Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Renswoude

Beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht & Handhaving

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRenswoude
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsplan Vergunningverlening, Toezicht & Handhaving
CiteertitelBeleidsplan Vergunningverlening, Toezicht & Handhaving
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-08-2022nieuwe regeling

02-06-2020

gmb-2022-357754

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht & Handhaving

1 Inleiding

De gemeente verleent (omgevings)vergunningen voor onder andere het (ver)bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken, het kappen van bomen en het houden van evenementen. Wij houden vervolgens toezicht om te controleren of wet- en regelgeving en de voorschriften in vergunningen worden nageleefd. Als dat niet het geval is, dan treden we handhavend op. Wij zorgen ook voor openbare orde en veiligheid. Thema’s waarop we actief zijn, zijn onder andere horeca, evenementen, zwerfvuil en afval. Maar ook bij diverse vormen van overlast, hinder en gevaren in de openbare ruimte hebben we een taak, zoals foutief parkeren, foutief gestalde (brom)fietsen en hondenpoep.

 

Tezamen heten deze taken de VTH-taken. De afkorting VTH staat voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het college en de burgemeester zijn als bevoegd gezag formeel verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van deze taken. Wij hebben nagedacht over de toekomstige uitvoering van de VTH-taken. En vooral over welke onderwerpen belangrijker zijn om aan te werken dan andere onderwerpen. Wij kunnen namelijk niet alles tegelijk en moeten daarom prioriteiten stellen.

 

Dit beleidsplan bevat de visie en missie van de gemeente Renswoude voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het plan beschrijft de algemene principes en doelen van het VTH-beleid. En het beleidsplan geeft inzicht in welke doelstellingen wij willen bereiken met de inzet van de instrumenten vergunningverlening, toezicht en handhaving, alsmede de daaraan verbonden ambitieniveaus. Uiteindelijk voeren we de VTH-taken uit voor de inwoners en bedrijven, om hun leefomgevingskwaliteit te waarborgen.

 

Tevens hebben wij nagedacht over integraal werken bij de uitvoering van de VTH-taken. Dat wil zeggen dat we de samenhang tussen de uiteenlopende VTH-taken hebben verkend en hebben gekeken welke kansen er zijn om de uitvoering slimmer en effectiever te maken. Bijvoorbeeld door VTH-taken in de voorbereiding en/of uitvoering te combineren. Of door informatie die de ene taak oplevert te benutten voor andere taken. Bij de keuzes die we daarin hebben gemaakt, hebben we gekeken naar de ernst van de risico’s voor onze omgeving. Op basis hiervan hebben we prioriteiten gesteld. Zo zetten we onze beschikbare capaciteit in op gebieden waar de risico’s het grootst zijn.

 

1.1 Afbakening

Dit beleidsplan gaat specifiek over de VTH-taken die volgen uit het omgevingsrecht en heeft daarom betrekking op bouwen, ruimtelijke ordening, milieu en openbare orde en veiligheid.

 

1.2 Aanleiding VTH-beleidsplan: nut en noodzaak

Ten eerste verandert de samenleving en hebben wij te maken met fundamentele (aanstaande) wijzigingen in de wet- en regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Een voorbeeld is de komst van de Omgevingswet. In de Omgevingswet vindt een (stapsgewijze) integratie plaats van alle wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving. Ook de huidige wetgeving vraagt overigens al om een integrale benadering. Het formuleren van integraal beleid is namelijk één van de voornaamste opgaven uit de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo). En met de inwerkingtreding van de Wet Vergunningverlening Toezicht en Handhaving vraagt de rijksoverheid ook om een integrale benadering van de VTH-taken. Uit deze wet volgt dat gemeenten en provincies de verplichting hebben tot het formuleren van integraal VTH-beleid.

 

Daarnaast is er een trend zichtbaar dat de gemeentelijke VTH-taken meer en meer namens haar door andere overheidsinstanties worden uitgevoerd. Als gevolg daarvan verandert de rol van de gemeente. De gemeente krijgt nadrukkelijker een rol als regisseur in plaats van uitvoerder. De focus ligt binnen de gemeente daarom steeds meer op het proces en minder op de inhoud. Om goed regie te kunnen voeren is het hebben van goed VTH-beleid essentieel. De centrale vraag daarbij is: wat willen wij betekenen voor onze inwoners en hun leefomgeving? Op dit moment voeren wij de regie op de milieutaken, die in mandaat worden uitgevoerd door de Regionale Uitvoeringsdienst Omgevingsdienst Regio Utrecht. Wij verzorgen nog steeds zelf de uitvoering van de VTH-taken op de gebieden bouwen, ruimtelijke ordening en openbare orde en veiligheid.

 

Doel van dit beleidsplan is een gerichte uitvoering van de VTH-taken die effectief en efficiënt is. Gericht betekent dat de onderwerpen en VTH-taken die de gemeente voor haar inwoners en bedrijven belangrijk vinden meer aandacht krijgen dan de onderwerpen en taken die zij minder belangrijk vinden. Effectief betekent dat de uitvoering leidt tot het bereiken van onze uitgesproken doelstellingen en ambities. Efficiënt betekent dat wij de VTH-taken zodanig organiseren en uitvoeren, dat wij onze doelstellingen en ambities kunnen bereiken met de beschikbare mensen en middelen.

 

1.3 Beleidscyclus

Wij omarmen en volgen met de hoofdstukindeling het zogenoemde BIG-8 model. Dit model is landelijk afgesproken en wettelijk verankerd in de Wabo en het daarbij behorende Besluit omgevingsrecht (Bor). Het model helpt om de VTH-taken planmatig voor te bereiden, uit te voeren, te monitoren en bij te sturen. Zodoende verbeteren we de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving steeds verder. In Figuur 1 is het BIG-8 model afgebeeld met verwijzingen naar de hoofdstukken van dit beleidsplan.

FIGUUR 1 BIG 8, MODEL VOOR STELSELMATIGE KWALITEITSVERBETERING

2 Het wettelijk kader

2.1 De Wet VTH (Vergunning, Toezicht en Handhaving)

Middels deze wet worden er kwaliteitscriteria vastgelegd waar een gemeente aan zou moeten voldoen om de kwaliteit van de werkzaamheden op het gebied van vergunningverlening, het toezicht erop en het handhaven van geconstateerde strijdigheden, te kunnen borgen. Daarnaast zal deze Wet VTH ervoor moeten zorgen dat ook de taken van de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) geborgd moeten worden. Omdat de Omgevingswet nog enige tijd op zich zal laten wachten (verwachting 2021) is ervoor gekozen om deze wet los te koppelen van de Omgevingswet en dit op te nemen in de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

Om duidelijkheid te verschaffen wat en hoe de kwaliteit van de werkzaamheden geborgd moet worden, zijn er door KPMG-kwaliteitscriteria (kwaliteitscriteria 2.1) opgesteld. Deze kwaliteitscriteria zijn bedoeld om de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving door gemeenten in het Omgevingsrecht te professionaliseren en de kwaliteit van de organisatie te borgen.

 

Voor de gemeentelijke organisatie betekent dit dat er een sluitende beleidscyclus om kwaliteit te borgen, moet zijn, er een inhoudelijke ondergrens is en de taken daar belegd worden zodat de continuïteit in de uitvoering gegarandeerd kan worden. Daarnaast dient op grond van deze kwaliteitscriteria voldoende capaciteit en competenties aanwezig te zijn om uitvoering te kunnen geven aan hetgeen is aangegeven.

 

De kwaliteitseisen zouden eerst in een AMvB vastgelegd worden, maar door druk vanuit IPO en VNG is dit komen te vervallen en dienen gemeenten e.e.a. in een verordening vast te leggen. Een en ander is in afdeling 5.2 van de Wabo vastgelegd. Vanuit de VNG en IPO is een modelverordening opgesteld waarbij gemeenten hun eigen verordening met de kwaliteitseisen kunnen vastleggen. Het is de bedoeling dat gemeenten de model-verordening overnemen en daar op punten verfijning in aan brengen. De gemeente Renswoude heeft op 28 juni 2016 de “Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Renswoude” (verder: de verordening) vastgesteld. De gemeente Renswoude heeft hierbij de model-verordening overgenomen. De landelijk opgestelde criteria zijn hiermee onverkort van toepassing.

 

2.2 Handhaving

Handhaving vindt veelal plaats op basis van bijzondere wetgeving. De algemene bevoegdheid om te handhaven ligt vast in de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

2.2.1Algemene plaatselijke verordening

In de APV is de gemeentelijke regelgeving op het gebied van leefbaarheid en openbare orde en veiligheid opgenomen. In de APV zijn diverse soorten vergunningen, meldingen en ontheffingen opgenomen, zoals de evenementenvergunning of -melding, standplaatsvergunning, plaatsen van voorwerpen op de openbare weg, etc. Regelmatig moet de APV worden aangepast, soms omdat de landelijke regelgeving wijzigt en soms omdat de situatie hierom vraagt of inzichten gewijzigd zijn. De APV wordt door de raad vastgesteld. De laatste wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Renswoude 2015 (1e wijziging) is op 21 juli 2016 in werking getreden. Voor 2020 staat een actualisatie van de APV gepland.

 

Het gaat bij de APV om onderwerpen en activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden en waar burgers direct hinder van kunnen ondervinden. Voorbeelden hiervan zijn loslopende honden, hondenpoep, bijtincidenten van honden, hinderlijke voorwerpen op de openbare weg, voorschriften bij evenementen, caravans en aanhangers op de openbare weg, etc. De gemeente ontvangen regelmatig klachten en meldingen van burgers over APV gerelateerde zaken. De ontvangen meldingen en klachten geven dan ook een goed beeld waar burgers last van ondervinden. De Boa’s houden toezicht op de APV-bepalingen en op de verleende vergunningen en ontheffingen.

 

2.2.2Bijzondere wetten

Naast de APV worden ook vergunningen en toestemmingen verleend op grond van bijzondere wetten en bijzondere lokale regelgeving. Denk daarbij aan de Drank- en Horecawet, Wet op de kansspelen (veelal speelautomaten) en de Wegenverkeerswet.

 

Hierbij gaat het onder andere om de Drank- en Horecawetvergunning, tijdelijke ontheffingen voor het verstrekken van alcohol en de vergunning voor kansspelautomaten.

 

2.3 Vergunningverlening

De regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht heeft een geleed karakter. Dat wil zeggen dat er meerdere regelingen op van toepassing zijn, waarbij bovendien regelingen berusten op hogere regelgeving. De omgevingsvergunning vindt zijn wettelijke grondslag in de Wabo, waarbij ook de Ministeriële regeling omgevingsrecht (hierna: Mor) en het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) van toepassing zijn. Daarnaast zijn er regelingen die inhoudelijk van invloed zijn.

Voor wat betreft de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (de meest voorkomende vergunning), dan zijn daarop de volgende regelingen in ieder geval van toepassing:

  • Wabo → Mor → Bor.

  • Woningwet → Bouwbesluit → Bouwverordening.

  • Wet ruimtelijke ordening → Bestemmingsplan.

Andere regelingen die van toepassing zijn, zijn de Wet milieubeheer, de APV, de monumentenverordening.

 

2.3.1Bouw- en woningtoezicht

Voorheen bepaalde artikel 100 van de Woningwet dat de gemeente moet voorzien in bouw- en woningtoezicht, en wel om ‘de staat’ van de volkshuisvesting te onderzoeken, toe te zien op de naleving van voorschriften die in of krachtens de Woningwet gegeven zijn (waaronder dus die van het Bouwbesluit) en om andere werkzaamheden te verrichten die in verband staan met de uitvoering van deze wet. Met inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 is deze bepaling komen te vervallen. De wet schrijft niet meer voor dat er een gemeentelijk bouw- en woning toezicht is, maar stelt in diverse algemene bepalingen dat het bevoegd gezag heeft de taken uit diverse wetten (waaronder de Woningwet) uit te voeren. In het Bor is dit verder uitgewerkt.

Het college voert zelf de wettelijke taken uit op het gebied van bouw- en woningtoezicht.

 

De Wabo regelt het procedurele deel van de behandeling van de vergunningaanvraag. Hierin staan de spelregels en formele procedures beschreven, de rechten en plichten van burger en bestuursorgaan.

In de Mor worden onder meer de indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning beschreven.

Het Bor regelt onder meer de volgende onderwerpen:

  • Aanwijzing van categorieën inrichtingen, vergunningplichtige en vergunningvrije activiteiten;

  • Bevoegdhedenverdeling tussen gemeente, provincie en Rijk;

  • Voorschriften die aan een vergunning kunnen of moeten worden verbonden;

  • Aanwijzing van adviseurs;

  • Verklaring van geen bedenkingen;

  • Handhaving.

Het Bor regelt kortom een groot aantal zaken rondom vergunningverlening en toezicht. Vooral in het hoofdstuk over handhaving valt op dat het Bor ook een aantal kwaliteitseisen stelt aan het bestuursorgaan. Het Bor beschrijft de plicht tot het hebben van een handhavingsbeleid en een handhavingsstrategie. Ook stelt het besluit kwalitatieve eisen aan de uitvoeringsorganisatie, zoals opleiding, bouwkundige en juridische kennis. Hoewel deze kwaliteitseisen niet expliciet gesteld worden aan behandeling van vergunningaanvragen, is het wenselijk om ook over toetsingsbeleid en goede procesbeschrijvingen voor de vergunningverlening te beschikken.

 

Zoals gezegd dient het toezicht in lijn te zijn met de beoordeling van aanvragen en verlening van vergunningen. De aspecten waarop toezicht wordt uitgeoefend, dienen ook een rol te spelen bij de toetsing en omgekeerd. Een voorwaarde om die consistentie te bereiken is het vastleggen van de toetscriteria.

 

2.3.2Milieu

Voor vergunningverlening voor de activiteit milieu geldt dat het mandaat bij de ODRU ligt. Zij voeren de taken op dit gebied uit namens de gemeente Renswoude. In § 6.11wordt hier nader op ingegaan. Ook voor toezicht en handhaving op de activiteit milieu geldt dat het mandaat bij de ODRU ligt.

 

2.4 Programmering, monitoring en evaluatie

Gebaseerd op deze beleidsnota wordt een jaarlijks uitvoeringsprogramma (UVP) vastgesteld. Voor 2020 zal dat het eerste integrale uitvoeringsprogramma voor VTH worden en niet enkel een Handhavingsuitvoeringsprogramma.

Daarnaast moet regelmatig worden teruggekeken naar zaken als de effectiviteit van het beleid in de praktijk en de mate waarin de doelen bereikt zijn. Ook dient het gemeentebestuur door middel van verslaglegging op de hoogte gesteld te worden van de resultaten van de inspanningen op het gebied van VTH. Dit vereist programmering, monitoring en evaluatie.

 

2.4.1Programmering

De in deze beleidsnota geformuleerde strategische doelen, prioriteiten en operationele doelen vormen het kader van de programmering van de VTH-taken. De programmering is uitgewerkt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma VTH, dat bestuurlijk wordt vastgesteld. Hierin wordt aangegeven welke activiteiten in het betreffende jaar worden uitgevoerd. De omgevingsdienst stelt in samenwerking met de gemeenten ieder jaar een uitvoeringsprogramma op voor de milieutaken die zij namens Renswoude uitvoert. Ook dit programma wordt door het college vastgesteld. Voor de Boa’s worden aanvalsplannen opgesteld die een onderdeel gaan vormen van het uitvoeringsprogramma.

 

Aan de hand van de doelen en beschikbare budgetten, de omgevingsanalyse, de prioriteitenstelling en het naleefgedrag wordt het jaarlijkse uitvoeringsprogramma VTH opgesteld. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangegeven wat de verwachtte productie is in termen van aantal te verlenen vergunningen, ontheffingen en meldingen, uit te voeren controles en binnengekomen en afgehandelde meldingen en klachten. In het uitvoeringsprogramma wordt ook rekening gehouden met de organisatorische en financiële mogelijkheden en de bestuurlijke ambitie.

 

2.4.2Monitoring

Om te kunnen beoordelen of de beleidsdoelen en de geplande werkzaamheden uit het uitvoeringsprogramma gehaald en uitgevoerd zijn, is het belangrijk dat de activiteiten geregistreerd worden. Monitoring is het stelselmatig en systematisch verzamelen, bewerken en verstrekken van gegevens om na te gaan of en in hoeverre het gevoerde beleid slaagt en of de gestelde doel- en taakstellingen behaald zijn of gaan worden. Om verantwoording te kunnen afleggen over de inspanningen en resultaten zijn verschillende gegevens nodig. Deze gegeven moeten periodiek opvraagbaar zijn voor zowel managementdoeleinden (voortgang van de uitvoering) als voor periodieke verantwoording naar het college en de gemeenteraad.

 

Bij de registratie van werkzaamheden wordt van verschillende systemen gebruik gemaakt.

 

De Boa’s verwerken de gegevens van de uitgeschreven strafbeschikkingen in de transactiemodule van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB verstrekt jaarlijks een overzicht van de strafbeschikkingen en processen verbaal die door de gemeentelijke Boa’s zijn uitgevaardigd.

 

De diverse cijfers en andere resultaten worden periodiek verwerkt in een verslag. Dit draagt bij aan een goede monitoring van de voortgang van werkzaamheden en resultaten die worden behaald.

 

Het uitgevoerde toezicht op brandveiligheid, wordt door de Veiligheidsregio verwerkt in een jaarverslag, waarvan onderdelen worden overgenomen in het jaarverslag VTH.

 

De omgevingsdienst stelt ieder jaar een jaarverslag op dat gebaseerd is op het uitvoeringsprogramma. Dit jaarverslag wordt ter vaststelling naar het college gestuurd en wordt vervolgens, samen met het jaarverslag VTH, ter kennisname voorgelegd aan de gemeenteraad.

 

2.4.3Evaluatie en verslaglegging

Met een goede verantwoording over de uitvoering van de activiteiten kan zowel de effectiviteit als de efficiëntie van de uitgevoerde handhavingstaken worden beoordeeld. Zo nodig kan tijdig worden bijgestuurd.

 

Periodiek worden de betrokken portefeuillehouders over de voortgang en eventueel benodigde bijsturing geïnformeerd aan de hand van verslagen. Daarnaast is er op regelmatige basis overleg met de portefeuillehouder over de lopende zaken.

 

Jaarlijks wordt door het college verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad over de uitvoering van de VTH-taken en het behalen van de doelstellingen. Deze verantwoording vindt plaats door het vaststellen van het jaarverslag VTH. In dit verslag wordt gerapporteerd over de in het uitvoeringsprogramma geplande en werkelijk uitgevoerde activiteiten. Ook wordt in dit verslag beoordeeld in hoeverre de uitgevoerde activiteiten hebben bijgedragen aan het realiseren van de doelstellingen. Hiermee wordt de beleidscyclus van de BIG8 gesloten. Het jaarverslag VTH wordt ter kennisname aangeboden aan de gemeenteraad. Dit is in lijn met de structuur van de horizontale verantwoording die door de rijksoverheid wordt nagestreefd. Daarnaast wordt het jaarverslag aan de interne en externe partners ter kennisname aangeboden. Het jaarverslag wordt tenslotte ook nog doorgestuurd naar de provincie Utrecht in het kader van het IBT.

