Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Cranendonck

Beleidsregels Schuilhutten en Paardenbakken

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCranendonck
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Schuilhutten en Paardenbakken
CiteertitelBeleidsregels Schuilhutten en Paardenbakken
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-08-2022nieuwe regeling

13-09-2011

gmb-2022-366310

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Schuilhutten en Paardenbakken

Opgenomen als onderdeel van het welstandsbeleid bij vaststelling van de raad op 13 september 2011

 

SAMENVATTING

Onderhavig document betreft een beleidsregel welke onderdeel uitmaakt van de ‘herziening Buitengebied’ en opgenomen is in het welstandsbeleid van de gemeente Cranendonck. Dit beleidsdocument richt zich op het bieden van mogelijkheden voor het verlenen van omgevingsvergunningen inzake de oprichting van schuilhutten en paardenbakken. Hieronder een concreet overzicht van de regels die gesteld worden aan de schuilhutten en paardenbakken.

 

Schuilhutten:

Algemene beleidsregels Schuilhutten

  • Deze beleidsregel Schuilhutten heeft uitsluitend betrekking op het hobbymatig houden van dieren.

  • Het is mogelijk om hobbydieren te houden in het buitengebied om zo te voorzien in de behoefte, een goede bijdrage te leveren aan het landschappelijke en agrarische karakter van het buitengebied van de gemeente Cranendonck en om overlast in de dicht bevolkte kernen te voorkomen.

  • Het is mogelijk om in het kader van dierenwelzijn de hobbydieren adequate huisvesting te bieden.

Specifieke beleidsregels Schuilhutten t.a.v. locatie

  • 1)

    Schuilhutten zijn alleen toegestaan binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden 1’ indien zij in 'wro-zone - ontheffingsgebied schuilhutten' zijn gelegen.

  • 2)

    Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden 1’ met aanduiding [specifieke vorm van agrarisch – open akkercomplex] zijn schuilhutten uitgesloten.

  • 3)

    Voor overige bestemmingen die in 'wro-zone - ontheffingsgebied schuilhutten' zijn gelegen geldt de afwijkingsmogelijkheid voor schuilhutten niet.

  • 4)

    De schuilhut moet dusdanig op een perceel geplaatst worden dat het aansluit bij omliggende bebouwing. De omliggende bebouwing moet op een afstand van maximaal 50 meter liggen en indien de afstand groter is moet de schuilhut aansluiten bij groenelementen op het perceel.

  • 5)

    Het kadastrale perceel moet minimaal een oppervlakte hebben van 2500 m².

  • 6)

    De omgevingsvergunning kan alleen aan de eigenaar van het perceel verleend worden.

  • 7)

    De omgevingsvergunning kan slechts 1 maal aan een eigenaar verleend worden ongeacht het aantal percelen dat deze in zijn of haar bezit heeft.

  • 8)

    Het opslaan van goederen, parkeren van tractoren, grasmaaiers, trailers etc. is uitgesloten.

  • 9)

    Buitenopslag is uitgesloten.

  • 10)

    De schuilhut moet voldoen aan het beeldkwaliteitplan. Indien de schuilhut niet aansluit bij het beeldkwaliteitplan en niet landschappelijk wordt ingepast kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen.

Specifieke beleidsregels t.a.v. de bouw van de schuilhut

  • De schuilhut moet voldoen aan het beeldkwaliteitplan.

  • De oppervlakte van de schuilhut bedraagt maximaal 30 m².

  • De minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.

  • De nokhoogte bedraagt 3 meter.

  • De goothoogte bedraagt 2,5 meter.

  • De schuilhut heeft maximaal 3 wanden.

  • Overeenkomstig de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, mogen verhardingen worden aangebracht.

Paardenbakken:

 

Algemene beleidsregels Paardenbakken

  • Deze beleidsregel paardenbakken heeft zowel betrekking op hobbymatige paardenbakken als professionele paardenbakken.

  • Het moet mogelijk gemaakt worden om hobbydieren te houden in het buitengebied om zo te voorzien in de behoefte, een goede bijdrage te leveren aan het landschappelijke en agrarische karakter van het buitengebied van de gemeente Cranendonck en om overlast in de dichtbevolkte kernen te voorkomen.

Specifieke beleidsregels Paardenbakken t.a.v. locatie

  • Binnen de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden 2’, ‘Natuur’ en ‘Bos’ zijn paardenbakken uitgesloten.

  • Paardenbakken zijn binnen het agrarisch bouwvlak van de bestemming ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch met waarden 1’ en binnen de bestemmingsvlakken ‘Wonen’, ‘Wonen – Buitengoed’, ‘Bedrijf Semi-agrarisch’, ‘Bedrijf Niet agrarisch’, ‘Recreatie’, ‘Sport’ en ‘Maatschappelijk’ direct toegestaan.

  • Paardenbakken buiten het bouw- of bestemmingvlak kunnen via een omgevingsvergunning worden toegestaan, maar niet in de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden 2’, ‘Natuur’ en ‘Bos’ of binnen de aanduiding [specifieke vorm van agrarisch – open akkercomplex].

  • De paardenbak mag maximaal 75% van de onbebouwde oppervlakte van het perceel in beslag nemen.

  • Indien de paardenbak in zijn geheel buiten het agrarisch bouwvlak of het bestemmingsvlak valt moet de paardenbak op een afstand van maximaal 3 meter parallel aan een der zijden van het agrarisch bouwvlak c.q. bestemmingsvlak gesitueerd worden en moet de minimale afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde burgerwoning 50 meter bedragen.

Specifieke beleidsregels t.a.v. de bouw van de paardenbak

  • De paardenbak moet voldoen aan het beeldkwaliteitplan.

  • De oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1200 m².

  • Voor het aanleggen van de paardenbak wordt getoetst aan de ter plaatse geldende criteria opgenomen in het bestemmingsplan ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

  • Paardenbakken tot 800 m² mogen maximaal 4 lichtmasten, paardenbakken tot 1200 m² maximaal 6 lichtmasten.

  • De lichtmasten mogen maximaal 6 meter bedragen.

  • Paardenbakken grenzend aan de bestemmingen ‘Natuur’, ‘Bos’ en ‘Waarde- Natura 2000’ mogen niet worden voorzien van lichtmasten.

  • Lichtmasten binnen een zone van 100 meter van de bestemmingen ‘Natuur’, ‘Bos’ en ‘Waarde- Natura 2000’ en mogen niet in de richting van deze bestemmingen schijnen.

  • Het plaatsten van de lichtmasten mag in geen enkel geval overlast voor omwonenden veroorzaken. Na 22:00 uur mogen de lichten niet meer aan tot zonsopgang.

  • Het aanleggen van drainages wordt getoetst aan de ter plaatse geldende criteria opgenomen in het bestemmingsplan ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

  • De hoogte van de omheining mag maximaal 2 meter bedragen.

ALGEMEEN

1 Inleiding

1.1 Inhoud en leeswijzer

Deze beleidsregel bestaat uit twee beleidsstukken, te weten:

  • het schuilhuttenbeleid;

  • het paardenbakkenbeleid.

Aangezien beide beleidsstukken direct van invloed zijn op het ruimtegebruik in het buitengebied ten behoeve van paarden en ander groot- en kleinvee is ervoor gekozen de beleidsregelen gezamenlijk in één nota op te nemen. In dit hoofdstuk is voor beide beleidsregels in het kort de aanleiding voor het opstellen van beleid beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een kort overzicht van de geschiedenis in beleid weer en de ambities die de provincie nastreeft daar waar het gaat om de ruimte in het buitengebied.

In hoofdstuk 3 en 4 staat het schuilhuttenbeleid centraal. In deze hoofdstukken is ingegaan op algemene beleidsregels en specifieke beleidsregels ten aanzien van locatie en materiaalgebruik. Het beeldkwaliteitplan dat opgenomen is in hoofdstuk 5 is de leidraad waaraan toekomstige omgevingsvergunningaanvragen zullen worden getoetst. Om deze reden is deze beleidsregel als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Cranendonck vastgesteld. Toetsing zal plaatsvinden door de gemeente.

De beleidsregel ten aanzien van paardenbakken is overeenkomstig opgebouwd. Hoofdstuk 6 en 7 geven de algemene beleidsregels en de specifieke beleidsregels ten aanzien van locatie en materiaalgebruik weer. Hoofdstuk 8 voorziet in het beeldkwaliteitplan waar toekomstige omgevingsvergunningaanvragen voor paardenbakken aan moeten voldoen. Ook hiervoor geldt dat toetsing zal plaatsvinden door de gemeente Cranendonck, voortkomende uit de vaststelling van deze beleidsregel als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente.

