Organisatie | Heeze-Leende |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure |
Citeertitel | Ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-08-2022 | nieuwe regeling | 01-01-2021 |
Decentralisatie van de hogere waardeprocedure is onderdeel van de gewijzigde Wet geluidhinder die per 1 januari 2007 van kracht is geworden. Door de wetswijziging gaan de bevoegdheden voor wat betreft het vaststellen van hogere waarden van Gedeputeerde Staten naar het college van burgemeester en wethouders. De belangrijkste consequentie van de wijziging van de Wet geluidhinder is dat het college van burgemeester en wethouders beleid kan(/moet) vaststellen of hogere waarden moeten worden toegestaan en zo ja, op welke criteria ontheffingsaanvragen worden beoordeeld. Indien het college geen beleid wil vaststellen, zal bij elke ontheffingsaanvraag een uitgebreide motivering moeten worden toegevoegd.
In deze beleidsnota wordt in paragraaf 2 kort ingegaan op de achtergrond van het ontheffingenbeleid. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de nieuwe regeling van de hogere waarden c.q. de decentralisatie in de Wet geluidhinder en op de vraag hoe burgemeester en wethouders de aan hen toegekende bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen kunnen uitoefenen. Daarnaast worden in paragraaf 4 de consequenties van het al dan niet overnemen van het ontheffingenbeleid van de Provincie gepresenteerd. In paragraaf 5 worden het vast te stellen beleid en de criteria gepresenteerd. Dit is het provinciale beleid dat als gemeentelijk beleid (voorlopig) kan worden overgenomen. In paragraaf 6 worden de samenvatting en conclusie gegeven.
De belangrijkste reden voor decentralisatie van de hogere waardeprocedure is dat het apart voorleggen van een hogere waardebesluit aan Gedeputeerde Staten weinig toevoegt aan de inhoud van de procedure en procedurele vertraging kan geven. Door de bevoegdheid tot het nemen van het hogere waardebesluit te leggen bij Burgemeester en Wethouders kunnen de verschillende belangen op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening het meest direct worden afgewogen.
3 Nieuwe regeling hogere waarden in de Wet geluidhinder
De regeling tot het vaststellen van hogere waarden wordt op één plaats in de Wet geluidhinder ondergebracht. Daarnaast is geregeld dat bijna alle bevoegdheden van Gedeputeerde Staten overgaan naar het college van burgemeester en wethouders. Uitgangspunt is dat een hogere waarde wordt vastgesteld door het college van de gemeente waarbinnen de activiteit ten behoeve waarvan de hogere waarde wordt vastgesteld, zich voltrekt.
Het college van burgemeester en wethouders krijgt in de volgende gevallen de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen:
Vanwege de koppeling van nieuwbouw met een bestemmingsplan(wijziging) is hierbij het volgende van belang:
Wanneer het hogere waardebesluit is gerelateerd aan de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, moet dat bestemmingsplan in overeenstemming zijn met de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde hogere waarden. Als dat niet het geval is kan de gemeenteraad het bestemmingsplan niet vaststellen of herzien. Dit was ook al zo toen Gedeputeerde Staten hun goedkeuring moesten verlenen.
Als het bestemmingsplan wel strookt met de vastgestelde hogere waarden maar de raad die hogere waarden niet wil, kan de gemeenteraad besluiten om het bestemmingsplan niet vast te stellen of te herzien. Het is daarom raadzaam dat het college de gemeenteraad in een vroeg stadium informeert over het voornemen om één of meer hogere waarden vast te stellen.
Gedeputeerde Staten blijven bevoegd om hogere waarden vast te stellen in de volgende gevallen:
Gedeputeerde Staten blijven langs de ruimtelijke weg betrokken bij situaties waarin de hogere waarde wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Dit doordat Gedeputeerde Staten in de huidige en toekomstige Wet Ruimtelijke ordening nog beschikken over sturingsinstrumenten. Het college van Gedeputeerde Staten verleent nog steeds haar goedkeuring aan bestemmingsplannen, ook binnen de toekomstige Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De Minister van VROM wordt op grond van dit wetsvoorstel bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden in geval van een combinatie van reconstructie en sanering van wegen.
Als een gemeente een hogere waarde vaststelt is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. Indien burgemeester en wethouders bevoegd zijn de hogere waarde vast te stellen en tegelijk het besluit ten behoeve van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan wordt genomen, moet het ontwerpbesluit tegelijkertijd met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Wanneer het besluit tot vaststelling van een hogere waarde verband houdt met de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan het ontwerp van het besluit gedurende twee weken ter inzage worden gelegd
4 Consequentie al dan niet overnemen ontheffingenbeleid provincie
Het ontheffingenbeleid van Gedeputeerde Staten bestaat al sinds begin jaren negentig is dus beproefd en blijkt te voldoen. In 1998 is het ontheffingenbeleid op papier verschenen, zie ‘Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder, wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai, Provincie Noord-Brabant, 10 februari 1998 (zie bijlage 4). De wijziging van de Wet geluidhinder heeft niet zozeer als doel het beleid ten aanzien van geluidhinder te veranderen maar om de uitvoering te verbeteren. Bij het vaststellen van ontheffingenbeleid kan het college van burgemeester en wethouders inhoudelijk dus aansluiting zoeken bij het beleid van de provincie.
