Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
West Maas en Waal

Beleidsnota onderwijsachterstanden 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWest Maas en Waal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsnota onderwijsachterstanden 2018
CiteertitelBeleidsnota onderwijsachterstanden 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerpBeleidsnota onderwijsachterstanden 2018
Externe bijlageBijlage 1. Schematisch overzicht aanpak

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2018nieuwe regeling

07-12-2017

Maas&Waler

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnota onderwijsachterstanden 2018

Inleiding algemeen

Het onderwijsachterstandenbeleid is gericht op het voorkomen of verkleinen van onderwijsachterstanden. Onderwijsachterstanden kunnen zich voordoen binnen alle leeftijdscategorieën. Wanneer een kind ten opzichte van leeftijdsgenoten achter is in educatie dan spreekt men van een onderwijsachterstand. Onderwijsachterstanden komen ook vaak voor bij immigranten, die uit een anderstalig land komen en daardoor de Nederlandse taal niet of niet in voldoende mate beheersen. Ook wanneer volwassen mensen de Nederlandse taal slecht beheersen in woord en geschrift is er sprake van een onderwijsachterstand. Ook deze laaggeletterden hebben extra aandacht nodig om de achterstand in de Nederlandse taal weg te werken.

In het kader van de hierboven genoemde onderwijsachterstanden kan onderscheid gemaakt worden op achterstandsterreinen zoals hierna genoemd.

I. Voor- en vroegschoolse voorzieningen.

Het vve-beleid maakt onderdeel uit van het totale beleid op het terrein van onderwijsachterstanden dat in breder verband weer deel uitmaakt van het jeugd- en onderwijsbeleid. De gemeenteraad heeft in februari 2017 de beleidsnota voor- en vroegschoolse educatie 2017 vastgesteld, waarin het voorgenomen vve-beleid voor 2017 is beschreven. In deze beleidsnota zullen, naast enkele aanpassingen ten opzichte van de in februari 2017 vastgestelde beleidsnota vve, echter ook andere onderdelen van het onderwijsachterstandenbeleid (zoals o.a. NT2 onderwijs en laaggeletterdheid) aan de orde komen en geactualiseerd ter vaststelling aan de raad worden aangeboden. De harmonisatie (omvorming) van het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang per 1 januari 2018, alsmede de ontwikkelingen binnen de jeugdzorg en de invoering van het passend onderwijs vragen om nieuw beleid. Het beleid inzake de harmonisatie is na uitvoerig overleg tussen de gemeente en SPOM Peuterspeelzalen West Maas en Waal tot stand gekomen en in september 2017 door de raad vastgesteld.

Het vve-beleid richt zich met name op het stimuleren van de brede ontwikkeling van kinderen en de taal-(spraak)achterstand in de leeftijd van 2 tot 6 jaar. In dit beleid ligt de nadruk dus op taalontwikkeling, maar daarnaast ook op het spelen, de sociaal en emotionele ontwikkeling, rekenonderwijs en de motoriek. Omdat de gemeente dit uiteraard niet alleen kan, werkt zij daarbij samen met andere partners zoals het onderwijs (SPOM en Trivium), de kinderopvangorganisaties en de jeugdgezondheidszorg (JGZ).

 

Met het in deze beleidsnota beschreven beleid zet de gemeente West Maas en Waal samen met haar partners in op preventie, het voorkomen en verkleinen van een risico op achterstanden, zodat deze kinderen succesvol kunnen starten in groep 3 van de basisschool. Op deze manier wordt kostbare begeleiding van deze kinderen in hun latere schoolloopbaan voorkomen. Om die reden is deze notitie mede tot stand gekomen door input vanuit het betrokken beleidsveld bij de gemeente en is hierin beschreven hoe we het beleid op het gebied van de voor- en vroegschoolse educatie ook in de periode vanaf 2018 in onze gemeente vorm willen geven.

II. NT2 onderwijs

Bij immigranten is vaak sprake van onderwijsachterstanden, omdat ze vanuit een ander land en andere cultuur in Nederland komen wonen en daardoor de Nederlandse taal en spraak niet, of niet in voldoende mate beheersen. Als het gaat om kinderen dan kunnen ze in eerste instantie worden bijgeschoold via het zogenaamde NT2 onderwijs. Volwassen immigranten kunnen worden bijgeschoold via de inburgeringscursussen, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het leren van de Nederlandse taal. Sinds een paar jaar stelt onze gemeente samen met de gemeente Druten voor de kinderen middelen beschikbaar om op regionaal niveau uitvoering te geven aan het NT2 onderwijs.

III. Laaggeletterdheid

Ook onder volwassenen is de beheersing van de Nederlandse taal niet altijd vanzelfsprekend. In Nederland wonen ongeveer 1,3 miljoen mensen die de Nederlandse taal niet of niet in voldoende mate beheersen. Dit vormt voor veel mensen een drempel bij het goed functioneren in het werk, alsook bij de andere dagelijkse bezigheden. Veel mensen durven er – vaak ook uit schaamte – niet voor uit te komen dat ze de Nederlandse taal niet goed beheersen (in woord en/of geschrift). In deze nota zullen aanbevelingen worden gedaan op grond waarvan de laaggeletterdheid kan worden aangepakt c.q. kan worden teruggedrongen. In het kader van het bestrijden van onderwijsachterstanden werkt gemeente West Maas en Waal nauw samen met allerlei organisaties die hierin ook de rol vervullen, zoals scholen, kinderopvangorganisaties, jeugdgezondheidsorganisaties en diverse anderen.

In deze beleidsnota zal verder worden beschreven welke aspecten van het onderwijsachterstandenbeleid we in de komende jaren aandacht zullen geven en welk budget dat voor de uitvoering van het beleid vervolgens nodig is.

Leeswijzer

In deze notitie wordt bij de inleiding ingegaan op de 3 hoofditems van het onderwijsachterstandenbeleid, te weten:

I. De voor- en vroegschoolse voorzieningen;

II. Het NT2 Onderwijs;

III. De laaggeletterdheid.

 

I. Voor- en vroegschoolse voorzieningen

In Hoofdstuk I.1 wordt uitgelegd wat onder voor- en vroegschoolse educatie (vve) wordt verstaan. In hoofdstuk I.2 wordt ingegaan op de wettelijke regelgeving die ten grondslag ligt aan de vve. Hoofdstuk I.3 beschrijft de ontwikkeling van het peuterspeelzaalwerk in de gemeente West Maas en Waal. In hoofdstuk I.4 zijn de visie en doelstellingen van de gemeente beschreven betreffende de voor- en vroegschoolse educatie.

In hoofdstuk I.5 is het beleid van de gemeente West Maas en Waal inzake de vve verder uitgewerkt.

In hoofdstuk I.6 is beschreven hoe een kwalitatief volwaardig aanbod van voorschoolse educatie kan worden gerealiseerd en in hoofdstuk I.7 hoe een dekkend aanbod van voorschoolse educatie tot stand kan komen. Daarnaast is in dit hoofdstuk de organisatie van een doorgaande ontwikkelingslijn opgenomen en is ook aangegeven hoe de resultaatafspraken inzake de voor- en vroegschoolse educatie worden vormgegeven.

 

II. Het NT2 Onderwijs

Deel II van deze nota bestaat slechts uit twee hoofdstukken.

In hoofdstuk II.1 wordt in de inleiding beschreven wat we in het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid met het NT2 onderwijs – samen met de gemeente Druten – willen bereiken. In hoofdstuk II.2 wordt het arrangement beschreven, zoals dat in onze gemeente wordt toegekend aan kinderen van asielzoekers en aan kinderen van MOE-landers (kinderen van Oost-Europese gastarbeiders).

 

III. Laaggeletterdheid

Hoofdstuk III.1 begint met een inleiding wat we verstaan onder laaggeletterdheid. Daarna worden in hoofdstuk III.2 de doelstellingen en de landelijke initiatieven beschreven.

Hoofdstuk III.3 beschrijft vervolgens de twee vormen van aanpak (de preventieve en de curatieve).

Hoofdstuk III.4 brengt de relatie met andere beleidsterreinen in beeld.

Hoofdstuk III.5 geeft een omschrijving en een definitie van de doelgroepen in het kader van de laaggeletterdheid en gaat vervolgens in de op de kenmerken, de oorzaken en de gevolgen van laaggeletterdheid.

In hoofdstuk III.6 is de visie van de gemeente West Maas en Waal opgenomen en zijn ook de beleidsuitgangspunten geformuleerd.

Hoofdstuk III.7 geeft een beschrijving van de partners die betrokken zijn bij het bestrijden van de laaggeletterdheid in de gemeente.

In hoofdstuk III.8 gaat het over de aanpak die wordt toegepast en in hoofdstuk III.9 is de financiering van het onderwijsachterstandenbeleid opgenomen.

I. Voor- en vroegschoolse voorzieningen

1. De voor- en vroegschoolse educatie (vve)

1.1 Voorschoolse educatie

De voorschoolse educatie richt zich op het educatief aanbod aan kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar. Dit aanbod werd vroeger alleen aangeboden door de peuterspeelzalen, maar sinds de invoering van de Wet Oke per 1 augustus 2010 wordt deze in de gemeente West Maas en Waal ook via de kinderopvang aangeboden. Hierbij speelt het consultatiebureau een belangrijke rol, omdat deze instantie de indicaties afgeeft voor kinderen die met een taal- en/of spraakachterstand kampen. Aan de hand van de door de gemeente West Maas en Waal vastgestelde criteria (zie hoofdstuk I.5.1 van deze nota) kan het consultatiebureau een vve-aanvraag indienen bij de gemeente. In oktober 2010 is in West Maas en Waal gestart met het aanbieden van vve aan de doelgroeppeuters.

Dit gebeurt nu alleen in de speelzalen in Beneden Leeuwen, Boven Leeuwen, Dreumel en Wamel, omdat de reguliere peuterspeelzalen in de andere kernen (Alphen, Altforst en Maasbommel) een te beperkte openstelling hebben. Hierdoor kunnen ze niet voldoen aan de wettelijke verplichting om minimaal 10 uur vve per week aan te bieden. Bovendien voldoen deze peuterspeelzalen niet aan de eis van 2 beroepskrachten die dan op de groep moeten staan.

Vanaf 2018 zal vve aangeboden mogen worden door elke aanbieder van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, die voldoet aan de gestelde voorwaarden. Vanaf dat moment zal worden overgegaan van aanbodgerichte opvang naar vraaggerichte opvang, waarvan vve dan onderdeel kan uitmaken.

In januari 2011 bestond het aantal doelgroeppeuters uit 16 kinderen en per 1 januari 2016 was dit gestegen tot 35 kinderen.

De kinderopvang in West Maas en Waal biedt de volgende mogelijkheden:

  • a.

    De reguliere kinderdagopvang. De kinderen gaan dan gedurende een aantal uren per week naar de opvang en krijgen daar – als sprake is van een vve-kind – een peuterprogramma aangeboden. Ouders betalen zelf de kosten voor deze (reguliere) opvang en worden gecompenseerd middels een kinderopvangtoeslag via de belastingdienst of ontvangen een bijdrage van de gemeente indien ze niet allebei werken.

  • b.

    Een peuterprogramma voor kinderen met een vve-indicering: dit is een programma voor voor- en vroegschoolse educatie, dat peuters kunnen volgen als zij een risico lopen voor het oplopen van een taal- en/of spraak achterstand in de Nederlandse taal. De indicatie geschiedt via de jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau).

  • c.

    Het vve-programma wordt minimaal 10 uur per week (4 x 2,5 uur of 3 x 3,5 uur) aangeboden. Ouders betalen hiervoor een beperkte gemaximeerde vergoeding per jaar voor. De rest wordt gecompenseerd door de gemeente, tenzij ouders niet via de belastingdienst (kinderopvangtoeslag) gecompenseerd worden.

1.2 Vroegschoolse educatie

De vroegschoolse educatie richt zich op de 4- en 5-jarigen, ofwel op de groepen 1 en 2 van de basisschool. De vroegschoolse educatie is de verantwoordelijkheid van de basisschool, maar heeft eveneens tot doel dat onderwijsachterstanden worden voorkomen of weggewerkt. Voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen dienen dan ook nauwgezet met elkaar samen te werken om te komen tot een optimaal resultaat.

Gemeenten, schoolbesturen, GGD/JGZ en de kinderopvang zijn verplicht om hierover met elkaar afspraken te maken, indien deze gang van zaken extra kosten met zich meebrengen. Naast de hierboven genoemde instanties dienen ook ouders/verzorgers direct te worden betrokken bij het voorkomen en beperken van de risico’s op een taalachterstand van hun kind(eren).

2. Wettelijke regelgeving

Op de kinderopvang zijn een aantal wettelijke regelingen van toepassing die hieronder nader worden beschreven.

De kinderopvang dient te voldoen aan de Wet kinderopvang (Wko). Daarnaast is per 1 augustus 2010 de Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet Oke) in werking getreden, waarin een belangrijke aanzet is gegeven voor de harmonisatie van de peuterspeelzalen en de kinderdagverblijven.

2.1 Wet Oke

Het belangrijkste kader voor de voor- en vroegschoolse educatie is de Wet Oke. Deze wet is per 1 augustus 2010 in werking getreden. Een belangrijk doel van de wet is een kwaliteitsimpuls voor de peuterspeelzalen en het bevorderen van de samenwerking tussen de kinderopvang en de peuterspeelzalen. De Wet Oke is geen aparte wet, maar een verzamelnaam voor drie wetswijzigingen, namelijk:

  • a.

    Wetswijziging Wet kinderopvang door toevoeging van de kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk, het toezicht van de gemeente op het peuterspeelzaalwerk met bijbehorende mogelijkheden voor handhaving en de kwaliteitseisen voor de voorschoolse educatie.

  • b.

    Wetswijziging Wet op het onderwijstoezicht, de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van de voorschoolse educatie.

  • c.

    Wetswijziging van de Wet op het primair onderwijs, de regierol van de gemeenten voor het onderwijsachterstandenbeleid is verstevigd. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor het aanbod en de toegankelijkheid van voorschoolse educatie.

De Wet Oke geeft de gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor:

- voldoende en kwalitatief volwaardig aanbod van voorschoolse educatie;

- een goede spreiding van het aanbod van voorschoolse educatie;

- het vaststellen van een maximale ouderbijdrage voor de voorschoolse educatie;

- het vaststellen van de definitie van de doelgroeppeuters;

- het zich inspannen voor het bereik van alle doelgroeppeuters en zorgen voor een goede toeleiding van kinderen naar voorschoolse educatie;

- het maken van resultaatafspraken;

- het organiseren van een doorgaande leerlijn.

2.2 Landelijk beleid

Het landelijk beleid is sinds de invoering van de Wet Oke (Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie) in 2010 gericht op een betere samenwerking en afstemming tussen de kinderopvang en peuterspeelzalen. Veel gemeenten hebben hieraan uitvoering gegeven door o.a. het oprichten van Integrale Kindcentra (IKC’s) voor kinderen in de leeftijdscategorie van 0-12 jaar.

Verder is als zeer belangrijk aspect de visie van minister Asscher en staatssecretaris Dekker van toepassing op de toekomst van voorschoolse voorzieningen.