In februari 2019 heeft de laatste beoordeling plaatsgevonden in het kader van het provinciaal interbestuurlijk toezicht. Wat betreft het omgevingsrecht is er redelijk adequaat tot adequaat gescoord.

 

‘Wij beoordelen de wijze waarop u in 2017-2018 de processen voor toezicht en handhaving hebt ingericht – gelet op de wettelijk vastgestelde kwaliteitscriteria – als redelijk adequaat. De aanwezigheid en de kwaliteit van uw informatie is verbeterd ten opzichte van vorig jaar. Belangrijkste verbetering is dat dit jaar, in tegenstelling tot vorig jaar, door de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) een jaarverslag (2017) en een uitvoeringsprogramma (2018) voor milieu zijn opgesteld.

 

Ondanks deze verbetering, voldoet u nog niet aan alle wettelijke eisen. De belangrijkste verbeterpunten zijn:

 

  • 1.

    Stel de jaarverslagen voor milieu, RO en Bouw en woningtoezicht (BWT) – die nu op 11 september 2018 zijn vastgesteld – eerder vast zodat bij het opstellen van het jaarlijkse uitvoeringsprogramma rekening kan worden gehouden met de conclusies en aanbevelingen uit dit verslag en zendt deze jaarverslagen ter informatie aan de gemeenteraad.

  • 2.

    Leg in het beleid vast hoe de geformuleerde doelstellingen voor RO en BWT gemonitord zullen worden.

  • 3.

    Stel de uitvoeringsprogramma’s voor RO, BWT en milieu tijdig vast, zodat bij aanvang van het nieuwe jaar de uitvoering kan plaatsvinden volgens een actueel programma en zendt deze uitvoeringsprogramma’s ter informatie aan de gemeenteraad

  • 4.

    Leg voor toezicht en handhaving van RO, BWT en Milieu de beschrijving van de werkprocessen, de procedures en de bijbehorende informatievoorziening vast.

Vergunningverlening en uniform beleid en uniform uitvoeringsprogramma voor de basistaken,

Uw gemeente beschikt niet over apart beleid voor vergunningverlening en aanverwante taken (…) voor de thuistaken RO en BWT. Het geldende handhavingsbeleidsplan van maart 2017 dient te worden aangevuld met beleid voor vergunningverlening en aanverwante taken.

 

Met het onderhavige VTH-beleidsplan wordt een belangrijke aanzet gegeven tot het oplossen van de verbeterpunten.

3 Toekomstige ontwikkelingen

De wetgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving is voortdurend aan verandering onderhevig. Sommige wijzigingen zijn klein, andere veranderingen, zoals bijvoorbeeld de Omgevingswet zijn veel ingrijpender. Naast veranderende wetgeving is er tevens de tendens waarneembaar dat BOA’s (Bijzondere opsporingsambtenaren) een grotere rol krijgen op het gebied van toezicht en handhaving.

 

3.1 Omgevingswet

Het huidige omgevingsrecht is verbrokkeld en verdeeld over tientallen wetten. Er zijn aparte wetten voor ruimtelijk toezicht, bodem, waterbeheer, milieu, mijnbouw, monumentenzorg, natuur, geluid, bouwen en infrastructuur. Deze verbrokkeling leidt tot afstemmings- en coördinatieproblemen en verminderde kenbaarheid en bruikbaarheid voor alle gebruikers. De Omgevingswet beoogt om te komen tot één afgestemd instrumentarium voor de integrale aanpak van nieuwe initiatieven en de duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving.

 

Om dit voor elkaar te krijgen zijn vier verbeterdoelen benoemd:

 

  • het vergroten van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht;

  • het bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving;

  • het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de fysieke leefomgeving;

  • het versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving.

Daarnaast voorziet de Omgevingswet in minder toetsing vooraf en meer toezicht achteraf. Ook wordt onder de Omgevingswet het bestuursorgaan geacht te redeneren vanuit mogelijkheden en niet vanuit beperkingen.

 

Ter voorbereiding op de inwerkingtreding zal in de eerste helft van 2020 inzichtelijk gemaakt worden welke gevolgen de Omgevingswet en de 4 AMvB’s op de VTH-taken heeft. De tweede helft van 2020 kan dan gebruikt worden om de voorbereidingen te treffen.

 

In de Omgevingswet wordt het huidige scala aan sectorale instrumenten samengevoegd tot zes kerninstrumenten:

 

  • De omgevingsvisie;

  • De decentrale regels (provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening, gemeentelijk omgevingsplan);

  • Plannen en programma's;

  • Algemene rijksregels;

  • De omgevingsvergunning en;

  • Het projectbesluit.

Het kabinet wil de Omgevingswet in 2021 in werking laten treden. De invoering van de Omgevingswet vraagt om een verandering in gedrag, houding en competenties van de medewerkers. Bij een vraag uit de samenleving is van belang om te kijken wat er nodig is om gezamenlijk die vraag op te lossen. De omgevingsdienst en de gemeenten werken samen bij de implementatie van de Omgevingswet.

 

Het digitaal stelsel Omgevingswet

Voor de uitvoering van de Omgevingswet is het belangrijk dat de juiste informatie over een bepaald gebied met één klik op de kaart beschikbaar is voor de gebruiker. Daarom wordt tot 2024 gewerkt aan het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel wordt verdeeld in:

  • Eén loket met gebruikerstoepassingen die op een gestandaardiseerde manier informatie aanbiedt, die initiatiefnemers, belanghebbenden en bevoegde gezagen, in de praktijk nodig hebben om zich te informeren of te oriënteren.

  • Een centrale informatie-infrastructuur, waarvoor heldere afspraken en digitale standaarden gelden, om overzicht en inzicht te kunnen bieden.

  • Informatiehuizen die op de informatie-infrastructuur aangesloten zijn en die vanuit verschillende beleidsvelden (zoals water, bodem, lucht, geluid, etc.) op een gestandaardiseerde manier informatie ontsluiten.

Het DSO ondersteunt de informatie-uitwisseling met inwoners en bedrijven, maar ook de processen voor planvorming, vergunningverlening, toezicht en handhaving bij de overheid zelf. Ook bij gemeenten. Gemeenten zijn niet alleen gebruikers, maar ook belangrijke leveranciers van informatie aan het stelsel

 

3.2 Private Kwaliteitsborging

Vanuit de Commissie Dekker is één van de aanbevelingen uit de rapportage ‘Publiek wat moet, privaat wat kan’ om de technisch inhoudelijke toets en het toezicht op de uitvoering van omgevingsvergunningen (bouw) te privatiseren. Het bevoegd gezag zal straks alleen nog maar kijken naar Welstand, de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan e.d.) en de veiligheid van derden.

 

Dit betekent in het kort dat een gemeente niet meer kijkt naar de bouwtechnische aspecten van een aanvraag omgevingsvergunning en ook niet meer het toezicht tijdens de bouw uitvoert. Dit alles komt bij marktpartijen te liggen.

 

Voor een aanvraag omgevingsvergunning zal dit straks betekenen dat een aanvrager een verklaring overlegt van een kwaliteitsborger waarin is vermeld dat de bouwtechnische toets en toezicht van het plan door dat bedrijf wordt gewaarborgd.

 

Het wetsvoorstel Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb) is in april 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd. In februari 2017 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het voorstel en doorgestuurd naar de Eerste Kamer. Hier is het aangehouden, mede naar aanleiding van een aantal voorvallen bij gebouwen waardoor nieuwe vragen zijn gerezen naar de waarborgen voor veilig bouwen. De behandeling is in 2019 door de Eerste Kamer voortgezet.

 

De invoering van de Private Kwaliteitsborging zal geleidelijk ingevoerd worden. Er zal gestart worden met de gevolgklasse 1; onder deze categorie vallen alleen woningen waarbij de complexiteit nog beperkt zal blijven. Er is nog duidelijkheid wat er precies onder deze categorie zal vallen, maar gedacht moet worden aan woonfuncties tot maximaal 3 bouwlagen. De Wkb zal gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treden.

 

Omdat zowel het toetsen als het toezicht niet meer in alle gevallen door de gemeente zal plaatsvinden, zal dit gevolgen hebben voor de legesopbrengsten en de capaciteit van de afdeling. In § 6.10 wordt een doorkijk gegeven naar de situatie na inwerkingtreding van de Wkb.

4 Omgevings- en risicoanalyse

Dit hoofdstuk beschrijft hoe de prioriteiten op het gebied van Vergunningverlening, toezicht en handhaving voor de komende periode zijn bepaald. De basis voor deze prioriteitenstelling wordt gevormd door een omgevings- en risicoanalyse. Hierin zijn de problemen en risico’s van diverse activiteiten binnen de fysieke leefomgeving van de gemeenten in kaart gebracht. Deze activiteiten zijn vervolgens in een risicomodel verwerkt, waarmee is bepaald welke prioriteit zij hebben.

 

Deze prioritering vormt vervolgens de basis voor de inzet van de beschikbare VTH-capaciteit. Andersom zal de beschikbare capaciteit zijn invloed hebben op de prioritering. In het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma VTH worden de bestuurlijke prioriteiten nader uitgewerkt.

 

Door middel van een analyse wordt inzicht verkregen in de problemen en risico’s die zich in de gemeenten voor (kunnen) doen op het gebied van de fysieke leefomgeving. Ook de rol van VTH bij het aanpakken en beheersen van deze risico’s is daarbij van belang, Deze analyse vormt de basis voor het stellen van prioriteiten en het hieruit voortvloeiende jaarlijkse uitvoeringsprogramma. De analyse bestaat uit een omgevings- en risicoanalyse.

 

De omgevingsanalyse bestaat uit een situatieschets van de gemeente Renswoude. Hoe ziet het woningen- en bedrijvenbestand eruit, is er sprake van veel recreatiewoningen en horecagelegenheden, wat is de kwaliteit en waarde van de natuur en is er sprake van agrarische activiteiten? Het beeld dat deze beschrijving oplevert geeft een indruk van de te verwachten werkzaamheden. Tenslotte wordt toezicht en handhaving nader bekeken: welke problemen worden grofweg onderscheiden op het gebied van de fysieke leefomgeving?

 

4.1 Omgevingsanalyse

De gemeente Renswoude ligt in de provincie Utrecht. De gemeente heeft 5.448 inwoners1 en heeft een oppervlakte van 18,51 km². Daarvan is 0,11 km² water. De woningvoorraad op 1 januari 2020 bedroeg 2.024. De meeste werkgelegenheid is te vinden in Nijverheid en Energie, Handel en Horeca en als derde Zakelijke Dienstverlening.

 

De gemeente Renswoude bestaat uit de kern Renswoude en het buitengebied. De gemeente Renswoude staat naast het dorp met diverse cultuurhistorische elementen zoals het kasteel en de Koepelkerk ook bekend om het buitengebied met de beken, de Grebbelinie, het schilderachtige Kampenlandschap, het Coulissenlandschap en de Emminkhuizerberg.

 

FIGUUR 2 GRONDGEBIED RENSWOUDE

In het DNA van Renswoude en haar bewoners zit een sterke saamhorigheid en nabuurschap. Er is een grote betrokkenheid bij de leefomgeving en bij de bewoners onderling. De menselijke maat is zowel op sociaal als ruimtelijk gebied kenmerkend.

 

4.2 Risicoanalyse

Voor het uitvoeren van de risicoanalyse wordt gebruik gemaakt van het landelijk veel gebruikte risicomodel zoals dat door het voormalige ministerie van Justitie ontwikkeld is. Dit model heeft de volgende definitie:

 

RISICO = NEGATIEF EFFECT X DE KANS DAT DIT EFFECT VOORKOMT

 

Het gaat hier kortweg om de, naar maatschappelijke normen, ongewenste gevolgen van een activiteit (het negatieve effect), verbonden met de kans dat deze zich bij niet naleven van de wet- en regelgeving zullen voordoen. Van alle te onderscheiden activiteiten wordt de kans bepaald dat dit voorkomt en vervolgens afgezet tegen de ernst van de gevolgen daarvan. De risicoanalyse resulteert in een matrix waarin de omvang van het risico van de verschillende activiteiten inzichtelijk is gemaakt. De score die hieruit voortvloeit is vervolgens bepalend voor de mate van prioriteit die aan een item wordt toegekend.

 

De onderscheidenlijke activiteiten krijgen door het invullen van de risicomatrix een hoge, gemiddelde of lage prioriteit.

 

Voor vergunningverlening geldt dat in beginsel alle van toepassing zijnde beoordelingsgronden beoordeeld moeten worden. Dit is echter gelet op beschikbare capaciteit niet mogelijk. Daarom wordt op basis van risico’s en specifieke aandachtspunten, zoals bijvoorbeeld duurzaamheid, de focus op specifieke onderdelen gelegd. In paragraaf 6.6 wordt hier verder op ingegaan.

 

Voor toezicht en handhaving geldt dat in beginsel tegen iedere overtreding moet worden opgetreden. Gelet op de beschikbare capaciteit en de omvang en complexiteit van de materie, is het echter niet mogelijk om tegen elke overtreding handhavend op te treden. Dit betekent dat er prioriteiten moeten worden gesteld en keuzes moeten worden gemaakt. In paragraaf 7.5 wordt hier verder op ingegaan.

5 Organisatie en samenwerking

5.1 Inleiding

De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving binnen de gemeente Renswoude is (hoofdzakelijk) belegd bij de Afdeling Fysiek en Sociaal Domein. De Afdeling Fysiek en Sociaal Domein voert diverse taken zelfstandig uit, maar voert ook een deel van de taken uit samen met (externe) partners.

 

De belangrijkste taken zijn het behandelen van aanvragen om omgevingsvergunning, het houden van het toezicht op het uitvoeren van de omgevingsvergunningen, het toezicht houden in de openbare ruimte en het handhaven van de wet- en regelgeving die belegd is bij de Afdeling Fysiek en Sociaal Domein.

 

5.2 Missie en visie Afdeling Fysiek en Sociaal Domein

Hieronder zijn de missie en visie voor de Afdeling Fysiek en Sociaal Domein weergegeven: Deze missie en visie zijn leidend voor de werkzaamheden binnen de afdeling.

 

Missie:

  • Een veilige, gezonde en leefbare omgeving, waarin de eigen verantwoordelijkheid van onze inwoners en bedrijven mede centraal staat en met een positieve insteek kansen voor ontwikkeling wordt geboden.

Visie:

  • We voeren op effectieve en doortastende wijze de wettelijke taken en bestuurlijke opdrachten uit op het gebied van vergunningen, toezicht en handhaving voor de gemeente Renswoude en werken daarbij met gevoel en verstand samen met interne en externe partners. We staan voor klantgerichte, resultaatgerichte en betrouwbare dienstverlening.

5.3 Capaciteit Afdeling Fysiek en Sociaal Domein

De Afdeling Fysiek en Sociaal Domein heeft voor de uitvoering van de VTH-taken een capaciteit van circa 2,2 fte verdeeld over 4 medewerkers. Daarnaast wordt er voor circa 1,1 fte aan capaciteit extern ingehuurd. De inhuur zal in 2020 gedeeltelijk afgebouwd worden. Hieronder is de onderverdeling in werkzaamheden en capaciteit weergegeven.

 

Functie

Uren per week

Beleidsmedewerker vergunningen

36

Beleidsmedewerker milieu

24

Jurist handhaving (vanaf mei 2020)

20

 

Externe inhuur

Uren per week

Jurist handhaving (tot 1 september 2020)

16

Toezichthouder bouw

2

Toezichthouder handhaving

2

Buitengewoon Opsporingsambtenaar

52

Beleidsmedewerker VTH (tot juli 2020)

16

 

 

5.4 Samenwerking en externe partijen

Binnen de toezicht en handhaving werkt de gemeente samen met verschillende partijen en organisaties.

 

5.4.1Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU)

In opdracht van de gemeenten en de provincie Utrecht verstrekt de ODRU omgevingsvergunningen en ziet ze erop toe dat bedrijven voldoen aan actuele wet- en regelgeving op het gebied van milieu(veiligheid).

 

FIGUUR 3 OVERZICHT DEELNEMENDE GEMEENTEN ODRU

 

De gemeente is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de uit te voeren taken en stuurt op basis van een Dienstverleningsovereenkomst (DVO) via opdrachtgevers op de uitvoering van taken. Uitvoeringsbeleid dat door omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s wordt opgesteld moet door het college worden vastgesteld.

 

De ODRU heeft voor haar handhavingstaken de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS3) geïmplementeerd. De deelnemende gemeenten hebben de LHS ook opgenomen in hun VTH-beleid.

 

5.4.2De Veiligheidsregio Utrecht

De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) bestaat uit 26 gemeenten. Het bestuur van de VRU, het Algemeen Bestuur, bestaat uit de 26 burgemeesters van de gemeenten. Hieronder is het zorggebied en de gemeentelijke indeling van de VRU te zien. In het gebied wonen op een oppervlakte van 1.494 km² ruim 1.320.000 mensen.

 

Binnen de regio zijn in de 26 gemeenten 66 brandweerposten actief. Zij voeren de dagelijkse brandweerzorg uit. De brandweer op regioniveau zorgt onder andere voor de voorbereiding op rampen en calamiteiten, samen met de GHOR (geneeskundige hulpverlening in de regio). Hiervoor werkt de Veiligheidsregio samen met politie en gemeenten.

 

FIGUUR 4 KAART MET DE 26 VRU-GEMEENTEN

 

5.4.3Samenwerking BOA’s

De gemeente Renswoude heeft een samenwerkingsovereenkomst met de gemeente Veenendaal gesloten waar bij de inzet van de BOA’s in dienst bij de gemeente Veenendaal ook op het grondgebied van de gemeente Renswoude ingezet kunnen worden. Gelet op de ervaringen uit voorgaande jaren wordt ook voor de komende jaren de inzet van BOA’s vanuit Veenendaal gecontinueerd.

 

De BOA’s verrichten hun werkzaamheden op het gebied van Toezicht & Handhaving domein I zoals vastgesteld in de “Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar”. De aansturing van de BOA’s binnen de gemeente Renswoude geschiedt vanuit Algemene Zaken en Omgevingsbeheer.

 

5.4.4Overige samenwerkingspartners

Naast bovengenoemde specifiek benoemde partners werkt de gemeente ook samen met de Provincie Utrecht, het Waterschap Vallei & Veluwe, het Openbaar Ministerie en de Politie

6 Vergunningverlening

6.1 Wat leggen we in het VTH-beleid vast

De diverse ruimtelijke vergunningen die voorheen afzonderlijk werden aangevraagd en verstrekt zijn sinds 1 oktober 2010 samengevoegd tot de omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning wordt verstrekt voor één of meerdere activiteiten. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om met omgevingsvergunning te komen tot minder administratieve lasten voor burgers en bedrijven, betere dienstverlening door de overheid aan burgers en bedrijven, kortere procedures en het tegengaan van tegenstrijdige voorschriften. Het bouwbeleidsplan heeft betrekking op de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Omdat vergunningverlening en toezicht op de vergunde activiteiten niet los van elkaar staan, heeft de inhoud van het bouwbeleidsplan ook consequenties voor en raakvlakken met het handhavingsbeleid. Door de gemaakte keuzes kan gerichter op onderwerpen die als belangrijk worden omschreven worden gehandhaafd.

 

Het overgrote deel van de vergunningaanvragen betreft aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Dit blijkt ook uit de formatie van de Afdeling Fysiek en Sociaal Domein.