In bijlage 1 is een begrippenlijst overgenomen.

1.2 Aanleiding

Schuilhuttenbeleid

Het hobbymatig houden van dieren door particulieren, waaronder paarden, pony’s, ezels, geiten e.d., heeft een enorme vlucht genomen. Bekend is dat deze dieren bij nat weer een droge ondergrond nodig hebben en bij veel zon beschutting zoeken voor zowel de warmte als voor insecten1

 

Lang niet alle hobbymatige houders van dieren hebben de mogelijkheid om hun dieren direct bij huis te laten lopen. Niet iedereen is in de gelegenheid de dieren bij wisselende weersomstandigheden naar de stal op het erf te halen. Daarvoor is de afstand tussen erf en weiland vaak te groot. Daarnaast hebben niet alle stallen op het erf een uitloopmogelijkheid. Dit zou kunnen betekenen dat dieren die bij wisselvallige weersomstandigheden naar “huis” worden gehaald, langdurig binnen staan.

Regelmatig wordt dan ook een vergunning aangevraagd voor het bouwen van een schuilhut voor dieren. Binnen de huidige regelgeving heeft de gemeente geen mogelijkheid om dit soort aanvragen te vergunnen. Om in de toekomst te kunnen anticiperen op deze vraag en daarmee het welzijn van de dieren binnen de gemeente te vergroten, is ervoor gekozen om voorliggende beleidsregel op te stellen.

Deze beleidsregel richt zich op het, onder bepaalde voorwaarden, mogelijk maken van schuilgelegenheden ten behoeve van dieren die een groot deel van het jaar, of het hele jaar door, gebruik maken van een weiland.

Belangrijk is de ruimtelijke component bij het al dan niet toestaan van schuilgelegenheden.

In het algemeen geldt het uitgangspunt dat dieren zoveel mogelijk dienen te schuilen in de bestaande bebouwing binnen bestaande bouwvlakken. Ook voor de burgers in het buitengebied geldt dat ze de dieren zoveel mogelijk laten schuilen in bestaande bebouwing binnen de bestemming ‘Wonen’. Enkel daar waar hier geen (directe) mogelijkheid toe is kan een omgevingsvergunning aangevraagd worden welke voldoet aan de eisen gesteld in deze beleidsregel.

Vanwege de ruimtelijke component dient deze beleidsregel in samenhang te worden gezien met het bestemmingsplan Buitengebied en de daarbij behorende ‘herziening buitengebied’ en ‘reparatieplan buitengebied’. De beleidsregel zal onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan ‘herziening buitengebied’ en worden verwerkt in de regels van dit plan.

 

Doelgroep

Deze beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op het hobbymatig houden van dieren (één of enkele paarden, schapen etc.). Onder dit begrip valt ook een agrarisch bedrijf of een paardenhouderij, waar naast de bedrijfsmatige activiteiten enkele andere dieren hobbymatig worden gehouden. Wanneer deze dieren geen deel uitmaken van de bedrijfsvoering kan er een beroep worden gedaan op de mogelijkheid die deze notitie biedt.

 

Paardenbakkenbeleid

Het buitengebied wordt steeds meer gezien als een gemengd gebied, waarin niet alleen ruimte is voor agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen, maar waar ook het plattelandswonen, het recreatief (mede)gebruik en in dat verband ook het (hobbymatig) houden van paarden hun toevlucht nemen. Zowel het Rijksbeleid als het Provinciaal beleid haakt hierop in.

Een gevolg van het hobbymatig houden van paarden is een toename van het aantal paardenbakken in het buitengebied. Binnen de bouw- en bestemmingsvlakken is het direct toegestaan om een paardenbak te realiseren. Buiten het agrarisch bouwvlak en bestemmingsvlak is de aanleg van paardenbakken mogelijk middels de verlening van een omgevingsvergunning. Het betreft hier onoverdekte paardenbakken.

 

Deze beleidsregel stelt nadere eisen aan de ligging en uitstraling van paardenbakken welke buiten het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak liggen. Voor paardenbakken binnen het bouw- of bestemmingsvlak geldt de beleidsregel als wensbeeld. Door het stellen van eisen gaat de gemeente een wildgroei aan paardenbakken tegen in het buitengebied. Daarnaast wordt er op deze manier zorg voor gedragen dat toekomstige paardenbakken een nette en passende uitstraling hebben en zodoende een juiste inpassing kennen met hun omgeving.

Vanwege de ruimtelijke component dient deze beleidsregel in samenhang te worden gezien met het bestemmingsplan Buitengebied en de daarbij behorende ‘herziening buitengebied’ en ‘reparatieplan buitengebied’. De beleidsregel zal onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan ‘herziening buitengebied’ en worden verwerkt in de regels van dit plan.

 

Doelgroep

Zowel het hobbymatig gebruik als het bedrijfsmatig gebruik van paardenbakken komt regelmatig voor in het buitengebied van de gemeente Cranendonck. Aangezien het feitelijke gebruik van de bak in beide gevallen overeenkomstig is, is er bij het opstellen van deze beleidsregel geen onderscheid gemaakt in dit gebruik.

2 Beleidskader

2.1 Inleiding

De gemeente kent op het moment van opstellen van deze beleidsregel geen beleid dat specifiek gericht was op schuilhutten en paardenbakken. Een kort historisch overzicht laat zien dat er eerder wel al beleidsregels zijn opgesteld en hier regelingen over opgenomen waren in bestemmingsplannen.

2.2 Beleid gemeente Maarheeze en Budel

Schuilhutten

In de bestemmingsplannen van de Gemeente Budel (Buitengebied Budel 1987) en Maarheeze (Buitengebied West – Oost – Noord 1987), werd het indirect mogelijk gemaakt om in de agrarische bestemmingen ‘bouwwerken, geen gebouw zijnde’ te bouwen. Aan deze bouwwerken werd enkel de eis van een maximale hoogte gesteld van 3 meter. Middels deze regeling konden schuilhutten toegestaan worden, de schuilhutten mogen dan enkel bestaan uit twee wanden en een dak.

 

Het meest recente beleidstuk voor schuilhutten betreft het beleidsstuk: ‘Paardenonderkomens’ wat dateert van maart 1998 en is ingetrokken omdat het beleid niet strookte met het provinciaal beleid.

 

Paardenbakken

Voor wat betreft de realisatie van paardenbakken waren geen mogelijkheden opgenomen in de bestemmingsplannen van de Gemeente Budel (Buitengebied Budel 1987) en Maarheeze (Buitengebied West – Oost – Noord 1987)

 

Voor het toestaan van paardenbakken heeft de gemeente Cranendonck niet eerder beleid gehad.

2.3 Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Cranendonck

Algemeen

In het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 8 december 2009, waren regels opgenomen voor het toestaan van schuilhutten en paardenbakken.

Binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden 1’ en ‘Agrarisch met waarden 2’ was een ontheffing opgenomen voor het plaatsen van schuilhutten voor het hobbymatig houden van dieren en het toestaan van paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak.

De provincie Noord Brabant heeft hier een reactieve aanwijzing op gegeven. Door deze aanwijzing is het bestemmingsplan Buitengebied op 25 maart 2010 zonder een regeling voor schuilhutten en paardenbakken buiten het bouwvlak in werking getreden. De provincie is van mening dat de in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen regelingen niet passen binnen het provinciaal beleid. Hierbij is de afwezigheid van het belang van een ruimtelijke component in deze regelingen het belangrijkste argument, wat verrommeling van het landschap tot gevolg zou kunnen hebben. Om deze reden acht de provincie onderstaande regelingen in strijd met het provinciaal belang.

 

Schuilhutten

Definitie:

Een bouwwerk omsloten door maximaal 3 wanden welke direct hetzij indirect met de grond is verbonden en dient als schuilhut voor hobbymatig gehouden dieren en het toebehorende dierenvoer.

 

Ontheffingsmogelijkheid:

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen (van het bepaalde in …. onder ….) teneinde buiten het agrarisch bouwvlak bouwwerken toe te staan in de vorm van schuilhutten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a)

    deze ontheffing wordt niet verleend indien de schuilhut wordt opgericht ten dienste van een agrarisch bedrijf;

  • b)

    een schuilhut is niet toegestaan binnen de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch -open akkercomplex";

  • c)

    per agrarisch perceel mag maximaal één schuilhut worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 5.000 m2;

  • d)

    het bouwwerk dient hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden te zijn;

  • e)

    de schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;

  • f)

    de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;

  • g)

    de oppervlakte mag maximaal 30 m2 bedragen.

