Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roermond

Beleidsregel beoordeling van de norm ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’ Roermond

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoermond
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel beoordeling van de norm ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’ Roermond
CiteertitelBeleidsregel beoordeling van de norm 'niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn' Roermond
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene plaatselijke verordening gemeente Roermond
  2. artikel 8, eerste lid, van de Alcoholwet
  3. artikel 35, eerste lid, van de Alcoholwet
  4. artikel 30d, vierde lid, van de Wet op de kansspelen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-08-2022nieuwe regeling

28-07-2022

gmb-2022-360191

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel beoordeling van de norm ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’ Roermond

DE BURGEMEESTER;

 

overwegende dat exploitanten, leidinggevenden en beheerders van aangewezen openbare inrichtingen waaronder horecabedrijven, coffeeshops, seksinrichtingen en speelautomatenhallen, alsook organisatoren van vechtsportevenementen, moeten voldoen aan de norm van het ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’ zoals bedoeld bij of krachtens het bepaalde in de Algemene plaatselijke verordening Gemeente Roermond (hierna: Apv), de Alcoholwet en de Wet op de kansspelen;

 

overwegende dat het voor een voorzienbare en eenduidige toepassing van de beoordeling van de norm van belang is beleidsregels vast te stellen;

 

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

gelet op het bepaalde in artikel 2:25, elfde lid, artikel 2:28, zesde lid, artikel 2:80 aanhef, onder b en artikel 3:5, eerste lid, onder b van de Apv;

 

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder b en artikel 35, eerste lid, onder b van de Alcoholwet;

 

gelet op het bepaalde in artikel 30d, vierde lid onder a van de Wet op de kansspelen juncto artikel 4 van het Kansspelenbesluit 2000;

 

Besluit:

 

vast te stellen de Beleidsregel beoordeling van de norm 'niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn' Roermond.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    betrokkene: de exploitant, leidinggevende of beheerder van een openbare inrichting waaronder horecabedrijven, coffeeshops, seksinrichtingen, en speelautomatenhallen, alsook de organisator van een vechtsportevenement, die op grond van wet- en regelgeving naar het oordeel van de burgemeester niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn;

  • b.

    feit: een verdenking of ernstig vermoeden van betrokkenheid bij een strafbaar feit, een nog in procedure zijnde strafrechtelijke vervolging en/of een (al dan niet onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling. Onder “feit” wordt ook verstaan: sepots, uitgezonderd sepotgronden 01 (ten onrechte als verdachte vermeld), 05 (feit niet strafbaar), 06 (dader niet strafbaar) en 09 (rechtmatige geweldsaanwending door een (politie)ambtenaar);

  • c.

    slecht levensgedrag: de norm als bedoeld in de Apv, de Alcoholwet en de Wet op de kansspelen;

  • d.

    vergunning: een aangevraagde of verleende vergunning, waaronder ook verstaan de ontheffing, als bedoeld in de Apv, de Alcoholwet, en de Wet op de kansspelen;

  • e.

    veroordeling: een hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, hieraan wordt gelijkgesteld een betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom € 375 of minder bedraagt.

Artikel 2. Criteria

  • 1.

    De volgende feiten en gedragingen, niet-limitatief, worden meegewogen bij de beoordeling van de norm niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn:

    • a.

      alcohol gerelateerde feiten (waaronder in ieder geval worden begrepen: rijden onder invloed van alcohol, openbaar dronkenschap, openlijk en/of hinderlijk gebruik van alcohol en overtredingen Alcoholwet);

    • b.

      bedreiging / stalking;

    • c.

      deelname aan een criminele organisatie;

    • d.

      druggerelateerde feiten (waaronder in ieder geval worden begrepen: productie, ver- en/of bewerking en/of handel van drugs, inclusief voorbereidingshandelingen alsmede het bezit van een handelshoeveelheid drugs en rijden onder invloed van drugs);

    • e.