 

In een VTH-beleidsplan legt een gemeente onder andere vast op welke wijze zij vergunningaanvragen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) beoordeeld. Voor zover het de activiteit bouwen betreft, geldt een toets aan het Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit). In het VTH-beleidsplan wordt vastgelegd voor aanvrager en organisatie volgens welke criteria het bouwtechnische deel van de aanvraag beoordeeld wordt. Daarmee biedt de gemeente de vereiste rechtszekerheid en is ze in staat de kwaliteit van beoordeling te garanderen.

 

Andere gemeentelijke regelingen die ook van toepassing zijn, maar buiten de beschouwing van dit VTH-beleidsplan blijven zijn:

 

  • De Welstandsnota. De Woningwet stelt eisen aan de vormgeving. De vertaling van deze algemene eisen in concrete voorschriften, regelt een gemeente in haar welstandsbeleid. De Woningwet zegt dat bouwwerken dienen te voldoen aan ‘redelijke eisen van welstand’ en dat de gemeente daartoe een Welstandsnota kan opstellen. Het college beschikt over een dergelijk nota.

  • Bestemmingsplannen, voor de beoordeling van ruimtelijke inpassing van gebruik van gronden binnen de gemeente.

  • Algemene Plaatselijke Verordening. In de APV worden regels gesteld omtrent het kappen van bomen, het maken van een uitweg, het organiseren van een evenement, et cetera.

6.2 Werkwijze

De toetsing van aanvragen voor vergunningen is zoals gezegd een onderdeel van het werkproces Wabo- aanvragen en -meldingen, dat afgehandeld wordt door de afdeling Omgevinsgbeheer. De medewerkers van deze afdeling werken met een procesbeschrijving en kwaliteitscriteria voor een goede en vlotte afhandeling van de vergunningsaanvraag. Voor elke in behandeling zijnde aanvraag is één medewerker in de hoedanigheid als casemanager verantwoordelijk.

 

De processen voor vergunningverlening zijn geactualiseerd en in als Bijlage 6 opgenomen.

 

6.3 Wet Bibob

De Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) is onder andere van toepassing op vergunningverlening door de overheid. Meestal wordt de Wet Bibob toegepast bij Drank- en Horecavergunningen, maar ook op omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen is de Wet Bibob in beginsel van toepassing. Indien er gevaar bestaat dat de vergunning gebruikt wordt om strafbare feiten te plegen, dan kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren. Vaak heeft dit betrekking op het witwassen van criminele gelden. Thans is er een specifiek beleid op de toepassing van de Wet Bibob in voorbereiding. De verwachting is dat dit medio 2020 is afgerond.

 

6.4 Activiteit bouwen

In totaliteit heeft de gemeente Renswoude in 2016, 2017, 2018 en 2019 356 aanvragen om omgevingsvergunning behandeld (Zie Figuur 5 voor een verdeling van de diverse activiteiten). Hiervan zijn er 185 aanvragen die betrekking hebben op de activiteit bouwen (ca. 52%). Om deze reden wordt in dit beleidsplan daar dan ook de meeste aandacht aan besteed.

 

FIGUUR 5 VERDELING ACTIVITEITEN WABO

 

De gemeente Renswoude toetst bouwplannen niet actief op het Bouwbesluit. Volstaan wordt met de volledigheidsbeoordeling. De constructieve toets wordt uitbesteed aan een externe partij en daarnaast wordt een externe partij ingeschakeld voor de volledige Bouwbesluittoets bij grotere bouwplannen of meer complexe bouwplannen zoals bijv. het dorpshart.

 

Het aspect brandveiligheid wordt door de VRU beoordeeld.

 

FIGUUR 6 URENVERDELING OP JAARBASIS

 

In bovenstaande urenraming is ervan uit gegaan dat het aanvragen betreft die passen in het bestemmingsplan. Echter is dit niet geheel waar. Van de 142 aanvragen voor de activiteit bouwen, zijn er 10 aanvragen waarbij tevens van het bestemmingsplan afgeweken wordt. Dit kan een kleine binnenplanse afwijking betreffen, maar ook een uitgebreide ruimtelijke procedure. Het is dan ook lastig in te schatten hoeveel tijd hier mee gemoeid gaat. Wel kan gesteld worden dat een en ander een redelijk beslag legt op de beschikbare tijd voor de vergunningverleners.

 

De gemeente Renswoude kent een hoog aantal volledige aanvragen. Maar liefst 86% van de ingediende aanvragen om omgevingsvergunning wordt verleend zonder dat er een formeel verzoek om aanvullingen gedaan is. Dit betekent niet dat alle aanvragen ook daadwerkelijk volledig zijn. Als er een klein onderdeel mist, wordt er niet direct een formeel verzoek om aanvulling gedaan, maar wordt dit direct met de aanvrager gecommuniceerd. Veelal wordt dan de vereiste informatie alsnog tijdig verkregen. Dit valt te verklaren vanuit het DNA van Renswoude (zie § 4.1) waarbij een strikt formele opstelling niet past.

 

De inhoudelijke beoordeling van het Bouwbesluit bestaat in de praktijk uit verschillende onderdelen: de algemene beoordeling, de constructieve veiligheid, de brandveiligheid en de toetsing van aspecten, als de energiewaarden of installaties. Voor een aantal onderdelen wordt externe expertise (naast de inhuur eerder gememoreerd) geraadpleegd. Dit zijn in het kader van brandveiligheid de Veiligheidsregio, voor milieu de ODRU.

 

In beginsel wordt elk bouwplan op alle punten getoetst aan het Bouwbesluit. Dit is in sommige gevallen echter een te zware beoordeling. In het volgende hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

 

Op verschillende punten werkt de afdeling aan constante verbetering van de vergunningverlening. Voor de bouwplantoetsing zijn de volgende punten van belang:

 

  • Vaststellen van toetsingscriteria voordat een besluit wordt genomen op een aanvraag om een vergunning. Dat gebeurt met de vaststelling van dit bouwbeleidsplan; hoe gaan we om met de bouwtechnische toets en in welke gevallen wijken we af van wet- en of regelgeving.

  • Vaststellen van algemene normen voor goede dienstverlening door de organisatie.

  • Werken aan de versnelling van procedures: streven naar een kortere doorlooptijd tijdens de behandeling van de aanvraag, omdat er minder wordt getoetst.

  • Werken met digitale ondersteuning bij de toetsing, om de kwaliteit te vergroten.

6.5 Intrekken vergunningen

De gemeente Renswoude kent tot op heden geen specifiek beleid omtrent het intrekken van verleende vergunningen.

 

Om te voorkomen dat bouwrechten die zijn verkregen uit een vergunning ongebruikt blijven bestaan en er daardoor mogelijk niet meer wordt voldaan aan geldende wet- en regelgeving of andere ontwikkelingen belemmeren, gaat de gemeente Renswoude met ingang van 2020 actief gebruik van de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) neergelegde bevoegdheid om verleende onherroepelijke vergunningen waarvan geen of niet langer gebruik wordt gemaakt, in te trekken.

 

Hiertoe gelden de volgende uitgangspunten :

  • 1.

    Indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning geen begin is gemaakt met het bouwen of als de bouwwerkzaamheden meer dan 26 weken stil hebben gelegen zal het college een omgevingsvergunning intrekken als sprake is van zwaarwegende belangen;

  • 2.

    Zwaarwegende belangen doen zich voor als voor het gebied waarbinnen het vergunde bouwwerk is gesitueerd, een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde bouwwerk het toekomstig planologisch kader frustreert;

  • 3.

    Indien geen sprake is van zwaarwegende belangen, maakt het college gebruik van haar bevoegdheid om een omgevingsvergunning in te trekken, indien 52 weken zijn verstreken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning of indien de werkzaamheden 52 weken stil gelegen hebben;

  • 4.

    Voordat gebruik gemaakt wordt van de bevoegdheid wordt een voornemen tot intrekking aan de vergunninghouder bekend gemaakt. Indien de vergunning met de uitgebreide voorbereidingsprocedure is voorbereid, zal de intrekking ook met toepassing van afdeling 3.4. Awb worden voorbereid;

  • 5.

    Indien de vergunninghouder naar aanleiding van het voornemen aannemelijk kan maken dat binnen drie maanden een aanvang (of herstart) gemaakt wordt de werkzaamheden, wordt de vergunninghouder een aanvullende termijn van 12 weken gegund.

  • 6.

    Indien na afloop van de aanvullende termijn geen aanvang of herstart is gemaakt met de werkzaamheden, wordt de omgevingsvergunning direct ingetrokken.

  • 7.

    De intrekking geldt tevens voor de onlosmakelijk met de bouwactiviteit verbonden activiteiten.

 

FIGUUR 7 PROCES INTREKKING

 

6.6 Het bouwbeleid: toetsing op basis van criteria.

Toetsing hoeft in principe niet op alle onderdelen van het Bouwbesluit plaats te vinden. Met name bij kleine bouwwerken kan het opportuun zijn om hier een schifting in te maken. Het moet dan gaan om bouwwerken die qua omvang gelijk zijn met vergunningsvrije bouwwerken die niet aan het bouwbesluit worden getoetst.

 

Veiligheidsaspecten krijgen altijd aandacht, aspecten die vooral liggen op het vlak van consumentengemak, minder. Bij bouwwerken met publieke functies worden de belangrijke onderdelen extra gecontroleerd, in verband met het risico voor derden die het bouwwerk betreden.

 

In de bijgevoegde matrix legt het college vast aan welke onderdelen van het Bouwbesluit zij zal toetsen en met welke intensiteit zij dit zal doen. Het college stelt hiermee prioriteiten in de bouwplantoetsing.

 

6.6.1Reikwijdte

Het bouwbeleidsplan en de toetsingsmatrix hebben uitsluitend betrekking op de voorschriften van het Bouwbesluit. De categorieën waarop getoetst wordt, worden in de toetsmatrix nader aangegeven. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt uiteraard ook getoetst op aspecten als welstand, bouwverordening en het bestemmingsplan. De beoordeling op deze aspecten vindt plaats aan de hand van andere beleidsplannen, zoals de welstandsnota en de geldende bestemmingsplannen. Daarnaast heeft de toetsingsmatrix uitsluitend betrekking op het traject van toetsing voor vergunningverlening, met opneming van eventuele voorwaarden. Wel geldt dat in het kader van het toezicht uiteraard geen volledige beoordeling plaats zal vinden op onderdelen die in het kader van vergunningverlening op een lager niveau zijn beoordeeld. Dit laat onverlet dat de eigenaar van een bouwwerk verplicht is om er voor zorg te dragen dat het bouwwerk voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit.

 

Uit het bouwbeleidsplan blijkt op welke onderdelen van het bouwbesluit de toezichthouders controleren na vergunningverlening.

 

6.6.2Hoofdlijnen Bouwbesluit

Het Bouwbesluit geeft voorschriften voor het bouwen van bouwwerken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in soorten van bouwwerken, namelijk woningen, woongebouwen, woonwagens en bouwwerken die niet voor bewoning bedoeld zijn, alsmede bouwwerken die geen gebouw zijn. Deze differentiatie in soorten bouwwerken is weer onderverdeeld naar een indeling in functies, zoals woonfunctie, bijeenkomstfunctie, winkelfunctie, etc. Deze gebruiksfuncties zijn belangrijk bij de toetsing, omdat de onderdelen waarop getoetst wordt en de mate waarin die toetsing plaatsvindt, mede afhankelijk is van die gebruiksfuncties. De voorschriften voor al deze gebruiksfuncties hebben betrekking op thema’s die de concrete aspecten bevatten die getoetst worden. Voorbeelden van die thema’s zijn veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid.

 

In de opzet van het Bouwbesluit is gestreefd naar een betere integratie van samenhangende onderdelen.

 

Het is mogelijk om niet alles wat opgenomen is in het Bouwbesluit te beoordelen. De gemeente kan daar (gemotiveerd) van afwijken en de beoordeling afstemmen op de eigen beleidsprioriteiten en lokale situatie.

 

6.7 Toetsmatrix Vereniging Bouw- en Woningtoezicht

Landelijk is door de Vereniging Bouw - en Woningtoezicht een “toetsmatrix (LTB 2012)” opgesteld. Gemeenten kunnen dit gebruiken bij de bepaling van hun toetsprotocol. De matrix bevat vier niveaus van toetsing die staan voor de intensiteit waarin een onderdeel wordt getoetst. In de praktijk is er ook nog een niveau 0 mogelijk. Dit betekent dat bij de beoordeling van de aanvraag op het Bouwbesluit niet op dat aspect getoetst wordt.

 

De Vereniging Bouw - en Woningtoezicht Nederland heeft het gemiddelde toetsniveau in Nederland geïnventariseerd van alle gemeenten die voor hun toetsing CBK online gebruikten. Dit is als standaard genomen voor de BRIS toets/toetsmatrix LTB 2012.

 

6.7.1Toetsniveau’s

De landelijke toetsmatrix (LTB 2012) werkt met vier niveaus van toetsing (niveau 1 t/m 4). Deze zijn als volgt omschreven.

 

Niveau 1

 

Uitgangspuntentoets: bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd op het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven.

 

Niveau 1 geeft in beginsel minimale invulling aan de taak van de toetsende instantie. Niveau 1 kan worden toegepast op voorschriften waarvan de kans dat daaraan niet wordt voldaan zeer gering is en waarvan bovendien de gevolgen van het niet voldoen daaraan zeer gering zijn. Met andere woorden, het gaat hierbij om voorschriften met een gering risico (= kans x effect). In het Bouwbesluit is het aantal voorschriften met 30% terug gebracht en de resterende voorschriften zijn daarom in principe zo relevant, dat het toekennen van niveau 1 in de matrix alleen nog uitzonderingen betreft. Indien relevante gegevens niet aanwezig zijn en het bevoegd gezag niet om aanvulling heeft gevraagd, dan kan de vergunning hier niet meer op worden aangehouden/geweigerd.

 

Feitelijk is niveau 1 niet meer dan het beoordelen of alle stukken beschikbaar zijn die conform de Mor nodig zijn om de aanvraag (voor een bouwactiviteit) inhoudelijk te kunnen behandelen. Voorheen werd deze beoordeling aangeduid als de ontvankelijkheidstoets conform het besluit indieningsvereisten uit de Mor.

 

Niveau 2

 

Visueel toetsen: kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk? Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn, waarvan ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn.

 

Niveau 2 is inhoudelijk het basisniveau binnen de matrix. Het is mogelijk om op basis van een aannemelijke uitkomst een vergunning te verlenen, nadere gegevens te vragen of een aanvullende buitencontrole voor te schrijven. Een vergunning weigeren op basis van een niet aannemelijke uitkomst zal vrijwel altijd in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. Indien een uitkomst niet aannemelijk is, zal de berekening altijd gecontroleerd/nagerekend moeten worden. Ook kan de aanvrager verzocht worden om door aanvulling van gegevens meer duidelijkheid te verschaffen.

 

Niveau 3

 

Representatief toetsen: controle van de maatgevende onderdelen. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn. De maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend.

 

Niveau 3 is het niveau van toetsen voor voorschriften met betrekking tot veiligheid en gezondheid, met name van kwetsbare groepen. Niveau 3 is eveneens geadviseerd voor voorschriften die gesteld zijn in het algemeen belang. Het bepalen van wat de belangrijkste berekeningen zijn blijft een taak van de toetser. Hiervoor is geen eenduidige instructie te geven. Welke aspecten moeten worden nagerekend wordt bepaald op basis van de resultaten van de visuele toets.

 

Niveau 4

 

Volledig toetsen: alles in samenhang controleren. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd / nagerekend.

 

Niveau 4 komt in de matrix voor met betrekking tot toepassing van gelijkwaardige oplossingen (art. 1.3 van Bouwbesluit 2012) en energiezuinigheid bij de woonfunctie. In de praktijk zal toetsen op niveau 4 voorkomen wanneer de kwaliteit van de aanvraag dan wel de veronderstelde weigeringsgrond aanleiding geeft tot het zwaarder toetsen dan volgt uit de matrix. Niveau 4 is zeer geschikt om bepaalde al dan niet tijdelijke of gebiedsgewijze speerpunten binnen het gemeentelijk beleid extra invulling te geven, bijv. bij een project Duurzaam Bouwen, veiligheid bij wonen nabij een industriegebied.

 

De toetsniveau’s zijn vooral van belang bij voorschriften waar een berekening aan ten grondslag ligt. In het geval van eenvoudige voorschriften, zoals de aanwezigheid van een buitenruimte, is een onderscheid tussen niveau 2, 3 en 4 nauwelijks te maken.

 

In de toetsniveau’s wordt aangegeven dat vanaf niveau 2 wordt beoordeeld of een uitkomst aannemelijk is. De waarde van de inschatting of iets aannemelijk is, is sterk afhankelijk van de kennis en ervaring van de toetser. Het is aan het bevoegd gezag om vast te stellen of een toetser voldoende kennis en ervaring heeft om op niveau 2 te toetsen.

 

6.8 Toetsmatrix van de gemeente Renswoude

6.8.1Opbouw matrix

Onderdeel van het Bouwbeleidsplan is de gedetailleerde toetsingsmatrix. Hiervoor is de landelijke toetsmatrix als voorbeeld genomen. De toetsmatrix voor Renswoude is opgesteld met in het achterhoofd de komst van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen. Bouwwerken die in gevolgklasse 1 vallen worden in beginsel op een lager niveau beoordeeld dan bouwwerken in Gevolgklasse 2 en hoger. Tevens is een uitzondering gemaakt voor bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan vergunningsvrije bouwwerken, maar dat door bijv. hun ligging niet zijn.

 

6.8.2Uitgangspunten bij toetsing

Uitgangspunt bij toetsing is de vraag in hoeverre het reëel is om een aanvrager op kosten te jagen voor het aanleveren van gegevens, terwijl met simpele teksten op tekening of d.m.v. opmeten van tekening een interpretatie kan worden gedaan. We streven er naar het voor de aanvrager zo eenvoudig mogelijk te houden Er worden steeds meer tekeningen digitaal ingediend. Is het reëel om zeer streng te zijn qua ontvankelijkheid, maar qua toetsniveau dat onderdeel zeer globaal te toetsen. Een specifiek voorbeeld hiervan zijn afmetingen van binnendeuropeningen of breedte afmetingen van toilet. Door steekproefsgewijs de afmetingen na te gaan, kan worden bepaald of het aannemelijk is dat wordt voldaan. Er hoeft daarom geen interne maatvoering van kleine onderdelen als afmeting deuren en positionering van deuren op tekening te staan.

 

6.8.3Vergelijking toetsmatrix Renswoude met Landelijke matrix

De Bouwbesluittoetser van de Gemeente Renswoude toetst in vergelijking met de normering van de LTB 2012 minder intensief op een aantal onderdelen. Het college toetst een aantal artikelen in zijn geheel niet aan het Bouwbesluit, het zogenaamde niveau 0, dit om sneller en efficiënter te kunnen werken.

 

Niveau 0

 

Niveau 0 is het niet beoordelen of aan voorschriften voldaan wordt

 

Het niet beoordelen komt in de landelijke toetsmatrix niet voor. In de landelijke matrix wordt als laagste niveau, niveau 1 toegepast. Hierbij wordt gecontroleerd of de globale uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen.