Paardenbakken

Het bestemmingsplan Buitengebied geeft geen definitie voor paardenbakken.

 

Ontheffingsmogelijkheid:

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen (van het bepaalde in….), teneinde paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak toe te staan, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a)

    een paardenbak mag uitsluitend worden gerealiseerd op een perceel met een minimale oppervlakte van 2500 m²;

  • b)

    de paardenbak dient landschappelijk ingepast te worden;

  • c)

    het watersysteem ter plaatse mag niet onevenredig worden aangetast; hieromtrent dient aan de waterbeheerder advies te worden gevraagd.

2.4 Randvoorwaarden vanuit de Provincie

In nader overleg heeft de provincie Noord Brabant aangegeven dat zij onder strikte voorwaarden in kunnen stemmen met een schuilhutten- en paardenbakkenbeleid. De mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning mag in samenhang met dit beleid worden opgenomen in het bestemmingsplan ‘herziening buitengebied’.

De voorwaarden betreffen:

  • er moet een duidelijke ruimtelijke component zijn. Schuilhutten mogen alleen in kernrandzones en binnen bebouwingsconcentraties of op maximaal 500 meter daarvan gelegen;

  • paardenbakken mogen buiten het agrarisch bouwvlak mits ze direct aan het agrarisch bouwvlak aansluiten en geen inbreuk maken op het omliggende buitengebied;

  • voorkomen moet worden dat op ieder perceel in het buitengebied een schuilhut gebouwd mag worden;

  • zowel de schuilhut als de paardenbak dienen landschappelijk goed te worden ingepast. Een beeldkwaliteitplan is hiervoor het juiste instrument;

  • natuurgebieden en andere kwetsbare gebieden dienen beschermd te worden.

SCHUILHUTTENBELEID

3 Algemene beleidsregels schuilhutten

3.1 Inleiding

Onder de inwoners van de gemeente Cranendonck bestaat een grote behoefte aan de mogelijkheid om schuilhutten in het buitengebied te kunnen realiseren. Een helder beleid is van belang waarin vragen als waarom, waar en hoe schuilhutten toe te staan worden beantwoord. Het antwoord op deze vragen komen achtereenvolgend aan bod. In het beeldkwaliteitplan is naar voren gebracht hoe de schuilhut in het landschap dient te worden ingepast en welke materialen hierbij kunnen worden toegepast.

3.2 Definitie schuilhut

Een bouwwerk omsloten door maximaal 3 wanden welke direct, hetzij indirect, met de grond is verbonden en dient als schuilhut voor hobbymatig te houden dieren en het toebehorende dierenvoer.

3.3 Waarom schuilhutten toestaan?

De vraag naar schuilhutten is groot. De gemeente Cranendonck is een landelijke gemeente en kenmerkt zich door het agrarische landschap. Een belangrijk onderdeel van dit agrarische landschap is het grazende vee wat over de gehele gemeente sterk aanwezig is. Het beperken van de mogelijkheden van de agrariër via de provinciale verordening ruimte werkt het in de hand dat het buitengebied meer en meer aangewend wordt voor andersoortig gebruik. Een vermeerdering van het hobbymatig houden van dieren vloeit hieruit voort. Het niet toestaan van schuilhutten kan tot gevolg hebben dat het vee grotendeels uit het landschap verdwijnt.

 

Een algemeen verbod op schuilhutten zorgt ervoor dat het buitengebied gevrijwaard blijft van bebouwing waardoor verrommeling tegengegaan wordt. Echter bij een verbod zullen burgers toch op zoek gaan naar andere mogelijkheden om een schuilgelegenheid te creëren voor hun dieren. Gevolgen hiervan kunnen zijn:

  • burgers gaan hun dieren thuis, in de dicht bevolkte kernen, in te kleine tuinen en schuurtjes houden. Dit veroorzaakt stank- en geluidsoverlast voor de omgeving en de huisvestiging voor de dieren in het kader van dierenwelzijn is verre van optimaal;

  • burgers gaan op eigen initiatief toch een schuilhut in het buitengebied plaatsen. Omdat het in de lijn der verwachting ligt dat handhavend opgetreden zal worden zullen deze schuilhutten met minimaal materiaal zoals MDF platen, stukken zeil/ plastic etc. opgebouwd worden. Dit zorgt voor ernstige verstoring van het landschap. De gemeente zal hieraan prioriteit moeten geven en moeten handhaven op alle schuilhutten in het buitengebied.

Een verbod op schuilhutten betekent dat het hobbymatig houden van dieren in het buitengebied nagenoeg niet mogelijk is. Hobbydieren verdwijnen uit het buitengebied waardoor weilandjes leeg komen te staan en braak komen te liggen. Indien er dan toch sprake is van het houden van hobbydieren zonder schuilhut, kan of zal het dierenwelzijn in het geding komen.

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) stelt dat de houder van het dier eerstverantwoordelijke is wanneer het gaat om dierenwelzijn. De GWWD en het besluit Welzijn productiedieren bieden vervolgens de mogelijkheid om op te treden tegen houders

 

die geen maatregelen treffen. Artikel 3, derde lid van het besluit Welzijn productiedieren bepaalt dat een dier dat niet in een gebouw gehouden wordt, moet worden beschermd tegen slechte weersomstandigheden. In het algemeen moeten dieren op grond van artikel 36 en 37 van de GWWD beschermd worden tegen extreme weersomstandigheden.

Bovenstaande zorgt dus voor tegenstrijdigheid van de Gezondheids- en welzijnswet met de provinciale en gemeentelijke beleidsregels: een dierenhouder mag geen schuilhut bouwen maar kan hiervoor vervolgens wel vervolgd worden in het kader van dierenwelzijn!

 

Conclusie

De vraag naar schuilhutten is groot. Het niet toestaan leidt tot problemen in de kernen en zorgt voor een grote handhavingstaak bij de gemeente. Daarnaast verplicht de wet dat een dierenhouder voor een goed onderkomen moet zorgen. Echter zonder voorwaarden bestaat het risico van verrommeling en verstening van het buitengebied. Derhalve dient onderhavig beleid deze vier aspecten op de juiste wijze te koppelen aan voorwaarden en het beeldkwaliteitplan.

3.4 Algemene beleidsregels Schuilhutten

  • 1)

    Deze beleidsregel Schuilhutten heeft uitsluitend betrekking op het hobbymatig houden van dieren.

  • 2)

    Het is mogelijk om hobbydieren te houden in het buitengebied om zo te voorzien in de behoefte, een goede bijdrage te leveren aan het landschappelijke en agrarische karakter van het buitengebied van de gemeente Cranendonck en om overlast in de dicht bevolkte kernen te voorkomen.

  • 3)

    Het is mogelijk om in het kader van dierenwelzijn de hobbydieren adequate huisvesting te bieden.

4 Specifieke beleidsregels locatie schuilhutten

4.1 Binnen welke bestemmingen schuilhutten toestaan?

Het onbeperkt toestaan van schuilhutten voor het hobbymatig houden van dieren kan leiden tot verrommeling van het landschap. Hetgeen de gemeente Cranendonck absoluut niet wenselijk acht. Daarom is het van belang dat er goede en duidelijke regels komen over de locaties van de schuilhutten. In de volgende paragrafen wordt hier verder op ingegaan.

 

Waardevolle agrarische gebieden , Natuur en Bosgebieden uitgesloten

Uitgangspunt van het beleid is een juiste afstemming tussen de kwaliteit en de daarbij behorende bebouwing in het buitengebied en het dierenwelzijn.

Niet alle gebieden in het buitengebied lenen zich voor het houden van hobbydieren en hoeven derhalve niet de mogelijkheid te bieden om schuilhutten op te richten. De belangrijkste gebieden die uitgesloten zijn voor schuilhutten betreffen de waardevolle agrarische gebieden, natuurgebieden en bosgebieden. De natuurgebieden moeten behouden en beschermd worden. Het is niet wenselijk hier extra bebouwing mogelijk te maken. Het houden van dieren in deze gebieden kan daarnaast de natuur aantasten. Daarom worden binnen de bestemming ‘Natuur’ schuilhutten uitgesloten. Bosgebieden zijn geen gebieden waar het hobbymatig houden van dieren thuishoort. Voor het houden van hobbydieren in het bos zullen bomen gekapt moeten worden. Hier stemt de gemeente Cranendonck niet mee in. Daarom worden binnen de bestemming ‘Bos’ schuilhutten uitgesloten.