Deze visie houdt in dat vanaf 1 januari 2018 voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang dezelfde kwaliteitseisen gaan gelden. Dit brengt met name voor de peuterspeelzalen veel extra kosten met zich mee, omdat vanaf 2018 alle groepen bezet moeten zijn met tenminste twee gekwalificeerde beroepskrachten.

De eisen voor de vve zijn opgenomen in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (Bkve). De eisen die hierin gesteld worden hebben o.a. betrekking op het aantal beroepskrachten per groep en de opleidingseisen van de beroepskrachten. De GGD controleert namens de gemeente of de kinderopvang voldoet aan de eisen van de Wko. De onderwijsinspectie beoordeelt de kwaliteit van het vve-aanbod.

3. Ontwikkeling peuterspeelzaalwerk West Maas en Waal

3.1 Verdere professionalisering

Om de professionalisering van het peuterspeelzaalwerk in de gemeente West Maas en Waal verder vorm te geven en de samenwerking met het basisonderwijs te intensiveren is de Stichting Samen Voor Peuters per 1 januari 2014 overgegaan in een nieuw opgerichte stichting namelijk Stichting SPOM Peuterspeelzalen West Maas en Waal. De coördinator, die vanaf dat moment nog wel verantwoordelijk bleef voor het dagelijks bestuur van het peuterspeelzaal-werk ging vanaf dat moment verantwoording afleggen aan de bestuurder van SPOM basisonderwijs. Ook in financiële zin zijn de stichting waaronder het peuterspeelzaalwerk valt en de stichting waaronder het basisonderwijs ressorteert volledig onafhankelijk van elkaar. Budgetten van de ene stichting mogen – ook wettelijk gezien – niet overgeheveld worden naar de andere stichting. Er is dus sprake van aparte stichtingen met ieder hun eigen administratie en gescheiden geldstromen.

3.2 Uitvoering peuterspeelzaalwerk

De uitvoering van het peuterspeelzaalwerk in de gemeente West Maas en Waal is in handen van één aanbieder: Stichting SPOM Peuterspeelzalen West Maas en Waal. Deze Stichting exploiteert 7 peuterspeelzalen die in 2015 een maximale capaciteit hadden van 223 peuterplaatsen, waarbij 1 peuterplaats bestaat uit 2 dagdelen per week (= 2 x 2,5 uur per week). De maximale groepsgrootte is op alle speelzalen 16 kinderen met uitzondering van de speelzaal in Maasbommel waar de omvang van de beschikbare ruimte een groepsgrootte van maximaal 15 kinderen toelaat. De stichting exploiteert vier zogenaamde vve-peuterspeelzalen en drie reguliere peuterspeelzalen (zonder vve).

Op de vve-peuterspeelzalen staan altijd twee beroepskrachten op de groep, terwijl op de reguliere speelzalen minimaal één gediplomeerde leidster op de groep wordt ingezet, die wordt ondersteund door een groepshulp.

3.3 Bereik doelgroepkinderen

Uit de gehouden evaluaties met de kinderopvang/peuterspeelzaalwerk in de afgelopen jaren (2014 en 2015) is gebleken, dat het bereik van de 2- en 3-jarigen op de kinderopvang en de peuterspeelzalen in de gemeente West Maas en Waal ongeveer 70% heeft bedragen. Dit betreft de kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bij SPOM.

De overige kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 4 jaar staan ingeschreven bij de andere organisaties voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Verder is er sprake van een geïntegreerd aanbod van vve- en reguliere plaatsen. We streven naar een bereik van 100% van de doelgroepkinderen.

Met SPOM zijn reeds afspraken gemaakt hoe dit bereik kan worden gerealiseerd en ook met de andere organisaties zal overleg plaatsvinden om de genoemde 100% in 2017 te bereiken.

In het verleden is er in onze gemeente voor gekozen om de vve-plaatsen alleen aan te bieden in de vier vve-speelzalen in Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel en Wamel. De reguliere speelzalen in Alphen, Altforst en Maasbommel hebben een te beperkte openstelling waardoor zij geen volledig programma van 10 uur vve per week kunnen aanbieden. In het kader van de harmonisatie zal het bereik van de doelgroepkinderen worden geïntensiveerd, o.a. door er voor te zorgen dat kinderen van asielzoekers, waaronder ook de zogenaamde MOE-landers – indien nodig – gaan deelnemen aan een vve-programma. Hiervoor zullen sluitende afspraken gemaakt moeten worden met de consultatiebureaus.

4. Visie en doelstellingen voor- en vroegschoolse educatie in West Maas en Waal

4.1 Visie

In dit hoofdstuk is de visie met betrekking tot de voor- en vroegschoolse educatie geformuleerd. De visie is vervolgens vertaald in doelstellingen die we willen realiseren in het kader van de vve. In onze visie is het van belang dat alle kinderen in de gemeente West Maas en Waal een goede basis meekrijgen voor de basisschool, hun verdere schoolloopbaan en daardoor op een volwaardige en zelfstandige wijze kunnen deelnemen aan de maatschappij. Het streven is er op gericht dat alle kinderen met een risico op een taal(spraak)achterstand in het Nederlands gaan deelnemen aan de vve, indien ze voldoen aan de hiervoor opgestelde criteria, zoals genoemd in hoofdstuk 5.1 van deze beleidsnota. Het doel van het vve-beleid is het voorkomen van risico’s op taal(spraak)achterstanden bij kinderen zodat alle kinderen in de gemeente West Maas en Waal zich optimaal kunnen ontwikkelen.

4.2 Doelstellingen

Uitgaande van de hierboven verwoorde visie komen we tot de formulering van de volgende doelstellingen:

  • 1.

    Alle geïndiceerde doelgroepkinderen kunnen een voorschoolse voorziening met een vve-peuterprogramma van minimaal 10 uur per week bezoeken;

  • a.

    Alle doelgroepkinderen zijn via de jeugdgezondheidszorg (het consultatiebureau) in beeld.

  • b.

    De kinderopvang en de jeugdgezondheidszorg hebben een rol in het vroegtijdig signaleren en toeleiden van kinderen met een risico op taal/spraak achterstand naar vve.

  • c.

    De jeugdgezondheidszorg indiceert welke kinderen tot de doelgroep behoren op basis van vastgesteld vve-beleid.

  • d.

    De kinderopvang en de basisscholen hebben een ouderbeleid en betrekken ouders bij het vve-beleid.

  • 2.

    Samenwerking van partners in het organiseren van een doorgaande ontwikkelingslijn;

  • a.

    Er is sprake van een doorgaande ontwikkelingslijn van 0 tot 12 jaar. Er is inhoudelijke afstemming over het vve-aanbod tussen de organisaties voor kinderopvang en de basisschool.

  • b.

    Alle partners (onderwijs, kinderopvang en jeugdgezondheidszorg) werken meteen op elkaar afgestemd observatie- en rapportagemodel (overdrachtsformulier).

  • c.

    Met de jeugdgezondheidszorg wordt samengewerkt om de doelgroepkinderen te volgen en de effecten van het vve-programma te toetsen. Zo nodig is er overleg over verder onderzoek, verwijzing en/of begeleiding.

  • 3.

    Realiseren van kwalitatief en kwantitatief volwaardig aanbod vve;

  • a.

    Iedere organisatie voor kinderopvang/peuterspeelzaalwerk heeft vanaf 2018 de mogelijkheid om naast de reguliere opvang ook vve aan te bieden, indien wordt voldaan aan de hiervoor gestelde voorwaarden.

  • b.

    Het vve-aanbod moet voor ouders financieel toegankelijk zijn.

  • c.

    De kinderopvangorganisaties werken met een vve-werkplan gebaseerd op een landelijk erkend vve-programma.

  • d.

    Alle medewerkers binnen de kinderopvang zijn gediplomeerd pedagogisch medewerkers die zijn opgeleid op MBO- en/of HBO niveau.

  • e.

    Er zal de komende jaren sprake zijn van een toename van het aantal HBO gekwalificeerde functies.

  • f.

    Kinderen met en zonder vve-indicatie zitten – indien mogelijk – samen in de groep vanwege meerwaarde naar elkaar.

  • g.

    Resultaatafspraken worden gemaakt in het vve-convenant (zie hiervoor ook hoofdstuk 7.4 van deze beleidsnota dat betrekking heeft op de resultaatafspraken).

  • h.

    Ouderbetrokkenheid is een onderdeel van het vve-werkplan.

 

5. Beleid VVE gemeente West Maas en Waal

 

In dit hoofdstuk is beschreven hoe we in de gemeente West Maas en Waal met de partners invulling gaan geven aan het vve-beleid.

5.1 Doelgroep voor- en vroegschoolse educatie

Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om de doelgroep te bepalen en daarbij de partners te betrekken (de kinderopvang, jeugdgezondheidszorg en het onderwijs). De doelgroep van het vve-beleid bestaat uit kinderen die het risico hebben achterstanden op te lopen in de taal en/of spraak.

Een belangrijke risicofactor is opgroeien in een niet-Nederlandse taalomgeving en een laag opleidingsniveau van de ouders.

 

Tussen het opleidingsniveau van de ouders en de kansen van kinderen bestaat een statistisch verband. Echter een laag opleidingsniveau van de ouders houdt niet per definitie in dat die kinderen achterstanden zullen hebben. Omgekeerd kunnen ook kinderen van ouders met een relatief hoge opleiding toch taal- of ontwikkelingsachterstanden oplopen.

Het verdient dan ook de voorkeur om daadwerkelijk de risico’s op taalachterstanden te bepalen. Criteria die veel gebruikt worden in aanvulling op het opleidingsniveau zijn het niet spreken van Nederlands thuis en sociaal-medische en maatschappelijke indicaties.

Om vast te stellen welke kinderen tot de doelgroep behoren zijn de volgende criteria benoemd op grond waarvan de kinderen een indicatie kunnen krijgen voor een voorschools aanbod:

Er is in de gemeente West Maas en Waal binnen het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid sprake van een doelgroeppeuter wanneer tenminste één van de onderstaande criteria van toepassing is op het betreffende kind:

a. De taal waarin het kind thuis voornamelijk wordt aangesproken is niet Nederlands;

b. Het resultaat op het ‘Van Wiechen’ ontwikkelingsonderzoek is onvoldoende (op communicatie);

c. Er zijn risico’s aanwezig op ontwikkelings- en onderwijsachterstanden.

 

Kinderen die tot de doelgroep behoren zijn kinderen die een risico hebben op taal- of ontwikkelingsachterstand.

De mogelijke risico’s op taalachterstand bij kinderen worden door middel van screening onderkend via de jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau).

Voor het vaststellen van een taalachterstand bij kinderen wordt door het consultatiebureau een indicatieformulier gehanteerd. Daarnaast hangen andere ontwikkelingsgebieden (sociaal-emotioneel en motorisch) sterk samen met de ontwikkeling van taal. Het indicatieformulier past de jeugdgezondheidszorg (JGZ) toe om te beoordelen of er sprake is van een doelgroeppeuter.

Er is sprake van een doelgroeppeuter als het kind een indicatie heeft

voor vve.

5.2 Het signaleren van doelgroepkinderen

De indicatiestelling voor doelgroepkinderen wordt nu afgegeven door de JGZ. Een belangrijk aspect bij het signaleren van taalachterstand is het in beeld brengen door de JGZ van de oorzaak van de (taal)achterstand.

Dit kan veroorzaakt worden door onvoldoende taalaanbod uit de omgeving, maar ook door een (taal)ontwikkelingsstoornis bij het kind. In het laatste geval is meestal niet een vve-programma noodzakelijk, maar is verdere diagnostiek of behandeling nodig. Hiervoor kan de logopedische dienst worden ingeschakeld voor nader advies.

De JGZ zal bij het bepalen van de doelgroepkinderen steeds kijken naar het kind, zijn/haar ouders en de bredere opvoedingscontext. De voorkeursleeftijd voor het indiceren is 24 maanden.

Organisaties voor kinderopvang zijn ook een belangrijke vindplaats voor het bereik en toeleiden van doelgroepkinderen naar voorschoolse educatie. Het kan voorkomen dat een kind op de kinderopvang komt en dat daar wordt geconstateerd dat het kind een risico loopt op een taalachterstand of dat er factoren zijn die spraak-/taalontwikkeling negatief beïnvloeden. De kinderopvang neemt, na afstemming met de ouders, contact op met de JGZ.

Het consultatiebureau roept vervolgens de ouders van het betreffende kind op en beoordeelt of een indicatie voor vve moet worden afgegeven.

5.3 Bereik, toeleiding en registratie doelgroepkinderen

Aan het bereik van doelgroepkinderen worden wettelijke eisen gesteld, maar ook van alle andere 2-jarige kinderen wil je weten waar ze ´blijven´. Om die reden is het voor de gemeente van belang om inzicht te hebben in de lokale situatie en te beschikken over gegevens van de deelname. Dat betekent dat van elk kind in de peuterleeftijd te zien is of hij of zij een kinderdagverblijf bezoekt. Deze gegevens moeten door het kinderdagverblijf jaarlijks worden aangeleverd bij de gemeente. Die gegevens moeten de volgende elementen bevatten:

• Het aantal doelgroepkinderen dat met vve bereikt is.

• De duur van de vve-deelname, ofwel het aantal uur per week dat peuters vve hebben gevolgd.

• Het gebruikte vve-programma of ander aanbod.

• De stand van zaken met betrekking tot de wettelijk vastgestelde kwaliteitskenmerken van voorschoolse educatie.

 

Daarnaast dient er in het kader van deze doelstelling een inventarisatie te komen van de gastouders in de gemeente West Maas en Waal.

Op basis vanuit de gegevens van de bevolkingsregistratie zijn alle 2-jarigen in beeld en kun je aan de hand van de inschrijvingen bij de kinderdagverblijven in combinatie met de aanmeldingen bij de gastouderopvang controleren of je een sluitende registratie hebt.

De gemeente dient zich in te zetten voor het bereik van alle doelgroepkinderen en te zorgen voor een goede toeleiding van deze kinderen naar de voorschoolse educatie.

De gemeente West Maas en Waal maakt afspraken met de JGZ en de kinderopvang over het signaleren van risico’s op taalachterstand, voorlichting aan ouders en controle op de inschrijving voor voorschoolse educatie. Omdat de JGZ (consultatiebureau) 99% van de peuters ziet, hebben zij een belangrijke functie in het informeren van ouders over het voorschoolse aanbod.

Bij de vaststelling van de VVE-beleidsnota door de raad in februari 2017 is afgesproken dat de gemeente zal controleren of de vve-geïndiceerde kinderen daadwerkelijk gebruik maken van een vve-plek.

Hiervoor zullen met het consultatiebureau de volgende afspraken worden gemaakt:

  • -

    De GGD maakt een overzicht van de verwijzingen van het aantal doelgroepkinderen en van de locatie waar het kind naar toe gaat en stuurt dit overzicht na afloop van elk kwartaal aan de gemeente;

  • -

    De peuteropvang organisaties die vve aanbieden factureren per kwartaal aan de gemeente; op grond hiervan kan gevolgd worden welke kinderen ook daadwerkelijk van vve gebruik maken;

  • -

    Indien vve-geïndiceerde peuters geen gebruik maken van de vve zal contact worden opgenomen met de ouders van de betreffende peuter om alsnog deelname te realiseren (zie ook het volgende hoofdstuk van deze nota).

