichte karakter. In de navolgende beheerfase voldoet het niveau zoals voor de vergelijkbare gebiedtypering in deze nota is opgenomen. Mogelijk vervalt daarmee een deel van de in de ontwikkelfase relevante criteria. Het beoordelingsniveau en de toepasbare criteria worden in het beeldkwaliteitplan of dergelijke aangegeven.
De criteria voor de gebouwde omgeving in een beeldkwaliteitplan wordt bij voorkeur opgezet conform de indelingen van deze nota maar dient in ieder geval de volgende onderdelen te bevatten:
In de welstandscriteria dient onderscheid gemaakt te worden in: plaatsing, massa en vorm, gevelkarakteristiek, kleur en materiaalgebruik.
Massa en vorm: In de ruimtelijke verschijningsvorm is de massa en de vorm van het gebouw het intermediair tussen stedenbouwkundige en architectonische beeldaspecten. Onderdelen: opbouw en hoogte hoofdmassa, profiel ruimte, samenstelling massa, kapvorm en –richting, relatieve omvang, vormbehandeling.
5.3. HANDHAVING EN EXCESSENREGELING
De gemeente geeft met deze nota regels voor het welstandstoezicht en zal zich ook inspannen voor de naleving daarvan.
Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan wel het bouwwerk na realisering afwijkt van de tekeningen waarop de omgevingsvergunning is afgegeven, krijgt de eigenaar de gelegenheid om (alsnog of opnieuw) een vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk. Als deze omgevingsvergunning moet worden geweigerd vanwege een negatief advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit, dan zal de eigenaar de situatie moeten veranderen.
Volgens artikel 12, lid 1 van de Woningwet (Ww) mag een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria zoals opgenomen in deze welstandsnota. Als er sprake is van in ernstige mate strijd met redelijke eisen van welstand is er sprake van een exces.
De gemeente Hulst hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat bij een bouwwerk of deel daarvan sprake moet zijn van onmiskenbare strijdigheid met de in deze nota opgenomen criteria, en/of een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor nietdeskundigen duidelijk is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.
Naarmate de zichtbaarheid (vanuit het openbare gebied) groter is, of er meer hinder is voor de omgeving, zal eerder sprake zijn van een exces. Er ligt een hogere prioriteit bij het voorkomen van excessen in kwetsbare gebieden zoals gebieden met een bijzonder welstandsniveau en objecten zoals bij, of in de directe omgeving van monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.
Een exces heeft vaak betrekking op:
verloedering en verwaarlozing door achterstallig onderhoud door;
o gedeeltelijke afbraak, instorting of verwaarlozing van een gebouw of bouwwerk;
o een gebouw dat aan de buitenzijde geheel of voor een groot deel is beschadigd (bijvoorbeeld kapotte ruiten, scheurvorming in muren, instortende dakdelen/ontbrekende pannen, ontbrekende of rottende kozijnen en dakgoten, afbladdering van verflagen etc.)
Aanbouwen een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Achtererfgebied erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen (Definitie Besluit omgevingsrecht)
Afdak dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen neerslag te beschermen.
Antenneinstallatie installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Band horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen.
Bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bedrijfsbebouwing gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.
Beschermd monument Rijks, gemeentelijk of provinciaal monument, aangewezen en beschermd op grond van resp. de Monumentenwet 1988, gemeentelijke Erfgoedverordening of de Provinciale monumentenverordening.
Bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan of rijksinpassingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat van toepassing is op de plaats waar de activiteit wordt of zal worden verricht en de krachtens dat plan gestelde nadere eisen.
Bevoegd gezag bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
Bijbehorend bouwwerk functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. (Definitie Besluit omgevingsrecht)
Bijgebouw een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Blinde muur of gevel gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.
Boeiboord opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.
Boerderij gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis waaronder de hallehuisboerderijen en andere typen.
Bouwblok een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen, die een stedenbouwkundige eenheid vormt.
Bouwen plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
Bouwlaag verdieping van een gebouw. Een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balken is begrensd.
Bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Buitengebied buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd.
Bungalow meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.
Carport een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of ander bouwwerk en een van boven afgesloten c.q. afgedekte ruimte van een open constructie met maximaal één wand, bedoeld voor de stalling van motorvoertuigen.
Dak afdekking van een gebouw, vlak of hellend, waarop dakbedekking is aangebracht .
Dakhelling de hoek van het dak ten opzichte van een horizontale vlak.
Dakkapel uitbouw op een hellend dakvlak .