 

Agrarische gebieden

De meeste hobbydieren zijn grazende dieren met graslandschappen als natuurlijk leefklimaat. In het buitengebied zijn deze landschappen voornamelijk bestemd als ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden 1’. Hier wordt het plaatsten van schuilhutten onder strikte voorwaarden toegestaan.

Binnen de bovengenoemde bestemmingen zijn enkele gronden aangewezen met de aanduiding [specifieke vorm van agrarisch – open akkercomplex]. Deze karakteristieke gronden zijn landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol en hiervoor geldt een stringenter beleid. Derhalve is het niet mogelijk om binnen deze aanduiding een schuilhut te plaatsen.

4.2 Ruimtelijke component

Er dient sprake te zijn van een ruimtelijke component in de vorm van aansluiting bij bestaande bebouwing. Onder bestaande bebouwing worden de 6 kernen van de gemeente Cranendonck, de zones rondom de kernen en de bebouwingsconcentraties bedoeld. Zo sluit bebouwing zoveel mogelijk op elkaar aan en wordt de verrommeling van het landschap zoveel mogelijk tegengegaan. Schuilhutten worden toegestaan in de daarvoor in de ‘herziening buitengebied’ opgenomen aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied schuilhutten'. Deze zone is in overleg met provincie en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck tot stand gekomen en bewaakt de ruimtelijke component door een link te leggen met reeds aanwezige bebouwing.

Buiten deze zone gaat het belang van openheid van het buitengebied voor en worden dus geen mogelijkheden tot het oprichten van een schuilhut geboden. Zo wordt verrommeling van het buitengebied tegen gegaan.

 

Daarnaast dient de schuilhut dusdanig op een perceel geplaatst worden dat het aansluit bij de omliggende bebouwing. De omliggende bebouwing moet op een afstand van maximaal 50 meter liggen. Indien de afstand groter is, is het in bepaalde gevallen mogelijk de schuilhut aan te laten sluiten bij groenelementen op het perceel (voor verdere uitwerking zie beeldkwaliteitplan).

4.3 Regels op perceelsniveau

De minimale oppervlakte van een perceel waarop een schuilhut gebouwd mag worden bedraagt 2500 m². Deze maat is noodzakelijk vanwege het minimaal benodigde oppervlak voor weidegang voor een degelijk leefklimaat. Bij een kleinere oppervlakte worden de weilanden te snel begraasd, waardoor bij slecht weer de kwaliteit en de voedingswaarde van het perceel hard terug kan lopen.

 

Om te voorkomen dat een eigenaar, die meerdere percelen bezit en zijn dieren over meerdere weilanden verdeelt, een beroep doet op de mogelijkheid om in ieder weiland een schuilhut op te richten is het noodzakelijk om vast te leggen dat de omgevingsvergunning slecht één keer aan een eigenaar van het perceel of meerdere percelen verleend wordt. Hierbij wordt specifiek op de eigenaar gedoeld en niet op de gebruiker. Dit om te voorkomen dat 1 perceel meerdere gebruikers kent, welke dan allemaal een omgevingsvergunning kunnen aanvragen om een schuilhut te bouwen.

4.4 Strijdig gebruik schuilhut

Het is verboden om de schuilhut voor andere activiteiten te gebruiken dan zoals deze in de definitie staat omschreven. Het stallen van tractoren, grasmaaiers, trailers etc. en het opslaan van goederen is in strijd met dit beleid.

Dit sluit immers niet aan bij het beleidsdoel met betrekking tot het waarborgen van dierenwelzijn en is bovendien strijdig met de onderliggende bestemming. Slechts het kleinschalig opslaan van voer en stro dat dient voor de ter plaatse aanwezige hobbydieren is toegestaan. Buitenopslag is niet toegestaan, het voer en stro dient in de schuilhut te worden opgeslagen.

4.5 Landschappelijke inpassing

In alle gevallen moet er sprake zijn van een verantwoorde landschappelijke inpassing, vormgeving en materiaalkeuze. Hiervoor wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan.

Daarom bestaat alleen de mogelijkheid om in deze gebieden een schuilhut op te richten middels de verlening van een omgevingsvergunning. Dit maakt een zorgvuldige belangenafweging bij iedere aanvraag mogelijk. Indien de schuilhut niet aansluit bij het beeldkwaliteitplan en niet landschappelijk wordt ingepast kan het college van burgemeester en wethouders besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen.

4.6 Specifieke beleidsregels Schuilhutten t.a.v. locatie

  • 11)

    Schuilhutten zijn alleen toegestaan binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden 1’ indien zij in 'wro-zone - ontheffingsgebied schuilhutten' zijn gelegen.

  • 12)

    Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden 1’ met aanduiding [specifieke vorm van agrarisch – open akkercomplex] zijn schuilhutten uitgesloten.

  • 13)

    Voor overige bestemmingen die in 'wro-zone - ontheffingsgebied schuilhutten' zijn gelegen geldt de afwijkingsmogelijkheid voor schuilhutten niet.

  • 14)

    De schuilhut moet dusdanig op een perceel geplaatst worden dat het aansluit bij omliggende bebouwing. De omliggende bebouwing moet op een afstand van maximaal 50 meter liggen en indien de afstand groter is moet de schuilhut aansluiten bij groenelementen op het perceel.

  • 15)

    Het kadastrale perceel moet minimaal een oppervlakte hebben van 2500 m².

  • 16)

    De omgevingsvergunning kan alleen aan de eigenaar van het perceel verleend worden.

  • 17)

    De omgevingsvergunning kan slechts 1 maal aan een eigenaar verleend worden ongeacht het aantal percelen dat deze in zijn of haar bezit heeft.

  • 18)

    Het opslaan van goederen, parkeren van tractoren, grasmaaiers, trailers etc. is uitgesloten.

  • 19)

    Buitenopslag is uitgesloten.

  • 20)

    De schuilhut moet voldoen aan het beeldkwaliteitplan. Indien de schuilhut niet aansluit bij het beeldkwaliteitplan en niet landschappelijk wordt ingepast kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen.

5 Eisen schuilhut

5.1 Inleiding

Aan de schuilhut zijn nadere eisen gesteld om zo de verrommeling van het landschap tegen te gaan. Het is van belang eisen te stellen aan de situering, materiaalkeuze en bouwvolume van de schuilhut. In het beeldkwaliteitplan zijn hier nadere eisen aan gesteld.

5.2 Eisen schuilhut

Afmetingen

Qua afmetingen geldt een oppervlakte van maximaal 30 m² en een nokhoogte van maximaal 3 meter. Een oppervlakte van 30m² is ruim voldoende voor het schuilen van enkele dieren. Aangezien een schuine afdekking in de vorm van een zadeldak vormgevingstechnisch gewenst is, geldt een maximale goothoogte van 2,5 meter. Er wordt een hellingspercentage van minimaal 15% aangehouden.

De afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter. Er wordt geen maximale afstandsmaat tot de perceelsgrens aangegeven omdat er bij groenvoorzieningen aangesloten dient te worden. Deze kunnen op de perceelsgrens aanwezig zijn maar ook in het midden van een weiland.

 

Wanden

De schuilhut mag bestaan uit een dak en maximaal 3 wanden. Een van de vier zijden dient geheel open te blijven. In de schuilhut mogen scheidingswandjes geplaatst worden om het opgeslagen veevoer en stro van de dieren gescheiden te houden.

 

Verharding

Het bestemmingsplan Buitengebied geeft aan dat binnen de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met Waarden 1, percelen tot 200 m² verhard mogen worden. Voor een groter verhard oppervlak geldt dat een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden. Het is niet mogelijk om voor een schuilhut een groter totaal oppervlak verharding dan 200 m² toe te staan.

 

De bodem in de schuilhut mag verhard worden. Het verharde oppervlak in de schuilhut wordt niet meegerekend bij de bovengenoemde 200 m² buitenverharding.

5.3 Specifieke beleidsregels t.a.v. de bouw van de schuilhut

  • 1)

    De schuilhut moet voldoen aan het beeldkwaliteitplan.

  • 2)

    De oppervlakte van de schuilhut bedraagt maximaal 30 m².

  • 3)

    De minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.