Het verlenen van waarden hoger dan de voorkeursgrenswaarde is nu alleen toegestaan als maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken op onoverkomelijke bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard (de politieke afweging) en als er sprake is van een van de gevallen opgesomd in de verschillende Algemene Maatregelen van Bestuur (een soort administratieve toets). In het wijzigingsvoorstel van de Wgh vervalt de administratieve toets. Maar aan de motivering van de besluiten om hogere waarden vast te stellen zullen strengere eisen worden gesteld. Daarnaast wordt verplichting in de vigerende wet om bij AMvB categorieën van gevallen aan te wijzen, in het wetsvoorstel vervangen door een bevoegdheid om dat te doen.
Zolang een gemeente geen eigen geluidbeleid heeft, kan het college het provinciale beleid op gemeentelijk niveau vaststellen. Indien het college dit niet doet, dient elk hogere waardebesluit uitgebreid te worden gemotiveerd. Middels het beleid en de criteria wordt de mogelijke motivatie eenmalig voor alle toekomstige ontheffingsaanvragen in beleid vastgelegd. Hiermee wordt de motivatie eenvoudiger en kan later middels het invullen van een formulier de aanvraag worden gedaan en op grond van het vastgestelde beleid, het besluit worden genomen.
Als er nieuwe algemene maatregelen van bestuur komen ter uitvoering van de nieuwe wet, zullen die “technisch” worden aangepast aan de nieuwe wet, beleidsinhoudelijk zal er niet veel veranderen.
In paragraaf 5 staan de ontheffingscriteria zoals die al meer dan 10 jaar door de Provincie worden gehanteerd en in bijlage 1 staan de voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de oude en nieuwe Wet geluidhinder en het oude Besluit geluidhinder spoorwegen.
Indien gemeenten zelf bijvoorbeeld gebiedsgericht de maximale voorkeursgrenswaarden (nooit hoger dan de waarden in de Wet geluidhinder) willen vaststellen is dit ook mogelijk. Sommige gemeenten hebben al een gebiedsgericht (geluid)beleid en kunnen hierbij met het ontheffingenbeleid bij aansluiten. Maar ook in gevallen dat gemeenten nog geen geluidbeleid hebben kan redelijk eenvoudig een eigen ontheffingenbeleid worden opgesteld.
In dat geval zijn drie onderdelen nodig:
Voor een uitgebreide beschrijving van deze drie onderdelen zie bijlage 2.
5 Vast te stellen ontheffingenbeleid en criteria
Bij het beoordelen van de ontheffingsverzoeken c.q. de voornemens om een hogere waarde vast te stellen wordt voor de geluidbelasting meestal uitgegaan van een prognoseperiode van 10 jaar. Hierbij wordt aangesloten bij de geldingsduur van een bestemmingsplan. Bij het vaststellen van de geluidbelasting moeten autonome ontwikkelingen, zoals de groei van het verkeer of aanleg van wegen of woonwijken (waarover besluitvorming heeft plaatsgevonden), moeten worden meegenomen. Overige te verwachten ontwikkelingen mogen worden meegenomen mits hierover op bestuurlijk niveau besluitvorming heeft plaatsgevonden of kan worden aangetoond dat binnen redelijke termijn uitvoering gegeven wordt aan in ontwikkeling zijnde plannen.
Ingevolge hoofdstuk VIIIA (nieuwe Wet geluidhinder) kan de gemeente een hogere grenswaarde vaststellen in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting, vanwege de weg/spoorweg of industrie, van de gevels van de betrokken woningen onvoldoende doeltreffend zal zijn of er bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (hoofdcriteria).
Hieronder volgt een omschrijving van de verschillende ontheffingscriteria. Vaak gaat het om een combinatie van deze criteria.
Naast de bovengenoemde hoofdcriteria moet aan één van de onderstaande subcriteria worden voldaan. Alleen dan kan worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarde:
Voor weg- en railverkeerslawaai
Indien er sprake is van nog niet geprojecteerde1 woningen buiten de bebouwde kom, die:
Indien er sprake is van nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom, die:
Indien er sprake is van een geprojecteerde, in aanbouw zijnde of aanwezige woningen en een nog niet geprojecteerde (spoor)weg, voor zover die (spoor)weg:
N.b. Bij aanleg of wijziging aan een hoofdspoorweg is GS bevoegd gezag.
Daarnaast specifiek voor wegverkeerslawaai
Als aanvullende eis zou gesteld kunnen worden dat de woningen zullen beschikken over ten minste een geluidluwe gevel en dat bijvoorbeeld bij de indeling rekening wordt gehouden met de geluidbelaste zijde.
