Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

WACHTGELD- EN UITKERINGSVERORDENING 1996

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingWACHTGELD- EN UITKERINGSVERORDENING 1996
CiteertitelWachtgeld- en uitkeringsverordening 1996
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpWachtgeld- en uitkeringsverordening 1996

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Integrale plaatsing regeling Rotterdam d.d. 31-12-2019

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 125 van de Ambtenarenwet
  2. artikel 11.2 van de Aanpassingswet Wnra
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2020nieuwe regeling

26-06-2019

bgr-2022-888

12DB190626

Tekst van de regeling

Intitulé

WACHTGELD- EN UITKERINGSVERORDENING 1996

 

Het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond,

 

Overwegende dat:

- de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) niet van toepassing is op de ambtenaren van de Veiligheidsregio (artikel 11.2 Aanpassingswet Wnra);

- De rechtspositionele regelingen van de gemeente Rotterdam als gevolg van de Wnra en CAO gemeenten zullen wijzigen en niet meer van toepassing zullen zijn op de ambtenaren van de veiligheidsregio;

- op 26 juni 2019 derhalve het besluit is genomen dat de rechtspositionele regelingen, waaronder de Wachtgeld- en uitkeringsverordening 1996, van de gemeente Rotterdam zoals die golden op 31 december 2019 voor zover de VRR deze volgt over te nemen en voor de VRR vast te stellen als zijnde eigen rechtspositie;

- de Wachtgeld- en uitkeringsverordening 1996 zoals die gold op 31 december 2019 in de gemeente Rotterdam ook door de Veiligheidsregio in geconsolideerde vorm dient te worden gepubliceerd;

 

gelet op:

- artikel 125, tweede juncto, eerste lid van de Ambtenarenwet in samenhang met artikel 11.2 Aanpassingswet WNRA;

- artikel 33b, eerste lid, onder c van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

Besluit:

 

vast te stellen de hierna volgende VERORDENING tot invoering van de Wachtgeld- en uitkeringsverordening 1996.

 

HOOFDSTUK 1: DEFINITIES

Artikel 1:1  

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn;

  • b.

    functie: het geheel van werkzaamheden door de ambtenaar te verrichten;

  • c.

    pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

  • d.

    pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • e.

    arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18,eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • f.

    WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • g.

    UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • h.

    pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • i.

    WPA: de Wet privatisering ABP.

  • j.

    WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • k.

    IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

  • l.

    WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

HOOFDSTUK 2: WACHTGELD

Artikel 2:1 Betrokkene

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "betrokkene":

    • a.

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 89 of artikel 90 van het Ambtenarenreglement ontslag is verleend uit een functie:

      • 1.

        waarin hij vast was aangesteld;

      • 2.

        waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en niet is geschied in een functie van kennelijk tijdelijke aard;

    • b.

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 91 van het Ambtenarenreglement ontslag is verleend, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van het Ambtenarenreglement.

  • 2.

    Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het voornemen, hem op grond van artikel 89 of 90 van het Ambtenarenreglement ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.

  • 3.

    Onder betrokkene wordt niet verstaan de gewezen ambtenaar die op of na 1 januari 2001 is ontslagen.

Artikel 2:2 Lichamen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen":

rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 2:3 Diensttijd

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "diensttijd": de aan het in artikel 2:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2.

    Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de functie waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 2:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 2:8, derde tot en met vijfde lid;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid,behalve voor de toepassing van artikel 2:8, derde tot en met vijfde lid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 92 van het Ambtenarenreglement of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden functie, dan wel in een functie welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.

  • 4.

    Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 2:4 Dienstbetrekking

  • 1.

    Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen beloning of loon worden verricht.

  • 2.

    Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:5 Salaris en de toegekende salaristoelage(n)

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder “salaris en de toegekende salaristoelage(n)”:

  • Het salaris en de salaristoelagen, bedoeld in artikel 1 van het Ambtenarenreglement, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de functie waren verbonden, vermeerderd met het IKB, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdelen a, b en c, van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen.

  • 2.

    Voor zover in het salaris en de salaristoelagen een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 13 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalender maanden.

  • 3.

    Indien in het salaris en de toegekende salaristoelage(n) anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de functie op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als salaris en salaristoelage(n).

  • 4.

    Indien het salaris en de salaristoelage(n) wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de functie lager waren dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kunnen het salaris en salaristoelage(n) ten gunste van betrokkene worden herzien.