  • 4)

    De nokhoogte bedraagt maximaal 3 meter.

  • 5)

    De goothoogte bedraagt maximaal 2,5 meter.

  • 6)

    Een minimaal hellingspercentage van 15%

  • 7)

    De schuilhut heeft maximaal 3 wanden.

  • 8)

    Overeenkomstig de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, mogen verhardingen worden aangebracht.

6 Beeldkwaliteitplan - schuilhutten

6.1 Inleiding

Het beeldkwaliteitplan moet ten alle tijden in acht worden genomen bij het al dan niet toestaan van een schuilhut. In dit hoofdstuk staan de voorwaarden over locatie, situering en uitstraling van de schuilhut.

6.2 Voorwaarden van locatie op perceel

Wat betreft de situering dient de locatie van de schuilhut te worden gekozen die landschappelijk het beste tot zijn recht komt. Dit betekent dat een schuilhut vaak aan de rand van een perceel geplaatst moet worden, aansluitend op aanwezige bebouwing, bomen en struiken. Zichtlijnen blijven dan zoveel mogelijk in tact.

De schuilhut moet aan de rand van het perceel geplaatst worden. De minimale afstand tot de perceelgrenzen bedraagt 3 meter. De schuilhut moet aansluiten bij omliggende bebouwing welke aan de straatzijde gelegen is. Hierdoor wordt de bebouwing geconcentreerd aan de straat en wordt verrommeling tegengegaan. De schuilhut moet op een afstand van maximaal 50 meter van de bebouwing liggen. Wordt deze afstand groter dan kan niet meer gesproken worden van een ruimtelijke component.

Indien er niet aangesloten kan worden bij omliggende bebouwing maar er op of naast het perceel grote groenelementen (bossages, bomen, struiken houtwallen) aanwezig zijn, waardoor de schuilhut hierachter verscholen raakt, moet de schuilhut hierop aansluiten met een maximale afstand van 3 meter.

Indien aan de randen van het perceel geen groenelementen aanwezig zijn, dient de schuilhut in een hoek van het perceel geplaatst te worden, waarbij de afstand tot beide perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt. Daarnaast dienen rondom de bebouwing groenelementen geplaatst te worden, zodat landschappelijke inpassing alsnog geschiedt.

De schuilhut mag nooit midden op het perceel geplaatst worden, tenzij hier zoveel groenelementen aanwezig zijn dat dit de beste locatie is voor de schuilhut.

Indien weilanden van verschillende eigenaren aan elkaar grenzen moeten de schuilhutten geclusterd worden of in eenzelfde lijnstructuur gepositioneerd te worden.

6.3 Voorwaarden soort schuilhut

Hét kenmerk van een schuilhut is het open karakter. Dieren moeten gemakkelijk in en uit kunnen. Daarom dient één der wanden open te blijven.

Er zijn twee typen schuilhutten: verplaatsbare en niet-verplaatsbare. Verplaatsbare schuilhutten (zogeheten sleepstallen, op wielen of op glijders) hebben als voordeel dat er rekening kan worden gehouden met de heersende windrichting. Men kan de stal met de dichte kant tegen de wind in draaien. Een niet-verplaatsbare schuilhut kan het beste worden geplaatst met de achterzijde naar de meest voorkomende windrichting.

Verplaatsbare schuilhutten mogen geplaatst worden mits zij voldoen aan de locatie-eisen zoals hierboven beschreven.

6.4 Voorwaarden materiaalgebruik

De schuilhutten dienen een landelijke uitstraling te genieten. Wanden en dak zijn gemaakt van (natuurlijke) materialen die zo min mogelijk opvallen. Duurzaam hout verdient daarom de voorkeur boven steen. Dit materiaal is zeer sterk en bestand tegen vocht. Indien de schuilhut van hout gemaakt wordt dient gebruik gemaakt te worden van duurzame houtsoorten. Het gebruik van MDF en/of multiplex platen is uitgesloten. Het gebruik van sandwichpanelen is eveneens niet toegestaan.

 

Hout heeft de voorkeur omdat dit de meest landschappelijke uitstraling kent. Ook stenen schuilhutten zijn toegestaan, mits het geen betonwanden of blokken zijn. Indien gekozen wordt voor een stenen schuilgelegenheid moet er een kap met pannen, hout of riet of een combinatie hiervan aangebracht worden. Hierdoor wordt het landelijke karakter zoveel mogelijk behouden. Een stenen schuilgelegenheid met een golfplaten dak is niet toegestaan.

 

Een andere keuzemogelijkheid is een combinatie van een houten en stenen schuilgelegenheid. Hierbij is het onderste gedeelte (tot maximaal 1m) gemetseld en het overige gedeelte is van duurzaam hout. De materiaalkeuze voor het dak is in dit geval vrij.

 

Indien er andere natuurlijke bouwmaterialen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld leem of bitumen, dient dit in nader overleg te gebeuren, aangezien dit materiaalsoorten zijn die niet aansluiten bij het karakter van de bebouwing binnen de gemeente.

 

Plastic, sandwichpanelen, zeil, etc. zijn niet toegestaan. Alleen golfplaten voor dakbedekking wordt geaccepteerd. Massief kunststof in combinatie met een stalen- of houten frame kan eveneens worden toegestaan.

 

6.5 Kleurgebruik schuilschut

Schilderwerk is toegestaan in natuurlijke tinten. De voorkeur gaat hierbij uit naar donkergroen of bruin. Andere kleuren die toegestaan zijn, zijn zwart en beige.

Overige kleurgebruiken zijn uitgesloten. Er kan een uitzondering gemaakt worden indien in de directe nabijheid (niet meer dan 25 meter) zichtbare bebouwing staat in een andere kleur. Dan kan bij deze kleur aangesloten worden.

 

6.6 Afrastering

Indien een nieuwe afrastering bij de schuilhut geplaatst wordt, zijn hier ook eisen aan gesteld. Om de afrastering zoveel mogelijk in het landschap op te laten gaan dient er gebruik gemaakt te worden van natuurlijke materialen en kleuren. Houten hekwerken hebben de voorkeur. Indien een afrastering met lint gemaakt wordt dienen de palen van hout te zijn en het lint in een donkere kleur, groen, bruin of zwart. Wit lint is uitgesloten. Andere materialen zoals metaal of kunststof kunnen toegestaan worden mits ze in de hiervoor genoemde kleuren worden aangebracht. De kleur wit is uitgesloten. Het toepassen van prikkeldraad wordt afgeraden.

PAARDENBAKKENBELEID

7 Algemene beleidsregels paardenbakken

 

7.1 Inleiding

Onder de inwoners van de gemeente Cranendonck is er een grote behoefte aan de mogelijkheid om paardenbakken in het buitengebied te kunnen realiseren. Een helder beleid is van belang waarmee vragen als waarom, waar en hoe paardenbakken toe te staan worden beantwoord. Het antwoord op deze vragen komen achtereenvolgend aan bod. In het beeldkwaliteitplan is naar voren gebracht hoe de paardenbak in het landschap dient te worden ingepast.

 

Dit beleid richt zich alleen op paardenbakken en de daarop direct betrokken aspecten die bij de aanleg, het gebruik en het onderhoud van toepassing zijn. Voor zover in dit beleidskader wordt gesproken over paardenbak wordt daarmee bedoeld: het geheel van omheining en bodembedekking en hetgeen zich onder de bodembedekking bevindt. Onder paardenbak wordt tevens verstaan een buitenbak of uitloopbak. Door deze inperking is het beleidskader sterk geüniformeerd. Het toetsingskader geeft antwoord op de vraag wat de voorwaarden zijn waaronder het aanleggen en gebruiken van een paardenbak is toegestaan.

 

7.2 Definitie paardenbak

Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

 

7.3 Waarom paardenbakkenbeleid?

Het houden van paarden (hobbymatig of bedrijfsmatig) heeft meestal tot gevolg, dat er ook paardenbakken worden aangelegd, die afbreuk kunnen doen aan de landschappelijke waarde van het betreffende gebied. Daarbij spelen zaken als de situering van de paardenbak en de inrichting een rol.

Voor paardenbakken is binnen zowel de gemeente Cranendonck (tot de inwerking treding van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied) als de voormalige gemeenten Budel en Maarheeze geen beleid vastgesteld. Gevolg hiervan is dat verspreid over het buitengebied vele paardenbakken liggen. Deze zijn niet allemaal op de juiste wijze in het landschap ingepast.