 

Het college is van mening dat in bepaalde situaties het niet reëel is om te verlangen dat deze uitgangspunten op tekening staan. Voorbeeld een bouwwerk dat door zijn positionering vergunningplichtig is (aanbouw aan de openbare weg) maar de buren op de andere hoek van het blok die niet aan de openbare weg grenzen met hun tuin vergunningsvrij kunnen bouwen. Het college toetst hier voor vergunningverlening niet aan.

 

Tevens bouwwerken die qua omvang gelijk zijn met vergunningsvrije bouwwerken worden niet getoetst. Een landelijke tendens is dat er steeds meer vergunningsvrij mag worden gebouwd. De overheid treedt hierbij terug en de aanvrager/bedrijfsleven wordt hierbij zelf verantwoordelijk om aan het Bouwbesluit te voldoen. De wetgever heeft qua risico inschatting bepaald bij de vergunningsvrije situaties dat de risico’s beperkt zijn.

 

In de artikelen 2 en 3 van Bijlage II van het Bor is bepaald voor welke werken geen Omgevingsvergunning activiteit bouwen benodigd is.

 

In artikel 3 van bijlage II van het Bor is aangegeven dat bijbehorende bouwwerken lager dan 5 meter op het achtererfgebied vergunningsvrij zijn voor de activiteit bouwen. Een uitbouw of bijgebouw lager dan 5 meter aan de achterzijde mag dus alleen ruimtelijk worden getoetst. Dit betekent dat een uitbouw van een woonkamer van bijvoorbeeld 5 meter diep niet wordt getoetst op constructie, daglicht, ventilatie, etc..

 

Er zal hierdoor een versobering van toetsing ontstaan. Uitzondering op de versobering zijn erkers en uitbouwen aan de voorzijde en zijgevel en bergingen en garages in voortuinen. Het belang en intentie van opname van deze toets is niet de bouwveiligheid geweest, maar het grip houden op aanzicht en netheid van gebouwen vanaf openbaargebied. Er zijn geen grotere risico’s qua bouwveiligheid of iets gelegen is op het achtererf of op het voor- of zijerf. Het college toetst betreffende aanvragen niet aan het Bouwbesluit omdat de wetgever reeds bepaald heeft dat er een gering risico is (= kans x effect!).

 

In de Omgevingsvergunning zal melding worden gedaan dat het college niet heeft getoetst aan het Bouwbesluit en dat de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de bouwtechnische regels ligt bij de initiatiefnemer en haar bouwer, net zoals dit nu voor dezelfde bouwwerken aan de achterzijde geldt.

 

6.8.4Constructeur

Constructie heeft alles te maken met veiligheid. In de gemeente Renswoude verricht een extern ingehuurde specialist de constructieve beoordeling. Bouwwerken die qua omvang gelijk zijn met vergunningsvrije bouwwerken of bouwwerken waarvoor alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” nodig is, worden niet gecontroleerd. Voorbeeld hiervan zijn:

 

  • Dakkapel op het voorgeveldakvlak in plaats van het achtergeveldakvlak.

  • Berging lager dan 5 meter op voorerf.

In uitzonderlijke gevallen kan echter toch om de constructiegegevens gevraagd worden, wanneer derden de gemeente hiertoe verzoeken of wanneer een specifieke situatie hiertoe aanleiding geeft.

 

6.8.5Afwijken van toetsniveau

Het kan voorkomen dat de gemeente toch meer gegevens verlangt of op een hoger niveau toetst dan in de Toetsmatrix staat aangegeven. Voorbeeld hiervan is een situatie wanneer derden de gemeente hiertoe verzoekt, het college hiertoe verzoekt door het overleggen van een gelijkwaardigheidsverzoek, bij Rijks – of Gemeentelijk monument of in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld van de constructie bij de bouw van bouwwerken tegen andere gebouwen aan.

 

6.9 Formatie VTH-vergunningverlening bouwen

De Afdeling Fysiek en Sociaal Domein heeft een capaciteit van ca. 3 fte verdeeld over 3 medewerkers. Voor de activiteit bouwen is 0,6 fte vergunningverlening beschikbaar. Naast de puur vergunningverlenende taken op het gebied van bouwen vallen ook andere taken onder de verantwoordelijkheid van de medewerker vergunningverlening. Hierbij moet gedacht worden aan het uitvoeren van taken op het gebied van Ruimtelijke Ordening en de vergunningverlening voor monumenten. De urenraming in § 6.4 laat de tijdsbesteding in het kader van vooroverleg buiten beschouwing. Ook hier geldt dat dit een ruim beslag legt op de capaciteit. Wel verdient dit zich uiteindelijk als het goed is terug in een gestroomlijnder proces als het vooroverleg overgaat in een aanvraag omgevingsvergunning. Naast de tijd die besteed wordt aan vooroverleg, wordt er ook veel tijd besteed aan de dienstverlening richting de burgers in het kader van de beoordeling of sprake is van een vergunningsvrij bouwwerk. Door de groei van het aantal woningen, neemt ook de tijd die hier aan besteed wordt toe.

De tijd die besteed wordt aan een goede dienstverlening in het kader van vergunningsvrij bouwen, wordt bespaard op de tijdsbesteding voor handhaving. Als mensen duidelijk weten wat wel en wat niet kan, hoeft er uiteraard minder handhavend opgetreden te worden.

 

De thans aanwezige capaciteit is voldoende om de dienstverlening in het kader van vergunningsvrij bouwen, vooroverleggen, RO-werkzaamheden en de aanvragen om omgevingsvergunning te behandelen. Hierbij geldt de kanttekening dat de Bouwbesluittoets niet meegenomen is bij de capaciteitsberekening.

 

6.10 Doorkijk naar Wet Kwaliteitsborging in de bouw

Voor de vergunningverlening voor de activiteit bouwen is de Wkb (zie § 3.2) van grote invloed de komende jaren.

Bouwwerken die te categoriseren zijn als Gevolgklasse 1 worden niet meer in het kader van de vergunningverlening getoetst aan het Bouwbesluit. Het “ruimtelijke jasje” moet nog wel beoordeeld worden door de gemeente.

 

Bij een aanvraag omgevingsvergunning behoeft na inwerkingtreding van de Wkb een aanvrager alleen maar aan te geven welk instrument voor deze aanvraag wordt toegepast. Een gemeente kan dit via een landelijk register controleren. Dit register wordt t.z.t. ondergebracht in een Zelfstandig BestuursOrgaan (ZBO).

 

Als instrument voor de toelating tot dit Register kunnen o.a. de BRL 5019, de TIS-regeling en de Erkenningsregeling kleine bouwwerken aangewezen zijn.

 

Aan de kwaliteitsborger zullen tevens eisen worden gesteld zoals de organisatie, de kennis en kunde van personen die toetsen en de controle van het eindresultaat. Deze eisen zullen overeenstemmen met de kwaliteitscriteria zoals voorgesteld in de Wet VTH.

 

Bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal de aanvrager een risico-inventarisatie moeten overleggen van de door de aanvrager aangetrokken kwaliteitsborger, waaruit blijkt welk instrument is gekozen en welke aandachtspunten de kwaliteitsborger ziet bij het desbetreffende bouwplan. Het ZBO zal steekproefsgewijs controles hierop uitoefenen.

Na de oplevering geeft de kwaliteitsborger een verklaring aan de vergunninghouder af dat het bouwwerk conform de regels is uitgevoerd, een zgn. conformiteitverklaring.

De vergunninghouder zal het bouwwerk (incl. de conformiteitverklaring) gereed melden bij de gemeente. De gemeente controleert verder of de gereedmelding juist en volledig is.

 

Dit alles zal vastgelegd worden in een dossier; dit dossier zal beschikbaar gesteld worden aan de gemeente.

 

6.10.1Gevolgklasse 1

Om duidelijk te krijgen wat de gevolgen zijn, is het noodzakelijk om inzicht in de bouwwerken te krijgen, die onder Gevolgklasse 1 vallen.

 

Hieronder zijn de bouwwerken (ook verbouw) opgenomen die onder gevolgklasse 1 vallen:

  • Woonfuncties (niet gelegen in een woongebouw) tot en met maximaal 3 bouwlagen;

  • Kassen,

  • Bedrijfshallen,

  • Werkplaatsen, etc. eventueel met een klein kantoor of kantine in het gebouw;

  • Bouwwerken geen gebouw zijnde, kleine nutsgebouwtjes en overige bouwwerken niet bedoeld voor het verblijven van personen;

  • Kleine infrastructurele bouwwerken, zoals fiets- en voetgangersbruggen

  • Kantoor in een montagehal / werkplaats is toegestaan zolang dat kantoor bedoeld is voor maximaal 10 personen en het totaal aantal personen niet meer dan 50 personen bedraagt.

Belangrijke kanttekening is, dat als gebruik gemaakt wordt van een gelijkwaardigheid, het bouwwerk niet meer in Gevolgklasse 1 valt.

 

6.10.2Wat betekent dit nu voor de gemeente

Van de 142 aanvragen de afgelopen 3 jaar met de activiteit bouwen zal straks ruim 85% onder Gevolgklasse 1 vallen (zie Bijlage 2). Van de overige dossiers is niet zeker of deze straks onder Gevolgklasse 1 vallen of dat die inderdaad nog wel aan het Bouwbesluit getoetst moeten worden door de gemeente. Dit betreft dan vooral agrarische gebouwen. Gelet op de omschrijvingen zullen van die 22 plannen er nog eens zo’n 12 wel onder Gevolgklasse 1 vallen. Potentieel zijn er dus ruim 92% van de aanvragen die enkel aan het ruimtelijk jasje getoetst hoeven te worden. Bij de voorbereiding op de Omgevingswet (de Wkb treedt immers gelijk met de Omgevingswet in werking) zal hier dan ook aandacht voor zijn.

 

Aangezien in de gemeente Renswoude de Bouwbesluittoets reeds extern belegd is, heeft dit voor de capaciteitsbehoefte geen grote gevolgen. Wel betekent dit dat o.a. de doorlooptijden omlaag kunnen (er hoeft niet gewacht te worden op een beoordeling of een herbeoordeling van aanvullende gegevens).

 

6.11 Activiteit milieu

Vergunningverlening en toezicht en handhaving voor de activiteit milieu wordt door de ODRU uitgevoerd op basis van de DVO die met de ODRU is gesloten.

 

6.11.1Situatieschets gemeente Renswoude

Het doel van de vergunningenstrategie milieu is om het gewenste kwaliteitsniveau van de diverse processen en werkzaamheden zo hoog mogelijk te houden en in ieder geval te laten voldoen aan de wettelijke eisen en kwaliteitscriteria. De komende beleidsperiode zal worden gebruikt om de vergunningenstrategie verder uit te werken en om tot een verdere harmonisering te komen in de uitvoering van de vergunningentaak.

 

Het bedrijvenbestand waarvoor de gemeente bevoegd gezag is en waarvoor de ODRU de uitvoering verricht is ingedeeld in meldingsplichtige en vergunningplichtige inrichtingen.

Het inrichtingenbestand bestaat uit ongeveer 279 inrichtingen. Circa 16 van deze bedrijven

vallen niet onder de werking van de Wet milieubeheer. Het gaat dan bijvoorbeeld om een kledingwinkel, een kapsalon en dergelijke.

 

6.12 Bodemkwaliteit

De omgevingsanalyse schetst een beeld van de huidige gemeentelijke bodem en grondwaterkwaliteit. Op een aantal plaatsen is de bodem vervuild door bewoning en industriële activiteiten die op die locaties hebben plaatsgevonden. De gemeente heeft verscheidene grond- en grondwaterverontreinigingen. Op de meeste locaties is er geen risico voor de mens. Meestal is de bodem geschikt om op te wonen, te werken en te ontwikkelen. Er dient wel op gelet te worden dat de verontreiniging in de grond of het grondwater niet verplaatst wordt door grondverplaatsingen en grondwateronttrekkingen. Informatie over verontreinigingen is bekend bij de Provincie en is in te zien op Geoloket van de RUD Utrecht of op www.bodemloket.nl.

 

6.12.1Kwetsbare objecten

Naast scholen en kinderdagverblijven zijn enkele bejaardenhuizen en overige zorginstellingen verspreid over de gemeente gevestigd. Er is geen ziekenhuis aanwezig in de gemeente.

 

6.12.2Inrichtingenbestand, ingedeeld in meldingsplichtige en vergunningplichtige inrichtingen

In Renswoude zijn ongeveer 41 type A inrichtingen aanwezig. Deze bedrijven hebben geen meldingsplicht maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit.

 

Er zijn circa 163 type B inrichtingen, deze bedrijven moeten een melding indienen bij oprichting of wijziging van de inrichting. Met name bedrijven in de branches veehouderijen, automotivebedrijven, horeca-, sport- en recreatiebedrijven, detailhandel- en ambachtsbedrijven, tanks bij particulieren, opslag en transportbedrijven en metaal-elektrobedrijven zijn in Renswoude gevestigd.

 

Daarnaast zijn er 29 type B inrichtingen, die naast een melding tevens een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) nodig hebben. Het gaat dan om 26 veehouderijen, een loonbedrijf en twee afvalbedrijven.

 

Er zijn 18 type C inrichtingen (vergunningplichtig), waarvan 10 type C inrichtingen met een IPPC installatie. Bij bedrijven met een IPPC-installatie vinden activiteiten plaats die onder de Richtlijn industriële emissies vallen en die een grote impact op het milieu (kunnen) hebben. Alle IPPC-installaties zijn veehouderijen. Van de overige vergunningplichtige bedrijven zijn ongeveer een derde veehouderijen en de overige zijn industriële bedrijven.

 

De vergunningssituatie bij de bedrijven in Renswoude is dekkend. Bestaande vergunningen worden waar nodig geactualiseerd, waarbij de toepassing van de best beschikbare technieken voorop staat. Toezicht op de naleving van de gestelde voorschriften ter bescherming van het milieu vindt periodiek plaats op basis van de eerder genoemde risicoanalyse en het Uitvoeringsprogramma.

 

6.12.3Inrichtingen met betrekking tot veiligheid

In Renswoude zijn geen inrichtingen aanwezig die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Er zijn wel risicovolle bedrijven gelegen in de gemeente die onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen:

  • -

    vijf (kleine) propaantanks;

  • -

    één opslaginstallatie met chloorbleekloog ten behoeve van het zwembad.

Bij dit soort bedrijven is in het kader van de veiligheid het volgende van belang: het naleefgedrag; het veiligheidsmanagement van de inrichting en de ligging van het bedrijf ten opzichte van kwetsbare bestemmingen. Er is een landelijke risicokaart beschikbaar waarop de risicovolle inrichtingen staan aangegeven. Hieronder is een uitsnede van de risicokaart voor Renswoude opgenomen:

 

FIGUUR 8 UITSNEDE RISICOKAART

 

6.13 Vergunningenstrategie milieu

Met de inwerkingtreding van de Wabo is mogelijk gemaakt dat één omgevingsvergunning kan worden verleend voor een project dat bestaat uit verschillende activiteiten (bouw, aanleg, oprichten, gebruik). Voor het deelgebied Milieu wordt in de omgevingsvergunning ingegaan op de milieurelevante aspecten van de inrichting. Hierbij wordt aangesloten op de wetten, algemene regels, richtlijnen en verordeningen die van toepassing zijn, zoals het Activiteitenbesluit.

 

Sinds de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 zijn steeds meer bedrijfstakken onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit komen te vallen. Hierdoor hoeven steeds minder bedrijven een omgevingsvergunning aan te vragen en kunnen steeds meer bedrijven de meer eenvoudige melding Activiteitenbesluit indienen.

 

6.13.1Inrichtingen

De algemene regels van het Activiteitenbesluit en de regels met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu gelden alleen voor inrichtingen. Er is sprake van een inrichting als voldaan is aan twee voorwaarden:

  • 1.

    De activiteit is een 'door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht'.

  • 2.

    Er moet een categorie uit bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing zijn.

Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende soorten inrichtingen :

 

  • Inrichtingen type A;

  • Inrichtingen type B (met of zonder omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM));

  • Inrichtingen type C;

  • Inrichtingen type C met een IPPC-installatie.

Inrichtingen type A

Dit zijn inrichtingen die minder milieubelastende activiteiten uitvoeren, zoals veel kantoor- en schoolgebouwen. Bij de oprichting of een wijziging van de inrichting hoeft geen melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag. Ook is geen omgevingsvergunning milieu nodig. De inrichting valt volledig onder het Activiteitenbesluit. Los van het Activiteitenbesluit kunnen ook andere milieuregels gelden.

 

Inrichtingen type B

Dit zijn inrichtingen die bij de oprichting of een wijziging van de inrichting een melding moeten doen bij het bevoegd gezag. Er is geen omgevingsvergunning milieu nodig. Soms is er wel een OBM nodig. De inrichting valt volledig onder het Activiteitenbesluit. Los van het Activiteitenbesluit kunnen ook andere milieuregels gelden. Voorbeelden van type B inrichtingen zijn autodemontagebedrijven, metaalbewerkende bedrijven en jachthavens.

 

Inrichtingen type C

Dit zijn inrichtingen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Daarnaast moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan voor de activiteiten binnen de inrichting, waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Voor die laatstgenoemde activiteiten hoeven dan geen voorschriften in de vergunning te staan. Soms hebben inrichtingen type C ook een OBM nodig. Alleen een gedeelte van het Activiteitenbesluit is van toepassing op inrichtingen type C. De rest van de milieuregels staat in de omgevingsvergunning van het bedrijf. Los van het Activiteitenbesluit en de omgevingsvergunning kunnen ook andere milieuregels gelden. Voorbeelden van een type C inrichting zijn een rioolwaterzuiveringsinstallatie met slibvergistingsinstallatie of een autodemontagebedrijf dat ook vrachtwagens demonteert.

 

Inrichtingen type C met een IPPC-installatie

Dit zijn inrichtingen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Daarnaast moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan voor de activiteiten binnen de inrichting, waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Voor de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen hoeven dan geen voorschriften in de vergunning staan. Een wijziging aan de IPPC-installatie zelf is nooit meldingsplichtig. Hiervoor is altijd een omgevingsvergunning milieu nodig. Soms hebben inrichtingen type C ook een OBM nodig, een OBM is echter niet nodig als de activiteit deel uitmaakt van de IPPC-installatie.

 

Alleen een gedeelte van het Activiteitenbesluit is van toepassing op inrichtingen type C. De rest van de milieuregels staat in de omgevingsvergunning van het bedrijf. Los van het Activiteitenbesluit en de omgevingsvergunning kunnen ook andere milieuregels gelden.

 

6.13.2Soorten vergunningen

Uitgebreide procedure

  • Oprichtingsvergunning

  • Bij een aanvraag om oprichtingsvergunning wordt de gehele inrichting beoordeeld.

  • Veranderingsvergunning

  • Bij een aanvraag om een veranderingsvergunning wordt de verandering beoordeeld en ook de algemene aspecten zoals geluid en geur waarop de verandering mogelijk invloed heeft. Een veranderingsvergunning komt naast de reeds bestaande vergunning te staan.

  • Revisievergunning

  • Bij de aanvraag om een revisievergunning wordt de gehele inrichting beoordeeld. Een revisievergunning vervangt de voorgaande vergunning(en) volledig.