 

5.4 Het geven van voorlichting

Ouders kunnen, na het afgeven van een indicatie, niet worden gedwongen hun kind te laten deelnemen aan voorschoolse educatie. In overleg met de JGZ en de kinderopvang is een goede voorlichting aan de ouders zeer belangrijk. Dit kan onder andere door middel van het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal zoals bijvoorbeeld een folder en het beschikbaar stellen van informatie via diverse websites. Het is aan de organisaties zelf voorbehouden om dit op een juiste wijze te organiseren en uit te voeren. In de contactmomenten tussen JGZ en de ouders zullen de ouders gestimuleerd worden om hun kind te laten deelnemen aan het peuterprogramma of het vve-programma als dit van toepassing is.

5.5 Het maken van sluitende afspraken

Als een kind als doelgroepkind is aangewezen, zijn er sluitende afspraken met de ouders, de vve-voorzieningen en de JGZ om het kind ook tijdig geplaatst te krijgen. Na de doorverwijzing door de JGZ, bewaakt de organisatie waarnaar toe is verwezen, of het kind ook daadwerkelijk wordt ingeschreven. Gezamenlijk wordt bewaakt of een kind verdere diagnostiek of behandeling nodig heeft. Dit vraagt afstemming en regelmatig overleg met de voorschoolse voorzieningen en de JGZ over het signaleren van de ontwikkelingsproblematiek en de kosten die hiermee gemoeid zijn.

5.6 Meervoudige problematiek

Bij meervoudige problematiek – wanneer zich op meerdere ontwikkelgebieden en/of in de omgeving van het kind problemen voordoen – neemt de JGZ contact op met Vraagwijzer en wordt het betreffende kind in het netwerk besproken zodat indien noodzakelijk de hulpverlening op gang kan worden gebracht. In de gemeente West Maas en Waal vervult Vraagwijzer de taken welke in het verleden waren toebedeeld aan hete Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).

De JGZ kan het kind ook doorverwijzen voor verdere diagnostiek zoals het audiologisch centrum of de integrale vroeghulp.

6. Kwalitatief volwaardig aanbod voorschoolse educatie

Om de effectiviteit voor de doelgroepkinderen te optimaliseren, moet de kwaliteit van de voorschoolse educatie hoog zijn. Hiervoor worden de kwaliteitseisen van peuterspeelzalen per 1 januari 2018 gelijkgeschakeld met die van de kinderopvang. Voor peuterspeelzalen betekent de harmonisatie een aanzienlijke verandering in de bedrijfsvoering, de positionering en de samenwerking met andere partijen in het veld. Werkende ouders krijgen ook voor peuterspeelzaal-aanbod recht op kinderopvangtoeslag en peuterspeelzalen krijgen, net als de dagopvang, te maken met een verandering van de kwaliteitseisen.

Met betrekking tot de voorschoolse educatie dient vanaf 1 januari 2018 minimaal aan de volgende kwaliteitseisen te worden voldaan:

  • 1.

    Voorschoolse educatie wordt 3 of 4 dagdelen en tenminste 10 uur per week aangeboden.

  • 2.

    Voor de voorschoolse educatie wordt een breed programma gebruikt dat zich richt op de ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen en motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

  • 3.

    Op een groep waar voorschoolse educatie wordt aangeboden staat minimaal één beroepskracht per 8 kinderen. In groepen van 9 tot maximaal 16 kinderen staan twee beroepskrachten.

  • 4.

    De beroepskrachten hebben tenminste een opleiding gevolgd op PW3-niveau.

  • 5.

    Naast het diploma van de beroepsopleiding is de beroepskracht in het bezit van een bewijs dat specifieke scholing is afgerond op het terrein van voorschoolse educatie.

  • 6.

    De houder van een organisatie voor kinderopvang met een vve-aanbod, stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat beschreven hoe kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden onderhouden.

  • 7.

    De houder van een organisatie voor kinderopvang (met een vve-aanbod) gebruikt een kindvolgsysteem of observatiemethode om de ontwikkeling van het kind te volgen (peuterontwikkellijst).

  • 8.

    De organisaties voor kinderopvang in de gemeente West Maas en Waal maken afspraken met de scholen voor primair onderwijs over het vve-programma, zodat de lijn van dit aanbod wordt doorgezet op de basisscholen. Hierbij gaat het dan om afspraken zoals het formuleren van (tussen)doelen op het gebied van taal en/of rekenen en het structureel inbouwen van een warme overdracht (gesprek) van leerlingen van voorschoolse- naar vroegschoolse educatie.

  • 9.

    Vve ouderbeleid: De organisaties voor kinderopvang en de basisscholen betrekken ouders bij het vve-aanbod. Vanuit de thuissituatie kan dit een positief effect hebben op de ontwikkeling en het leren van jonge kinderen. Hierbij kan worden gedacht aan voorlezen en samen spelen.

  • 10.

    De organisaties voor kinderopvang en de basisscholen enerzijds en ouders anderzijds dienen met elkaar afspraken te maken over een zo optimaal mogelijke samenwerking, zoals het stimuleren om thuis ontwikkelingsgerichte activiteiten te doen.

  • 11

    Om de vve een totale kwaliteitsimpuls te geven en de inspanningen niet alleen te richten op doelgroepkinderen, is het zinvol om de voorschoolse educatie aan te bieden in een omgeving met niet doelgroepkinderen zodat er een groter effect optreedt. Kinderen zullen dan ook veel van elkaar leren.

 

7. Dekkend aanbod van voorschoolse educatie

Op basis van het rijksbeleid dienen de gemeenten een vve-programma aan te bieden aan alle kinderen die dit nodig hebben.

In de gemeente West Maas en Waal is sprake van in totaal ongeveer 260 peuters in de leeftijd tussen 2,5 en 4 jaar. Hiervan bezoekt ongeveer 70% een speelzaal van de Stichting SPOM, hetgeen neerkomt op zo’n 180 kinderen.

Van deze 180 kinderen zijn momenteel gemiddeld 20% aangemerkt als doelgroepkind, die voor vve in aanmerking komen.

Op 21 september 2017 heeft uw raad het beleidskader Harmionisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de startleeftijd voor vve wordt verlaagd van 2,5 naar 2 jaar.

Omdat de screening door de GGD plaats vindt als een kind 2 jaar wordt, kan het kind vervolgens meteen instromen.

Hieronder is aangegeven welke consequenties de harmonisatie heeft op de kosten van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk in de gemeente West Maas en Waal.

7.1 Ouderbijdrage

Het aanbod van voorschoolse educatie dient voor ouders laagdrempelig en financieel toegankelijk te zijn. Indien een kind deelneemt aan voorschoolse educatie is in de Wet Oke bepaald, dat gemeenten aan ouders een ouderbijdrage mogen vragen die maximaal de hoogte is van de bijdrage die zij op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen betalen, indien ze de maximale toeslag ontvangen.

Ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag (“toeslagouders”) kunnen voor deze voorziening vanaf 1 januari 2018 een tegemoetkoming van de belastingdienst ontvangen. Voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag (“niet-toeslagouders”) betaalt de gemeente vanaf genoemde datum een aanvullende bijdrage aan de uitvoerende organisatie. Deze vorm van harmonisatie biedt gemeenten de mogelijkheid om de peuteropvang betaalbaar te houden, voor zowel de ouders als de gemeente.

Deze uitgangspunten zijn ook opgenomen in het beleidskader Harmonisatie van september 2017.

 

7.2 Organisatie doorgaande ontwikkelingslijn

De gemeenten, de kinderdagverblijven en de basisscholen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de organisatie van een doorgaande lijn in de ontwikkeling van de kinderen. Onder een doorgaande ontwikkelingslijn verstaan wij structurele afstemming tussen en afspraken over de pedagogische aanpak, ouderbetrokkenheid en zorg voor een goede warme overdracht van voor- naar vroegschools aanbod en tussen partners rond het kind. Een belangrijk instrument om een doorgaande ontwikkelingslijn te bereiken zijn adequate afspraken over de overdracht van kinderen van de voorschoolse voorziening naar de basisschool. Deze doorgaande ontwikkelingslijn wordt vormgegeven door middel van thema’s die zowel in de voorschool als op de basisschol worden aangeboden. Daarvoor is een ontwikkelingsgericht overdrachtsformulier een basisvoorwaarde. In de gemeente West Maas en Waal wordt door alle kinderopvangorganisaties gebruik gemaakt van een overdrachtsformulier dat is afgestemd met de betrokken basisscholen. Als het kind te weinig vorderingen maakt, waardoor de doorgaande ontwikkelingslijn in gevaar komt, wordt dit bij de overgang naar het basisonderwijs aan de hand van een warme overdracht meegegeven. Bij doelgroepkinderen vindt de overdracht standaard plaats in de vorm van een gesprek tussen voor- en vroegschool.

Het basisonderwijs kan bij stagnatie een gericht stappenplan inzetten. Wanneer een kind een indicatie heeft gekregen en deelneemt aan een vve-peuterprogramma zullen de vorderingen met behulp van een kindvolgsysteem in kaart gebracht worden.

7.3 Beleidskader harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

In het beleidskader harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn voorwaarden opgenomen waar organisaties aan moeten voldoen om peuteropvang en vve te kunnen aanbieden.

Wanneer een kinderopvangorganisatie peuteropvang aanbiedt met de volgende kenmerken, komen zij in aanmerking voor de gemeentelijke bijdrage voor niet-toeslagouders:

  • a.

    Leeftijd van 2,5 tot 4 jaar voor niet doelgroeppeuters;

  • b.

    Leeftijd van 2 tot 4 jaar voor kinderen met een vve-indicatie;

  • c.

    Reguliere peuteropvang betreft 2 dagdelen verspreid over minimaal 2 dagen; peuteropvang gecombineerd met vve betreft 4 dagdelen verspreid over 4 dagen;

  • d.

    1 dagdeel duurt 2,5 uur;

  • e.

    Reguliere peuteropvang duurt maximaal 40 weken per jaar;

  • f.

    Opvang vindt plaats in horizontale groepen;

  • g.

    De peuteropvang organisatie factureert aan ouders maximaal het maximum uurtarief dat door de Belastingdienst wordt gehanteerd.

 

Kinderopvangorganisaties die voldoen aan onderstaande voorwaarden kunnen aanspraak maken op vve gelden, indien zij peuters met een vve indicatie opvangen:

a. Voldoen aan de Wet Kinderopvang en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

b. Werken met een ontwikkelingsprogramma voor peuters, zoals bijvoorbeeld Uk en Puk of Puk en Co;

c. Gebruik maken van een kindvolgsysteem;

d. Overdrachtsafspraken hebben met de basisschool;

e. Alle leidsters beheersen in spreken en schrijven het 2F/B1 Nederlands taalniveau en voor lezen het 3F/B2 niveau;

f. De beroepskrachten (leraren/onderwijsassistenten en leidsters) zijn toereikend geschoold door vve;

g. Er is een actueel, vastgesteld vve opleidingsplan voor alle vve leidsters (individueel of gezamenlijk);

h. Peuters hebben de mogelijkheid om 4 dagdelen of minimaal 10 uur per week opvang te krijgen, verdeeld over 4 dagen per week.

 

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via de bibliotheek naast het programma boekstart aan het educatief programma ´de bibliotheek voor Ukkies´ deel te nemen. Dit is een interactief voorleesprogramma aan kinderen van 0 t/m 4 jaar, dat is gericht op het voorkomen van taalachterstanden.

7.4 Resultaatafspraken voor- en vroegschoolse educatie

VVE is alleen effectief als de voorschoolse educatie wordt gevolgd door goede vroegschoolse educatie in de kleutergroepen. Het is noodzakelijk om afspraken te maken over de resultaten van vve en de organisatie van de doorgaande leerlijn. Daarom is via wetgeving vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk zijn om afspraken te maken met peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en schoolbesturen over het verbeteren van de kwaliteit van vve.

De resultaatafspraken worden vastgelegd in het vve-convenant (zie hiervoor ook hoofdstuk 4.2 van deze beleidsnota) dat door alle betrokken partijen zal worden ondertekend.

7.4.1 Voorschoolse Educatie

Voorschoolse educatie vindt plaats in een peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf en is bedoeld voor peuters van 2 à 2,5 en 3 jaar. De voorschoolse educatie valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. De gemeente dient hiervoor:

  • a.

    Een sluitend systeem voor toeleiding in te richten in samenwerking met het consultatiebureau; met het consultatiebureau zijn afspraken gemaakt over de toeleiding. Alle doelgroepkinderen moeten worden gesignaleerd en doorverwezen naar vve en vervolgens deelnemen aan VVE. Hiervoor dient de gemeente

  • b.

    Te voorzien in voldoende aanbod vve; Tot op heden wordt vve alleen aangeboden op de peuterspeelzalen. Vanaf 01 januari 2018 zal, als gevolg van de harmonisatie, vve ook aangeboden worden op de kinderdagverblijven. Daarmee wordt een groter bereik van doelgroepkinderen nagestreefd.

  • c.

    De doelgroepdefinitie vast te stellen. Samen met de betrokken partners (kinderopvang, peuterspeelzalen en schoolbesturen) is bepaald welke kinderen met een risico op taalachterstand in aanmerking komen voor voorschoolse educatie.

  • d.

    Goede spreiding van de voorschoolse educatie om segregatie te voorkomen; Op alle peuterspeelzalen en kinderdagverblijven wordt met het vve-programma Uk & Puk en Puk & Ko gewerkt.

  • e.

    Voorschoolse educatie voor alle ouders toegankelijk maken; Kinderen met een vve-indicatie worden financieel gecompenseerd.

  • f.

    Kwalitatief en volwaardig aanbod van voorschoolse educatie te organiseren; Vanaf augustus 2019 moet door de pedagogisch medewerk(st)ers van de vve-locaties worden voldoen aan de taaleis 3F op de onderdelen lezen en mondelinge vaardigheden.

 

7.4.2 Vroegschoolse Educatie

Voor het maken van resultaatafspraken vroegschoolse educatie geldt een wettelijke verplichting. Resultaatafspraken vroegschoolse educatie zijn geformuleerde ambities tussen gemeente en schoolbesturen over de resultaten van vroegschoolse educatie.

Het uitgangspunt van het achterstandenbeleid is dat kinderen zonder achterstand starten in groep 3. Vve wordt ingezet om er voor te zorgen dat kinderen zoveel mogelijk van de achterstand inhalen.

Bij de resultaatafspraken gaat het er met name om dat er afspraken worden gemaakt over de resultaten van vroegschoolse educatie. Hiervoor is het nodig om de ontwikkeling van kinderen te volgen. Dit kan door observeren of toetsen. De gemeente en schoolbesturen leveren gezamenlijk beleidsmatige inspanningen om de achterstanden bij jonge kinderen waar mogelijk weg te werken. De resultaatafspraken maken inzichtelijk wat die inspanningen voor resultaat hebben voor kinderen. De afspraken zijn bedoeld als streven en niet als doelen die gehaald moeten worden. Het is dus geen verantwoordingsmaat van schoolbesturen richting de gemeente over het onderwijsaanbod in groepen 1 en 2. Over het onderwijsaanbod en de kwaliteit hiervan legt de school verantwoording af aan de Onderwijsinspectie.