Het buitengebied van de gemeente Cranendonck is een open en landelijk landschap. Om dit te behouden zullen maatregelen genomen moeten worden. Een paardenbak past niet overal in het landschap. Om de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te behouden zullen hippische voorzieningen op zodanige wijze worden ingepast dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Het bestemmingsplan Buitengebied dat in werking is getreden op 25 maart 2010, staat paardenbakken rechtstreeks toe binnen de agrarische bouwvlakken ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden 1’ en de bestemmingsvlakken ‘Wonen’, ‘Wonen – Buitengoed’, ‘Bedrijf Semi- agrarisch’, ‘Bedrijf Niet agrarisch’, ‘Recreatie’, ‘Sport’ en ‘Maatschappelijk’. Echter vanwege de standaardafmetingen van een paardenbak is deze mogelijkheid niet toereikend. Paardenbakken passen bijna nooit geheel binnen het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak.

In het bestemmingsplan Buitengebied was een regeling voor de realisatie van paardenbakken buiten bestaande bouwvlakken opgenomen. De provincie Noord Brabant heeft tegen deze regeling een reactieve aanwijzing gegeven.

Derhalve dient er beleid te komen zodat paardenbakken ook buiten het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak onder voorwaarden kunnen worden toegestaan.

Onderhavig beleid dient als ondersteuning van de afwijkingsmogelijkheid zoals deze is opgenomen in de ‘herziening buitengebied’. Voor paardenbakken die direct worden toegestaan kan het beeldkwaliteitplan dienen als wensbeeld van de gemeente voor het uiterlijk van de paardenbakken.

 

Conclusie

De behoefte aan paardenbakken is groot. In het verleden is er geen beleid gevoerd. Hierdoor is wildgroei van paardenbakken ontstaan. Om het landschap te beschermen en toch in te kunnen spelen op de vraag is een paardenbakkenbeleid noodzakelijk.

 

7.4 Algemene beleidsregels Paardenbakken

  • 1)

    Deze beleidsregel paardenbakken heeft zowel betrekking op hobbymatige paardenbakken als professionele paardenbakken.

  • 2)

    Deze beleidsregel heeft betrekking op paardenbakken die geheel of deels buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak zijn gelegen. Voor paardenbakken die geheel zijn gelegen in een bouwvlak of bestemmingsvlak waarbinnen de aanleg van paardenbakken volgens het bestemmingsplan buitengebied mogelijk wordt gemaakt, kan deze beleidsregel enkel gezien worden als wensbeeld.

  • 3)

    Via deze beleidsregels wordt enkel de mogelijkheid geboden voor open paardenbakken om deels of geheel buiten het bouwvlak te worden opgericht.

 

8 Specifieke regels locatie paardenbakken

8.1 Binnen welke bestemmingen paardenbakken toestaan?

Om wildgroei van paardenbakken te beperken en ervoor te waken dat de paardenbakken in het landschap worden ingepast worden er eisen gesteld aan de locatie van de paardenbakken.

Solitaire paardenbakken in het buitengebied waarbij geen ruimtelijke component met omliggende bebouwing is, worden niet langer toegestaan. Om er zorg voor te dragen dat de paardenbakken geen afbreuk doen aan het buitengebied dienen er extra eisen aan de locatie gesteld te worden.

 

Waardevolle agrarische gebieden, Natuur en Bosgebieden uitgesloten

Uitgangspunt van het beleid is een juiste afstemming tussen de kwaliteit en het daarbij behorende ruimtegebruik ten behoeve van paardenbakken in het buitengebied, zodat ingespeeld kan worden op de vraag naar paardenbakken.

Niet alle gebieden in het buitengebied lenen zich voor paardenbakken. De belangrijkste gebieden die uitgesloten worden voor paardenbakken zijn de waardevolle agrarische gebieden, natuurgebieden en bosgebieden. De natuurgebieden moeten behouden en beschermd worden. Paardenbakken kunnen door hun omvang en bodembedekking inbreuk maken op deze gebieden. Derhalve zijn binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden 2’, ‘Natuur’ en ‘Bos’ paardenbakken uitgesloten. Dit geldt eveneens voor de percelen waar een aanduiding [specifieke vorm van agrarisch – open akkercomplex] op is gelegen. Voor het aanleggen van paardenbakken in bosgebieden zullen bomen gekapt moeten worden. Hier stemt de gemeente Cranendonck niet mee in. Derhalve worden binnen de bestemming ‘Bos’ paardenbakken uitgesloten.

Bestaande paardenbakken in de bovengenoemde bestemmingen mogen blijven bestaan.

 

8.2 Ruimtelijke component

Solitair gelegen paardenbakken worden niet langer geaccepteerd. Er moet bij het aanleggen van een paardenbak altijd sprake zijn van een ruimtelijke component. Het streven is om de paardenbakken zoveel mogelijk binnen de bouw- of bestemmingsvlakken op te nemen. Echter het bestemmingsplan Buitengebied kent nauw begrensde agrarische bouwvlakken en bestemmingsvlakken. Hierdoor is het, gelet op de omvang van een paardenbak, niet altijd mogelijk de paardenbak hierbinnen op te realiseren

Derhalve wordt er in de ‘herziening buitengebied’ een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om paardenbakken onder strikte voorwaarden ook buiten het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak toe te staan.

 

Paardenbakken veroorzaken geen extra verstening van het buitengebied. Derhalve worden er niet de zelfde eisen gesteld aan de ruimtelijke component zoals deze gelden voor de schuilhutten. De ruimtelijke component voor paardenbakken wordt gehaald uit de aansluiting bij agrarische bouwvlakken en de bestemmingsvlakken ‘Wonen’, ‘Wonen – Buitengoed’, ‘Bedrijf Semi-agrarisch’, ‘Bedrijf Niet agrarisch’, ‘Recreatie’, ‘Sport’ en ‘Maatschappelijk’. Paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak of de bovengenoemde bestemmingsvlakken worden derhalve alleen toegestaan als deze aansluiten bij deze bouw- en bestemmingsvlakken. Solitair gelegen paardenbakken in het buitengebied worden niet langer toegestaan.

 

8.3 Regels op perceelsniveau

Een paardenbak brengt geen extra verstening met zich mee. Echter een paardenbak kan indien deze niet goed landschappelijk wordt ingepast afbreuk doen aan het buitengebied. De gangbare maten voor paardenbakken zijn op recreatieniveau 20 m x 40 m en op professioneel niveau

20 m x 60 m. Oppervlakten van 800 m² tot 1200 m² moeten goed ingepast worden. Derhalve dienen er eisen gesteld te worden aan het oppervlak van het perceel waarop een paardenbak gerealiseerd mag worden. Om er zorg voor te dragen dat één kadastraal perceel niet helemaal ingericht wordt als paardenbak dient ten minste 25% van het kadastrale perceel beschikbaar te blijven voor tuin etc. De paardenbak mag dus maximaal 75% van de onbebouwde oppervlakte van het perceel in beslag nemen.

Het streven is om de paardenbak zoveel mogelijk binnen het bouw- of bestemmingsvlak op te nemen. Is dit niet mogelijk dan moet de paardenbak in de zelfde lijn als het bestemmings- of agrarisch bouwvlak worden geplaatst. Dit houdt in dat de paardenbak parallel moet lopen aan één van de zijden van het bouw- of bestemmingsvlak. In het beeldkwaliteitplan wordt verder ingegaan op de eisen omtrent de ligging van een paardenbak. Indien de paardenbak in zijn geheel buiten het bouw- of het bestemmingsvlak valt moet de paardenbak op een afstand van maximaal 3 meter parallel aan één van de zijden gesitueerd worden. Om overlast van de paardenbak voor omwonende zo veel mogelijk te voorkomen dient de paardenbak, wanneer deze geheel buiten het bouwvlak of het bestemmingsvlak wordt geplaatst op een minimale afstand van 50 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde burgerwoning gesitueerd te worden. De afstand van 50 meter wordt als volgt gemeten: de kortste afstand van de bebouwing van de paardenbak tot enig punt van de op naastgelegen bouwpercelen op kortste afstand voorkomende hoofdbebouwing;

 

8.4 Landschappelijke inpassing

In alle gevallen moet er sprake zijn van een verantwoorde landschappelijke inpassing, vormgeving en materiaalkeuze, hiervoor wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan.