Reguliere procedure

  • Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM)

  • Sinds 1 januari 2011 is een OBM verplicht voor bepaalde activiteiten die niet zomaar onder de regels van het Activiteitenbesluit kunnen vallen zonder voorafgaande toets. Die toets kan gaan over bijvoorbeeld lokale hinder (geluid, geur, luchtkwaliteit) en doelmatig beheer van afvalstoffen. De OBM bestaat uit een toestemming of een weigering. Het bevoegd gezag kan geen voorschriften aan de OBM verbinden. De voorschriften voor de OBM-plichtige activiteit staan in het Activiteitenbesluit. Door de introductie van de OBM moeten bedrijven voor bepaalde activiteiten een melding Activiteitenbesluit doen én een OBM aanvragen. De Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) informeert bedrijven als ze activiteiten hebben geselecteerd waarvoor een OBM is vereist.

  • Omgevingsvergunning milieuneutrale verandering

  • Het milieugedeelte van de omgevingsvergunning moet met de reguliere procedure worden gewijzigd als er sprake is van een verandering van de werking van de inrichting die milieuneutraal is ten opzichte van de vergunde situatie. Er wordt getoetst of er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.10, derde lid van de Wabo.

Reguliere of uitgebreide procedure

  • Verzoek om wijziging van de voorschriften van de vergunning

  • een vergunninghouder kan vragen om een voorschrift te wijzigen, bijvoorbeeld het wijzigen van een, in zijn ogen, te streng voorschrift. Ook een derde belanghebbende kan vragen om een voorschrift te wijzigen, bijvoorbeeld een verzoek om een strenger geluidsvoorschrift.

  • Verzoek om vergunning (gedeeltelijk) in te trekken of de vergunningvoorschriften in te trekken.

  • De vergunninghouder kan vragen om de omgevingsvergunning (deels) in te trekken of een aantal vergunningvoorschriften. Een derde belanghebbende kan ook om intrekking van vergunde activiteiten vragen, bijvoorbeeld vanwege ondervonden hinder.

  • Ambtshalve actualiseren van de omgevingsvergunning

  • Op grond van art. 2.30 van de Wabo moet regelmatig worden beoordeeld of de aan de vergunning verbonden voorschriften nog voldoende actueel zijn. Denk bijvoorbeeld aan het aanscherpen van de geluidsvoorschriften op grond van de actualisatieplicht of het aanpassen van de vergunning(voorschriften) naar aanleiding van veranderde wet- en regelgeving.

  • Ambtshalve wijziging vergunning / voorschriften

  • Het bevoegd gezag kan ambtshalve de vergunningvoorschriften wijzigen. De gronden staan in artikel 2.31 van de Wabo.

  • Het ambtshalve (gedeeltelijk) intrekken van de vergunning / voorschriften

  • Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning ambtshalve (deels) intrekken. De gronden hiervoor staan in artikel 2.33 en artikel 3.23 Wabo. Het kan bijvoorbeeld gaan om het intrekken van een vergunning die van rechtswege is verleend, indien die activiteit ernstige gevolgen voor het milieu heeft.

  • Maatwerkvoorschriften

  • Het Activiteitenbesluit bevat algemene regels voor milieubelastende activiteiten. Deze algemene regels kunnen in specifieke gevallen onredelijk zijn. Daarom bevat het Activiteitenbesluit de mogelijkheid om in dergelijke gevallen van de algemene regels af te wijken met maatwerkvoorschriften.

Soorten meldingen

  • Melding Activiteitenbesluit;

  • Melding Lozen buiten inrichting;

  • Vuurwerkbesluit (Het Vuurwerkbesluit is van toepassing naast de regels van het Activiteitenbesluit);

  • Melding mobiel breken bouw- en sloopafval;

  • Melding Besluit Bodemkwaliteit;

  • Melding bodemenergiesystemen (zie Tabel 1).

 

Klein gesloten bodemenergiesysteem (< 70 kW)

Groot gesloten bodemenergiesysteem (> 70 kW)

binnen inrichting

buiten inrichting

binnen inrichting

buiten inrichting

Buiten Interferentiegebied

Activiteitenbesluit

Besluit lozen buiten inrichting

Activiteitenbesluit + OBM

Besluit lozen buiten inrichting + OBM

Binnen Interferentiegebied

Activiteitenbesluit + OBM

Besluit lozen buiten inrichting + OBM

Activiteitenbesluit + OBM

Besluit lozen buiten inrichting + OBM

Milieubeschermingsgebied

Provinciale milieuverordening

TABEL 1 BODEMENERGIESYSTEMEN

 

Actualisatieplicht

Het bevoegd gezag moet vergunningen (van IPPC installaties) actueel houden. In de regelgeving zijn daarvoor twee actualisatieverplichtingen opgenomen:

 

  • Actualisatieplicht die regelmatig uitgevoerd moet worden (artikel 2.30 Wabo / artikel 5.10, lid 2 Bor);

  • Actualisatieplicht (artikel 5.10 lid 1 Bor) voor IPPC-installaties binnen een termijn van vier jaar na publicatie van BBT–conclusies.

Op grond van art. 2.30 van de Wabo moet regelmatig worden beoordeeld of de aan de vergunning verbonden voorschriften nog voldoende actueel zijn. Deze actualisatieplicht houdt in dat het bevoegd gezag regelmatig moet beoordelen of de voorschriften van een vergunning nog toereikend zijn. Dit gezien de ontwikkelingen op het gebied van technisch mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen die de kwaliteit van het milieu verbeteren. Een verdere uitwerking van deze actualisatieplicht staat in artikel 5.10, lid 2 van het Bor. Dit is een niet limitatieve lijst.

 

Sinds 1 januari 2013 geldt een extra actualisatieplicht voor IPPC-installaties (artikel 5.10 lid 1 Bor). Deze extra actualisatieplicht wordt hieronder verder toegelicht onder de ´Richtlijn Industriële Emissies´.

 

De omgevingsdienst draagt er zorg voor dat de omgevingsvergunningen voor het onderdeel milieu regelmatig op actualiteit worden bezien en hanteert daarbij bovengenoemd kader. Zo nodig wordt een procedure gestart voor het ambtshalve actualiseren van de vergunning.

 

In Bijlage 3 zijn per toetsingskader de aandachtspunten opgenomen

7 Handhaving

7.1 Wat leggen we vast

In dit beleidsplan VTH is vastgelegd hoe wij onze taken op het gebied van vergunningverlening en handhaving opvatten en uitvoeren. En op welke hoogte de lat wordt gelegd. In dit beleidsplan worden processen en procedures tegen het licht gehouden. De inzet van mensen en middelen moet zo efficiënt mogelijk gebeuren. Dit moet garant staan voor een constante kwaliteit in producten en ervoor zorgen dat de behandeltijd niet langer is dan strikt noodzakelijk. Naast criteria ten aanzien van specifieke deskundigheden spelen ook het strategisch en operationeel beleidskader een belangrijke rol voor het voldoen aan de gestelde eisen. Dat zijn eisen ten aanzien van probleemanalyse, programmatische aanpak, processen, protocollen en rapportage. Het beleidsplan VTH geeft invulling aan die gestelde eisen. De gemeente Renswoude sluit met het opstellen van een beleidsplan VTH aan op de landelijke trend. Binnen het omgevingsrecht is er al een verplichting om een beleidsplan te hebben voor handhaving; in Renswoude is dat over eerdere jaren vastgelegd in het handhavingsbeleid 2017-2021.

 

Dit beleidsplan heeft tot doel een overzicht te geven van de stand van zaken op verschillende terreinen waar de gemeente een wettelijke taak heeft op het gebied van handhaving. Daar waar het bestaand beleid betreft, is het uitgangspunt uit te gaan van een beleidsneutrale vertaling naar dit VTH-beleid. Dat betekent dat in dit VTH-beleid zonder inhoudelijke beleidswijzigingen wordt gesproken over die beleidsterreinen.

 

7.2 Integrale bescherming fysieke leefomgeving

Wij streven naar een integraal handhavingsbeleid voor de fysieke leefomgeving.

 

In dit Beleidsplan VTH is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) het uitgangspunt van het gemeentelijk handhavingsbeleid. De daaruit voortvloeiende kwaliteitseisen zijn reeds geïmplementeerd in onze organisatie. Het uitgangspunt is te streven naar een integrale handhavingsvisie geldend voor de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat het handhavingsbeleid zich ook richt op andere taken, zoals die voortvloeien uit de Algemene plaatselijke verordening (APV) en de Drank- en Horecawet. Hiermee wordt ook vooruitgelopen op de komst van de Omgevingswet, die ook de fysieke leefomgeving als basis neemt en uitgaat van een integrale benadering.

 

Hoewel naast de omgevingsvergunning ook de APV onder de reikwijdte van de nota valt, vormen de kwaliteitseisen voortvloeiend uit de WABO en het Besluit omgevingsrecht (Bor) de basis van de voorliggende nota. In de praktijk moeten de kwaliteitseisen leiden tot meer integraliteit, zowel in de uitvoering als in beleid. Er zijn diverse actiepunten geformuleerd om dit te bewerkstelligen. Uiteindelijk moet dit leiden tot beter naleefgedrag van wet- en regelgeving en zo ten dienste zijn van burgers en bedrijven

 

In de praktijk hebben de verschillende kwaliteitseisen geleid tot meer integraliteit, zowel in de uitvoering als in beleid. Er zijn in het handhavingsbeleidsplan 2017-2021 diverse actiepunten geformuleerd om dit te bewerkstelligen. Het VTH-beleidsplan 2020 e.v. is uitdrukkelijk een vervolg op de ingeslagen weg. De hoofddoelstelling is dan ook nog steeds het bevorderen van naleefgedrag en zo ten dienste zijn van burgers en bedrijven. De bestaande beleidsuitgangspunten worden ook voor de komende jaren gehanteerd. Waar nodig vindt een aanscherping plaats van de geformuleerde actiepunten.

 

7.2.1Integrale handhaving

Integrale handhaving begint bij de vergunningverlening. Het uitgangspunt is dat bij vergunningverlening zo veel mogelijk integraal wordt afgestemd en inhoudelijk wordt afgewogen. Die integrale afweging volgt uit de Wabo. Toestemmingsstelsels buiten de Wabo, maar die wel samenhangen met de omgevingsvergunning worden zo veel mogelijk integraal worden afgestemd en verleend.

 

Het gaat hier met name om het bespreken van dergelijk vergunningen tussen de betrokken vakdisciplines. Een integrale vergunning is van belang voor het uitvoeren van integraal toezicht en handhaving. Nu individuele toezichthouders hier ervaring mee hebben opgedaan wordt overgegaan op signaaltoezicht. Toezichthouders signaleren in dat geval overtredingen voor elkaar, zodat een integrale aanpak nog steeds geborgd is. De gemeente Renswoude heeft als uitgangspunt dat één toezichthouder voor alle facetten van een (omgevings)vergunning praktisch onuitvoerbaar is. Uiteindelijk kan de vergunningverlening en het toezicht leiden tot handhaving. Integrale handhaving betekent ook dat er één handhavingsbeschikking wordt afgegeven.

 

7.3 Doel en uitgangspunten handhaving

7.3.1Doel handhaving

Handhaving is geen doel op zich, maar vormt een belangrijk onderdeel van de publieke taak om de gemeente Renswoude leefbaar te houden. De gemeente heeft hierbij de ambitie handhaving zichtbaar te maken, het vertrouwen in de gemeente te versterken en handhaving op een kwalitatief hoog niveau te brengen. Om dit te bewerkstelligen richt de gemeente Renswoude zich op preventie en het aangaan van het gesprek en pas daarna op de handhaving zelf. Dit alles met het hoofddoel om regelnaleving door burgers en bedrijven te bevorderen.

 

7.3.2Beleidsuitgangspunten

Om de hoofddoelstelling “het bevorderen van regelnaleving door burgers en bedrijven” te bereiken is het wenselijk om een aantal beleidsuitgangspunten vast te stellen, zodat voor iedereen duidelijk is wat zij van ons mogen verwachten.

  • 1.

    Handhaving heeft een nalevingsdoel waarbij voorkomen beter is dan genezen. De gemeente Renswoude geeft structureel aandacht aan preventie en preventieve handhaving door in te zetten op heldere communicatie en voorlichting, het verlenen van kwalitatief hoogstaande vergunningen en het uitvoeren van toezicht.

  • 2.

    Bij overtreding van de wettelijke voorschriften kunnen en mogen burgers en bedrijven verwachten en er op vertrouwen dat de gemeente Renswoude handhavend optreedt.

  • 3.

    Verzoeken om handhaving worden altijd behandeld. De overige handhavingszaken worden op basis van prioriteitenstelling opgepakt.

  • 4.

    Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt gedoogd en altijd in de vorm van een beschikking die openbaar wordt gemaakt.

  • 5.

    Verbeurde lasten onder dwangsom worden geïnd. Kosten van bestuursdwang worden verhaald.

7.3.3Activiteiten toezicht en handhaving

De activiteiten van toezicht en handhaving zijn onder te verdelen in bouwen en ruimtelijke ordening, brandveiligheid, milieu en openbare ruimte.

 

7.3.3.1Bouwen en ruimtelijke ordening

Een groot deel van dit toezicht betreft toezicht op verleende vergunningen. Daarnaast constateren toezichthouders c.q. medewerkers van de Afdeling Fysiek en Sociaal Domein zelf overtredingen en acteren zij op basis van verzoeken om handhaving of klachten.

 

7.3.3.2Brandveiligheid

Ten aanzien van brandveilig gebruik van gebouwen voert de Brandweer (onderdeel van de Veiligheidsregio Utrecht) inspecties uit. Daarnaast heeft de Brandweer controles uitgevoerd in het kader van verleende vergunningen (bij nieuwbouw).

 

7.3.3.3Openbare ruimte

De Buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s) houden toezicht in de openbare ruimte en treden daarbij verbaliserend op. De activiteiten van de Boa’s zijn gericht op parkeer- en verkeersoverlast, hondenoverlast, zwerfafval en toezicht bij evenementen. De Boa’s zijn vaak goed bekend met de knelpunten binnen de gemeente en investeren vanuit hun toezichthoudende rol in het contact met inwoners en bedrijven.

 

Het toezicht op illegale kap wordt door de opzichter buitendienst uitgevoerd.

 

Inwoners kunnen op de gemeentelijke website 24 uur per dag via de website hun klacht of melding op het gebied van de openbare ruimte of openbare orde doorgeven.

 

7.3.3.4Milieu

De ODRU houdt resultaatgericht toezicht. Hierbij staat programmatisch toezicht centraal. Programmatisch toezicht betekent voor de ODRU dat er een cyclisch proces wordt opgericht, waarbij op een informatiegestuurde wijze de inzet voor toezicht en handhaving wordt uitgevoerd.

 

Per branche of projectplan zullen groepen en subgroepen worden geïdentificeerd, zodat er een analyse kan worden gemaakt welk type overtredingen en welk type gedrag per groep hoort. Dit leidt tot een gedragdoelgroepcombinatie. Vervolgens kan per combinatie het meest efficiënte en effectieve toezicht- of handhavingsinstrument worden toegepast.

 

Het combineren van programmatisch toezicht en branchegericht werken resulteert in een werkwijze van toezicht en handhaving waarbij de grootste bedreigingen op de meest effectieve manier worden aangepakt, waarbij de analyses dankzij het cyclische karakter elk jaar in kwaliteit toenemen.

 

7.4 Specifiek Handhavingsbeleid

De gemeente Renswoude heeft op verschillende beleidsvelden specifiek handhavingsbeleid in voorbereiding.

 

Het vaststellen van specifiek handhavingsbeleid geeft aan dat de gemeente op het betreffende beleidsveld prioriteiten stelt wat betreft handhaving. De gemeente Renswoude is voornemens om de komende jaren een actief handhavingsbeleid met betrekking tot onrechtmatige bewoning in het buitengebied in de gemeente Renswoude te gaan voeren. Hiervoor zal specifiek beleid opgesteld worden.

 

De komende jaren zal er mede vanuit het RIEC5 specifieke aandacht zijn voor ondermijning. In gemeenten zoals Renswoude ziet de ondermijning vaak op de verhuur van opstallen voor drugsgerelateerde misdrijven. In de tweede helft van de looptijd van deze beleidsnota zal hier actief uitvoering aan gegeven gaan worden.

 

7.5 Risicoanalyse

Om prioriteiten te kunnen stellen, zijn de verschillende risico’s in beeld gebracht. Om de risico’s te bepalen, is de methodiek voor probleemanalyse-prioriteitstelling gebruikt die werkt op basis van het principe ‘risico = kans x effect’. Op basis van het risico wordt de prioriteit bepaald. Het kan echter voorkomen dat bij een thema het effect groot is, terwijl de kans gering is. Ook kan het voorkomen dat het effect klein is, maar dat de kans groot is. In dergelijke gevallen kan worden besloten een hoge(re) prioriteit aan het thema te geven. Ook kan een hoge(re) prioriteit worden gegeven als dit politiek-bestuurlijk wenselijk wordt geacht. Daarbij kan worden gedacht aan het handhaven in het buitengebied of tegengaan van illegale bewoning van recreatiewoningen.

 

Voor alle taakvelden waarop dit beleidsplan betrekking heeft, is de risicoanalyse uitgevoerd: bouw, gebruik, milieu en openbare ruimte (APV en Bijzondere wetten).

 

Bij alle thema’s is gekeken naar:

 

  • 1.

    fysieke veiligheid: letsel, al dan niet dodelijk;

  • 2.

    sociale kwaliteit: teruggang van de kwaliteit van het sociaal maatschappelijk leven, in het bijzonder wat betreft het gevoel van veiligheid;

  • 3.

    financieel-economische schade;

  • 4.

    verlies van of schade aan natuurschoon;

  • 5.

    schade aan de (volks-)gezondheid;

  • 6.

    schade aan het bestuurlijke imago/algemeen bestuurlijk belang.

Het belang of effect kan variëren van heel klein tot heel groot. Bij alle onderdelen is telkens de vraag gesteld ‘wat is het effect als wij niet handhavend optreden tegen een overtreding’ of ‘wat is de kans dat de overtreding voorkomt en welk effect vloeit daaruit voort’? Hierbij is de onderstaande schaal gebruikt:

 

EFFECT:

 

1

Geen of nauwelijks effect: het negatieve effect doet zich niet of nauwelijks voor

2

Klein effect: het negatieve effect doet zich in kleine mate voor

3

Gemiddeld effect: het negatieve effect doet zich gemiddeld voor

4

Groot effect: het negatieve effect doet in grote mate voor

5

Zeer groot effect: het negatieve effect doet zich in zeer grote mate voor

 

OVERTREDING:

 

1

Zeer kleine kans op overtreding (= zeer goed naleefgedrag)

2

Kleine kans op overtreding (= goed naleefgedrag)

3

Gemiddelde kans op overtreding (= middelmatig naleefgedrag)

4

Grote kans op overtreding (= slecht naleefgedrag)

5

Zeer grote kans op overtreding (= zeer slecht naleefgedrag)

 

Voor het totaal geldt:

 

risico = kans x effect

 

Hierbij moet de kans dat het voorkomt opgenomen worden en is het effect het gemiddelde van de score die gegeven is aan de zes bovengenoemde onderwerpen. De risicoanalyse is ingevuld vanuit de visie van de gemeente Renswoude. Bij alle onderdelen die zijn ingevuld, is telkens de vraag gesteld ‘wat is het effect als wij niet handhavend optreden tegen een overtreding’ of ‘wat is de kans dat de overtreding voorkomt en welk effect vloeit daaruit voort’?