7.4.3. Monitoren

De gegevens om de resultaatafspraken te monitoren dienen te worden aangeleverd door de scholen. De eindtoetsen/observaties/beoordelingen voor overgang naar groep 3 vinden veelal plaats in mei/juni, dus een logisch moment van monitoren is september/oktober. Daarmee kan de monitoring van de resultaatafspraken gekoppeld worden aan de onderwijsmonitor die jaarlijks in september/oktober geëvalueerd wordt in de Stuurgroep Lokaal Onderwijsbeleid.

7.5 Het overleg met partners

Deze beleidsnotitie dient een vervolg te krijgen in de uitvoering door middel van te maken resultaat- en werkafspraken tussen de bij de peuteropvang betrokken partijen, zoals JGZ, de organisaties voor kinderopvang en de basisscholen. Voor de implementatie van het vve-beleid in de gemeente West Maas en Waal zou het zinvol zijn een vve-werkgroep in te stellen waarin de gemeente, het onderwijs, de kinderopvang en de jeugdgezondheidszorg vertegenwoordigd zijn.

Wij zijn voornemens om in het kader van de herijking van het lokaal onderwijsbeleid een structureel overleg te organiseren tussen de gemeente en het onderwijs. De agenda van de vve-werkgroep zou daar dan onderdeel van kunnen zijn. In de werkgroep zullen de diverse beleidsvoornemens verder worden uitgewerkt. Om de uitvoering verder vorm te geven wordt een convenant opgesteld, waarin concrete afspraken en actiepunten worden benoemd.

II. NT 2 onderwijs

1. Inleiding

Het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid heeft als doel achterstanden op het terrein van onderwijs, waaronder taalachterstanden, van kinderen vroegtijdig te signaleren en te bestrijden zoals bedoeld in art. 165, 166 en 167 van de Wet op het primair onderwijs( vanaf 2014 de Wet op het Passend onderwijs).

In zowel de gemeente Druten als de gemeente West Maas en Waal zijn in toenemende mate vragen gerezen over de invulling van de aanpak met betrekking tot onderwijs en meer specifiek taalachterstanden als het gaat om de invulling hiervan met betrekking tot kinderen van asielzoekers en MOE-landers.

De eerst aangewezen mogelijkheid hiertoe is om leerlingen in de leeftijdscategorie van de peuterspeelzaal tot en met de basisschool te laten aansluiten bij een zogenaamde schakelklas in een nabij gelegen stad. In de gemeente West Maas en Waal is niet gekozen voor het aansluiten bij een schakelklas in een stedelijke omgeving. Om de betreffende kinderen in de nabijheid van hun woonomgeving naar school te kunnen laten gaan is in samenwerking met de gemeente Druten ervoor gekozen om het NT2 onderwijs te geven op een aantal locaties in beide deelnemende gemeenten.

In overleg met de schoolbesturen SPOM en Trivium is besloten om een arrangement NT2 in te richten.

Hiertoe werd besloten na beantwoording van de volgende vragen:

  • -

    Hoe gaan we in deze regio om met de toename van het aantal vluchtelingenkinderen?

  • -

    Hoe zorgen we ervoor dat de scholen meer expertise en ondersteuningsmogelijkheden krijgen met betrekking tot de opvang van vluchtelingenkinderen en andere doelgroepen in het kader van NT2 ?

  • -

    Welke rol kan het ondersteuningsplatform Maas en Waal (passend onderwijs) spelen in het begeleiden van deze kinderen?

  • -

    Hoe zorgen we ervoor dat de gemeenten niet alle individuele aanvragen onderwijsinhoudelijk moeten beoordelen?

  • -

    Hoe vangen we die kinderen op die niet in aanmerking komen voor de schakelklas en toch extra ondersteuning behoeven?

  • -

    Kan er ook op bovenschools niveau samengewerkt worden met Vluchtelingenwerk?

  • -

    Hoe gaan we om met de wisselende vraag naar deelname aan schakelklasvoorzieningen?

 

2. Arrangement NT2 ondersteuning

Een werkgroep vanuit het ondersteuningsplatform Maas en Waal heeft hierover nagedacht en heeft richting de gemeenten het voorstel gedaan om een Arrangement NT2- ondersteuning in te richten, (mede) bekostigd door de gemeenten, onder verantwoordelijkheid van het Ondersteunings-platform.

 

De werkgroep is van mening dat de meeste kansen liggen in het organiseren van een zo flexibel mogelijk arrangement. Dat wil zeggen geen vaste schakelklas-voorziening, maar afhankelijk van de behoeften van de scholen, ondersteuning op schoolniveau en/of clustering van leerlingen van diverse scholen en/of overdracht van expertise.

Beide schoolbesturen voor primair onderwijs (SPOM en Trivium) van het platform Maas en Waal ondersteunen deze notitie vanwege het belang dat zij hechten aan goed onderwijs aan deze categorie kinderen.

2.1 Doelstelling arrangement NT2

  • -

    De doelstelling van een Arrangement NT2 is om leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal een jaar lang extra taalonderwijs aan te bieden om de taalachterstand in te lopen.

  • -

    Door hierop extra in te zetten verbetert de succesvolle doorstroming binnen het regulier basisonderwijs, waardoor de betrokkenheid van het kind binnen het onderwijs toeneemt en later verhoogde deelname aan maatschappelijke activiteiten kansrijker is.

  • -

    Het vergroten van de expertise op schoolniveau bij de vormgeving van het NT2 onderwijs.

2.2 Uitgangspunten arrangement NT2
  • -

    De ondersteuning wordt zo thuisnabij en schoolnabij gegeven.

  • -

    De ondersteuning wordt altijd afgestemd tussen Ondersteunings-platform en de Intern Begeleider(I.B.-er) van de betreffende school.

  • -

    Daar waar het vluchtelingenkinderen betreft wordt Vluchtelingen-werk erbij betrokken.

  • -

    Het NT2-arrangement wordt uitgevoerd door één NT2 ondersteuner onder verantwoordelijkheid van platform Maas en Waal. Daarnaast is binnen het Platform een coördinator NT2 beschikbaar.

  • -

    We gaan uit van minimaal 1,5 uur ondersteuning per kind per week. Indien mogelijk worden de kinderen geclusterd waardoor het aantal contacturen kan toenemen.

  • -

    De NT2-ondersteuner besteed 75% van zijn/haar tijd aan daadwerkelijke ondersteuning van de kinderen (contacturen) en 25% van de tijd wordt besteed aan expertise overdracht, overleg en reistijd.

  • -

    De thuisbasis voor de ondersteuner is het CPO (Centrum Passend Onderwijs – De Dijk in Druten)

2.3 Criteria arrangement NT2

In volgorde van urgentie komen de volgende kinderen in aanmerking voor ondersteuning.

- Vluchtelingenkinderen die geen onderwijs in land van herkomst hebben genoten.

- Vluchtelingenkinderen die wel scholing hebben gehad.

- Andere anderstalige kinderen, niet vluchtelingen, die korter dan een jaar in Nederland verblijven.

- Anderstalige kinderen die korttijdelijk verblijven in Nederland (expats)

- Anderstaligen die langer dan een jaar in Nederland zijn, maar de Nederlands taal niet beheersen

Bij urgentie wordt ook gekeken naar leeftijd, waarbij kinderen die 9 jaar of ouder zijn voorrang krijgen op de jongere kinderen. Dan hebben we het vooral over de uitvoering van ondersteuning. Het aanbieden van de expertise kent geen volgorde

2.4 Procedure en aanmelding arrangement NT2

- Bij vluchtelingenkinderen wordt de eerste melding bij het platform gedaan door Vluchtelingenwerk.

- De IB-er verzorgt de aanvraag; de ouders zijn bij de aanvraag betrokken en zij ondertekenen deze.

- De aanvraag wordt gedaan m.b.v. een aangepast groeidocument (inclusief

OPP).

- De GGD oudervragenlijst wordt toegevoegd aan het groeidocument.

- Het document gaat via de mail naar de coördinator NT2.

- De toewijzing van het arrangement gebeurt door de coördinator NT2 en de contactpersoon van het Ondersteuningsplatform.

- Het werkrooster van de NT2-ondersteuner wordt vastgesteld door de coördinator en ondersteuner.

- In het groeidocument worden de organisatorische afspraken opgenomen.

- De evaluatie vindt plaats in de arrangementencommissie.

2.5 Functieprofiel NT2 ondersteuner

Het functieprofiel voor de NT2-ondersteuner is opgesteld in lijn met deze notitie. Werving vindt plaats binnen Stromenland. Zowel de Interne Begeleiders (IB-ers), als de leerkrachten kunnen hier op reageren.

De voorkeur zal uitgaan naar iemand die NT2-specialisatie en/of taalspecialisatie heeft gedaan. Voor het dagdeel coördinatie zal geen werving plaatsvinden, dit wordt ingevuld door één van de leden van de werkgroep.

III. Laaggeletterdheid

1. Inleiding

Onder laaggeletterdheid verstaan we: onvoldoende kunnen lezen, schrijven, rekenen en omgaan met alledaagse technologie. Laaggeletterdheid is in veel gevallen een verborgen probleem. Het herkennen (en dus het oplossen) is moeilijk, omdat er nog een taboe op rust en een laaggeletterde zich niet als vanzelfsprekend zal aanmelden voor een cursus ter verbetering van zijn situatie. Een goede beheersing van de Nederlandse taal is een voorwaarde om te kunnen participeren in de maatschappij. Het geldt bijvoorbeeld voor deelname aan opleidingen en werk, als ouder die betrokken wil zijn bij de school van zijn/haar kind, als vrijwilliger en als werkzoekende op zoek naar een baan.

Het vinden van de laaggeletterde autochtone doelgroep vergt een andere aanpak dan het vinden van de allochtone doelgroep. Allochtone laaggeletterden hebben een voor de hand liggende reden waarom ze niet goed kunnen lezen en schrijven. Voor hen betekent het vaak een tweede taal erbij leren. Voor de autochtone doelgroep ligt dit vaak veel gevoeliger en heeft het een complexere oorzaak. De effecten van laaggeletterdheid zijn echter van toepassing op zowel autochtonen als allochtonen.

Relatie met andere beleidsterreinen

Laaggeletterdheid heeft invloed op vele leefgebieden van iemand. Deelname aan de maatschappij, werken, vinden van nuttige informatie op internet, zorgen voor (eigen) gezondheid, verzorgen van zijn/ haar financiën, opvoeden, etc. Het beleid inzake bestrijding van laaggeletterdheid is dan ook geen losstaand beleidsterrein maar heeft raakvlakken met andere beleidsterreinen, namelijk:

• Onderwijs en jeugd;

• Inburgering;

• Wmo;

• Gezondheid;

• Bibliotheek;

• Arbeid;

• Sociaal domein.

Een tekort aan basisvaardigheden, zoals lezen en schrijven, is niet alleen nadelig voor de persoon zelf. Laaggeletterden worden belemmerd bij hun dagelijks functioneren. Het gaat hierbij om problemen bij de opvoeding van kinderen, het volgen van onderwijs en het vinden en behouden van werk. Zij hebben gemiddeld een slechtere gezondheid en kampen vaker met problematische schulden, armoede en sociaal isolement.

Ouders met een lage taalvaardigheid kunnen hun kinderen minder goed ondersteunen op school en kinderen die opgroeien in een taalarm gezin lopen daarmee een groter risico om een taalachterstand op te lopen.

Vaak gaan taalachterstanden van de ene op de volgende generatie over. Daarom moet laaggeletterdheid tegelijkertijd worden voorkomen bij kinderen en worden bestreden bij ouders, zowel bij moeders als bij vaders.

2. Doelstelling

De doelstelling van de strijd tegen laaggeletterdheid is 10% van het aantal laaggeletterden in de gemeente West Maas en Waal te bereiken: 12% van de 18.708 inwoners x 10% is 225 laaggeletterden in de jaren 2016, 2017 en 2018 totaal. Of deze doelstelling is te realiseren binnen de aangegeven periode zal de toekomst moeten uitwijzen, omdat er nog een groot taboe rust op het erkennen van het ‘laaggeletterd zijn’.

Hierdoor zijn mensen vaak ook niet bereid om deel te nemen aan scholing en/of cursussen voor het oplossen van hun probleem.

2.1 Landelijke initiatieven

2.1.1 'Tel mee met Taal' en 'Taal voor het Leven'

Tel mee met Taal (TmmT) is een driejarig kabinetsprogramma (2016 tot en met 2018) waarin zowel het voorkomen als verminderen van laaggeletterdheid centraal staan rond de thema’s gezin, gezondheid en bedrijven. De ministeries van OCW, SZW en VWS werken hierin samen met als doel in drie jaar 45.000 laaggeletterden te bereiken en 1 miljoen kinderen in aanraking te laten komen met leesbevordering.

 

Tel mee met Taal bestaat uit vijf actielijnen:

1. Lokale netwerkaanpak: ondersteuningsprogramma Taal voor het Leven door heel Nederland

2. Taalakkoorden

3. Leesbevordering

4. Experimenten

5. Kennis en communicatie

 

De strijd tegen laaggeletterdheid in de gemeente West Maas en Waal is gericht op actielijn 1: Het ondersteuningsprogramma ‘Taal voor het Leven’.

2.1.2 Ondersteuningsprogramma Taal voor het Leven (actielijn 1)

Taal voor het Leven is een ondersteuningsprogramma waar gemeenten en andere lokale partijen gebruik van kunnen maken om effectief laaggeletterden te vinden, op te leiden en de voortgang van hun taal- en participatieniveau te volgen. De afgelopen jaren zijn via pilots en samen met partners verschillende materialen en instrumenten ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn samenwerkingsmodellen, Taalhuizen, een taal- en rekenmeter, en ook contextgerichte lesmaterialen, allerlei soorten trainingen en voortgangstoetsen om de kwaliteit van lesgeven aan laaggeletterden zo optimaal mogelijk te maken. Taal voor het Leven werkt vraaggericht. Ontwikkelen van nieuwe materialen en optimaliseren van bestaande materialen sluiten dan ook zo veel mogelijk aan op de doelen en wensen (behoeften) van de gebruikers.

Het ondersteuningsprogramma kan gemeenten helpen met het opbouwen van een sterke(re) lokale infrastructuur. Daarnaast kan het programma helpen om snel en efficiënt de doelgroep te vinden, op te leiden en te volgen in hun voortgang. Elke provincie krijgt vanaf 2016 vanuit het ondersteuningsprogramma Taal voor het Leven een compact team van lokale medewerkers die verschillende gemeenten en lokale organisaties ondersteunen die structureel aan de slag willen met de aanpak van laaggeletterdheid en dit willen opnemen in hun beleid.

 

De gemeente West Maas en Waal wil aan de slag met het opbouwen van een sterke lokale infrastructuur en heeft de volgende drie beleidsambities opgesteld:

1) Bereid zijn: Een netwerk van (maatschappelijke) partners opzetten welke een bijdrage leveren aan de bestrijding van laaggeletterdheid in de gemeente West Maas en Waal

2) Vinden: Het structureel vinden van laaggeletterden

3) Opleiden: Het opzetten van een (Digi-)Taalhuis

2.1.2.1 Bereid zijn

Een (maatschappelijk) netwerk opzetten dat een bijdrage kan leveren aan de bestrijding van laaggeletterdheid in de gemeente West Maas en Waal. Met de gemeente in de regierol wordt er een lokaal netwerk gevormd van betrokken (maatschappelijke) partners. Vanaf het begin af aan wordt er een koppeling gemaakt met het sociaal domein, zoals werk en schuldhulpverlening, gezondheid etc.