      geweldsdelicten (waaronder in ieder geval worden begrepen: openbare geweldpleging, mishandeling, doodslag, moord);

    • f.

      huisvredebreuk;

    • g.

      mensenhandel en uitbuiting;

    • h.

      niet meewerken met politie en toezichthouders en niet opvolgen rechterlijke uitspraken;

    • i.

      omkopen ambtenaar in functie;

    • j.

      overtredingen Apv;

    • k.

      overtredingen Wegenverkeerswet (waaronder in ieder geval begrepen: het verlaten van een plaats na een ongeval);

    • l.

      lidmaatschap verboden rechtspersoon;

    • m.

      valsheid in geschrifte;

    • n.

      vermogens- en economische delicten;

    • o.

      vernieling (waaronder in ieder geval worden begrepen: vandalisme, baldadigheid, brandstichting);

    • p.

      verstoren openbare orde;

    • q.

      wapenbezit en/of –gebruik;

    • r.

      zedendelicten.

  • 2.

    Feiten of gedragingen uit het eerste lid die zijn geseponeerd wegens gebrek aan bewijs of waarop vrijspraak is gevolgd kunnen worden betrokken bij de beoordeling, echter niet als een zelfstandige weigeringsgrond.

Artikel 3. Tijdvak

  • 1.

    In beginsel wordt bij de beoordeling naar een tijdvak gekeken van tien jaar voorafgaand aan het besluit.

  • 2.

    Binnen het tijdvak van tien jaar bestaat een onderscheid tussen feiten en gedragingen die in de laatste vijf jaar hebben plaatsgevonden en feiten en gedragingen die langer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden. Feiten en gedragingen die binnen het eerste tijdvak vallen wegen zwaarder dan feiten en gedragingen die binnen het tweede tijdvak vallen.

  • 3.

    Feiten en gedragingen die ouder zijn dan tien jaar worden niet primair ten grondslag gelegd aan de weigering of intrekking van de vergunning. Deze feiten en gedragingen worden ten hoogste opgevoerd ter motivering van een patroon van slecht levensgedrag.

  • 4.

    Voor de berekening van het tijdvak bedoeld in het eerste lid telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis is ondergaan in beginsel niet mee.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking in het Gemeenteblad.

Artikel 5. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel beoordeling van de norm 'niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn' Roermond.

Aldus besloten op 28 juli 2022

De burgemeester van Roermond,

M.J.D. Donders – de Leest

Toelichting op de beleidsregel

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

Spreekt voor zich.

 

Artikel 2. Criteria

 

In dit artikel wordt zoveel mogelijk duidelijk gemaakt welke feiten en gedragingen worden meegewogen in de levensgedragstoets. Het artikel bevat ten eerste een niet-limitatieve opsomming van feiten en gedragingen die kunnen leiden tot de conclusie dat een aanvrager van slecht levensgedrag is. Echter, wanneer een feit of gedraging niet in deze lijst is opgenomen kan de achterliggende vraag een oplossing bieden. De vraag luidt namelijk als volgt: “Is het wenselijk dat de betrokkene, gezien zijn levensgedrag, de verantwoordelijkheid draagt voor de bedrijfsvoering in een openbare inrichting?”

 

Het tweede lid geeft aan dat feiten die zijn geseponeerd wegens een gebrek aan bewijs of waarop vrijspraak is gevolgd niet worden meegenomen. Wel kan informatie over gedragingen van een betrokkene die naar voren komt in deze zaken worden betrokken bij de beoordeling, maar niet als op zichzelf staande weigeringsgrond. Het is in deze gevallen niet eerlijk een betrokkene van slecht levensgedrag te achten, omdat het onvoldoende gebaseerd is op feiten.

 

Feiten en gedragingen hoeven niet te relateren te zijn aan de exploitatie van de zaak. Maar feiten die te relateren zijn aan de zaak zullen wel zwaarder mee worden gewogen. Accenten kunnen verschillen afhankelijk van de aard van de zaak omdat de verantwoordelijkheden van en verwachtingen aan de betrokkenen van de verschillende inrichtingen ook niet exact overeenkomen.