 

Risico

Risico in woorden

Prioriteit

Prioriteit verdeling

1-5

Zeer klein

1

Zeer hoog

6-10

Klein

 

2

Hoog

11-15

Gemiddeld

3

Gemiddeld

16-20

Groot

4

Laag

21-25

Zeer groot

 

TOTAALSCORE:

De totaalscore geeft het risico weer dat aan het desbetreffende beleidsveld is verbonden. Op basis van deze risicoberekening worden uiteindelijk de prioriteiten voor integrale handhaving vastgesteld. De risicoberekening vormt daarmee ook de basis voor het jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma.

 

De score is als prioriteit opgenomen in het HUP. In verband met bijzondere omstandigheden kan de organisatie ervoor kiezen om voor bepaalde onderdelen van deze prioriteiten af te wijken. De tabel is opgenomen als Bijlage 3.

 

7.6 Preventie- en toezichtstrategie

7.6.1Preventiestrategie

Preventieve handhaving is een breed begrip. Er valt alles onder dat bijdraagt aan het voorkomen van overtredingen. Een voorwaarde voor het kunnen werken van dit instrument is dat wet- en regelgeving handhaafbaar is. Regels moeten helder en duidelijk zijn om goed handhaafbaar te zijn. Deze regels moeten bovendien geaccepteerd worden. Als de regels bekend en begrijpelijk zijn, ze handhaafbaar zijn en als er draagvlak bestaat voor deze regels zal dit leiden tot een betere naleving. Om die reden is goede communicatie over wet- en regelgeving een belangrijk instrument.

 

Communicatie

Communicatie wordt op verschillende manieren ingezet. Op bijvoorbeeld voorlichtingsavonden wordt informatie verstrekt over op- en vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen. Een ander voorbeeld hiervan is het geven van voorlichting aan sportverenigingen op het gebied van de Drank- en Horecawet.

 

De middelen die ingezet worden ten aanzien van dit instrument hangen af van de over te brengen boodschap. Waar mogelijk worden voorlichting en communicatie ingezet als middel van preventieve handhaving om naleving te bevorderen. Bij nieuwe wet- en regelgeving worden inwoners en bedrijven geïnformeerd. Dit kan zowel collectieve voorlichting zijn als individueel met inwoners en/of bedrijven of met afgebakende doelgroepen.

 

Voorbeelden hiervan zijn:

  • gebruik maken van de gemeentelijke website voor actuele informatie.

  • vergunningverleners informeren aanvragers over wet- en regelgeving. Ook maken zij duidelijk waarom bepaalde voorwaarden gesteld worden.

  • tijdens toezichtcontroles wordt ingegaan op de achtergronden van wet- en regelgeving.

  • in samenwerking met de medewerker communicatie worden zo nodig brochures en folders opgesteld en worden voorlichtingsbijeenkomsten gehouden.

  • beleid op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving wordt openbaar gemaakt, net als het jaarlijkse uitvoeringsprogramma en het jaarverslag.

  • media-aandacht voor handhavingszaken kan eveneens een preventief effect hebben. Het informeren van media over handhavingsacties gebeurt echter met enige terughoudendheid en met oog voor de privacybelangen van betrokkenen.

Met de medewerker communicatie moet continu en actief worden overlegd over de inzet van dit instrument in de strategie.

 

7.6.2Toezichtstrategie

In de toezichtstrategie worden de verschillende vormen van toezicht onderscheiden en wat daarbij de basiswerkwijze is. Niet voor elke situatie kan het toezicht hetzelfde zijn. De soort controle moet afgestemd zijn op de situatie.

 

Grofweg kan er een onderscheid gemaakt worden in actief toezicht en ad hoc toezicht.

 

Actief toezicht vindt planmatig plaats en kan onderverdeeld worden in routinematig toezicht, projectmatig toezicht en ook toezicht op tijdelijke activiteiten.

 

Routinematige controles vinden plaats bij doorlopende activiteiten. Hier gaat het bijvoorbeeld om controles in het kader van milieutoezicht bij bedrijven, DHW-controles, de rondes van de Boa’s in de openbare ruimte en de rondes van bouwtoezichthouder in het kader van bestemmingsplanregels. De frequentie en intensiteit waarop deze controles uitgevoerd worden is afhankelijk van de prioriteit van het betreffende onderwerp. Projectmatig toezicht richt zich op een specifiek thema, branche of gebied en vraagt om een projectmatige aanpak. Onder tijdelijk toezicht vallen bijvoorbeeld de controles bouwtoezicht bij te realiseren bouwwerken en -werkzaamheden en bij evenementen.

 

Ad hoc toezicht vindt plaats naar aanleiding van klachten, meldingen, calamiteiten en handhavingsverzoeken. Klachten en meldingen van inwoners en bedrijven vormen een zekere en constante aanvulling op het actieve toezicht. Zo nodig wordt er handhavend opgetreden en de indiener van de klacht of melding wordt van de resultaten op de hoogte gesteld.

 

7.6.3Verzoek om handhaving

In geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift is het bevoegde bestuursorgaan in de regel verplicht om hiertegen op te treden, vanwege het algemeen belang dat met handhaving is gediend. Bij constatering van een overtreding treedt de gemeente Renswoude uit eigen beweging handhavend op. Daarnaast is het mogelijk om handhavend op te treden op basis van een verzoek van een burger of bedrijf tegen een andere burger of bedrijf. De basis hiervoor is een zogenoemd verzoek om handhaving.

 

Bij een verzoek om handhaving zijn altijd minimaal drie soorten partijen betrokken, de verzoeker om handhaving, degene tegen wie het handhavingsverzoek is gericht (de overtreder/belanghebbende) en de gemeente als bevoegd gezag. Om er voor te zorgen dat de procedure voor elke partij op een gelijkwaardige manier verloopt, informeren wij, indien relevant, alle andere partijen over en weer over de lopende zaak. Zo ontstaat een “speelveld” met gelijke kansen voor alle betrokken partijen.

 

Het betekent ook per definitie dat een overtreder/belanghebbende direct bekend wordt met de inhoud van het verzoek om handhaving en de identiteit van de aanvrager. Die overtreder/belanghebbende moet zich bijvoorbeeld kunnen verdedigen tegen de inhoud en strekking van het verzoek om handhaving. Daarnaast kan een verzoek een zeer grote impact op het dagelijks leven van een overtreder/belanghebbende hebben, zeker als blijkt dat het verzoek onterecht wordt ingediend. Het is dan wel zo netjes dat men weet uit welke hoek het verzoek komt.

 

Dit betekent bovendien dat wij anonieme verzoeken om handhaving nooit in behandeling nemen. Anonieme verzoeken zijn ook niet mogelijk, omdat een verzoek om handhaving ook een formele aanvraag is. Aanvragen moeten in ieder geval de naam van aanvrager moet bevatten. Een verzoeker om handhaving moet dus rekening houden met de bekendmaking van zijn of haar identiteit en de inhoud van zijn verzoek aan de overtreder/belanghebbende.

 

7.6.4Landelijke handhavingsstrategie

Om te bepalen wanneer en hoe handhavend wordt opgetreden wordt in Renswoude de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) gevolgd. In 2014 is de LHS vastgesteld. Deze strategie is opgesteld door IPO en het OM, in samenwerking met de VNG, de UvW, het ministerie van I&M, de Inspectie Leefomgeving en Transport, ISZW, politie en de vereniging van omgevingsdiensten. De LHS komt voort uit de wens van alle betrokken instanties om de organisatie en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving te verbeteren en om een gelijk speelveld te creëren voor natuurlijke personen en rechtspersonen voor wie bepaalde voorschriften gelden. Een ander doel van de LHS is dat de samenleving ervan uit mag gaan dat handhavers zo optreden dat het rechtsgevoel wordt gerespecteerd en de leefomgeving veilig, schoon en gezond blijft. De LHS geeft hier inhoud aan door een kader te scheppen voor het passend interveniëren bij iedere bevinding.

 

Voor de milieutaken waar de ODRU het mandaat voor heeft, wordt een kleine afwijking van de LHS gehanteerd. Het verschil is dat de extra hersteltermijn zoals die in de LHS is opgenomen, niet geldt voor de milieutaken. Dit besluit is genomen in het AB van 2015/2016.

 

Afhankelijk van de situatie kan op basis van de LHS weloverwogen gekozen worden welk instrument ingezet wordt. Om de strategie van sanctie-instrumenten te bepalen wordt in de LHS enerzijds naar het gedrag van de overtreder gekeken en anderzijds naar de ernst van de overtreding. Bewust gemaakte overtredingen met ernstige gevolgen worden zwaarder aangepakt, bijvoorbeeld met een mix van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke middelen. Bij de inzet van strafrechtelijke middelen is nauwe samenwerking met politie en Openbaar Ministerie vereist.

 

De LHS wordt in Renswoude gehanteerd, waarbij op het gebied van omgevingsrecht het volgende stappenplan wordt gevolgd. Er wordt gewerkt aan de hand van een drie stappenplan, dit mede vanuit de gedachte dat handhaving een nalevingsdoel heeft waarbij voorkomen beter is dan genezen. De gemeente Renswoude geeft zoals hiervoor aangegeven structureel aandacht aan preventie en preventieve handhaving. Daar past het drie stappenplan goed bij.

 

  • 1.

    Na constatering van de overtreding ontvangt betrokkene een constateringsbrief of waarschuwingsbrief waarin deze geïnformeerd wordt over de geconstateerde overtreding. Betrokkene krijgt de gelegenheid om binnen een bepaalde termijn de overtreding ongedaan te maken. Ook wordt aangekondigd dat als bij hercontrole blijkt dat de overtreding niet ongedaan is gemaakt, er bestuursrechtelijke maatregelen kunnen worden getroffen.

  • 2.

    Indien bij hercontrole blijkt dat de overtreding niet of niet geheel ongedaan is gemaakt, ontvangt de betrokkene een voornemen tot het opleggen van een bestuursrechtelijk maatregel. Dat is meestal een last onder dwangsom. Betrokkene krijgt de mogelijkheid om ten aanzien van dit voornemen binnen een gestelde termijn een zienswijze in te dienen.

  • 3.

    Indien na beoordeling van de zienswijze niet wordt afgezien van handhaving, en de overtreding voortduurt, wordt het besluit genomen tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.

Dit stappenplan is het uitgangspunt bij reguliere situaties. Er zijn echter situaties waarbij hiervan kan worden afgeweken:

  • Gevaar: bij acuut gevaar voor personen en/of de omgeving, is direct optreden noodzakelijk;

  • Onherstelbare schade: indien onherstelbare schade plaatsvindt of dreigt plaats te vinden zal direct dan wel versneld optredende meest aangewezen werkwijze zijn;

  • Ernstige hinder: in deze situatie wordt stap 1 overgeslagen om de overtreding snel ongedaan te laten maken;

  • Herhaling van (vergelijkbare) overtredingen: indien optreden tegen een eerdere overtreding geen effect heeft gehad, kan bij herhaling van de overtreding gekozen worden voor een versnelde/direct aanpak. Het informeren van de betrokkene (stap 1) is in deze gevallen weinig zinvol omdat de eerdere waarschuwing niet tot het gewenste gedrag heeft geleid.

7.6.5Handhavingsinstrumenten

De gemeente beschikt over diverse handhavingsinstrumenten die kunnen worden ingezet bij de bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn: het uitoefenen van toezicht, het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom. In deze paragraaf wordt worden de verschillende handhavingsinstrumenten besproken. Ook komt de privaatrechtelijke en de strafrechtelijke handhaving kort aan de orde.

 

7.6.5.1Bestuursrechtelijke handhaving

De gemeente heeft preventieve en repressieve instrumenten om de handhaving van de regels af te dwingen. Onder preventieve handhaving wordt verstaan het voorkomen van overtredingen door het gebruik van middelen voor de naleving van regelgeving (vooraf). Repressieve handhaving houdt in het door bestuurlijk optreden ongedaan maken van de overtreding of het opheffen van de strijdige situatie nadat de overtreding is begaan en/of geconstateerd (achteraf).

 

Het voorkomen van overtredingen moet bij het uitoefenen van de bestuurlijke handhavingsbevoegdheid voorop staan. Wanneer de regels worden overtreden en de gemeente deze moet handhaven, gaat dit namelijk veelal gepaard met enerzijds hoge kosten voor de overtreder en anderzijds hoge kosten (tijdsbelasting) voor de gemeente.

 

7.6.5.2Preventieve handhaving

Onder preventieve handhaving worden in dit verband vier verschillende zaken bedoeld:

 

Goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger.

Als uitgangspunt geldt uitdrukkelijk dat de naleving van regels en voorschriften is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder en/of initiatiefnemer zelf is. Omdat veel regelgeving uiterst gecompliceerd is, zijn veel burgers echter in hoge mate afhankelijk van de informatie die door de gemeente wordt verstrekt. Daarbij spelen de juistheid en het tijdig geven van de informatie een grote rol. Een goed toegankelijke gemeentelijke website is daarvoor onmisbaar.

 

Kwalitatief hoogstaande vergunningen.

Door het afgeven van een vergunning toetst de gemeente de voorgenomen activiteit aan de van toepassing zijnde regels, voorafgaand aan de aanvang van de activiteit. De efficiëntie, nauwkeurigheid en snelheid waarmee deze toets plaatsvindt, is in hoge mate bepalend voor de wijze waarop uiteindelijk tot uitvoer wordt gekomen. Hiernaast worden in de vergunningen voorschriften opgenomen ter bescherming van diverse belangen, bijvoorbeeld van het milieu. Komt de organisatie traag en onprofessioneel over op de aanvrager, of worden niet-relevante voorschriften opgelegd, dan is hij eerder geneigd zich niet aan die regels te houden. Het belang ervan wordt dan vaak niet ingezien.

 

Actualiseren en handhaafbaarheid van verordeningen en bestemmingsplannen.

Van groot belang is dat normstellingen in verordeningen, bestemmingsplannen en vergunningsvoorschriften duidelijk en handhaafbaar geformuleerd worden. Daarnaast moeten bijvoorbeeld bestemmingsplannen regelmatig aangepast worden aan de actuele ontwikkelingen. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen zijn gemeenten niet langer verplicht om bestemmingsplannen binnen de periode van 10 jaar opnieuw vast te stellen. De actualiseringsplicht is niet voor alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen afgeschaft. Met het oog op de kenbaarheid van de geldende bestemmingsregeling voor burgers en bedrijven is de wet uitsluitend van toepassing op die plannen en verordeningen die elektronisch (beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl.) raadpleegbaar zijn.

 

Het houden van gedegen toezicht.

Met toezicht wordt hier bedoeld: "het uitoefenen van de bevoegdheid om te controleren of men zich aan de gestelde regels houdt". Het houden van toezicht is de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend, de vrijstelling heeft gegeven et cetera. Over het algemeen zijn burgers vrij goed op de hoogte van de zaken die zich in hun omgeving afspelen. Dit geldt eveneens voor de gevallen waarin de gemeente handhavend optreedt. De wetenschap dat de 'pakkans' groot is, weerhoudt een groot aantal mensen ervan een overtreding te begaan. In afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal bevoegdheden opgenomen die een toezichthouder heeft, waaronder het vorderen van inlichtingen, het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, en het betreden van plaatsen.

 

Als handhaving leidt tot verdenking van een strafbaar feit, kan handhaving overgaan in 'opsporing'. Voor de uitoefening van opsporingsactiviteiten zijn opsporingsambtenaren beschikbaar.

 

7.6.5.3Repressieve handhaving

De aanschrijving

De zogenoemde aanschrijving vormt het belangrijkste instrument voor de gemeente om de regels op bestuursrechtelijke wijze te kunnen handhaven. De bevoegdheid van een gemeente om over te gaan tot een aanschrijving wordt ontleend aan artikel 125 van de Gemeentewet juncto artikel 5:21/32 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

De aanschrijving is een besluit waarin aan de overtreder of de persoon die ook daadwerkelijk de overtreding ongedaan kan maken, wordt meegedeeld dat deze dat binnen een in de last gestelde termijn moet doen. Dat is de zogenoemde begunstigingstermijn. Ook wordt meegedeeld dat een dwangsom wordt verbeurd of bestuursdwang wordt toegepast als de overtreding niet ongedaan wordt gemaakt.

 

Vooraankondiging (waarschuwing) plus horen (artikel 4:8 Awb)

Voorafgaand aan de aanschrijving krijgt de overtreder (en overige belanghebbenden) bijna altijd een vooraankondiging van het voornemen tot aanschrijven. Door middels van deze vooraankondiging wordt de gelegenheid geboden om, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen kenbaar te maken. Dit is wettelijk voorgeschreven en is bedoeld als waarborg voor een zorgvuldige voorbereiding. Dit met uitzondering van gevallen waarin de spoed vereist dat direct opgetreden wordt, zoals bij een zogenaamde 'bouwstop' of bij direct gevaar voor personen en/of goederen.

 

Persoon en voldoende feitelijkheid

Er moet altijd een persoon worden aangeschreven, ongeacht of dit een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is. Eenieder die het in zijn macht heeft de met de wet of andere regelingen strijdige toestand op te heffen, moet worden aangeschreven.

 

Voldoende duidelijk worden omschrijven welke constateringen er zijn gedaan

De toezichthouder mag zich niet laten voorstaan op 'horen-zeggen' en de overtreder moet zonder verdere informatieverstrekking kunnen begrijpen waarover het gaat.

 

Rechtsgrond

Aanschrijven gebeurt in de regel op grond van een zogenaamde verbodsbepaling: de grondslag van de aanschrijving. De rechtsgrond moet duidelijk in de aanschrijving worden aangehaald.

 

Overwegingen

In de aanschrijving moet een duidelijke afweging worden gemaakt, waarbij men ingaat op de door belanghebbende(n) ingebrachte zienswijzen en deze ook in voldoende mate zijn betrokken bij de afweging.

 

Legalisatie

In het kader van de belangenafweging moet altijd de mogelijkheid van concreet zicht op legalisatie worden onderzocht. Een overtreding kan bijvoorbeeld gelegaliseerd worden door de overtreder alsnog een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, al dan niet in combinatie met het verlenen van toestemming afwijken van het bestemmingsplan. De vraag of het bestuursorgaan al dan niet overgaat tot legalisatie moet worden beantwoord binnen de wettelijke grenzen en binnen het kader van de bestuurlijke beoordelingsvrijheid. De uitkomst van het legalisatieonderzoek moet in het besluit vermeld worden.

 

Bequnstigingstermijn (artikel 5:24, lid 2 Awb)

De aanschrijving moet voorzien zijn van een begunstigingstermijn, met uitzondering van de situatie waarin de gegeven last onder dwangsom strekt tot het voorkomen van een herhaling van de overtreding. De overtreder moet immers in de gelegenheid worden gesteld om het opleggen/uitvoeren van de last te voorkomen. De gegunde termijn moet daarvoor redelijk zijn. Vorst, ziekte, ouderdom et cetera kunnen redenen zijn om een wat ruimere begunstigingstermijn te hanteren. De termijn mag echter ook weer niet zo lang zijn dat er feitelijk sprake is van gedogen. De gemeente hanteert voor specifieke beleidsvelden beleid ten aanzien van gedoogbeschikkingen. Het uitgangspunt is echter dat gedogen uitzondering is.