Daarnaast specifiek voor railverkeerslawaai
Er is sprake van nog niet geprojecteerde of geprojecteerde woningen die:
Daarnaast specifiek voor industrielawaai
Ook bij industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat in nieuwe situaties zoveel mogelijk aan de voorkeursgrenswaarde moet worden voldaan. Indien afwijking toch gewenst is moet de noodzaak om af te wijken worden aangetoond. Omdat het bij industrielawaai vrijwel altijd om door derden te treffen maatregelen gaat, kan het college van burgemeester en wethouders pas verantwoord een hogere waarde vaststellen wanneer wordt gegarandeerd dat de te treffen geluidreducerende maatregelen daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd.
Indien er sprake is van nog niet geprojecteerde of geprojecteerde woningen die:
Indien er sprake is van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen die:
Als aanvullende eis wordt gesteld dat bij alle lawaaisoorten de woningen zullen beschikken over tenminste een geluidluwe gevel en dat bijvoorbeeld bij de indeling rekening wordt gehouden met de geluidbelaste zijde, zodat voldoende verzekerd is dat de verblijfsruimten en de tot de woning behorende buitenruimte niet worden gesitueerd aan de gevel waar de hoogste geluidbelasting optreedt!
Voor een overzicht van de oude en nieuwe voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden, zie bijlage 1.
De ontheffingsprocedure is per 1 januari 2007 gedecentraliseerd van de provincie naar de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders wordt dan bevoegd gezag en mag in de meeste gevallen vanaf 1 januari 2007 zelf hogere waardebesluiten nemen.
Om hogere waardebesluiten te kunnen nemen is zonder dat er ontheffingenbeleid is een uitgebreide motivatie nodig bij elke te verlenen hogere waarde. Om dit te voorkomen kan het college ontheffingenbeleid vaststellen, zodat na 1 januari 2007 de hogere waardeprocedure binnen het ruimtelijke ordeningproces, niet tot vertraging zal leiden. Hierbij is het mogelijk om het ontheffingenbeleid van de Provincie Noord-Brabant onverkort over te nemen of zelf beleid op te stellen binnen de kaders van de wet.
Bijlage 1. Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden
De waarden in de onderstaande tabellen komen uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Vanaf 1 januari 2007 wordt voor wat betreft weg- en railverkeer gewerkt met de nieuwe dosismaat Lden (den: day, evening, night). Deze Lden valt gemiddeld 2 dB lager uit, daarom wordt ook de norm met 2 dB verlaagd.
Tabel 1. Voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde wegverkeerslawaai
Tabel 2. Voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde railverkeerslawaai
Tabel 3. Voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde industrielawaai
N.b. Voor industrielawaai wordt voorlopig nog niet gewerkt met de nieuwe dosismaat Lden.
Bijlage 2. Onderdelen om te komen tot gemeentelijk hogere waarde beleid
Indien gemeenten zelf bijvoorbeeld gebiedsgericht de maximale voorkeursgrenswaarden (nooit hoger dan de waarden in de Wet geluidhinder) willen vaststellen is dit ook mogelijk.
In dat geval zijn drie onderdelen nodig:
Het vast te stellen hogere waarde beleid is afhankelijk van de ambitie en/of het geluidbeleid van de betreffende gemeente. In veel gevallen moet het opstellen van beleid en vaststellen nog gebeuren. Soms heeft een gemeente al een leefomgevingsplan of gebiedsgericht geluidbeleid waarbij kan worden aangesloten.
Uit de ambitie van een gemeente blijkt welke richting het hogere waarde beleid heeft. Als dit gebiedsgericht is kan bijvoorbeeld langs hoofdstroomwegen in stads/dorpscentra 65 dB(A) worden toegestaan, de rest binnenstedelijk 55 dB(A) en overig 50 dB(A). Voor uitleggebieden kan ook van 55 dB(A) worden uitgegaan. Met hierbij als uitgangspunt dat bij een nieuw gebied nog voldoende ruimte/vrijheid is om middels afstand van een weg en/of stil wegdek dit geluidniveau te bereiken.
Het is ook mogelijk om aan te sluiten bij het referentieniveau. In de berekeningen voor het referentieniveau wordt ervan uitgegaan dat het referentieniveau gelijk is aan de geluidbelasting vanwege wegverkeer min 10 dB. Dit betekent dat de hogere waarden gelijk mogen zijn aan de te vergunnen geluidniveaus plus 10 dB, uit tabel 4 van de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening’, 1998.
Als speciaal geval kan hieraan worden toegevoegd:
In het ontheffingen beleid kan ook worden vastgelegd wat men doet met bijvoorbeeld recreatiewoningen of woningsplitsing en uitbreidingen van bestaande woningen.
Het handigst is om de ontheffingscriteria van de Provincie over te nemen. Er zijn echter ook andere criteria mogelijk, maar ze kunnen ook strikt of minder strikt worden toegepast. Dit kan ook worden vastgelegd.
Bijlage 3: Overzicht voorkeursgrenswaarden, maximale ontheffingswaarden en binnenniveau per gebouwsoort