Artikel 2:6 Recht op wachtgeld

  • 1.

    De betrokkene, bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene:

    • a.

      ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • b.

      op dat moment recht heeft op een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • c.

      terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als bedoeld in hoofdstuk VIIA van het Ambtenarenreglement.

  • 2.

    De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:

    • a.

      artikel 2:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-, WGA- of IVA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen of een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.

    • b.

      artikel 2:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 3.

    De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 62d, onderdeel a, van het Ambtenarenreglement, recht op wachtgeld, indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de functie waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard, recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 2:8. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 62d, onderdeel a, van het Ambtenarenreglement is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 2:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld zijn de bepalingen van artikel 2:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.

Artikel 2:7 Bedrag en duur

  • 1.

    De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2.

    Indien de betrokkene:

    • a.

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag tenminste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b.

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten of de Wet arbeidsongeschikt- heidsverzekering zelfstandigen;

  • wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:

  • 3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

  • 0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

  • 1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

  • 1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

  • 2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

  • 2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

  • 3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

  • 4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3.

    Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:

    • a.

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

    • b.

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4.

    Perioden, waarin een betrokkene:

    • a.

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b.

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheids uitkering is of zou zijn berekend;

    • d.

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e.

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d; worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a.

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig, en

    • b.

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6.

    Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a.

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b.

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.

  • 7.

    Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen zijn burgemeester en wethouders bevoegd een van hen die naar hun oordeel als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8.

    Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a.

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b.

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 9.

    De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:8  

  • 1.

    In afwijking van artikel 2:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2.

    De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

    • a.

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b.

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;

    • c.

      die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd. De aldus berekende duur van het wachtgeld wordt voor de betrokkene die op of na 1 augustus 2004 ontslagen is, verminderd met twee jaar.

  • 3.

    Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 3:8, tweede lid van deze verordening, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.

  • 4.

    In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 5.

    De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking.

Artikel 2:9 Vervolgwachtgeld

  • 1.

    De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 2:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.

  • 2.

    De betrokkene die

    • a.

      het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, heeft bereikt en

    • b.

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 2:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur, heeft recht op een vervolgwachtgeld.

  • 3.

    Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar.

  • 4.

    De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5.

    De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 2:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 2:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 2:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6.

    De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 2:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 2:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 2:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7.

    Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op de betrokkene van wie het ontslag is ingegaan op of na 1 augustus 2004.

Artikel 2:9a  

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 2:7, 2:8 en 2:9 is de duur van het wachtgeld voor de medewerker die op of na 1 juli 2008 is ontslagen 38 maanden. Deze periode wordt verlengd met één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een correctiefactor.

  • De correctiefactor is

    • a.

      1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar;

    • b.

      2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50 jaar;

    • c.

      3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde uitzondering geldt niet voor de ambtenaar die vóór 1 juli 2018 wordt ontslagen en op 1 juli 2008 20 of meer dienstjaren had in de gemeentelijke sector.

Artikel 2:10 Bedrag van het wachtgeld

  • 1.

    Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van dat salaris en de toegekende salaristoelage(n) en vervolgens 67% van dat salaris en de toegekende salaristoelage(n). Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de functie waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de functie waaruit het wachtgeld is toegekend.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 2:8, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 2:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld

  • 1.

    Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimum- vakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 2:12 Verplichtingen

  • 1.

    De betrokkene is verplicht een hem aangeboden dienstverband, dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2.

    De betrokkene is verplicht zich bij het UWV als werkzoekende te laten registreren op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld ontstaat en die registratie tijdig te doen verlengen.

  • 3.

    De betrokkene die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van burgemeester en wethouders vergelijkbaar is met het UWV.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

  • 5.

    De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door burgemeester en wethouders in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een dienstverband of andere bron van inkomsten.

  • 6.

    De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem ontslag op grond van artikel 89 van het Ambtenarenreglement is verleend, dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is medegedeeld.

  • 7.

    Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van burgemeester en wethouders daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 2:13 Verplichtingen bij ziekte

  • 1.

    Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO of WIA gestelde termijnen een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen, die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering;

  • 4.

    Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid geen WAO-, WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de wettelijk gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WAO-, WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met een WAO-uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer dan wel met een IVA-uitkering.

  • 5.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid de WAO-, de WGA- of de IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 2:14 Verhuiskosten

Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door burgemeester en wethouders een op de voet van paragraaf 2 van het Besluit kostenvergoedingen te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Artikel 2:15 Vermindering

  • 1.

    Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen het salaris en de toegekende salaristoelage(n) te boven gaan.

  • Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, het salaris en de toegekende salaristoelage(n) overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 2:19, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

  • 2.

    Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte ontslag is verleend uit de functie die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de functie die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

  • In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-, WGA- of IVA- uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen of een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld het oorspronkelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n) overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3.

    Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem wachtgeld is toegekend.

  • 4.

    Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

  • 5.

    Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6.

    Indien inkomsten worden verkregen uit hoofde van een vrijwillige verbintenis bij instituten als het Korps Nationale Reserve en de Vrijwillige Politie, kan worden bepaald dat op die inkomsten de vermindering geheel of gedeeltelijk tot wederopzegging achterwege blijft.

Artikel 2:16 Opgave van inkomsten

  • 1.

    De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders of aan een door dezen aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van burgemeester en wethouders, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

  • 3.

    Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4.

    Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 2:15, derde en vierde lid.

Artikel 2:17 Verlenging

Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige functie gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die functie aan de op grond van de artikelen 2:7 en 2:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.

Artikel 2:18 Opschorting

Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 2:19 Samenloop

  • 1.

    Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO- of een WGA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen of een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

  • 65% tot 80% : 80%;

  • 55% tot 65% : 60%;

  • 45% tot 55% : 50%;

  • 35% tot 45% : 40%;

  • 25% tot 35% : 30%;

  • 5% tot 25% : 20%

  • minder dan 15% : 0%.

  • De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-of WGA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen of een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.

  • 2.

    Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO- of WGA-, uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WAO- of WGA- uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met een WAO- of WGA- uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 3.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO- of WGA-uitkering, vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten

  • 4.

    Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, wordt gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkeringen te boven gaat.

Artikel 2:20 Betaling

  • 1.

    Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als het salaris en de toegekende salaristoelage(n) welke vóór de toekenning van wachtgeld werd genoten.

  • 2.

    Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het wachtgeld over langere termijnen geschieden.

Artikel 2:21 Afkoop

In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders op verzoek van de betrokkene een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele wordt vervangen door een afkoopsom.

Artikel 2:22 Verval van wachtgeld

  • 1.

    Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a.

      indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 2:16, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 2:12, tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c.

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van burgemeester en wethouders in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • d.

      indien de betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 2:13, eerste en tweede lid, zijn gesteld;

    • e.

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • f.

      indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 79, eerste lid, onder j, van het Ambtenarenreglement ontslag te verlenen.

  • 2.

    Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, het salaris en de toegekende salaristoelage(n) te boven zou zijn gegaan.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 2:12, zesde lid, aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend.

  • 4.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 2:23  

  • 1.

    Het recht op wachtgeld vervalt:

    • a.

      met ingang van de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;

    • b.

      op de dag na het overlijden van de betrokkene;

    • c.

      op de dag dat betrokkene de in artikel 2:12, tweede en derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat haar op de door het UWV dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • d.

      op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het UWV dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.

  • 2.

    Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO- WGA- of IVA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 2:6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 2:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

Artikel 2:24 Overlijdensuitkering

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot een bedrag uitgekeerd, gelijk aan het salaris en de toegekende salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 2:5, over een tijdvak van drie maanden.

  • Laat de overledene geen echtgenoot na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2.

    Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde functie, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 2:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden.

  • Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.

  • 3.

    Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

  • 4.

    Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

HOOFDSTUK 3: UITKERINGSREGELING ONTSLAG

Artikel 3:1 Betrokkene

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "betrokkene": de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:

    • a.

      op grond van artikel 89 of artikel 90 van het Ambtenarenreglement uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

    • b.

      op een andere grond genoemd in hoofdstuk XI van het Ambtenarenreglement, met uitzondering van artikel 94 en artikel 96, mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

  • en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 91 of 92 van het Ambtenarenreglement kan ontlenen.

  • 2.

    Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

  • 3.

    Onder betrokkene wordt niet verstaan de gewezen ambtenaar die op of na 1 januari 2001 is ontslagen.

Artikel 3:2 Lichamen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen": rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 3:3 Diensttijd

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "diensttijd": de aan het in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard (Zie onderdeel 22b (Beleidsregels bij de Wachtgeld- en uitkeringsverordening 1996).

  • 2.

    Onder diensttijd als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 3:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschap in de zin van de Abp-wet (Stcrt. 1994, 98) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 3:8, vierde lid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 92 van het Ambtenarenreglement of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.