 

Er zijn situaties denkbaar waarin na oplegging van de definitieve last het als gevolg van nieuwe omstandigheden wenselijk is de begunstigingstermijn te verlengen. Dit is mogelijk. Dit moet schriftelijk worden bevestigd. Uitsluitend ten aanzien van de verlengde termijn ontstaat hiertoe een nieuw besluit. De bezwaarclausule moet dan ook worden opgenomen. Als bezwaar wordt gemaakt, staat in deze procedure het besluit tot aanschrijving als zodanig niet ter discussie.

 

Bekendmaking (artikel 5:24, lid 3 Awb)

De aanschrijving moet door toezending of uitreiking bekend worden gemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan de bestuursdwang/dwangsom wordt toegepast en indien van toepassing aan de aanvrager. De aanschrijving, voorzover het een sanctiebesluit betreft, moet aangetekend worden verstuurd in verband met bewijslast. Afhankelijk van het type overtreding is een inschrijving op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen noodzakelijk/gewenst. Vanaf 2021 moeten deze publiekrechtelijke beperkingen rechtsreeks aan het Kadaster aangeleverd worden en vervalt het gemeentelijke beperkingenregister.

 

Bezwaarclausule

Iedere aanschrijving die een sanctiebesluit betreft, moet worden voorzien van een bezwaarclausule, waarbij ook de mogelijkheid van een voorlopige voorziening is aangegeven.

 

Last onder Bestuursdwang (artikel 5:21 Awb)

Onder bestuursdwang wordt verstaan: "het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten".

 

Een last onder bestuursdwang is te kwalificeren als een reparatoire maatregel, dat wil zeggen dat de toepassing ervan is gericht op het ongedaan maken van de overtreding. Het toepassen van een last onder bestuursdwang is een ingrijpend middel: de gemeente gaat zelf over tot daadwerkelijk feitelijk handelen. Dit middels is ingrijpend maar zeer effectief: de overtreding is beëindigd. De daarmee gepaard gaande kosten kunnen verhaald worden op de overtreder. Het risico is echter aanwezig dat de overtreder de kosten niet kan betalen. Bovendien is relatief veel personele inzet nodig. Om die reden maakt het gemeentebestuur bij voorkeur gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.

 

Last onder dwangsom (artikel 5:32 Awb)

Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan ook een last onder dwangsom opleggen. Een dwangsombevoegdheid houdt in dat aan een overtreder een verplichting (last) kan worden opgelegd om binnen een bepaalde termijn iets te doen of na te laten, op straffe van het verbeuren van een dwangsom. De last strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. De dwangsom moet zijn gericht op herstel of het in stand houden van de legale toestand en kan als zodanig in plaats van bestuursdwang worden opgelegd.

 

De last onder dwangsom kan worden vastgesteld op een bedrag ineens, per tijdseenheid of per overtreding. Als niet voor een bedrag ineens wordt gekozen, moet ook een maximum worden bepaald. Het bedrag moet in redelijke verhouding staan met de ernst van de overtreding en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De hoogte van de dwangsom moet een prikkel zijn voor de overtreder om de overtreding(en) te staken. Voldoet de overtreder niet aan de opgelegde last of is het maximumbedrag verbeurd, dan kan de gemeente opnieuw of een nog hogere dwangsom opleggen of overgaan tot toepassing van een last onder bestuursdwang. De gemeente Renswoude hanteert over het algemeen een dwangsom ineens. Dit heeft te maken met de capaciteit die benodigd is om meerdere keren te gaan controleren om te beoordelen of voldaan is aan de last indien voor bedragen per tijdseenheid of overtreding gekozen wordt.

 

De dwangsombevoegdheid mag alleen worden toegepast als het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, zich daar niet tegen verzet. In spoedeisende situaties is direct feitelijk ingrijpen door het toepassen van bestuursdwang noodzakelijk. Het opleggen van een last onder dwangsom is alleen mogelijk als vaststaat dat de overtreding ongedaan kan worden gemaakt. Als sprake is van een overmachtsituatie, is er geen ruimte voor het opleggen van een last onder dwangsom.

 

Preventieve bestuursdwang/dwangsom

Naast de bovengenoemde repressieve handhavingsinstrumenten zijn er situaties denkbaar waarbij het overduidelijk is dat een overtreding zal worden begaan. Bijvoorbeeld wanneer een burger aangeeft dat hij de bepalingen uit de Wabo zal gaan overtreden ("ik ga die garage toch bouwen....").

 

In de rechtspraak is aanvaard dat preventieve handhaving onder de volgende bijzondere omstandigheden kan plaatsvinden: 1. er moet een klaarblijkelijk gevaar van een op zeer korte termijn te verwachten overtreding zijn, en 2. het moet gaan om een overtreding van een concreet voorschrift, en 3. de overtreding moet duidelijk kunnen worden omschreven.

 

Bestuurlijke boete

Een boete die door een daartoe bevoegde overheidsdienst zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie of een rechter kan worden opgelegd. Een bestuurlijke boete houdt de onvoorwaardelijke verplichting in tot betaling van een geldsom en kan naast een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

 

Privaatrechtelijke handhaving

In aanvulling op de hiervoor behandelde bestuurlijke handhavingsbevoegdheid heeft de gemeente ook privaatrechtelijke handhavingsmogelijkheden. De overheid mag in principe alleen dan gebruikmaken van de privaatrechtelijke weg als geen bestuursrechtelijke weg voorhanden is waarmee een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Dit de zogenoemde tweewegenleer. In dat geval wordt namelijk al snel aangenomen dat het volgen van de privaatrechtelijke weg een onaanvaardbare doorkruising van de bestuurlijke weg meebrengt. Dit is alleen anders als moet worden aangenomen, bijvoorbeeld op grond van de wetsgeschiedenis, dat de wetgever de bestuurlijke weg niet exclusief heeft bedoeld.

 

Onder bepaalde omstandigheden kan privaatrechtelijk worden opgetreden wanneer de gemeente als rechtspersoon optreedt. Dit kan in geval van:

 

  • 1.

    Het plegen van een onrechtmatige daad door een persoon jegens de gemeente. Het niet-nakomen van een overeenkomst met de gemeente door een persoon (bijvoorbeeld een bouwverplichting in koopovereenkomsten bij gronduitgifte).

  • 2.

    De eigenaarsbevoegdheid van de gemeente. Denk bijvoorbeeld aan ingebruikneming van gemeentegrond. Hierbij is het onderscheid in privé-eigendommen en eigendommen van openbaar nut/dienst van belang. Tegen inbreuken op privé-eigendom kan zonder meer privaatrechtelijk worden opgetreden. Betreft het publiek domein, dan is men aan de tweewegenleer gehouden en houdt dit veelal in dat publiekrechtelijk opgetreden moet worden.

In de Beleidsregel Snippergroen Renswoude (4 april 2016) zijn de beleidsregels opgenomen over hoe de gemeente omgaat met onrendabele groenstroken. Deze beleidsregels geven de kaders aan wanneer en onder welke voorwaarden particulieren deze groenstroken kunnen aankopen. Groenstroken die in gebruik zijn genomen en niet voor verkoop in aanmerking komen worden teruggevorderd. Groenstroken die in gebruik zijn genomen, maar die wel voor verkoop in aanmerking komen worden te koop aangeboden. Indien de gebruiker de gronden niet wil kopen zal de grond alsnog worden teruggevorderd.

 

Strafrechtelijke handhaving

Strafrechtelijke handhaving wil zeggen het instellen van strafvervolging na het opmaken van een proces-verbaal, wat kan resulteren in het toepassen van strafrechtelijke sancties, zoals het opleggen van een geldboete of vrijheidsberoving. Het toepassen van strafrechtelijke sancties gebeurt door het Openbaar Ministerie en met behulp van bijzondere opsporingsambtenaren (boa's) en/of de politie.

 

Het karakter van repressieve handhaving in de bestuursrechtelijke sfeer en in de strafrechtelijke sfeer verschilt wezenlijk. Repressief optreden door de gemeente is erop gericht een einde te maken aan de verboden toestand en herstel van de gewenste toestand. Strafrechtelijk optreden is primair gericht op vergelding van het aangedane onrecht door het straffen van de dader en ook het voorkomen van herhaling.

 

Het Openbaar Ministerie heeft een eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Een beslissing van de gemeente om bijvoorbeeld niet te handhaven, ontneemt het Openbaar Ministerie niet het recht om tot strafvervolging over te gaan. Samenloop van bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving kan daarom tegelijkertijd plaatsvinden. Dit geeft alleen problemen bij samenloop van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties die in hoofdzaak ook de persoon raken (de punitieve sancties). In dat geval moet zorgvuldig worden bekeken of strijd kan ontstaan met het verbod iemand tweemaal ter zake van hetzelfde feit te straffen (de 'ne bis in idem'-regel). Hoewel uit juridisch oogpunt een parallelle aanpak niet bezwaarlijk is, vindt deze aanpak niet altijd plaats.

 

7.6.6Hoogte van dwangsommen en begunstigingstermijn

Een bestuursorgaan komt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De hoogte van de dwangsom kan en moet op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit). Dit volgt uit artikel 5:32 Awb. Het bestuursorgaan stelt op grond van artikel 5:32b Awb een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, waarbij de bedragen in redelijke verhouding dienen te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

 

Voor het bieden van enig houvast bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom en het maximum te verbeuren bedrag is in 2018 een landelijke leidraad opgesteld.

 

De leidraad voorziet voor tal van beleidsterreinen een richting voor de te hanteren hoogte van de dwangsom en de begunstigingstermijn. Voor ernstige overtredingen wordt voorgeschreven dat bestuursdwang wordt toegepast.

 

De leidraad heeft betrekking op verschillende beleidsterreinen: bodem, lucht, water, geluid en trillingen, afval, (externe) veiligheid, ruimtelijke inrichting en bouw, illegaal gebruik. Per beleidsterrein zijn diverse soorten overtredingen benoemd.

 

De leidraad is uitdrukkelijk niet uitputtend bedoeld, maar bevat enkel voorbeelden. Bij het opleggen van een dwangsom moet nog altijd zelf een deugdelijke motivering over de hoogte van de gekozen bedragen worden gegeven. De dwangsom dient voldoende prikkelend te werken, zodanig dat de overtreder de overtreding zal beëindigen.

 

De gemeente Renswoude gebruikt de leidraad wel als basis, maar heeft deze op het onderdeel bouwen en ruimtelijke ordening aangepast om meer bij de Renswoudse situatie aan te sluiten.

 

7.6.6.1Verlagende en verhogende factoren

Bij de hoogte van de dwangsommen in de leidraad, moet rekening gehouden worden met de omvang van de onderneming en inrichting, mate van overlast en de vereiste investeringen.

 

Gekeken kan worden o.a. naar de rechtsvorm, kapitaal, draagkracht, het aantal werknemers, de omzet en de winst van de onderneming. Voor de kleinere bedrijven kunnen genoemde bedragen verlaagd worden en voor de grote inrichtingen verhoogd. De hoogte van de gekozen bedragen en het maximum te verbeuren bedrag moeten tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen, reparatoir (gericht op herstel) te zijn. Een maximum te verbeuren bedrag van bijvoorbeeld 10 x is gekozen omdat de overtreding waarvoor de dwangsom wordt verbeurd wel telkens geconstateerd moet worden. De dwangsom mag niet het karakter van een straf krijgen, mag dus niet punitief zijn.

 

7.6.6.2Begunstigingstermijn

In de leidraad staan begunstigingstermijnen genoemd. Binnen deze termijn moet aan de opgelegde last worden voldaan. De genoemde begunstigingstermijnen kunnen verlengd of verkort worden. Uitgangspunt is hoeveel tijd nodig is om de overtreding te beëindigen. Daarbij geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen en niet zo (onredelijk) lang het op gedogen gaat lijken.

 

Mocht de overtreding niet ongedaan zijn gemaakt, of verdere overtreding dan wel herhaling niet kunnen worden voorkomen dan is de prikkel mogelijk onvoldoende geweest en mogelijk de hoogte van de dwangsom te laag gekozen. Er is dan een mogelijkheid na het bereiken van het maximum een nieuwe (hogere) last onder dwangsom op te leggen. Ook de hoogte van deze hogere dwangsom dient door het bestuursorgaan weer te worden gemotiveerd. Dat kan vaak relatief eenvoudig door aan te geven dat uit omstandigheden is gebleken dat de eerder opgelegde en verbeurde dwangsombedragen niet hebben geleid tot het beëindigen van genoemde overtreding

 

In Bijlage 5 is een richtlijn opgenomen ten behoeve van de hoogte van dwangsommen en begunstigingstermijnen.

 

7.6.7Eigen gebouwen en inrichtingen

De gemeente heeft zelf ook gebouwen en activiteiten, waarvoor zij zelf op grond van wetgeving het bevoegd gezag is. Gemeentelijke gebouwen, zoals het gemeentehuis en de gemeentewerf vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer en moeten voldoen aan de regelgeving uit de Wabo en het Bouwbesluit. Daaronder valt bijvoorbeeld de brandveiligheid. Ook bezit de gemeente diverse andere gebouwen, zoals scholen, waar deze regelgeving van toepassing is. Het betreft de volgende gebouwen:

  • Gemeentehuis

  • Gemeentewerf

  • Aula begraafplaats

  • Baarhuisje begraafplaats

  • Sporthal

  • Borgwal-school

  • Stifthorst-school

Het uitgangspunt is dat de gemeente, gemeentelijke instellingen en andere overheidsinstellingen die eventueel binnen de gemeente gevestigd zijn, op gelijke wijze behandeld worden als inwoners en bedrijven. Dit vooral vanwege de voorbeeldfunctie en de geloofwaardigheid die de gemeente heeft in dit opzicht.

 

7.6.8Gedoogstrategie

Volgens vaste jurisprudentie heeft een bevoegd gezag in principe de beginselplicht om te handhaven in het geval van overtredingen van wet- en regelgeving. Gedogen is het niet optreden tegen overtredingen door een orgaan dat tot zodanig optreden juridisch gezien bevoegd is. Er wordt in dat geval bewust en gemotiveerd afgezien van het sanctioneren van overtredingen.

 

Het uitgangspunt in Renswoude is dat gedogen de uitzondering is. Echter, er zijn situaties denkbaar waarbij een uitzondering verantwoord is en het inzetten van een handhavingstraject niet in alle redelijkheid kan plaatsvinden.

 

Er zijn dan twee mogelijkheden, namelijk gedogen of afzien van handhaving.

  • 1.

    Gedogen is aan de orde als ook het te beschermen belang zwaar weegt en er uiteindelijk wel handhavend mag en moet worden opgetreden. Hieronder kan ook het voorkomen van precedentwerking vallen. In dat geval wordt (tijdelijk) bewust afgezien van handhavend optreden en wordt het gedogen schriftelijk vastgelegd in een gedoogbeschikking.

  • 2.

    Afzien van handhaving volgt als uit de belangenafweging is gebleken dat handhaven zo onevenredig zwaar de belangen van de overtreder schaadt in verhouding tot het te beschermen belang, dat je niet meer mag handhaven. Indien wordt afgezien van handhaving wordt dit kenbaar gemaakt aan de overtreder middels een brief.

Uitgangspunt voor gedogen is het uitzonderlijke karakter en is alleen als wordt voldaan aan een of (liefst) meerdere van de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De te gedogen activiteit is verantwoord uit het oogpunt van bescherming van de fysieke leefomgeving;

  • 2.

    Er bestaat concreet zicht op legalisatie van de te gedogen activiteit;

  • 3.

    Indien vooruitlopend op besluitvorming rond vergunningverlening wordt gedoogd, is een ontvankelijke vergunningaanvraag ingediend;

  • 4.

    Er dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden die gedogen in het concrete geval rechtvaardigen.

Naast deze inhoudelijke criteria zijn er ook nog procedurele criteria waaraan moet worden voldaan in het geval er wordt gedoogd:

  • 1.

    gedogen dient schriftelijk en uitdrukkelijk te gebeuren en is een besluit in de zin van de Awb;

  • 2.

    gedogen moet zoveel mogelijk worden beperkt in omvang en/of in tijd;

  • 3.

    er moet een zorgvuldige, expliciete en kenbare belangenafweging (inspraak, publicatie, etc.) hebben plaatsgevonden;

  • 4.

    gedogen dient aan controle onderhevig te zijn;

  • 5.

    aan de gedoogbeschikking kunnen voorwaarden verbonden worden.

Indien mogelijk wordt in de beschikking aangegeven onder welke omstandigheden het besluit zal worden ingetrokken en alsnog handhavend opgetreden zal worden. Wanneer blijkt dat de voorwaarden die zijn opgenomen in de gedoogbeschikking niet worden nageleefd, dan moet deze worden ingetrokken en dient er handhavend te worden opgetreden om de overtreding te beëindigen.

 

 

Bijlage 1 Toetsmatrix activiteit bouwen

 

Hoofdaspect

deelaspect

Woningbouw qua omvang gelijk aan vergunningsvrij

berging/ stal GK1

Vergroten woning

Verbouwing tot woning

Nieuwe woning en woongebouw GK1

Woongebouw >GK1

Publiek < €100.000,-

Publiek > €100.000,-

Bedrijf

Veiligheid

Constructie

0

3

3

3

3

3

3

3

3

Brandveiligheid

0

2

1

3

3

3

3

3

3

Afscheiding vloer, trap hellingbaan

0

1

1

2

2

3

2

3

2

Hoogteverschil (trap of hellingbaan vereist?)