Daknok hoogste punt van een schuin dak.
Dakopbouw een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
Dakraam raam in een hellend dak.
Dakvoet laagste punt van een schuin dak.
Detail ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.
Ensemble architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden.
Erf al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Erker een al dan niet tot de vloer uitgebouwde toevoeging aan de gevel van een gebouw .
Flat groot kantoor of woongebouw met meerdere verdiepingen.
Galerij gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.
Gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Geleding verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van inspringingen.
Gepotdekseld gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan.
Gevel buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor, zij of achtergevel).
Hoekkeper de snijlijn van twee aangrenzende dakschilden die elkaar onder een uitspringende hoek snijden, hetgeen onder andere het geval is bij bv. schildaken en stolpdaken.
Hoofdgebouw een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Hoogbouw gebouwen van meer dan vier lagen.
Individueel gebouw zelfstandig, op zichzelf staand gebouw.
Kavel grondstuk, kadastrale eenheid.
Karakteristiek pand pand dat van waarde is op grond van de uitwendige hoofdvorm, bepaald door dakvorm, goothoogte, nokhoogte, nokrichting, dakhelling, gevelindeling en karakteristieke elementen.
Karakteristieke elementen elementen aan een pand zoals windveren, makelaars, raamluiken, pannenspiegel (stolpboerderij), schoorsteen, dakkapel, kroonlijst, dakgoot, typerende detaillering van hout en metselwerk.
Kern centrum van een dorp of stad.
Klossen uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.
Kop in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw.
Laagbouw gebouwen van één tot drie lagen.
Landelijk gebied zie buitengebied.
Latei draagbalk boven gevelopening.
Lessenaarsdak dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.
Lichtkoepel raamconstructie in een plat dak, in de vorm van een koepel.
Lijst een al dan niet versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel.
Lint langgerekte weg met daarlangs bebouwing.
Luifel een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur.
Maaiveld bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht
Mansardekap dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat.
Massa volume van een gebouw of bouwdeel.
Metselverband het zichtbare patroon van metselwerk.
Nok horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.
Omgevingsvergunning vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Onderbouw het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van
Ondergeschikt voert niet de boventoon.
Ontsluiting de toegang tot een terrein of een gebouw.
Oorspronkelijk gebouw het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd. Als aan de hand van een originele vergunning niet meer is vast te stellen wat als oorspronkelijk hoofdgebouw kan worden aangemerkt, zal in de praktijk veelal aan de hand van de historische kenmerken van het hoofdgebouw (bijvoorbeeld steenkleur, voegwerk of andere detailleringen) bepaald kunnen worden wat de oorspronkelijke omvang was van het gebouw en welke gevels ‘oorspronkelijk’ zijn. Als dat ook verder geen uitkomst biedt zal het gehele hoofdgebouw (met uitzondering van de bouwkundig en functioneel ondergeschikte aangebouwde onderdelen) aangemerkt moeten worden als oorspronkelijk hoofdgebouw.
Openbaar toegankelijk gebied weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Oriëntatie de richting van een gebouw.
Overkapping een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven.
Overstek bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.
Paneel rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting
Plaatmateriaal bouwmateriaal dat in plaatvorm. geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel).
Planmatige bebouwing groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan.
Plint een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.
Portiek gemeenschappelijk trappenhuis.
Piramidedak dak bestaande uit vier gelijk hellende vlakken die elkaar bovenaan in een punt ontmoeten.
Rabatdelen planken met duidelijk duidelijke groeven.
Renovatie vernieuwing van een gebouw.
Rijtjeshuis huis als onderdeel van een reeks aaneengebouwde, gelijkende woningen.
Rollaag horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand.
Rooilijn de lijn/grens waarachter bebouwing is toegestaan
Serre voornamelijk uit glas (gevat in ijzer, hout of kunststof) bestaande uitbouw aan een woonhuis, die via deuren in directe verbinding met de tuin staat.
Schilddak dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken.
Schuur bijgebouw ten behoeve van opslag.
Situering de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving.
Solitair gebouw zelfstandig, op zichzelf staand gebouw (kan geschakeld).
Textuur de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).
Uitbouw een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Voorgevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk.
Voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
Voorerfgebied erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied. (Definitie Besluit omgevingsrecht)
Windveer plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen.
Woning een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Zadeldak dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen.
Zijgevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk.
Een overzichtskaart met alle gebieden voor het gehele grondgebied inclusief de beoordelingsniveaus, zoals deze behoort bij deze nota Ruimtelijke Kwaliteit.