Actiepunten:

• Gesprekken voeren met (maatschappelijke) partners – o.a. informatie verschaffen en eerste aanzet vorming netwerk

• Conferentie georganiseerd als startbijeenkomst voor partners en betrokkenen op 6 september 2016

• Stuurgroep opzetten die tussentijds evalueert en ongeveer 2x per jaar bij elkaar komt

Conferentie:

De conferentie heeft plaatsgevonden op 6 september 2016 in de week van de Alfabetisering. Tijdens deze bijeenkomst is informatie verschaft ten aanzien van het probleem en worden de stappen uitgelegd die ondernomen dienen te worden om laaggeletterdheid op langere termijn te reduceren. De rol die de betrokken maatschappelijke partners in dit proces hebben en de communicatie tussen deze partners, dient tijdens deze bijeenkomst ook naar voren te worden gebracht, zodat hier duidelijkheid en eenduidigheid over ontstaat. Tijdens deze conferentie is het tevens van groot belang dat er draagvlak gecreëerd en samenwerking geïnitieerd wordt tussen de betrokken samenwerkingspartners onderling.

Stuurgroep:

De gemeente West Maas en Waal zal optreden als regievoerder. In deze beleidsnota is een plan van aanpak opgenomen met daarin de activiteiten die uitgevoerd zullen worden.

Noodzakelijk is dat er een netwerk wordt opgezet van betrokken maatschappelijke partners om de in deze nota beschreven aanpak uit te voeren en te monitoren. Dit is gebeurd middels het instellen van een “Stuurgroep”, bestaande uit de bestuurders/vertegenwoordigers van de betrokken maatschappelijke partners: ROC Rivor, Bibliotheek Rivierenland, Stichting Lezen en Schrijven, Vluchtelingenwerk, Gemeente West Maas en Waal, Coördinator samenlevingsopbouw, GGD, Vraagwijzer en Werkzaak.

De stuurgroep zal functioneren onder voorzitterschap van de portefeuillehouder van de Gemeente West Maas en Waal.

De partners zijn vervolgens verantwoordelijk voor doorzetting van de gemaakte afspraken op instellingsniveau en uitvoerend niveau, teneinde er uiteindelijk voor te zorgen dat de doelstelling 10% van het aantal laaggeletterden in de gemeente West Maas en Waal bereikt wordt (12% van de 18.708 inwoners x 10% is 225 laaggeletterden in de jaren 2016, 2017 en 2018).

De maatschappelijke partners waarmee de Gemeente West Maas en Waal een (subsidie)relatie heeft, zullen binnen deze relatie worden gecommitteerd aan de te behalen resultaten. Gemiddeld zal de stuurgroep tweemaal per jaar bijeen komen.

2.1.2.2 Vinden

Het structureel vinden van laaggeletterden

De gemeente West Maas en Waal en betrokken (maatschappelijke) partners gaan samen aan de slag met het vinden van laaggeletterden, (taal)vrijwilligers, beroepskrachten en andere samenwerkingspartners.

 

De doelgroep laaggeletterden is divers en kan verdeeld worden in:

a. Jong volwassenen (zonder startkwalificatie);

b. Ouders van jonge kinderen;

c. Volwassenen tot 67 jaar (met werk);

d. Volwassenen zonder werk;

e. Mensen met een licht verstandelijke beperking.

 

Actiepunten:

• Vindplaatsen in de gemeente West Maas en Waal in kaart brengen

• Gesprekken voeren met deze vindplaatsen en in kaart brengen hoe het vinden van laaggeletterden structureel in werkprocessen kan worden verankerd

• Opleiden van professionals (met klantcontact) op het gebied van herkennen en doorverwijzen middels e-learning en/of workshops herkennen & doorverwijzen

• Het introduceren van screeningsinstrumenten zoals Taalmeter, Taalverkenner en/of het stellen van contextgerichte vragen

• Het verspreiden van herkenningswijzers onder betrokken (maatschappelijke) partners

• Het vinden van (taal)vrijwilligers

• Het vinden van een taalhuiscoördinator

• Het vinden van kernpartners die betrokken worden bij de opzet van het (Digi)Taalhuis

2.1.2.3 Opleiden

Het opzetten van een (Digi-)Taalhuis

In augustus 2016 heeft ons college de notitie ‘West Maas en Waal in strijd tegen laaggeletterdheid’ vastgesteld. Als eerste speerpunt van het beleid is in het 4e kwartaal 2016 het (Digi)taalhuis in de bibliotheek in Beneden Leeuwen geopend.

Een Taalhuis is een plek waar laaggeletterden met al hun vragen over een passende taalcursus of digitale cursus in de buurt terecht kunnen en waar je als taalvrijwilliger met al je vragen over de begeleiding van je deelnemer terecht kunt. Je kunt hier advies krijgen over geschikt materiaal. Er zijn computers aanwezig om op te oefenen.

Het (Digi-) Taalhuis West Maas en Waal is een plek waar laaggeletterden terecht kunnen die aan de slag willen met basisvaardigheden.

Op het (Digi-)Taalhuis is een taalhuisdocent aanwezig. Daarnaast worden gevonden (taal)vrijwilligers gekoppeld aan het (Digi-)Taalhuis.

Actiepunten:

• Het opzetten van het (Digi-)Taalhuis West Maas en Waal volgens de onderstaande criteria. Het (Digi-)Taalhuis zal in het vierde kwartaal van 2016 officieel geopend worden

• Het opzetten van een kleine werkgroep rondom het (Digi-)Taalhuis die ongeveer 1x per 2 maanden bij elkaar komt en stuurt op uitvoering

• Het opleiden van (taal)vrijwilligers

• Het opleiden van cursisten

Criteria (Digi)Taalhuis:

Het (Digi-)Taalhuis West Maas en Waal zal aan de volgende criteria voldoen:

  • 1.

    Het (Digi-)Taalhuis is een fysieke en herkenbare plek in de gemeente West Maas en Waal.

  • 2.

    Het (Digi-)Taalhuis is een breed gedragen samenwerkingsverband van meerdere lokale organisaties zoals Vluchtelingenwerk, ROC Rivor, Bibliotheek Rivierenland, Coördinator samenlevingsopbouw, Maas & Waal Academie, Vluchtelingenwerk, Stichting Lezen en Schrijven.

  • 3.

    In het (Digi-)Taalhuis is het mogelijk om als bezoeker onder begeleiding het recente aanbod via taalzoeker.nl en digitaalhulpplein.nl te raadplegen.

  • 4.

    Vanuit het (Digi-)Taalhuis wordt er actief gewerkt aan werving en scholing van laaggeletterden volgens de aanpak Taal voor het Leven.

  • 5.

    In het (Digi-)Taalhuis worden cursisten begeleid door vrijwilligers die de basistraining van Taal voor het leven hebben gevolgd.

  • 6.

    In het (Digi-)Taalhuis is een basiscollectie van lesmaterialen (fysiek en digitaal) beschikbaar om te kunnen oefenen.

  • 7.

    Het (Digi-)Taalhuis beschikt over les- en toetsmaterialen van Taal voor het Leven en andere relevante materialen die in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek worden ontsloten.

  • 8.

    In het (Digi-)Taalhuis is op gezette tijden een onderwijskundig specialist van het ROC Rivor aanwezig voor intakes van cursisten en het helpen van vrijwilligers met didactische vragen.

  • 9.

    Het bewaken van de kwaliteit gebeurt in ieder geval door deelname aan monitoring, registratie en (landelijke) intervisie.

 

3. Aanpak

In Nederland is laaggeletterdheid een van de grote maatschappelijke problemen. Laaggeletterden bezitten de vaardigheden met betrekking tot lezen en schrijven niet in voldoende mate om alledaagse lees- en schrijftaken zelfstandig uit te kunnen voeren. Zij hebben bijvoorbeeld moeite met het invullen van formulieren, informatie vinden in bijsluiters en het schrijven van rapportages.

Bij laaggeletterden wordt vaak aan allochtonen gedacht, vanuit de veronderstelling: zij kennen de Nederlandse taal onvoldoende. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer een derde van de laaggeletterden van allochtone afkomst is en twee derde van Nederlandse afkomst. Ongeveer 12% van de Nederlandse beroepsbevolking (16-65 jaar) is laaggeletterd. In de regio Rivierenland gaat het om ca. 23.000 mensen. Volgens waarstaatjegemeente.nl ligt het aantal laaggeletterden onder de inwoners van de gemeente West Maas en Waal tussen de 11-13%.

Wie laaggeletterd is kan niet volwaardig participeren in de maatschappij. Daarom moet dit probleem zorgvuldig worden aangepakt.

Er zal binnen de Gemeente West Maas en Waal sprake zijn van een tweeledige aanpak van laaggeletterdheid, namelijk een preventieve aanpak ter voorkoming van laaggeletterdheid en een curatieve aanpak ter bestrijding van laaggeletterdheid.

3.1 Preventieve aanpak

De preventieve aanpak is vooral gericht op activiteiten ter voorkoming van laaggeletterdheid. Hier vallen de leeftijdscategorie kinderen (0-12 jaar) en jongeren (13-23 jaar) onder. De activiteiten binnen de categorie kinderen zijn reeds verankerd in het gemeentelijk peuterspeelzaalbeleid en in het onderwijsbeleid (primair onderwijs).

Belangrijke activiteiten binnen deze categorie zijn het project Boekstart van de Bibliotheek Rivierenland en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) op de West Maas en Waalse peuterspeelzalen. Boekstart is een programma voor leesbevordering, dat gericht is op het stimuleren van ouders om hun jonge kinderen in aanraking te laten komen met boeken.

VVE is taalonderwijs bestemd voor jonge kinderen die de peuterspeelzaal en/of het kinderdagverblijf bezoeken. Door middel van een erkend VVE-programma vindt taalstimulering plaats op de peuterspeelzaal, het kinderdagverblijf en in de eerste groepen van de basisschool. Zo wordt een goede start aan het primair onderwijs bevorderd.

De activiteiten binnen de categorie jongeren zijn ook reeds verankerd, namelijk in het gemeentelijk onderwijsbeleid (voortgezet onderwijs, Regionaal Meld- en Coördinatiepunt Voortijdig Schoolverlaten) en het arbeidsmarktbeleid.

Tevens worden er over de gehele leeftijdscategorie 12-23 jaar door de Gemeente West Maas en Waal afspraken met alle partners gemaakt en bestuurlijk afgestemd in het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO). Omdat de gehele preventieve aanpak reeds is verankerd in huidig beleid, zal deze beleidsnota zich derhalve niet op deze preventieve kant richten maar met name op de curatieve aanpak van laaggeletterdheid.

3.2. Curatieve aanpak

De curatieve aanpak is in tegenstelling tot de preventieve aanpak gericht op activiteiten ter bestrijding van laaggeletterdheid. Hier vallen de leeftijdscategorie volwassenen (23-67 jaar) en ouderen (67+) onder.

De uitkeringsgerechtigden onder deze groep worden op basis van de Dariuz systematiek ingedeeld in 4 groepen (klantprofielen), gebaseerd op de afstand tot de arbeidsmarkt. Werkzaak Rivierenland richt zich op het naar werk begeleiden van klantprofiel 1 tot en met 3. De Werkcoöperatie West Maas en Waal (WWMW) is opgericht om de participatie te bevorderen van klantprofiel 4.

Met re-integratieprojecten, opleidingen en cursussen wordt getracht de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Het bestrijden van laaggeletterdheid is hierbij een belangrijk aspect.

De Taaltoets wordt ingezet om te bezien of de uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal voldoende (taalniveau 1F/A2) beheerst. Zo niet, dan is laaggeletterdheid aan de orde en worden afspraken gemaakt. Monitoring geschiedt door de begeleider van Werkzaak of WWMW, om de lees- en schrijfcapaciteiten te verbeteren (mits dit binnen de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde mogelijk is).

Het meest essentiële in de structurele aanpak van laaggeletterdheid is het doorbreken van het taboe dat op dit probleem rust. De meeste laaggeletterden zijn namelijk onzichtbaar. Uit angst of schaamte houden zij liever hun mond. Ook weten zij hun taal- en rekenachterstand goed te verbergen. Vaak zelfs voor hun eigen directe omgeving. Dit voedt de gedachte dat zij de enigen zijn met dit probleem en houdt het probleem aldus in stand. Het doorbreken van dit taboe vervult aldus een cruciale rol in de gehele aanpak. Een en ander is weergegeven in onderstaand schema. Om de genoemde doelstellingen te kunnen bereiken, dient de laaggeletterdheid daadkrachtig bestreden te worden, in samenwerking met alle betrokken maatschappelijke partners.

Schematisch overzicht aanpak laaggeletterdheid

Zie bijlage 1.

4. Relatie met beleidsterreinen

Het beleid inzake bestrijding van laaggeletterdheid is geen losstaand beleidsterrein maar heeft raakvlakken met andere beleidsterreinen, namelijk:

- Onderwijs en jeugd;

- Inburgering;

- Wmo;

- Gezondheid;

- Bibliotheek;

- Arbeid;

- Sociaal domein

De relatie met deze beleidsterreinen zal hieronder kort worden toegelicht.

4.1 Onderwijs en jeugd

Eén van de belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van laaggeletterdheid betreft het aanwezig zijn van een laag opleidingsniveau. Derhalve besteedt de Gemeente West Maas en Waal veel tijd, middelen en geld aan het realiseren van de landelijke doelstelling om iedere jongere een startkwalificatie te laten behalen. Dit is dan ook de kern van het gemeentelijk onderwijsbeleid. Dit beleid loopt van het project Boekstart op de bibliotheek voor 0- tot 2-jarigen, van een VVE-aanbod op alle peuterspeelzalen voor 2- en 3-jarigen en een doorlopende leerlijn tot in de eerste groepen van de basisschool, tot faciliteren van RMC. Monitoring van dit gehele onderwijsbeleid vindt plaats in het Onderwijsplatform Gemeente West Maas en Waal waarbij de gemeente op bestuurlijk niveau periodiek overlegt met alle kernpartners uit dit beleidsveld. Een adequaat onderwijsbeleid is derhalve de belangrijkste preventieve maatregel om laaggeletterdheid te bestrijden.

4.2 Inburgering

Inburgering is gericht op het verwerven van kennis van de Nederlandse taal en samenleving. De regels omtrent inburgering zijn geregeld in de Wet inburgering. Immigranten die naar Nederland komen of al in Nederland wonen zijn volgens deze wet verplicht om in te burgeren. Daarbij is gesteld dat de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk is om te bepalen hoe hij/zij de noodzakelijke kennis en vaardigheden verwerft om het inburgeringexamen te halen. VluchtelingenWerk Oost Nederland (VWON) biedt namens de Gemeente West Maas en Waal hulp bij start van inburgering zoals informatie over het inburgeringstraject, praktische hulp bij de inschrijving voor een inburgeringscursus, het eventueel aanvragen van een lening bij DUO. Middels een passend inburgeringstraject wordt de Nederlandse taal aangeleerd teneinde deze doelgroep geletterd te maken.