  • 4.

    Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 3:4 Dienstbetrekking

  • 1.

    Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2.

    Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:5 Bezoldiging

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "bezoldiging": de bezoldiging bedoeld in artikel 1 van het Ambtenarenreglement zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden.

  • 2.

    Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder c, van het Ambtenarenreglement, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden).

  • 3.

    Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging (Zie onderdeel 22b (Beleidsregels bij de Wachtgeld- en uitkeringsverordening 1996).

  • 4.

    Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

Artikel 3:6 Recht op uitkering

  • 1.

    Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

    • a.

      voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 3:7;

    • b.

      voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 3:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 3:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 3:8, tweede lid, en, indien van toepassing, artikel 3:8, vierde lid.

  • 2.

    Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

  • 3.

    De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

  • 4.

    Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

  • 5.

    De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17, vierde en vijfde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 3:21, tweede of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het UWV heeft plaatsgehad.

  • 7.

    Geen recht op uitkering bestaat:

    • a.

      indien de betrokkene ter zake van het ontslag recht heeft op een WAO- WGA- of IVA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • b.

      indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk VIIA van het Ambtenarenreglement;

    • c.

      indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • d.

      indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

    • e.

      indien het ontslag naar het oordeel van burgemeester en wethouders geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

    • f.

      voor de betrokkene, die op de ingangsdatum van zijn ontslag jonger dan 64 jaar is, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.

  • 8.

    De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%.

  • De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:

    • a.

      artikel 3:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-, WGA- of IVA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen of een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.artikel 3:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    • b.

      artikel 3:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders beslissen over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokkene.

Artikel 3:7 Duur van de uitkering

  • 1.

    De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2.

    Indien de betrokkene:

    • a.

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b.

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

  • wordt de duur van de uitkering verlengd met:

  • 3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

  • 0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

  • 1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

  • 1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

  • 2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

  • 2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

  • 3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

  • 4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3.

    Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:

    • a.

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

    • b.

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4.

    Perioden, waarin een betrokkene:

    • a.

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%.

    • b.

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d.

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e.

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d; worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a.

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en

    • b.

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6.

    Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a.

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b.

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.

  • 7.

    Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen.

  • Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een van hen die naar hun oordeel als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8.

    Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a.

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b.

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 9.

    De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:8  

  • 1.

    In afwijking van artikel 3:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2.

    De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.

  • 3.

    De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.

  • 4.

    Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.

Artikel 3:9 Vervolguitkering

  • 1.

    De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 3:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

  • 2.

    De betrokkene die

    • a.

      het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, heeft bereikt, en

    • b.

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

  • 3.

    Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

  • 4.

    De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5.

    De betrokkene aan wie ingevolge artikel 3:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 3:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6.

    De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 3:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 3:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7.

    Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.

Artikel 3:10 Bedrag van de uitkering

  • 1.

    Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.

  • 2.

    Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging ingevolge artikel 3:8, vierde lid, 67% van de bezoldiging.

  • 3.

    Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3 procentpunten verhoogd.

Artikel 3:11 Bedrag van de vervolguitkering

  • 1.

    Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 3:12 Verhuiskosten

Aan de betrokkene bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door burgemeester en wethouders een op de voet van paragraaf 2 van het Besluit kostenvergoedingen te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Artikel 3:13 Vermindering

  • 1.

    Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 3:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan.

  • Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 3:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

  • 2.

    Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

  • In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3.

    Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering is toegekend.

  • 4.

    Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

  • 5.

    Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.

  • 6.

    Indien inkomsten worden verkregen uit hoofde van een vrijwillige verbintenis bij instituten als het Korps nationale reserve en de Vrijwillige Politie, kan worden bepaald dat op die inkomsten de vermindering geheel of gedeeltelijk tot wederopzegging achterwege blijft.

Artikel 3:14 Opgave van inkomsten

  • 1.

    De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders of aan een door dezen aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen.

  • Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van burgemeester en wethouders, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

  • 3.

    Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4.

    Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 3:13, het derde en vierde lid.

 

Artikel 3:15 Overlijdensuitkering

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 3:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2.

    Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 3:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

  • 4.

    Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 3:16 Verplichtingen bij ziekte

  • 1.

    Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO of WIA gestelde termijnen een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen, die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering;

  • 4.

    Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid geen WAO-, WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de wettelijk gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WAO-, WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met een WAO-uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer dan wel met een IVA-uitkering.