Daarom bestaat alleen de mogelijkheid om in deze gebieden een paardenbak op te richten middels een mogelijke verlening van een omgevingsvergunning. Dit maakt een zorgvuldige belangenafweging bij iedere aanvraag mogelijk. Indien de paardenbak niet aansluit bij het beeldkwaliteitplan en niet landschappelijk wordt ingepast kan het college van burgemeester en wethouders besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen.

 

8.5 Specifieke beleidsregels Paardenbakken t.a.v. locatie

  • 1)

    Binnen de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden 2’, ‘Natuur’ en ‘Bos’ en binnen percelen met de aanduiding [specifieke vorm van agrarisch – open akkercomplex] zijn paardenbakken uitgesloten.

  • 2)

    Paardenbakken zijn binnen het agrarische bouwvlak behorende bij de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden 1’ of binnen de bestemmingsvlakken ‘Wonen’, ‘Wonen – Buitengoed’, ‘Bedrijf Semi-agrarisch’, ‘Bedrijf Niet agrarisch’, ‘Recreatie’, ‘Sport’ en ‘Maatschappelijk’ direct toegestaan.

  • 3)

    Paardenbakken buiten het bouw- of bestemmingvlak kunnen via een omgevingsvergunning worden toegestaan, exclusief in de gebieden genoemd onder punt 1.

  • 4)

    De paardenbak mag maximaal 75% van de onbebouwde oppervlakte van het perceel in beslag nemen.

  • 5)

    Indien de paardenbak in zijn geheel buiten het agrarisch bouwvlak of het bestemmingsvlak valt moet de paardenbak op een afstand van maximaal 3 meter parallel aan één der zijden van het agrarisch bouwvlak c.q. bestemmingsvlak gesitueerd worden en moet de minimale afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde burgerwoning 50 meter bedragen.

9 Eisen Paardenbak

 

9.1 Inleiding

Aan de oprichting van een paardenbak buiten het bouw- of bestemmingsvlak zijn nadere eisen gesteld om zo de verrommeling van het landschap tegen te gaan. Het is van belang eisen te stellen aan de situering en materiaalkeuze van de paardenbak. Via het beeldkwaliteitplan zijn nadere eisen gesteld.

 

9.2 Eisen Paardenbak

Afmetingen

De gangbare maten voor paardenbakken zijn op recreatieniveau 20 meter x 40 meter en op professioneel niveau 20 meter x 60 meter. In de praktijk is het erg moeilijk om onderscheid te maken tussen recreatieve en professionele paardensport. Derhalve wordt voor het buitengebied de maximale oppervlaktemaat van een paardenbak gesteld op 1200 m².

Kleinere paardenbakken zijn toegestaan, mits overeenkomstig de in deze beleidsregel gestelde eisen.

 

Aanleg paardenbak

De aanleg van een paardenbak wordt, naast de eisen gesteld in de afwijkingsmogelijkheid, zoals opgenomen in de ‘herziening buitengebied’ en de eisen zoals gesteld in deze beleidsregel welke als onderdeel van het welstandsbeleid is vastgesteld, eveneens getoetst aan de ter plaatse geldende criteria aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

 

Drainage

Indien de paardenbak wordt voorzien van een drainagestelsel moet hiervoor aansluiting gezocht worden bij de ter plaatse geldende criteria aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

 

Omheining:

Om de afrastering zoveel mogelijk in het landschap op te laten gaan dient er gebruik gemaakt te worden van natuurlijke materialen en kleuren. Hierbij moet het beeldkwaliteitplan in acht worden genomen. De omheining moet een open omheining betreffen. De hoogte mag maximaal 2 meter bedragen.

 

Verlichting

Voor het plaatsten van verlichting bij een paardenbak wordt in de ‘herziening Buitengebied’ een separate afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Hierbij wordt minimaal het volgende in acht genomen:

  • -

    De lichtmasten mogen maximaal 6 meter hoog zijn.

  • -

    Voor een paardenbak van 20 meter x 40 meter mogen maximaal 4 lichtmasten geplaatst worden.

  • -

    Voor een paardenbak van 20 meter x 60 meter mogen maximaal 6 lichtmasten geplaatst worden.

  • -

    Lichtmasten mogen niet geplaatst worden indien de paardenbak grenst aan de bestemmingen ‘Natuur’, ‘Bos’ en ‘Waarde- Natura 2000’. Indien deze bestemmingen op een afstand van 100 meter of minder liggen, mogen er geen lichtmasten geplaatst worden die in de richting van deze bestemmingen schijnen.

  • -

    De aanwezigheid van lichtmasten mag in geen enkel geval overlast voor omwonenden veroorzaken. Van 22:00 uur tot zonsopgang mogen de lichten niet branden.

9.3 Specifieke beleidsregels t.a.v. de bouw van de paardenbak

  • 1)

    De paardenbak moet voldoen aan het beeldkwaliteitplan.

  • 2)

    De oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1200 m².

  • 3)

    Voor het aanleggen van de paardenbak wordt getoetst aan het ter plaatse geldende aanlegvergunningenstelsel.

  • 4)

    Het aanleggen van drainages wordt getoetst aan de ter plaatse geldende criteria aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

  • 5)

    De hoogte van de omheining mag maximaal 2 meter bedragen.

Specifieke beleidsregels t.a.v. het gebruik van lichtmasten bij een paardenbak

  • 1)

    Paardenbakken tot 800 m² mogen maximaal 4 lichtmasten.

  • 2)

    Paardenbakken tot 1200 m² maximaal 6 lichtmasten.

  • 3)

    De lichtmasten mogen maximaal 6 meter bedragen.

  • 4)

    Paardenbakken grenzend aan de bestemmingen ‘Natuur’, ‘Bos’ en ‘Waarde- Natura 2000’ mogen niet worden voorzien van lichtmasten.

  • 5)

    Lichtmasten binnen een zone van 100 meter van de bestemmingen ‘Natuur’, ‘Bos’ en ‘Waarde- Natura 2000’ mogen niet de richting van deze bestemmingen schijnen.

  • 6)

    Het plaatsten van de lichtmasten mag in geen enkel geval overlast voor omwonenden veroorzaken.

  • 7)

    Vanaf 22:00 uur tot zonsopgang mogen de lichten niet branden.

10 Beeldkwaliteitplan – paardenbakken

 

10.1 Inleiding

Het beeldkwaliteitplan moet ten alle tijden in acht worden genomen bij het al dan niet toe staan van een paardenbak. Welke via een afwijkingsmogelijkheid buiten het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak kunnen worden gerealiseerd. Onderstaand staan de voorwaarden over de locatie, situering en uitstraling van de paardenbak. Voor paardenbakken die binnen het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak worden gesitueerd kan onderstaande als wensbeeld worden gezien.

 

10.2 Voorwaarden van locatie op perceel

Wat betreft de situering dient die locatie voor een paardenbak te worden gekozen die landschappelijk het beste tot zijn recht komt. Dit betekent dat de paardenbak landschappelijk moet worden ingepast en op een logische locatie moet worden gesitueerd, zoals beschreven in hoofdstuk 8, paragraaf 3.

Wanneer de paardenbak niet volledig binnen het bouw- of bestemmingsvlak past moet de paardenbak parallel lopen aan één van de zijden van de vlakken. Het parallel laten lopen van de paardenbak met één van de zijden van het agrarisch bouwvlak of bestemmingsplan dient te geschieden middels een lange zijde (40 meter tot 60 meter) van de paardenbak. Het parallel laten lopen middels de korte zijde van de paardenbak is niet toegestaan.

 

Indien de paardenbak in zijn geheel buiten het agrarisch bouwvlak of het bestemmingsvlak valt moet de paardenbak op een afstand van maximaal 3 meter parallel aan een der zijden gesitueerd worden. Het parallel laten lopen middels de korte zijde van de paardenbak is ook niet toegestaan. Om overlast van de paardenbak voor omwonenden zoveel mogelijk te voorkomen dient de paardenbak, wanneer deze geheel buiten het bouwvlak of het bestemmingsvlak wordt geplaatst op een minimale afstand van 50 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde burgerwoning gesitueerd te worden. De afstand van 50 meter wordt als volgt gemeten: de kortste afstand van de bebouwing van de paardenbak tot enig punt van de op naastgelegen bouwpercelen op kortste afstand voorkomende hoofdbebouwing;

10.3 Omheining paardenbak

De omheining dient zoveel mogelijk in het landschap op te gaan. Hiervoor dient gebruik gemaakt te worden van natuurlijke materialen en kleuren. Houten hekwerken hebben de voorkeur. Indien een afrastering met lint gemaakt wordt, dienen de palen van hout te zijn en het lint in een donkere kleur, groen, bruin of zwart. Wit lint is uitgesloten. Andere materialen zoals metaal of kunststof kunnen toegestaan worden mits ze in de hiervoor genoemde kleuren worden aangebracht. De kleur wit is uitgesloten. Het toepassen van prikkeldraad wordt afgeraden.