4.3 Wet maatschappelijke ondersteuning

De Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) is op 1 januari 2007 in werking getreden en per 1 januari 2015 vervangen door de Wmo 2015. Het doel van deze wet is om ervoor te zorgen dat mensen zo lang mogelijk in goede gezondheid, zelfstandig kunnen blijven wonen en zelfstandig kunnen participeren in de maatschappij. Daarbij kan er ondersteuning plaatsvinden door familie, vrienden, buren etc., maar zo nodig - al dan niet tijdelijk - ook vanuit de gemeente. De gemeente geeft een daadkrachtige uitvoering aan deze wet, is regievoerder over dit gehele proces. Er is een aantal kaders opgesteld waar de gemeente haar beleid op dient te formuleren. Deze kaders hebben alle betrekking op het bevorderen van maatschappelijke participatie (´Meedoen´) van en het verlenen van maatschappelijke ondersteuning aan diverse doelgroepen. Een kenmerk van veel laaggeletterden is dat deze mensen vaak niet of niet voldoende participeren in de maatschappij. De bestrijding van laaggeletterdheid beoogt daarom mede maatschappelijke participatie te bevorderen, wat aansluit bij het Wmo-beleid.

4.4 Gezondheid

Vanuit de Wet publieke gezondheid (Wpg) is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de openbare gezondheid. Dit gaat om preventie en het bevorderen van de gezondheid van de burgers en het stimuleren van verbindingen met andere levensdomeinen. De GGD voert in opdracht van de gemeente deze taken in de publieke gezondheidszorg uit. Zoals collectieve preventie, uitvoering van de infectieziektebestrijding en uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. De gezonde samenleving raakt aan meerdere gemeentelijke beleidsterreinen zoals wonen, werken, welzijn, onderwijs, verkeer en milieu. Gezondheid is ook een middel om mee te doen en te participeren in de maatschappij. Naast het voorkomen van gezondheidsproblemen is ook de versterking van iemands vermogen tot gezondheid belangrijk. De bestrijding van laaggeletterdheid is daar een aspect van.

4.5 Bibliotheek

De missie van de Bibliotheek Rivierenland is werken aan gelijke kansen en mee (blijven)doen voor iedereen in Rivierenland. Hiermee wordt bedoeld dat de inwoners de gelegenheid moeten krijgen tot persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing en daarbij in staat worden gesteld om volwaardig deel te kunnen nemen aan de lokale samenleving. Dit kan worden bereikt door het laagdrempelig aanbieden van informatie, lectuur en literatuur, met behulp van educatieve programma´s zoals de Bibliotheek op school (dBos) gericht op preventie en bestrijding van laaggeletterdheid en digitale ongeletterdheid.

In de gemeente West Maas en Waal zijn twee vaste vestigingen van de bibliotheek aanwezig: in Beneden-Leeuwen en Dreumel. Daarnaast zijn er vier leespunten in Wamel, Appeltern, Boven-Leeuwen en Maasbommel.

Sinds 2015 is er een Leerpunt in de bibliotheek. Het leerpunt geeft wekelijks de mogelijkheid aan inwoners van de gemeente West Maas en Waal om hun Nederlands en computervaardigheden te verbeteren. Met de cursist wordt eerst een persoonlijk leerdoel bepaald.

Sinds de opening van de bibliotheek in de Rosmolen is er een Taalpunt ingericht in de bibliotheek met speciale boeken uit diverse genres voor laaggeletterden. Wekelijks vindt in de bibliotheek het Praathuis plaats. Het Praathuis is een initiatief van Vluchtelingenwerk Oost Nederland en de gemeente West Maas en Waal. Het Praathuis is voor mannen en vrouwen vanaf 18 jaar. Het is bedoeld voor mensen die de Nederlandse taal willen blijven oefenen. Ook is het een plek om contact te houden met anderen. Onder begeleiding van vrijwilligers wordt de afgelopen week besproken, waarin iedereen zijn eigen inbreng mag hebben. Inspelen op de actualiteit is een belangrijk onderdeel.

Bondgenootschap

In 2014 jaar organiseerde Bibliotheek Rivierenland samen met ROC Rivor en de Stichting Lezen & Schrijven een bijeenkomst over laaggeletterdheid. In 2015 is besloten om een regionaal Bondgenootschap Geletterdheid op te richten. Het bondgenootschap heeft als doel het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid in Rivierenland. Gemeente West Maas en Waal is een van die partijen. Het bondgenootschap komt twee keer per jaar bijeen en fungeert met name als platform voor kennisdeling.

4.6 Arbeidsmarktbeleid

Werkzaak Rivierenland is vanaf 1 januari 2016 de verbindende schakel tussen werkgevers en werkzoekenden in Rivierenland. De missie van Werkzaak Rivierenland is: Talent werkt voor Rivierenland. Meer mensen aan het werk, op basis van hun kwaliteiten, daar zet Werkzaak Rivierenland zich voor in. Werkzaak voert het arbeidsmarktbeleid van de Gemeente West Maas en Waal uit.

Werkzaak Rivierenland is de verbindende schakel tussen vraag en aanbod van werk en heeft toegang tot het grootste aanbod van middelbaar en laaggeschoold personeel uit de regio Rivierenland. Daarbij wordt intensief samengewerkt met het UWV.

4.7 Sociaal domein

De doelstelling van het Lokaal portaal is dat we een sterke en toegankelijke basis in de nulde lijn organiseren dat bijdraagt aan de versterking van de eigen kracht en de kracht van de inwoners. Hierdoor hoeven inwoners bij voorkeur geen en indien toch nodig, minder lang een beroep te doen op aanvullende professionele ondersteuning vanuit de 1e of 2e lijn. Door in te zetten op laaggeletterdheid wordt ook bijgedragen aan de realisering van deze doelstelling.

Eigen kracht is namelijk het vermogen van een individu om zelfregie te voeren ten einde zelfstandig te participeren in de maatschappij. Zelfregie is het (mentale en fysieke) vermogen van iemand om zelfstandig te beslissen hoe zijn leven op verschillende leefgebieden er uit moet zien (wonen, werken, sociale contacten etc.).

Het is de mate dat iemand in staat is om eigenhandig keuzes en beslissingen te maken over de wijze waarop hij zijn leven leidt, problemen oplost en persoonlijke doelen realiseert. Zelfredzaamheid geeft het lichamelijke, geestelijke en financiële vermogen aan om jezelf te kunnen helpen in moeilijke situaties, maar ook het vermogen om de hulp van anderen in te schakelen.

Laaggeletterden zijn niet in staat om op eigen kracht te functioneren in een maatschappij die dat wel van hen vraagt.

5. Laaggeletterdheid

5.1 Definitie doelgroep(en)

Deze notitie richt zich op volwassen ongeletterden en laaggeletterden in de leeftijd van 23 tot 67 jaar. Om duidelijk te krijgen wat laaggeletterdheid en ongeletterdheid nu eigenlijk precies is, worden hieronder een tweetal definities gegeven. Op deze manier kan er een duidelijk en eenduidig beeld worden verkregen ten aanzien van deze begrippen.

Een ongeletterde is iemand die de vaardigheid in het lezen en schrijven in onvoldoende mate beheerst. Een ander woord voor een ongeletterde is analfabeet.

Een functioneel ongeletterde is iemand die wel kan lezen en schrijven, maar met de beperking, dat hij/zij er geen of weinig vertrouwen in heeft. Om die reden neemt degene niet deel aan activiteiten waarbij taal een grote rol speelt. Een ander woord voor functionele ongeletterdheid is laaggeletterdheid. Laaggeletterdheid is aldus het onvermogen om gedrukte en geschreven informatie te gebruiken om te functioneren in de maatschappij, om persoonlijke doelstellingen te bereiken en persoonlijke ontwikkelingen na te streven.

Vroeger werd laaggeletterdheid vaak gedefinieerd als alleen het onvermogen tot de technische vaardigheid van lezen en schrijven. In de huidige kennissamenleving volstaat die echter niet meer. Dit komt omdat de samenleving tegenwoordig steeds hogere eisen stelt aan het vermogen van de mens om informatie te verwerken. Zo krijgen mensen steeds meer te maken met zaken die op de computer verwerkt moeten worden. Dit alles zorgt ervoor dat een goede beheersing van de Nederlandse taal noodzakelijk is om goed te kunnen participeren in de maatschappij.

5.2 Kenmerken

Naast de definitie is het tevens van belang om de kenmerken van laaggeletterdheid in beeld te krijgen aan de hand waarvan dit verschijnsel herkend kan worden.

Laaggeletterdheid heeft de volgende kenmerken:

- laaggeletterdheid komt relatief veel voor onder laagopgeleide volwassenen: 42 % van de mensen die niet meer dan de lagere school hebben afgemaakt, zijn laaggeletterd;

- laaggeletterde werknemers zijn veelal werkzaam in beroepen, zoals automonteur, bouwvakker, dakdekker, huishoudelijke hulp, magazijnmedewerker, tuinman, etc.;

- laaggeletterden hebben minder kans op werk;

- laaggeletterde volwassenen hebben minder kans dan anderen om een opleiding of training te volgen;

- participatie in het maatschappelijk leven is vaak beperkt;

- laaggeletterdheid komt relatief veel voor onder mensen zonder betaalde arbeid en mensen die een uitkering hebben;

- laaggeletterden zijn een moeilijk te bereiken doelgroep, doordat zij weinig participeren en niet of niet vaak lezen;

- laaggeletterden hebben vaak schaamtegevoelens, faalangst en gebrek aan vertrouwen in hun eigen leervermogen;

- laaggeletterdheid is een probleem van alle leeftijden;

- over het algemeen zijn er meer vrouwen laaggeletterd dan mannen;

- laaggeletterdheid komt zowel in de stad als op het platteland voor;

5.3 Oorzaken

De oorzaken van laaggeletterdheid kunnen per individu verschillen. Vaak is dit moeilijk vast te stellen, omdat er meestal meerdere oorzaken te wijten zijn aan dit probleem. Hieronder is een indeling gemaakt van drie soorten factoren welke kunnen leiden tot laaggeletterdheid, namelijk de thuissituatie en sociale omgeving, het onderwijs en individuele factoren.

5.3.1 De thuissituatie en sociale omgeving

Laaggeletterdheid kan veelal voorkomen worden door een taalrijke thuissituatie, waarbij er veel gesproken, gediscussieerd en gelezen wordt. Dit heeft namelijk een positief effect op de taalontwikkeling. Wanneer een dergelijke thuissituatie ontbreekt of ouders hun kinderen weinig stimuleren om te lezen en te studeren, bestaat de kans dat de kinderen laaggeletterd worden. Ook blijkt vaak dat ouders die zelf laaggeletterd zijn, en dus niet of onvoldoende kunnen lezen en schrijven, dit vaak doorgeven aan hun kinderen. Daarnaast hebben mensen die thuis een dialect of een andere taal spreken, ook een verhoogde kans op laaggeletterdheid. Tot slot hebben mensen die opgegroeid zijn in een sociaal problematische omgeving een groot risico op laaggeletterdheid. Hierbij kan gedacht worden aan verwaarlozing, huiselijk geweld, alcoholmisbruik, etc.

5.3.2 Onderwijsdeelname

Naast de thuissituatie en sociale omgeving is ook het onvoldoende deelnemen aan onderwijs een oorzaak voor laaggeletterdheid. Dit komt omdat onderwijs van grote invloed is op de ontwikkeling van het individu. Wanneer onderwijs in onvoldoende mate is aangeboden c.q. genoten of leerlingen onvoldoende begeleiding hebben gekregen op school, het risico groot is dat mensen een taalachterstand oplopen, welke later moeilijk is terug te dringen.

Tegenwoordig wordt de leerplicht strikt gehanteerd. Vroeger was dit vaak anders en namen ouders de leerplicht niet serieus. Vanwege de financiële thuissituatie werden kinderen vroeger vaak vroeg van school gehaald om mee te werken. Dit zorgde ervoor dat kinderen een grote taalachterstand opliepen hetgeen vaak tot laaggeletterdheid heeft geleid.

5.3.3 Individuele factoren

Tot slot zijn er ook individuele factoren welke kunnen leiden tot laaggeletterdheid. Dit kan ten eerste komen doordat mensen op school veel hebben verzuimd (bijvoorbeeld door spijbelen, voortijdig schoolverlaten, ziekte, lichamelijke handicap of mensen die een reizend bestaan hebben). Doordat zij niet veel onderwijs hebben gevolgd, hebben zij een taalachterstand opgelopen. Daarnaast betreffen het vaak mensen die algemene leer- en gedragsproblemen hebben, zoals dyslexie. Ook kan het zo zijn dat mensen de eerder geleerde vaardigheden van school nauwelijks gebruiken. Daardoor zijn de geleerde vaardigheden als het ware verwaterd, waardoor de beheersing van deze vaardigheden niet meer voldoende is. Tot slot kan laaggeletterdheid veroorzaakt worden doordat mensen moeite hebben om zich aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen, waarbij valt te denken aan het gebruik van internet, e-mail, etc. De toegenomen digitalisering zorgt ervoor dat mensen zich steeds moeten blijven ontwikkelen. Wanneer zij dit niet doen, lopen zij een grote achterstand op.

5.4 Gevolgen

Laaggeletterdheid brengt een aantal grote gevolgen met zich mee. Dit kunnen individuele gevolgen zijn, maar ook gevolgen voor de gehele maatschappij.

5.4.1 Individuele gevolgen

Laaggeletterden kunnen vaak terecht komen in een sociaal isolement. Dit komt omdat zij vaak onzeker zijn en niet durven te participeren in groepsactiviteiten. Deze onzekerheid zal steeds groter worden als hier niet op een goede manier op wordt ingespeeld. Laaggeletterdheid kan op langere termijn ook leiden tot psychische problemen en een slechtere gezondheid, als gevolg van sociaal isolement. Ook kan laaggeletterdheid leiden tot een laag inkomen of zelfs werkloosheid. Vaak komen laaggeletterden in de schuldhulpverlening terecht, omdat zij de vaardigheden met betrekking tot het invullen van bijvoorbeeld belastingformulieren of het betalen van rekeningen niet of in onvoldoende mate beheersen. Dit alles toont aan dat laaggeletterdheid grote gevolgen heeft voor het individu.

5.4.2 Gevolgen voor de maatschappij

Het aantal laaggeletterden in de Nederlandse maatschappij is ongeveer 12%. Dit heeft natuurlijk ook gevolgen voor de Nederlandse economie.

Ten eerste worden er steeds hogere eisen gesteld aan het individu om deel te nemen aan de zogenoemde kenniseconomie. De toenemende digitalisering zorgt er bijvoorbeeld voor dat mensen zich steeds moeten blijven ontwikkelen. Ook moeten mensen over goede mondelinge en schriftelijke vaardigheden beschikken. Laaggeletterden beschikken niet of in onvoldoende mate over deze vaardigheden, waardoor zij vaak uit worden gesloten van het arbeidsproces.

Ook is een hoge productiviteit een vereiste voor bedrijven, dit leidt namelijk tot een hogere economische groei. Dit zorgt er vaak voor dat medewerkers zich moeten bijscholen binnen de organisatie waar zij werkzaam zijn, zodat zij nog beter functioneren en breder inzetbaar zijn binnen de organisatie. Laaggeletterden proberen dit vaak te vermijden, waardoor zij een hoger risico lopen om hun baan te verliezen. Deze ontwikkelingen zorgen vaak voor een nog grotere achterstand van de laaggeletterden. Daarbij komt nog dat laaggeletterdheid de overheid elk jaar enorm veel geld kost. Uit de kenmerken van laaggeletterdheid is namelijk gebleken dat volwassen laaggeletterden vaker werkloos zijn. Deze laaggeletterden maken daardoor vaker aanspraak op de sociale zekerheid en eventuele maatschappelijke voorzieningen zoals schuldhulpverlening en maatschappelijk werk. Wanneer laaggeletterdheid teruggedrongen of preventief voorkomen kan worden, zal dit geld besparen.