  • 5.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid de WAO-, de WGA- of de IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 3:17 Uitkering bij ziekte

  • 1.

    Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 3:6 tot en met 3:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk VII van het Ambtenarenreglement zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:18 Samenloop

Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 3:6 tot en met 3:15, opgeschort.

Artikel 3:19 Afkoop

Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.

Artikel 3:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering

  • 1.

    Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 3:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

  • 2.

    Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:

    • a.

      het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

    • b.

      het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

  • 3.

    Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene:

    • a.

      binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard;

  • en

    • b.

      in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.

  • 4.

    Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

  • 5.

    De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders beslissen over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.

  • 7.

    Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 3:6, negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij burgemeester en wethouders is ingekomen.

Artikel 3:21 Verplichtingen

  • 1.

    De betrokkene is verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2.

    De betrokkene is verplicht zich bij het UWV als werkzoekende te laten registreren op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat en die registratie tijdig te doen verlengen. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het UWV aan burgemeester en wethouders over te leggen.

  • 3.

    De betrokkene die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van burgemeester en wethouders vergelijkbaar is met het UWV.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

  • 5.

    De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door burgemeester en wethouders in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

  • 6.

    Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 3:22 Opschorting

Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 3:23 Samenloop

  • 1.

    Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO- of een WGA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen of een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

  • 65% tot 80% : 80%;

  • 55% tot 65% : 60%

  • 45% tot 55% : 50%;

  • 35% tot 45% : 40%;

  • 25% tot 35% : 30%

  • 5% tot 25% : 20%

  • minder dan 15% : 0%.

  • De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-of WGA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen of een ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.

  • 2.

    Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO- of WGA-, uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WAO- of WGA- uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met een WAO- of WGA- uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 3.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO- of WGA-uitkering, vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 3:24  

Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.

Artikel 3:25 Betaling

  • 1.

    Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.

  • 2.

    Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.

Artikel 3:26 Verval van uitkering

  • 1.

    De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a.

      indien de betrokkene bedoeld in artikel 3:6, de opgave bedoeld in artikel 3:14, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van burgemeester en wethouders gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het UWV dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • c.

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 3:21, vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;

    • d.

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van burgemeester en wethouders in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • e.

      indien de betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 3:16, eerste en tweede lid zijn gesteld;

    • f.

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • g.

      indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 79, eerste lid, onder j, van het Ambtenarenreglement ontslag te verlenen;

    • h.

      indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.

  • 2.

    Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 3:17.

  • 3.

    Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 4.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 3:27 Einde van het recht op uitkering

  • 1.

    Het recht op uitkering eindigt:

    • a.

      met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin aan de betrokkene als het dienstverband in stand was gebleven op grond van artikel 93, eerste lid, Ambtenarenreglement ontslag zou zijn verleend wegens het bereiken van de volgens het pensioenreglement voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd;

    • b.

      met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c.

      indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.

  • 2.

    Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-, WGA- of IVA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 3:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 3:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

  • 3.

    De voorgaande leden zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 3:17.

Artikel 3:28 Nadere voorschriften

Ter uitvoering van dit hoofdstuk kunnen burgemeester en wethouders nadere voorschriften geven.

 

HOOFDSTUK 4: SLOTBEPALINGEN

Artikel 4:1 Intrekking regelingen; overgangsrecht

  • 1.

    De Wachtgeldverordening 1980 en de Uitkeringsverordening 1980 worden ingetrokken.

  • 2.

    Op een uitkering die is toegekend op grond van de Wachtgeldverordening 1980 of de Uitkeringsverordening 1980, is vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening hoofdstuk 2, respectievelijk hoofdstuk 3, van deze verordening van toepassing, met uitzondering van de bepalingen over de duur en de hoogte van de uitkering. Ten aanzien van de hoogte en duur van een uitkering die is toegekend op grond van de Wachtgeldverordening 1980 of de Uitkeringsverordening 1980, blijven deze verordeningen van toepassing.

  • 3.

    Degene aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 94 van het Ambtenarenreglement met ingang van 31 december 1999 of een eerdere datum, wordt beschouwd als betrokkene in de zin van hoofdstuk 2. Artikel 5, tweede lid, van de Wachtgeldverordening 1980 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Artikel 4:3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Wachtgeld- en uitkeringsverordening 1996.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 26 juni 2019.

De secretaris,

A. Littooij

De voorzitter,

A. Aboutaleb