De begrenzingen van de welstandsgebieden zijn gebaseerd op kadastrale grenzen en topografische kenmerken zoals straten, waterlopen en andere fysieke structuren. Bij twijfel over de begrenzingen zal de gemeente, dan wel de commissie Ruimtelijke Kwaliteit, bepalen welk gebiedstypering van toepassing is.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten
(cultuurhistorisch waardevol agrarisch erfgoed in de provincie Zeeland, Omgevingsplan Zeeland 2018 en de provinciale Omgevingsverordening).
Boerderijen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het Zeeuwse landschap. Voor bepaalde boerderijen is dit zelfs al vele decennia het geval. Ze vormen belangrijke elementen die de (regionale) identiteit, diversiteit en belevingswaarde van het landschap mede bepalen. We willen ons samen met betrokken partners (o.a. SCEZ, SLZ, boerderijenstichting en gemeenten) inzetten voor het behoud van dit agrarisch erfgoed, maar realiseert zich dat zij daarbij selectief dient te zijn om haar inzet ook daadwerkelijk van meerwaarde te laten zijn voor eigenaren. Om die reden is een selectie gemaakt van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen van provinciaal belang.
Boerderijen die onderdeel uitmaken van deze selectie komen in aanmerking voor:
Ondersteuning van eigenaren bij beheer, onderhoud en restauratie van hun boerderij (woning, opstallen en erf). Het gaat hierbij onder andere om het aanbieden van een abonnement op de Monumentenwacht, het (her)inrichten van het boerenerf en/of het herstel van kleine cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Daarnaast wordt één loket gerealiseerd ten behoeve van informatieverschaffing aan en ondersteuning van eigenaren, het begeleiden bij aanvragen van (externe) financiering (subsidies, laagrentende leningen etc.) en het bieden van ondersteuning bij voorbereiding van verbouwing en/of restauratie.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm.
Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaalculturele context.
Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Betekenissen van vormen in de sociaalculturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties in het ontwerp zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat die passen in de huidige tijd en context.
Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd. Als bepaalde vormen regelmatig voorkomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl.
Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan.
Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.
De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen.
De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar waarom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.
De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en passen in de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot.
Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
Duurzaamheid als vanzelfsprekendheid
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er gestreefd wordt naar een duurzame leefomgeving.
Alle ruimtelijke opgaven en ingrepen kunnen positief bijdragen aan de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, natuurinclusiviteit en biodiversiteit. Uitgangspunt is dat deze thema’s als ontwerp-uitdaging wordt gezien, zowel architectonisch, stedenbouwkundig als landschappelijk, en zowel op gebiedsniveau als op gebouwniveau. Duurzaamheid moet dan wel gezien worden als integraal onderdeel van het ontwerp en exploitatie. Dan kan door op verschillende niveaus aandacht te geven aan duurzaamheid, waaronder toekomstbestendigheid, klimaatadaptie, energie- en klimaatbeheer, materiaalgebruik, afvalstromen, mobiliteit, ecologie en natuur etc. Een goed ontwerp maakt inzichtelijk hoe met deze aspecten in relatie tot ruimtelijke kwaliteit rekening wordt gehouden.
BIJLAGE 5: BEELDKWALITEITSPLANNEN
Overzicht van vigerende beeldkwaliteitsplannen e.d.:
BIJLAGE 6: BELEIDSNOTITIE ZONNEPANELEN IN HET BESCHERMD STADS- EN DORPSGEZICHT
https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR610511/1
Deze beleidsnotitie bevat de gemeenteraadsbesluiten die ingaan op de samenvattende criteria voorzonnepanelen en de daarop volgende zonering in de binnenstad van Hulst. De beleidsnotitie is bedoeld als sturingsdocument en toetsingskader, als uitbreiding van de nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Algemene criteria bij monumenten
beschermd stads- en dorpsgezicht / monumenten
Voor het te plaatsen zonnepaneel geldt een maximale maat en gelden specifieke voorwaarden voor de situering en uitvoering. Deze worden hieronder per hoofdgroep weergegeven. De extra criteria voormonumenten zijn met (M) gemarkeerd.