6. Visie

Alle volwassen inwoners van de gemeente West Maas en Waal moeten maatschappelijk actief kunnen zijn en/of adequaat kunnen deelnemen aan het arbeidsproces en daarbij niet worden gehinderd door enige vorm van laaggeletterdheid.

6.1 Doelstellingen

Het is van belang dat er een aantal doelstellingen worden opgesteld welke SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) zijn geformuleerd. Deze doelstellingen zijn tevens weergegeven in het schema in hoofdstuk 2.2.

6.1.1 Hoofddoel (SMART):

De doelstelling is 10% van het aantal laaggeletterden in de gemeente West Maas en Waal te bereiken. Uitgaande dat 12% van de 18.708 inwoners laaggeletterd zijn, gaat het hier om 225 laaggeletterden in de jaren 2016, 2017 en 2018.

Door middel van het realiseren van dit hoofddoel, kunnen de volgende subdoelen worden geformuleerd:

- de werkloosheid en daarmee het beroep op sociale voorzieningen reduceren;

- maatschappelijke participatie van laaggeletterden bevorderen;

- het taboe rondom de problematiek inzake laaggeletterdheid doorbreken;

- bewustwording ten aanzien van laaggeletterdheid creëren;

- organiseren van een goede en eenvoudige doorverwijzing van laaggeletterden door professionals naar cursusmogelijkheden;

- een toename van het aantal deelnemende laaggeletterden aan taaltrajecten

- maatschappelijke partners betrekken, welke een bijdrage kunnen leveren aan de vermindering van laaggeletterdheid.

 

Ter realisatie van bovenstaande doelen kunnen de volgende beleidsambities geformuleerd worden:

6.1.1.1 Beleidsambitie 1

Bewustwording, zowel door de doelgroep zelf als door de omgeving, ten aanzien van de problematiek inzake laaggeletterdheid creëren en daarmee het taboe rondom laaggeletterdheid in de Gemeente West Maas en Waal doorbreken.

6.1.1.2 Beleidsambitie 2

Het aantal deelnemende laaggeletterden 23-67 jaar aan taaltrajecten laten toenemen door goede en eenvoudige doorverwijzing van professionals naar o.a. het ROC of Vluchtelingenwerk

6.1.1.3 Beleidsambitie 3

Een netwerk van maatschappelijke partners opzetten welke een bijdrage leveren aan de bestrijding van laaggeletterdheid in de Gemeente West Maas en Waal.

6.2 Beleidsuitgangspunten

Ter realisatie van bovenstaande doelen en beleidsambities zijn de volgende beleidsuitgangspunten opgesteld:

1. Laaggeletterden binnen de gemeente West Maas en Waal moeten de kans krijgen om zich te kunnen ontwikkelen tot een geletterde. Laaggeletterdheid mag niet de reden zijn waardoor iemand maatschappelijk niet participeert en/of niet deelneemt aan het arbeidsproces. Iedereen moet de kans krijgen om zich in de maatschappij te kunnen ontplooien;

2. De gemeente West Maas en Waal stelt laaggeletterden in staat om te kunnen participeren. Wanneer laaggeletterden steun nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen tot een geletterde, dan moeten zij de betrokken partners weten te vinden. De gemeente en de partners zorgen voor een goede signalering en herkenning van laaggeletterdheid, maar bovenal voor een adequate toeleiding naar een taaltraject;

3. De laaggeletterde staat binnen de gemeente West Maas en Waal centraal: er wordt geluisterd naar wat de laaggeletterden zelf belangrijk vinden. Betrokkenheid van de laaggeletterden zelf is hierbij dus van groot belang;

4. Voor herkenning van het probleem zal een insteek moeten plaatsvinden op een zo laag mogelijk niveau, dat wil zeggen zo dicht mogelijk bij de doelgroep. Personen en instanties welke het meest nauw betrokken zijn bij de laaggeletterden, moeten zorgen voor herkenning en uiteindelijke doorverwijzing;

5. De gemeente West Maas en Waal biedt samen met haar partners een handreiking voor laaggeletterden, maar de verantwoordelijkheid met betrekking tot het aangaan en afronden van het traject ligt uiteindelijk bij de laaggeletterde zelf.

Hierbij zal de laaggeletterde wel enige ondersteuning krijgen, maar de laaggeletterde moet zelf ook gemotiveerd worden om deel te nemen aan dit traject.

Daarbij moet de laaggeletterde inzien dat dit traject de kansen voor hem/haar zelf vergroot in de maatschappij. Het belang van het volgen van een dergelijk traject zal bespreekbaar worden gemaakt tijdens de herkenning van laaggeletterdheid teneinde bewustwording bij de laaggeletterde zelf te bereiken;

6. Het taboe van laaggeletterdheid moet doorbroken worden binnen de gemeente West Maas en Waal. Dit door middel van het bespreekbaar maken van het probleem en het creëren van draagvlak. Herkenning bij zowel de doelgroep als de omgeving, is hierbij van het grootste belang;

7. De gemeente West Maas en Waal treedt op als regisseur. De regisseursrol houdt in:

a. Stimuleren (politiek-bestuurlijk initiatief). De gemeente stelt zich actief op ten aanzien van haar partners;

b. Steun creëren (organisatie van de participatie). De gemeente betrekt andere partijen bij haar initiatieven en creëert op deze manier draagvlak. In samenwerking met de partners worden doelen geformuleerd. Zowel de uitvoerder als de doelgroep worden bij de initiatieven betrokken;

c. Structureren (het vormen, onderhouden en veranderen van het netwerk). De gemeente vormt en onderhoudt relaties met en tussen partijen, maakt afspraken en stelt regels op;

d. Sturen (het geven van richting). De gemeente stimuleert samenwerking.

8. Het gemeentelijk beleid van West Maas en Waal kan niet bestaan zonder de inzet van de maatschappelijke partners. De partners zijn medeverantwoordelijk voor de aanpak van laaggeletterdheid. Dit betekent dat zij ook een verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van het signaleren van problemen en vraagstukken en het op de juiste plek neerleggen van signalen. Samen creëren zij draagvlak voor de bestrijding van laaggeletterdheid;

9. Het gemeentelijk beleid van West Maas en Waal is samenhangend en houdt rekening met de ontwikkelingen op beleidsterreinen, zoals onderwijs, inburgering, de Wet maatschappelijke ondersteuning, het sociaal domein en het bibliotheekbeleid.

Het gemeentelijk beleid hangt nauw samen met deze beleidsterreinen.

7. Partners in de aanpak

7.1 Regionaal Opleidingscentrum (ROC Rivor)

Het programma voor educatie is een programma dat de 8 gemeenten in Regio Rivierenland met de gemeente Tiel als contactgemeente opstelt voor de Regio Rivierenland.

Het wordt uitgevoerd door het ROC Rivor.

Het beleid voor Educatietrajecten is aangepast aan de doelgroepen in de regio Rivierenland.

De Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB 2002) is in 2015 aangepast en regelt onder andere de volwasseneneducatie.

Opleidingen educatie zijn ingevolge de WEB opleidingen gericht op de Nederlandse taal en rekenen met digitale vaardigheden als ondersteuning.

Er zijn een aantal landelijke speerpunten die er voor moeten zorgen dat zoveel mogelijk laaggeletterden in regio Rivierengebied bereikt worden zodat meer mensen in staat zijn om te participeren.

De aanpak van laaggeletterden staat hoog in het vaandel bij de regering.

De drie speerpunten van deze aanpak zijn:

1. “Tel mee met Taal”, waarin de werkwijze van “Taal voor het leven” een onderdeel is.

2. De Taaleis WWB die in 2016 in werking treedt.

3. De diplomering voor Educatie.

7.2 Bibliotheek Rivierenland

De Openbare Bibliotheek Rivierenland speelt een belangrijke rol in de bestrijding van laaggeletterdheid. In de gemeente West Maas en Waal zijn er twee vaste vestigingen: in Beneden-Leeuwen en Dreumel.

De bibliotheek verzorgt het beheer en uitleen van de collectie. Daarnaast biedt de bibliotheek ook digitale diensten, taalcursussen en luisterboeken aan en is er een makkelijk lezenplein voor kinderen met leesproblemen.

De bibliotheek besteedt aandacht aan de marketing van haar collectie door deel te nemen aan de Kinderboekenweek, de nationale voorleesdagen, de nationale voorleeswedstrijd en Nederland Leest. De bibliotheek heeft verschillende producten op het gebied van educatie, zoals brugklasbezoek, promotie van overige diensten voor scholen en een schoolbibliotheek (dBos).

 

De bibliotheek in Beneden-Leeuwen organiseert voor de beginnende computergebruikers wekelijks het inloopspreekuur Klik & Tik. Daarnaast gaat zij binnenkort de cursus Digisterker aanbieden. Doel van de cursus is om burgers zelfredzamer te maken omtrent het werken met de e-overheid. Vanaf 2017 zal waarschijnlijk alles digitaal moeten worden geregeld. Tijdens de cursus werkt men met een cursusboek. Naast een algemeen deel over bijvoorbeeld het aanvragen van je DIGI-D, werken met de werkmap van het UWV, toeslagen aanvragen etc., is er ook een gemeentelijke module opgenomen.

 

Bibliotheek en Taalhuizen is een programma gericht op het bestrijden van laaggeletterdheid en maakt deel uit van het landelijk programma Taal voor het Leven van de Stichting Lezen en Schrijven. Het beoogt zoveel mogelijk laaggeletterden te bereiken door passende scholing aan te bieden en door het bevorderen van basisvaardigheden als lezen, schrijven en het ontwikkelen van digitale informatievaardigheden. De activiteiten vinden plaats in een laagdrempelige, openbare en herkenbare plaats waar iedereen terecht kan die moeite heeft met eerder genoemde vaardigheden.

De gemeente West Maas en Waal is voornemens in het 4e kwartaal van 2016 een Taalhuis te openen in de Bibliotheek vestiging Beneden-Leeuwen.

 

Bibliotheek Rivierenland heeft samen met het Bondgenootschap voor Geletterdheid Rivierenland een gezamenlijke aanpak Laaggeletterdheid Rivierenland 2015-2017 opgesteld. Dit heeft tot doel het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid in Rivierenland. De Bibliotheek Rivierenland neemt ook deel aan de jaarlijkse Week van de Alfabetisering in september.

 

7.3 Werkzaak Rivierenland

Sinds 1 januari 2016 is er in Rivierenland een nieuwe organisatie op het gebied van Werk & Inkomen actief: Werkzaak Rivierenland.

Werkzaak Rivierenland bestaat uit 9 gemeenten in Rivierenland, LANDER werk & participatie, het Werkgevers Adviespunt Rivierenland (WAPR) en UWV. Het is de schakel tussen werkgevers en werkzoekenden in Rivierenland. De missie is meer mensen aan het werk, op basis van hun kwaliteiten. Werkzaak begeleidt werkzoekenden die langdurig werkeloos zijn of een arbeidsbeperking hebben bij het vinden van werk.

Daarnaast kunnen werkzoekenden bij Werkzaak aankloppen voor inkomensondersteuning zoals het aanvragen van een bijstandsuitkering of een individuele studietoeslag.

Werkzaak is de schakel tussen vraag en aanbod van werken heeft toegang tot het aanbod van middelbaar en laaggeschoold personeel uit de regio Rivierenland. Daarbij werken ze intensief samen met het UWV. Zij zijn een belangrijke vindplaats van laaggeletterden.

7.4 Werkcoöperatie West Maas en Waal (WWMW)

Met ingang van 1 juli 2016 is de werkcoöperatie van start gegaan. Daar waar Werkzaak Rivierenland zich richt op de re-integratie van werkzoekenden met een redelijke afstand tot de arbeidsmarkt, richt WWMW zich vooral op arbeidsparticipatie van de uitkeringsgerechtigden met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij kan gedacht worden aan vrijwilligerswerk, de onderhoudsbrigade en de dorpsconciërges.

7.5 De Kernen

Woningcorporatie De Kernen is de woningcorporatie binnen de Gemeente West Maas en Waal die woningen aan burgers aanbiedt. Consulenten van De Kernen komen regelmatig in contact met huurders van woningen. Hieronder bevinden zich tevens een groot aantal sociale huurwoningen. Het is mogelijk dat zich onder deze huurders laaggeletterden bevinden. De Kernen kan hierdoor een duidelijke signaalfunctie vervullen.

7.6 Gemeente West Maas en Waal

De gemeente West Maas en Waal treedt op als regievoerder in de lokale aanpak inzake het bestrijden van laaggeletterdheid.

Daarom is het noodzakelijk dat er een netwerk wordt opgezet van betrokken maatschappelijke partners om de aanpak tegen laaggeletterdheid uit te voeren en te monitoren. Dit zal geschieden middels het instellen van een “Stuurgroep”, bestaande uit de bestuurders/vertegenwoordigers van de betrokken maatschappelijke partners: onder andere ROC Rivor, Bibliotheek Rivierenland, gemeente West Maas en Waal en de coördinator samenlevingsopbouw.

De stuurgroep zal functioneren onder voorzitterschap van de portefeuillehouder van de gemeente West Maas en Waal.

8. Aanpak

8.1 Organisatie van de aanpak en werkwijze

8.1.1 Regiefunctie Gemeente West Maas en Waal

Zoals in het voorgaande beschreven, heeft de bestrijding van laaggeletterdheid veel raakvlakken met andere beleidsterreinen of werkterreinen van andere organisaties. Het zorgen voor een goede afstemming en samenhang behoort tot de verantwoordelijkheid van de Gemeente West Maas en Waal. De gemeente heeft in het gehele proces de regiefunctie.

Betreffende de regiefunctie zijn er vier lagen te onderscheiden waarop de Gemeente West Maas en Waal als regievoerder zal insteken.

1. Omgevingsniveau. Dit is het niveau waarop de samenwerking wordt geïnitieerd;

2. Bestuurlijk niveau. Bij dit niveau committeren partijen zich aan de doelen van samenwerking, kijken samen naar hoe dit bereikt gaat worden en de bijdrage van elke partij daarin. Bestuurlijke regie is gericht op het committeren van de relevante partijen aan de doelen en werkwijze van de beoogde samenwerking en de bijdrage van elke partij daarin;

3. Instellingsniveau. Dit is het niveau waar bestuurlijke afspraken worden door vertaald in de interne organisatie, zodat de ruimte voor samenwerking door de professionele partners ook wordt verankerd in de dagelijkse werkzaamheden;

4. Uitvoerend niveau. Dit is het niveau van de professional die op casusniveau werkt aan signalering en toeleiding.

In het bovenstaande gaat het aldus om interne en externe regie, bestuurlijke regie, uitvoerende regie als het door ontwikkelen en verbeteren van de aanpak laaggeletterdheid.