De omheining mag maximaal 2 meter hoog zijn en dient een open karakter te hebben.

 

Voor voorbeelden wordt verwezen naar hoofdstuk 6, paragraaf 6.

 

11 Proces

Deze beleidsregels maken een integraal onderdeel uit van de ‘herziening buitengebied’ en zullen door de raad als zodanig vastgesteld worden. Daarnaast zullen deze regels, door de raad vastgesteld worden als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Cranendonck. In het welstandsbeleid is aangegeven dat beeldkwaliteitplannen die onderdeel uitmaken van het welstandsbeleid door de gemeente getoetst worden.

Naast welstandtoetsing via deze beleidsregels, zijn de regels daar waar morgelijk opgenomen in de bestemmingsplanregels van de ‘herziening buitengebied’. In dit bestemmingsplan worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het toestaan van schuilhutten en voor het toestaan van paardenbakken buiten het bouwvlak.

De te verlenen omgevingsvergunningen die geregeld worden in het bestemmingsplan vallen onder de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

 

Omdat de beleidsregels een integraal onderdeel uitmaken maken van de ‘herziening buitengebied’ zal de beleidsregel dezelfde procedure volgen als het bestemmingsplan, te weten:

  • vooroverleg met vooroverlegpartners waaronder de provincie Noord Brabant;

  • zes weken voor een ieder ter inzage;

  • het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

De beleidsregels treden in werking op het moment dat de ‘herziening buitengebied’ in werking treedt.

Bijlage 1 Begrippenlijst

 

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

 

agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren;

 

(agrarisch) bouwvlak: een in een bestemmingplan vastgelegde ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing voor de agrarische bestemming dient te worden geconcentreerd;

 

bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde; bebouwingscluster: een vlakvorming verzameling van gebouwen in het buitengebied; bebouwingsconcentratie: een kernrandzone of bebouwingscluster;

bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met de bestemmingen Bedrijf – Niet agrarisch, Bedrijf – Semi agrarisch, Maatschappelijk, Recreatie, Sport, Wonen, Wonen – Buitengoed, Wonen – ruimte voor ruimte (rvr) en Wonen – buitengebied in ontwikkeling (bio).

 

bestaand:

  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat deze nota rechtskracht heeft verkregen, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat deze nota rechtskracht heeft verkregen;

beleidsregel: bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, over de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan ( artikel 1:3 sub 4 Algemene wet bestuursrecht);

 

bijgebouw: een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat zich daarvan door zijn constructie en/of geringe afmetingen visueel onderscheid;

 

bos: elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

 

bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

manege: een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden, en waarbij ondergeschikt hieraan horeca is toegestaan;

 

paardenbak: een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

 

paardenhouderij: een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, alsmede het stallen en verzorgen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan; een paardenhouderij is geen manege;

 

schuilhut: een bouwwerk omsloten door maximaal 3 wanden welke direct hetzij indirect met de grond is verbonden en dient als schuilhut voor hobbymatig gehouden dieren en het toebehorende dierenvoer.

Bijlage 2 Schuilhutten en dierenwelzijn

Dieren permanent buiten houden

In het verleden werd het plaatsen van schuilhutten voor dieren nagenoeg altijd tegengehouden met als belangrijkste argument de verrommeling van het landschap. Het dierenwelzijn werd niet meegenomen in de afweging een schuilhut al dan niet toe te staan. De laatste jaren is de vraag naar schuilhutten enorm toegenomen. Hierbij is ook het belang van dierenwelzijn een steeds duidelijkere plaats gaan innemen. Echter bouwen in het buitengebied wordt steeds meer aan banden gelegd.

 

Om bovenstaande redenen hebben veel gemeenten in Nederland vraagstukken ten aanzien van schuilhutten. Naast gemeenten zet de Nederlandse belangenvereniging van hobbydierhouders (NBvH) zich ook in om antwoorden te vinden op de vraagstukken ten aanzien van schuilhutten. In maart 2007 heeft de NBvH een notitie uitgebracht onder de naam 'Notitie Schuilplaats voor dieren in de wei' waarin zij aandacht vraagt voor de tegenstrijdigheid van belangen ten aanzien van het al dan niet toestaan van schuilhutten. In deze notitie vraagt de NBvH aandacht voor dieren die vaak het gehele jaar buiten verblijven zoals schapen, paarden, runderen, geiten en ezels. De NBvH geeft aan dat bij goede weersomstandigheden het buiten verblijven geen probleem is. Echter bij slechte weersomstandigheden (regen, kou maar ook hitte) kan het dierenwelzijn in het geding komen. Tegelijk geeft de NBvH aan dat verrommeling van het buitengebied voorkomen dient te worden maar dat in de afweging tot het al dan niet faciliteren van schuilhutten ook het dierenwelzijn moet worden meegenomen.

 

Campagnes

In januari 2009 heeft het NBvH, samen met de Dierenbescherming en het Landelijk Kennisnetwerk Levende Have, een landelijke campagne gevoerd over schuilhutten van dieren. De hierbij uitgebrachte brochure “Schuilhutten in het Buitengebied” is naar alle overheidsinstanties toegezonden.

 

Ten aanzien van de behoefte om meer bebouwing toe te staan in het buitengebied is de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) gekomen met de campagne “Paard en Landschap”. Deze campagne is geheel gericht op het tegengaan van verrommeling van het landschap en geeft voorbeelden hoe bebouwing het best geïntegreerd kan worden in haar natuurlijke omgeving. De bijbehorende stukken dienen onder andere als leidraad voor het beeldkwaliteitplan van deze beleidsregel.

 

Kamervragen Partij voor de Dieren.

Op 22 januari 2009 heeft de Partij voor de Dieren Kamervragen gesteld m.b.t. schuilhutten en het dierenwelzijn aan de Kamer, de reactie is van minster van LNV; Gerda Verburg. Ten aanzien van schuilhutten en de Wet ruimtelijke ordening geeft de minister het volgende aan; “Het is juist dat bestemmingsplannen in het buitengebied veelal een stringente bebouwingsregeling kennen. Onder meer ter voorkoming van verrommeling van het landschap, is het planologisch beleid er in het algemeen opgericht om bebouwing in het buitengebied zoveel mogelijk te vermijden. Schuilhutten vallen onder de categorie bebouwing die hoort bij het buitengebied. Voor schuilhutten is een goede inpassing in het landschap gewenst. Tevens moet de voorziening passen bij het kleinschalige gebruik. Het is aan de provincie en gemeenten om hier verder invulling aan te geven. Rekening houden met de geldende wet- en regelgeving voor een eventuele schuilhut is een randvoorwaarde voor het houden van dieren in het buitengebied. Voor meer informatie hierover heb ik daarom ook ondersteuning verleend aan de brochure “Schuilhutten in het Buitengebied”(zie hier boven red.) Ik vind het wenselijk dat gemeenten toezien op de ruimtelijke ordening vanuit hun goede kennis over de lokale situatie. Daaronder valt ook het eventueel opnemen van de mogelijkheden voor schuilhutten.

 

Bijlage 3 Bronvermelding

Website:

www.minlnv.nl

www.vrom.nl

www.paardenlandschap.nl

www.knhs.nl

 

Informatie

Notitie Schuilplaats voor dieren in de wei - NBvH

 

Brochure Schuilstallen in het Buitengebied – NBvH, Dierenbescherming, Landelijk Kennisnetwerk Levende Have

 

Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening – VNG SRP

 

Beleidsregels

Samenwerkingsverband Hoge Dunk – Hoogwaardige paardenregio – beleidsregel schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren (concept)

 

Beleidsregel Schuilstallen gemeente Wijchen

 

Beleid paardenbakken gemeente Woudrichem Paardenbakken

 

beleid gemeente Epe


1

Al geruime tijd wordt er door de Dierenbescherming en de Nederlandse Belangenvereniging van Hobbydierhouders op aangedrongen om uit het oogpunt van dierenwelzijn schuilhutten in weilanden in het buitengebied toe te staan. Een kort historisch overzicht is opgenomen als bijlage 2 – schuilstallen en dierenwelzijn.