Basis-situering binnen het dakvlak
Het paneel vormt één gesloten vierhoekig vlak binnen het basisvlak (zie figuur 1) en houdt afstand van bestaande dakdoorbrekingen als schoorstenen en daklichten. Het paneel wordt zoveel mogelijk vrij gehouden van beëindigingen van het dakvlak en toevoegingen op het dak. Zie criteria voor plaatsing hieronder:
Figuur 1. BASISVLAKKEN voor toepassing zonnepanelen in toepassingsgebied (maat in pannen)
Naast de eerder weergegeven basisafstanden tot dakbeëindigingen en dakdoorbraken gelden aanvullend de volgende maatcriteria; Zie figuur 2 en figuur 3 voor monumenten.
Voorgevel, kap evenwijdig aan de straat:
Achtergevel, kap evenwijdig aan de straat:
Zijgevel zichtbaar vanuit de openbare ruimte, kap evenwijdig aan/haaks op de straat:
Zijgevel/zijdak niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte, kap evenwijdig aan/haaks op de straat:
FIGUUR 2. BESCHERMD GEZICHT Maten/verhoudingen binnen criteria (maat in percentage)
Figuur 3. MONUMENTEN Maten/verhoudingen binnen criteria (maat in percentage)
Het geheel van bestaande dakdoorbrekingen inclusief het paneel levert geen onrustiger dakvlak op dan voorheen; de wens voor een zonnepaneel kan dus leiden tot sanering/integratie van overige dakdoorbrekingen.
Afwijking van de voornoemde criteria is ook binnen het Rijksbeschermde Stadsgezicht van de vesting Hulst mogelijk. Daarvoor is een gebiedsindeling vastgesteld met bijbehorende gebiedscriteria en een kwaliteitsborging voor wat betreft de toe te passen materialen.
Voor gemeentelijke- en rijksmonumenten is deze zonering uitgesloten. Het voornoemde beleid blijft daardoor onverkort van toepassing.
Figuur 4. PANEEL OP ZIJGEVELS DIRECT ZICHTBAAR VANUIT OPENBARE RUIMTE
De gebiedsindeling is bepaald op basis van:
In figuur 5 is een verbeelding opgenomen dat in drie gebieden I, II en III onderscheidt waarin soepeler beleid inzake plaatsing zonnepanelen mogelijk is (naar courant beleid dient de begrenzing van de gebieden niet als harde grens maar eerder als overgangszone te worden gezien. Hierbij rekening houdend met criteria / voorschriften die aan beide zijden van de grens gelden).
Aandachtspunten bij beoordeling en toepassing:
Bij dakvlakken met rode dakpannen dienen de panelen in een enkelvoudige, rechthoekige totaal-vorm te worden geplaatst. Uitsparingen en getrapte patronen zijn niet gewenst. Panelen van goede beeldkwaliteit dienen uitgevoerd te zijn in een antraciete, donkere unikleur. Blauwe panelen met opvallende rasters en randen in aluminiumkleur zijn beslist niet geschikt;
Bij toepassing van panelen geldt per pand of woonhuis een energetische en economische ondergrens; een aantal van zes stuks is daarbij herkenbaar wat leidt bij de gangbare afmetingen per paneel van 100x165 cm tot de volgende drie mogelijk in te passen oppervlaktes van steeds 10m2: 165x600, 200x 495 of 300x330 cm. De beste opzet is afhankelijk van het object waarop de panelen worden geplaatst. Panelen dienen altijd voldoende vrij te blijven van dakranden, nok, schoorstenen, dakkapellen, dakramen en ander dakdoorbraken.
Hier geldt restrictief beleid inzake zonnepanelen. Dit gebied in rood weergegeven omvat tenminste de stadskern en de kernlinten met o.a. de stadspoorten. Gentsestraat, Grote Markt, Houtmarkt, Kleine Bagijnestraat en Steenstraat. Zonnecollectoren blijven hier ongewenst.
Periferie van de kern (blauw).
In de directe periferie van de kern met veel 19e eeuwse en vroeg 20e eeuwse bebouwing in blauw aangegeven, kunnen zonnepanelen enkel toegepast worden in beperkte omvang en in maatwerk per object op basis van toetsing door de monumentencommissie.
Naoorlogse woongebieden I en II en het ontwikkelingsgebied III rond het ’s-Gravenhofplein (groen).
Zonnepanelen in deze gebieden behoeven de cultuurhistorische waarde van de kern niet te storen. Aandacht is wel vereist bij die woningen die direct grenzen aan het openbaar gebied van de vestingwal. Aan de zuidelijke zijde van Hulst zullen de mogelijkheden op daken gericht naar de walzijde (gele pijlengebied) op grond van specifiek locatie beleid lokaal beperkter zijn.