8.1.2 Stuurgroep Geletterdheid gemeente West Maas en Waal

Om een goede invulling te kunnen geven aan de onder 6.1.1 genoemde regietaken, zal er binnen de Gemeente West Maas en Waal een “Stuurgroep Geletterdheid” ingesteld worden. Dit overleg zal bestaan uit de bestuurders/vertegenwoordigers van alle betrokken partners en zal functioneren onder voorzitterschap van de portefeuillehouder Onderwijs / Educatie van de Gemeente West Maas en Waal. Op deze manier kan de regie op bestuurlijk niveau worden vormgegeven. De partners zijn vervolgens verantwoordelijk voor doorzetting van de gemaakte afspraken op instellingsniveau en uitvoerend niveau. Op deze manier kan aldus voor een sluitende regiefunctie gezorgd worden.

De “Stuurgroep Geletterdheid” heeft als taak het monitoren van het beleid Het doel is om tweemaal per jaar een bijeenkomst te beleggen.

8.2 Plan van aanpak

In deze paragraaf zal het concrete plan van aanpak, welke tot deze beleidsnota behoort, worden toegelicht. Het plan van aanpak is afgestemd op de eerder in deze beleidsnota gestelde doelstellingen, behorend bij de geformuleerde doelgroep, namelijk volwassenen in de leeftijd van 23-67 jaar.

Schematisch overzicht plan van aanpak

 

 

 

8.3 Aanpak Gemeente West Maas en Waal

8.3.1 Beleidsambitie 1

Bewustwording, zowel door de doelgroep zelf als door de omgeving, ten aanzien van de problematiek inzake laaggeletterdheid creëren en daarmee het taboe rondom laaggeletterdheid in de gemeente West Maas en Waal doorbreken.

8.3.1.1 Organiseren van workshops/cursussen

Casemanagers en medewerkers van Werkzaak en Vraagwijzer zijn reeds bekend met de problematiek inzake laaggeletterdheid, omdat zij het vaak al herkennen op de werkplek. Van groot belang is echter dat alle betrokken maatschappelijke partners op de hoogte zijn van de problematiek en een signaal- en toeleidingfunctie kunnen vervullen. Om dit te bereiken, zullen workshops georganiseerd worden, verzorgd door de Stichting Lezen en Schrijven (gratis aanbod). Deze workshops hebben betrekking op het herkennen van laaggeletterdheid en zullen georganiseerd worden voor medewerkers van betrokken maatschappelijke partners met direct klantcontact. Hierbij valt onder andere te denken aan baliemedewerkers van de gemeente West Maas en Waal en medewerkers van Vraagwijzer. Naast de workshops zal er ook een gratis e-learning module ter beschikking komen, welke tevens kan helpen om laaggeletterdheid te herkennen.

Er zijn een drietal zaken die tijdens deze workshop centraal komen te staan, namelijk het herkennen, het bespreekbaar maken en het doorverwijzen van de laaggeletterde. Deze drie zaken zullen hieronder kort worden toegelicht.

- herkennen: hoe kunnen de medewerkers van bepaalde organisaties het probleem herkennen in de organisatie? Hoe zien zij wanneer een klant laaggeletterdheid is? Hierbij wordt aan het eind van de workshop ook informatie meegegeven aan de hand van folders, boekjes, etc. De herkenningswijzer zal hierbij ook naar voren worden gebracht;

- bespreekbaar maken: op welke manier kan het probleem van laaggeletterdheid bespreekbaar worden gemaakt, indien er laaggeletterdheid wordt herkend bij een klant? Welke vaardigheden moeten hierbij worden gebruikt? En welke vragen kunnen gesteld worden? Het bespreekbaar maken van het probleem is vaak een heel moeilijk en gevoelig onderwerp. Hier moet dan ook op een juiste manier mee worden omgegaan, daarom wordt er tijdens de workshop ook voldoende aandacht geschonken aan dit onderwerp.

- doorverwijzing: op welke manier kan de laaggeletterde vervolgens doorverwezen worden, indien het probleem herkend is en bespreekbaar is gemaakt? Bij welke personen gebeurt dit ?

Na afloop van de workshop zal bepaald materiaal, zoals folders en de herkenningswijzer worden meegegeven aan de deelnemers, zodat zij deze na afloop indien nodig nog kunnen inzien.

8.3.1.2 Bekendheid vergroten

Om de bekendheid te vergroten is in het vierde kwartaal van 2016 een (Digi-)Taalhuis geopend.

Een Taalhuis is een plek waar laaggeletterden met al hun vragen over een passende taalcursus of digitale cursus, het aanbod in de buurt/gemeente terecht kunnen en waar je als taalvrijwilliger met al je vragen over de begeleiding van je deelnemer terecht kunt. Je kunt hier advies krijgen over geschikt materiaal. Er zijn computers aanwezig om op te oefenen. Het (Digi-) Taalhuis West Maas en Waal is een plek waar laaggeletterden terecht kunnen die aan de slag willen met basisvaardigheden. Op het (Digi-)Taalhuis is een taalhuisdocent aanwezig. Daarnaast worden gevonden (taal)vrijwilligers gekoppeld aan het (Digi)Taalhuis.

Daarnaast zijn er een aantal landelijke organisaties, zoals de Stichting Lezen en Schrijven, welke zorgen voor het vergroten van bekendheid op nationaal niveau en een aanbod hebben aan gratis promotiemateriaal.

Belangrijk bij het vergoten van de bekendheid van de problematiek is dat de informatie in een duidelijke en makkelijke taal wordt gezet, zodat de doelgroep zo breed mogelijk wordt bereikt. Daarbij moet ook worden aangegeven dat mensen zich niet hoeven te schamen indien zij laaggeletterd zijn en dat zij niet de enige zijn. Het doorbreken van het taboe rondom laaggeletterdheid zal hierbij van groot belang worden. Als mensen zich namelijk bewust worden van het probleem en zich hier niet meer voor schamen, zullen zij sneller de stap maken om deel te nemen aan een alfabetiseringstraject. Tevens is het van belang om naast laaggeletterden zelf, ook mensen uit hun directe omgeving te bereiken.

8.3.1.3 Inzetten van taalambassadeurs en taalmaatjes

Taalambassadeurs: Dit zijn mensen die zelf ooit laaggeletterd zijn geweest. Door middel van het volgen van een cursus Nederlands hebben zij de omslag kunnen maken, waardoor zij zich hebben kunnen ontwikkelen tot een geletterde. Taalambassadeurs hebben als doel eigen ervaringen te delen met laaggeletterden en hen te stimuleren om de stap te maken naar het volgen van een cursus/traject. Zij kunnen goed worden ingezet om het probleem bespreekbaar te maken en uiteindelijk ook het taboe te doorbreken. Zij hebben immers zelf meegemaakt hoe het voelt om laaggeletterd te zijn en kunnen zich dan ook goed inleven in de laaggeletterden.

De taalambassadeurs worden onder andere ingezet voor jaarlijkse evenementen en voorlichtingsactiviteiten, zoals het geven van voorlichting tijdens workshops, voorlichting aan bedrijven en het verspreiden van flyers etc.

Taalmaatjes: De beste manier om Nederlands te leren is via de omgang met Nederlanders. Dat geldt niet alleen als je als anderstalige met specifieke leervragen zit. Dat geldt ook als je al aan het werk bent en je de vaktaal nog niet helemaal beheerst. Vanuit dat principe werken de Taalmaatjes: mensen die hun kennis en vaardigheden op het gebied van Nederlands taal willen delen .

8.3.2 Beleidsambitie 2

Het aantal deelnemende laaggeletterden aan trajecten voor taalbevordering laten toenemen door een goede en eenvoudige doorverwijzing van laaggeletterden door professionals.

8.3.2.1 Eenvoudige toeleidingprocedure voor partners ontwikkelen

Om een optimale doorverwijzing te kunnen creëren, is het van belang dat er een eenvoudige toeleidingprocedure wordt ontwikkeld voor de betrokken maatschappelijke partners. Op het moment dat laaggeletterdheid is gesignaleerd, bespreekbaar is gemaakt en de laaggeletterde doorverwezen wil worden naar een traject, zal er contact opgenomen worden met de centrale contactpersoon van het Taalhuis. De contactpersoon geeft dan informatie met betrekking tot de doorverwijzing en regelt een gesprek op zeer korte termijn (termijn van maximaal één week). Dit omdat de laaggeletterde zo snel mogelijk geholpen moet worden. Voorkomen moet worden dat de laaggeletterde de moed verliest om zich in te schrijven voor een traject. Door één centrale contactpersoon aan te stellen, zal er duidelijkheid en eenduidigheid gecreëerd worden onder de betrokken maatschappelijke partners ten aanzien van de procedure. Daarmee zal dan ook een optimale doorverwijzing gecreëerd kunnen worden.

8.3.2.2 Taaltrajecten voor laaggeletterden

Het startpunt van de deelname zal de individuele beginsituatie van de deelnemer zijn waarbij toegewerkt wordt naar een individueel eindpunt. De duur van een traject verschilt derhalve van persoon tot persoon. Door de deelname aan een taaltraject kunnen laaggeletterden zich ontwikkelen tot een geletterde. Op deze manier kunnen zij op (langere) termijn veel beter participeren in de maatschappij.

8.3.3 Beleidsambitie 3

Een netwerk van maatschappelijke partners opzetten welke een bijdrage leveren aan de bestrijding van laaggeletterdheid in de Gemeente West Maas en Waal.

8.3.3.1 Werkconferentie organiseren als start

In Beleidsambitie 1 is al toegelicht dat voor medewerkers van betrokken maatschappelijke partners workshops georganiseerd zullen worden, zodat zij op de hoogte worden gesteld van de problematiek en daarmee een signaal- en toeleidingfunctie kunnen vervullen. Daarnaast is het ook van belang dat de betrokken maatschappelijke partners geïnformeerd worden ten aanzien van de problematiek inzake laaggeletterdheid teneinde draagvlak te creëren voor de in deze nota geformuleerde aanpak. Dit zal plaatsvinden aan de hand van de werkconferentie “West Maas en Waal in strijd tegen laaggeletterdheid” op 6 september 2016. In deze bijeenkomst wordt o.a. informatie verschaft ten aanzien van het probleem en worden de stappen uitgelegd die ondernomen dienen te worden om laaggeletterdheid op langere termijn te reduceren. De rol die de betrokken maatschappelijke partners in dit proces hebben en de communicatie tussen deze partners, dient tijdens deze conferentie ook naar voren te worden gebracht, zodat hier duidelijkheid en eenduidigheid over ontstaat. Tijdens deze conferentie is het tevens van groot belang dat er draagvlak gecreëerd en samenwerking geïnitieerd wordt tussen de betrokken samenwerkingspartners onderling.

8.3.3.2 Netwerk opzetten en onderhouden

Noodzakelijk is dat er een netwerk wordt opgezet van betrokken maatschappelijke partners om de in deze nota beschreven aanpak uit te voeren en te monitoren. Dit zal geschieden middels het instellen van een “Stuurgroep”, bestaande uit de bestuurders/vertegenwoordigers van de betrokken maatschappelijke partners: ROC Rivor, Bibliotheek West Maas en Waal, Gemeente West Maas en Waal, Coördinator samenlevingsopbouw, Stichting lezen en Schrijven en Vluchtelingenwerk. De stuurgroep zal functioneren onder voorzitterschap van de wethouder Onderwijs / Educatie van de Gemeente West Maas en Waal. De partners zijn vervolgens verantwoordelijk voor doorzetting van de gemaakte afspraken op instellingsniveau en uitvoerend niveau, teneinde er uiteindelijk voor te zorgen dat de doelstelling van 10% van het aantal laaggeletterden in de gemeente West Maas en Waal te bereiken (12% van de 18.708 inwoners x 10% is 225 laaggeletterden in de jaren 2016, 2017 en 2018) behaald zal worden.

Indien nodig kan de stuurgroep tussentijds, binnen de in deze nota gestelde kaders, wijzigingen in de aanpak doorvoeren. Gemiddeld zal de stuurgroep tweemaal per jaar bijeen komen.

9.Financiering activiteiten onderwijsachterstanden- beleid

 

9.1 Voor- en vroegschoolse educatie

In het kalenderjaar 2017 stelt de gemeente West Maas en Waal extra budget beschikbaar om het vve-beleid een impuls te geven met het oog op de harmonisatie van de kinderopvang en de peuterspeelzalen per 1 januari 2018.

In overleg met de organisaties voor kinderopvang en het basisonderwijs is afgesproken dat deze extra middelen zullen worden ingezet voor de scholing van de pedagogisch medewerkers van de vve/locaties naar het wettelijk vereiste 3F taalniveau. Verder zal het budget worden ingezet voor het versterken van het signaleren, bereik, toeleiden en registeren van de doelgroepkinderen naar de vve-locaties.

De deelname aan het vve-programma moet voor ouders financieel aantrekkelijk en betaalbaar blijven. Om die reden betalen ouders van doelgroepkinderen slechts een geringe eigen bijdrage per jaar voor een kind dat vve volgt. De overige kosten komen voor rekening van de gemeente.

 

9.2 NT2 Onderwijs

Hoewel de gemeente West Maas en Waal tot en met het kalenderjaar 2017 vrijwel geen middelen vanuit het Rijk heeft ontvangen voor onderwijsachterstandenbeleid hebben we vanaf het schooljaar 2015-2016 samen met de gemeente Druten het arrangement NT2 vorm gegeven en financieel ondersteund.

Onze gemeente heeft in de afgelopen jaren een bedrag beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het NT2 arrangement voor de kinderen van asielzoekers en arbeidsmigranten uit de Oost-Europese landen (zoals Polen, Roemenië, Bulgarije, etc.).

Afhankelijk van de instroom van de migranten (zowel asielzoekers als Moelanders) zal jaarlijks bekeken moeten worden of het NT2 arrangement gehandhaafd moet blijven, of dat het in de toekomst efficiënter is om deze kinderen onder te brengen bij een schakelklas in een van de dichtst bij gelegen steden (Tiel, Nijmegen of Arnhem). Vooralsnog is gekozen voor ondersteuning via het arrangement NT2.

 

9.3 Laaggeletterdheid

Het hoofddoel van de eerder beschreven aanpak is het terugdringen van het aantal laaggeletterden in de gemeente West Maas en Waal.

De hiervoor beschikbare middelen zijn in 2017 ten laste gekomen van het WMO budget. In 2017 zijn de kosten ten laste van de Wet Inburgering gekomen. De verwachting is dat dit ook in het kalenderjaar 2018 nop zo zal zijn.

In de loop van 2018 zal bezien worden ten laste van welke budgetten de kosten voor de laaggeletterdheid zullen komen.

Wij streven er naar om de kosten van de diverse activiteiten op het terrein van de laaggeletterdheid op termijn te verdelen uit de te ontvangen middelen voor:

- Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB);

- Wet Inburgering;

- Wet Onderwijsachterstanden (OAB).

Op dit moment is vanwege de onduidelijkheid over de omvang van de te ontvangen middelen nog geen exacte verdeling te maken. Wij verwachten hierover vanaf de begroting 2019 meer duidelijkheid te kunnen geven.

 

In bijlage I bij deze beleidsnota treft u een tabel aan waarin de beschikbare bedragen over de periode 2017 tot en met 2021 zijn opgenomen voor de kinderopvang, peuteropvang en onderwijsachterstanden. Tevens is in die tabel een overzicht opgenomen welke bedragen in het kader van onderwijsachterstanden (vve, NT2-onderwijs en laaggeletterdheid) en waarvoor deze in de komende jaren zullen worden uitgegeven.