 

Ook kunnen feiten gepleegd als minderjarige meegewogen worden in de levensgedragstoets. De Alcoholwet zelf eist al dat een betrokkene ten minste 21 jaar is. Voor horecabedrijven en inrichtingen in de zin van de Apv geldt een minimumleeftijd van 18 jaar voor betrokkenen (21 jaar voor betrokkenen van coffeeshops). Om een betrokkene op zo’n jonge leeftijd de bijzondere verantwoordelijkheid te laten dragen die komt kijken bij eerdergenoemde inrichtingen, is het van belang om ook feiten en gedragingen te kunnen meewegen van voordat de aanvrager de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Een belangrijk onderdeel dat hierbij is opgenomen is dat de ontwikkeling op latere leeftijd een rol speelt bij de beoordeling. De beleidsregel is namelijk niet bedoeld om jonge aanvragers de kans op een succesvolle deelname aan de samenleving te ontzeggen.

 

Om te bepalen of een betrokkene in enig opzicht van slecht levensgedrag is kunnen gegevens uit diverse bronnen worden meegewogen. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van de informatiebronnen:

  • -

    informatie van de politie;

  • -

    informatie van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Limburg;

  • -

    het Justitieel Documentatie systeem;

  • -

    handhavingsgegevens en overige gegevens waarover de gemeente beschikt;

  • -

    informatie uit het Centraal Insolventieregister;

  • -

    informatie uit het Centraal Curatele- en bewindregister;

  • -

    informatie uit openbare bronnen.

Artikel 3. Tijdvak

 

Het gekozen tijdvak beslaat tien jaar, dat onderverdeeld is in twee perioden van vijf jaar.

 

Recentere feiten wegen zwaarder mee dan oudere feiten. Voor de bepaling van het tijdvak wordt in beginsel uitgegaan van de datum van het primaire besluit. Daarbij wordt er rekening gehouden met de mogelijkheid dat het tijdsverloop tussen het primaire besluit en de beslissing op bezwaar ervoor kan zorgen dat er niet langer sprake is van slecht levensgedrag.

 

De pleegdatum van een feit is ook van belang voor de berekening van het voornoemde tijdvak. De pleegdatum van een feit zegt immers meer over het gedrag van een betrokkene dan een veroordeling, die geruime tijd later kan plaatsvinden. Daarnaast is er niet altijd sprake van een veroordeling, nu eerder al is toegelicht dat een veroordeling niet noodzakelijk is voor de conclusie dat een betrokkene van slecht levensgedrag is.

 

In het derde lid komt het patroon van slecht levensgedrag naar voren. De bepaling geeft aan dat er verder kan worden gekeken dan het tijdvak van tien jaar wanneer er een vermoeden bestaat van een patroon van slecht levensgedrag. Een afwijzing of intrekking van een vergunning kan niet worden gebaseerd op slechts feiten die ouder zijn dan tien jaar. Daarom kunnen oudere feiten en gedragingen enkel worden opgevoerd ter motivering van een patroon van slecht levensgedrag, ze kunnen niet ten grondslag liggen aan een besluit.

 

Het vierde lid bepaalt dat de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis is ondergaan in beginsel niet meetelt voor de berekening van het tijdvak. Deze bepaling is opgenomen omdat een betrokkene gedurende de bedoelde periode beperkt is in de bewegingsvrijheid en niet geheel vrij is om zelfstandig te handelen, waardoor het levensgedrag over deze periode niet volledig kan worden getoetst. Dit is met name van belang wanneer de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis is ondergaan in de eerste periode van vijf jaar van het tijdvak.

 

Artikel 4. Inwerkingtreding

 

Spreekt voor zich.

 

Artikel 5. Citeertitel

 

Spreekt voor zich.