0

1

1

2

2

3

3

3

2

trap

0

1

1

2

2

3

3

3

3

hellingbaan

0

1

1

1

1

3

3

3

3

beweegbare constructies (over openbaargebied)

0

2

2

2

2

2

2

2

2

inbraakwering

0

0

0

0

1

1

0

0

0

Gezondheid

geluid

0

nvt

1

2

2

3

2

2

2

installatiegeluid

0

nvt

1

2

2

3

3

3

3

galm

0

nvt

nvt

nvt

nvt

2

nvt

nvt

nvt

geluid in ruimten

binnen hetzelfde perceel

0

nvt

1

2

2

3

1

1

1

tussen percelen

0

nvt

2

2

3

3

3

2

vochtwering

wering vocht van buiten

0

nvt

1

2

3

2

2

2

2

temperatuurfactor

0

nvt

1

2

3

3

2

2

1

wateropname wand

0

nvt

0

1

1

1

1

1

1

ventilatie

0

2

1

2

3

3

3

3

2

spui

0

nvt

1

2

3

3

3

3

nvt

rookgas

0

0

1

2

2

2

3

3

3

schadelijke stoffen

0

1

1

1

1

1

1

1

1

ongedierte

0

0

0

0

0

0

0

0

0

daglicht

0

nvt

1

2

3

3

3

3

2

Bruikbaarheid

basis VR/VG en GO

0

1

1

2

2

3

3

3

2

toilet

0

nvt

1

2

3

3

3

3

2

badruimte

0

nvt

1

2

3

3

3

3

nvt

bereikbaarheid

vrije doorgang

0

nvt

1

1

2

2

2

2

2

toegankelijkheidsector

0

nvt

nvt

nvt

nvt

3

3

3

3

invalide toilet -en badruimten

0

nvt

nvt

nvt

nvt

3

3

3

2

bergruimte

0

3

0

1

1

3

nvt

nvt

nvt

buitenruimte

0

nvt

0

1

1

3

nvt

nvt

nvt

opstelplaatsen,

aanrecht

0

nvt

0

1

1

1

nvt

nvt

nvt

kooktoestel

0

nvt

0

1

1

1

nvt

nvt

nvt

verwarmings -/warmwatertoestel

0

nvt

0

0

2

3

2

2

2

Energiezuinigheid

EPC

0

nvt

nvt

nvt

2

3

2

2

2

isolatie gevel/wand

0

nvt

1

2

3

3

3

3

2

milieuprestatie

0

nvt

nvt

nvt

3

3

nvt

nvt

2

Installatie

verlichting

0

nvt

0

0

0

0

0

0

0

energievoorziening

0

nvt

0

0

0

0

0

0

0

water

0

nvt

0

0

0

0

0

0

0

afvoer huish/ hemelwater

afvoer vuilwater

0

nvt

0

0

0

0

0

0

0

HWA plat dak

0

nvt

1

2

3

3

3

3

3

HWA schuin dak

0

nvt

0

0

1

1

1

1

1

bereikbaarheid hulpdiensten

0

nvt

0

0

1

brandweer

brandweer

brandweer

brandweer

tunnelveiligheid

0

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

bereikbaarheid van gebouwen met toegankelijkheidsector

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

2

2

2

2

tegengaan criminaliteit

0

nvt

0

0

0

1

0

0

0

veiligheid onderhouden gebouwen

0

nvt

nvt

nvt

0

2

2

2

2

 

 

Bijlage 2 Analyse aanvragen 2016-2019

 

Waarde

2016

2017

2018

2019

Aanvragen

94

99

100

63

Onvolledig

12

13

19

22

Volledig

82

86

81

41

Bouwactiviteit

40

49

53

43

Onvolledig bouw

10

9

11

16

Volledig bouw

30

40

42

27

Afwijkingen

8

10

13

5

Afwijking gecombineerd

4

1

5

2

 

 

 

 

Bijlage 3 Toetsingskaders Milieu

Hieronder wordt beschreven welke toetsingskaders bij het beoordelen van meldingen en bij de vergunningverlening voor het deel milieu worden betrokken. Per aspect wordt alleen onderscheid aangebracht in de taakvelden Industrie en Agrarisch als dat nodig is.

 

Binnen de vergunningverlening op het gebied van milieu staat veel wet- en regelgeving vast, maar er is soms ook ruimte om maatwerk te leveren door de regels aan te passen aan de plaatselijke situatie.

 

1Richting Industriële Emissies (hierna RIE)

De Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU) geeft milieueisen voor de grote milieuvervuilende bedrijven. Deze richtlijn geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. De richtlijn vereenvoudigt zeven richtlijnen tot één richtlijn. De belangrijkste daarvan is de IPPC-richtlijn. Bijlage I van de RIE geeft aan wanneer het een IPPC-installatie betreft.

 

De RIE eist dat bedrijven de installatie pas in bedrijf nemen als ze een omgevingsvergunning milieu hebben. Deze integrale vergunning moet voldoen aan de beste beschikbare technieken (BBT). Voor IPPC-installaties staan de beste beschikbare technieken in BBT-conclusies.

 

De vergunningverlening en handhaving van inrichtingen die vallen in categorie 4.5 van bijlage I van de RIE is uitbesteed aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied om te zorgen dat deze taak robuust wordt uitgevoerd.

 

1.1Coördinatie

De Waterwet en de Wabo kennen een coördinatieregeling bij gelijktijdige verlening of wijziging van de Watervergunning en de omgevingsvergunning bij IPPC-inrichingen. Er is alleen coördinatie als de aanvragen voor de vergunningen gelijktijdig wordt ingediend. Als binnen zes weken na indiening van de aanvraag voor één van de vergunningen geen aanvraag is ingediend voor de andere vergunning, dan wordt de aanvraag voor beide vergunningen buiten behandeling gelaten.

 

1.2Extra actualisatieplicht

Naast de reguliere actualisatieplicht op grond van art. 2.30 Wabo, geldt een extra actualisatieplicht voor IPPC-installaties (artikel 5.10, lid 1 Bor). De plicht houdt in dat binnen een termijn van vier jaar, na publicatie van de BBT-conclusies voor de hoofdactiviteit van een IPPC-installatie, door de vergunningverlener moet worden beoordeeld of de IPPC-installatie kan voldoen aan de beste beschikbare technieken (BBT) die in de (nieuwe) BBT-conclusie(s) staan. Indien de installatie niet voldoet moet binnen de termijn van vier jaar de vergunning(voorschriften) worden geactualiseerd én moet de IPPC-installatie binnen de termijn van vier jaar aan die voorschriften voldoen.

 

1.3Publicatie

In artikel 19 lid 1b Wet milieubeheer is een verplichting opgenomen voor het publiceren van de vigerende vergunning van een IPPC-bedrijf op internet.

 

1.4IPPC-database

Ten behoeve van de rapportageverplichting van Nederland over IPPC-bedrijven aan Europa is het van belang de IPPC-database actueel te houden. Namens de gemeenten actualiseert de omgevingsdienst de IPPC-database jaarlijks. In artikel 21.2a van de Wet milieubeheer is de verplichting hiertoe opgenomen.

 

2Best beschikbare technieken (BBT)

Het bevoegd bepaalt bij vergunningverlening de beste beschikbare technieken. Daarbij houdt het bevoegd gezag rekening met de Nederlandse informatiedocumenten over BBT. Deze documenten staan in de bijlage van de Ministeriele regeling Omgevingsrecht (Mor). Voor IPPC-installaties moet het bevoegd gezag daarnaast rekening houden met BBT-conclusies

 

3Toetsingskader geluid

Voor de toetsing van meldingen Activiteitenbesluit zijn de toetsingseisen benoemd in het Activiteitenbesluit. Voor de toetsing bij de vergunningverlening zijn de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening van 1998 en de Circulaire Industrielawaai van 1979 beschikbaar.

 

3.1Gemeentelijk beleid

De gemeente Renswoude kent geen specifiek beluid ten aanzien van het toetsingskader Geluid.

 

3.2Provinciaal beleid

Stiltegebieden

In de Provinciale milieuverordening heeft de provincie Utrecht 13 stiltegebieden opgenomen. Er gelden regels voor geluid in en nabij stiltegebieden. Bij het toetsen van de aanvraag om omgevingsvergunning wordt hier rekening mee gehouden. Het dichtstbijzijnde stiltegebied is de Amerongse Berg. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het houden van evenementen. De gemeentegrens van Renswoude is in beginsel ver genoeg van het stiltegebied gelegen.

 

4Toetsingskader luchtkwaliteit

Nederland moet jaarlijks rapporteren aan de EU hoe het gesteld is met onze luchtkwaliteit. Jaarlijks moet elke gemeente over een bepaalde periode gegevens aanleveren over verkeer en veehouderijen.

 

Binnen het werkgebied van de omgevingsdienst is voor wat betreft bedrijven, voor één pluimveehouderij een overschrijding geconstateerd. Uitbreiden is voor een dergelijke veehouderij slechts mogelijk indien er aan strengere eisen kan worden voldaan.

 

De toetsing aan de luchtkwaliteitseisen bij vergunningverlening is wettelijk vastgelegd. In hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. De luchtkwaliteit wordt getoetst op de aanwezigheid van schadelijke stoffen in de lucht, zoals koolmonoxide, stikstofoxide en zwevende deeltjes/fijn stof. Er zijn zeer veel variabelen die van invloed zijn op de uitkomst. Hoe sommige van deze variabelen bepaald moeten worden, is soms ook vastgelegd in gemeentelijke verordeningen / handreikingen.

 

In het Activiteitenbesluit staan ook activiteiten die mogelijk bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor veel van deze activiteiten is de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voorgeschreven. Hierbij moet vooraf getoetst worden aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden.

 

5Toetsingskader geur

De geur van bedrijven verspreidt zich via de lucht en veroorzaakt een geurbelasting op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.

 

Voor de industrie geldt dat er getoetst moet worden of er sprake is van een aanvaardbaar hinderniveau. Hiervoor is een Handleiding Geur Industrie (Infomil) beschikbaar. Lokale overheden kunnen ook een eigen geurbeleid opstellen. Meerdere provincies en gemeenten hebben dat gedaan.

 

Voor het beoordelen van het aspect geur afkomstig van agrarische bedrijven, is voor vergunningplichtige bedrijven de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader. Voor meldingsplichtige agrarische bedrijven zijn de voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit. Deze zijn gebaseerd op de Wgv en grotendeels hetzelfde. Voor veehouderijen zijn in de wet / het Activiteitenbesluit normen benoemd. De wet / het Activiteitenbesluit biedt gemeenten ook de ruimte om binnen bepaalde bandbreedtes af te wijken van de normen. Afwijking moet vastgelegd worden in een verordening en onderbouwd worden in een gebiedsvisie. Verder moet er gerekend worden met een in de wet vastgelegd rekenprogramma (V-Stacks vergunning).

 

5.1Lokaal geurbeleid

De gemeente Renswoude heeft op lokaal gebied geen specifiek geurbeleid ten aanzien van Industrie vastgesteld, maar wel voor Agrarische bedrijven.

 

6Toetsingskader ammoniak

Voor het beoordelen van het aspect ammoniak afkomstig van dierenverblijven van veehouderijen, is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) het toetsingskader. Onderdeel van de Wav is de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) waarin de ammoniakuitstoot per diersoort en stalsysteem staat aangegeven. De Wav maakt onderscheid in de ligging binnen of buiten een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Op grond van de Wav wijzen de Provinciale Staten de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt.

 

Sinds 1 augustus 2015 is het nieuwe Besluit emissiearme huisvesting in werking getreden. In dit Besluit emissiearme huisvesting zijn maximale emissiewaarden voor huisvestingsystemen opgenomen. Huisvestingssystemen die voldoen aan deze maximale emissiewaarden, worden als BBT beoordeeld. De datum van oprichting van het dierenverblijf bepaalt welke maximale emissiewaarde geldt.

 

7Toetsingskader externe veiligheid (EV)

Landelijk toetsingskader

Binnen dit toetsingsaspect zijn diverse regelingen van toepassing:

  • Activiteitenbesluit

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen en de regeling (Bevi/Revi)

  • Besluit risico zware ongevallen (Brzo)

  • Vuurwerkbesluit

  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

  • PGS richtlijnen

  • Registratiebesluit externe veiligheid (Risicoregister)

  • Regeling provinciale risicokaart (Risicoregister)

7.1Bevi / Revi

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu voor een dergelijk bedrijf moet rekening worden gehouden met veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen (plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico).

 

In de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn bepaling en toepassing van de veiligheidsnormen verder uitgewerkt.

 

7.2Brzo

De vergunningverlening en handhaving van inrichtingen die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) is uitbesteed aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied om te zorgen dat deze taak robuust is belegd bij een expert.

 

7.3Vuurwerkbesluit

De vuurwerkramp in Enschede in 2000 is aanleiding geweest voor het aanscherpen van wet- en regelgeving rondom het in- en uitvoeren, opslaan, bewerken, afleveren, het voorhanden hebben en het afsteken van vuurwerk. Het Vuurwerkbesluit is rechtstreeks werkend en geldt dus naast het Activiteitenbesluit of de omgevingsvergunning.

 

7.4Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze Circulaire is aangegeven hoe de aan te houden veiligheidsafstanden tussen opgeslagen ontplofbare stoffen (voor civiel gebruik) en kwetsbare objecten moet worden bepaald. Het gaat dan bijvoorbeeld om het gebruik van ontplofbare stoffen voor de schietsport, opslag bij wapenhandelaren, het slopen van gebouwen, etc.

 

7.5PGS richtlijnen.

Ten behoeve van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Bij een omgevingsvergunning milieu moet rekening worden gehouden met deze PGS richtlijnen. De PGS richtlijnen zijn vermeld als Nederlandse informatiedocumenten over BBT in de bijlage van de Mor.

 

7.6Registratiebesluit externe veiligheid / Regeling provinciale risicokaart (Risicoregister)

Op grond van het Registratiebesluit externe veiligheid en de Regeling provinciale risicokaart moeten bepaalde inrichtingen (bijvoorbeeld Bevi-inrichtingen, Brzo–inrichtingen, etc.) worden opgenomen in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS). Gemeenten, provincies en rijk zijn vanaf 2007 verplicht de risico’s van gevaarlijke stoffen in te voeren in het risicoregister. Deze gegevens vormen de basis voor risicokaarten die burgers kunnen raadplegen op www.risicokaart.nl.

 

Er is een directe samenhang tussen de verlening van vergunningen voor bedrijven die gevaarlijke stoffen hebben en de risico's en ruimtelijke mogelijkheden in de omgeving van dergelijke bedrijven. Afstemming op dit gebied tussen de Omgevingsdienst en de afdeling Fysiek en Sociaal Domein is dan ook van groot belang.

 

8Toetsingskader water

Onder dit aspect vallen meerdere zaken :

  • Lozingen

  • Bodemenergiesystemen

  • Grondwater

8.1Lozingen

Het lozen van afvalwater vanuit inrichtingen op riolering, oppervlaktewater of op of in de bodem is geregeld in het Activiteitenbesluit, door voorschriften in een omgevingsvergunning of in de watervergunning.

 

De beoordeling van lozingen afkomstig van inrichtingen, in het kader van de omgevingsvergunning milieu, heeft uitsluitend betrekking op lozingen op de riolering.

 

De gemeenten en de waterschappen in haar werkgebied hebben in het kader van de Wabo een Samenwerkingsovereenkomst (SOK) opgesteld. Onder andere is overeengekomen dat voor aanvragen omgevingsvergunning en meldingen Activiteitenbesluit van inrichtingen die in bijlage 3 van de SOK zijn opgenomen, advies wordt gevraagd aan het betreffende waterschap.

 

Gemeenten zijn geen waterbeheerder in de zin van de Waterwet, maar beschrijven hun watertaken wel in plannen. Hierbij gaat het met name om het gemeentelijk rioleringsplan waarin naast riool- en afvalwatertaken op grond van de Wet milieubeheer, de invulling van de gemeentelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater wordt beschreven.

 

8.2Bodemenergiesystemen

Bodemenergie is te onderscheiden in aardwarmte (uit de diepe ondergrond) en gebruik van open dan wel gesloten bodemenergiesystemen (in de ondiepe ondergrond).

 

Bij open bodemenergiesystemen wordt grondwater onttrokken en vervolgens na gebruik voor verwarming en verkoeling weer terug in de bodem gebracht (geïnjecteerd/geretourneerd).

 

Warmte- koudeopslag is een soort bodemenergiesysteem dat gebruik maakt van de warmte of koude die van nature aanwezig is in de bodem en het grondwater. Voor deze open bodemenergiesystemen is vrijwel altijd een watervergunning van Gedeputeerde Staten vereist voor het onttrekken van grondwater.

 

Bij gesloten bodemenergiesystemen wordt geen grondwater verplaatst. De systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond. Een veel gebruikte naam voor deze systemen is 'bodemwarmtewisselaar'. De gemeente is bevoegd gezag voor gesloten bodemenergiesystemen. Gesloten bodemenergiesystemen zijn meldingsplichtig en in sommige gevallen is er ook een OBM nodig. Een gemeente is verplicht de meldingen te registreren. De omgevingsdienst registreert de meldingen in het landelijke systeem: landelijk grondwater register (LGR).

 

8.3Grondwater

Grondwater dient vele functies, waaronder de drinkwaterwinning, landbouw, industrie, natuur en energie. Er moet voldoende zijn, van een goede kwaliteit. Daarnaast dient het grondwaterbeheer, in het bijzonder het grondwaterpeilbeheer, te zijn afgestemd op de verschillende boven- en ondergrondse functies. Een op de verschillende bestemmingen afgestemd grondwaterpeil dient veel belangen.

 

Binnen het werkgebied van de omgevingsdienst zijn meerdere waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en/of boringvrije zones aanwezig. De gebiedsaanwijzing is opgenomen in bestemmingsplannen. Bij het verlenen van omgevingsvergunningen dient rekening te worden gehouden met deze gebieden en de activiteiten die daarin worden toegestaan. Op het grondgebied van de gemeente Renswoude is geen sprake van dergelijke gebieden, noch in de nabijheid van het grondgebied.

 

9Toetsingskader bodem

 

9.1Bodem inrichtingen

Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (hierna: NRB). Dit beleid is gericht op het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico voor de reguliere bedrijfsvoering, voor zover sprake is van een bodembedreigende situatie. De NRB is opgenomen als Nederlandse informatiedocument over BBT in de bijlage van de Mor. Voor de beoordeling van het aspect bodem bij de vergunningverlening wordt de NRB dan ook als toetsingskader gebruikt.

 

Als een inrichting bodembedreigende activiteiten verricht moet er veelal een nulsituatie bodemonderzoek worden verzocht. Om het eisen van nulsituatie bodemonderzoeken meer te uniformeren werkt de omgevingsdienst momenteel aan een ´beleidsnotitie nulsituatie bodemonderzoeken´.

 

9.2Besluit Bodemkwaliteit

Uitgangspunten van het landelijk beleid is dat er niet gebouwd wordt op een bodem die dusdanig is verontreinigd dat risico's voor de gezondheid kunnen ontstaan. Er is een regionale bodemkwaliteitskaart door de gemeenten vastgesteld waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen met betrekking tot het omgaan met grondstromen. Het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart van de omgevingsdienst geeft inzicht in de bodemkwaliteit.

 

10Toetsingskader energie

 

10.1Energie

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu wordt de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning´ als richtlijn gehanteerd om te bepalen of een energieonderzoek noodzakelijk is en of energiebesparende maatregelen nodig zijn. Conform de Circulaire is het aspect energie relevant wanneer het bedrijf jaarlijks méér dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas verbruikt.

 

Ook bij meldingsplichtige bedrijven is het aspect energie relevant als het jaarlijks verbruik groter is dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas. Op grond van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit moet een ondernemer dan alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder nemen (zie ook hieronder onder ´erkende maatregelen´).

 

Energie-efficiency bij bedrijven, instellingen en particulieren is een milieuaspect waarmee in de vergunningverlening rekening moet worden gehouden. Dit is een wettelijke verplichting.

Bij vergunningverlening voor de activiteit milieu wordt getoetst aan toepassing van BBT voor energie-efficiency, binnen de bedrijfsactiviteiten. Dat geldt voor het efficiënt gebruiken van energie bij processen, door installaties en van gebouwen. Bij de behandeling van omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu, wordt energie-efficiency meegenomen door toetsing aan BBT op basis van het aanwezige energiebesparingspotentieel en uitvoerbare energiebesparingsmaatregelen (eventueel op basis van een uitgevoerd energieonderzoek).

 

10.2Erkende maatregelen

In de bijlage 10 van de Activiteitenregeling zijn voor een aantal bedrijfstakken erkende maatregellijsten opgenomen. Door de maatregelen op de lijst uit te voeren kan de ondernemer voldoen aan de verplichting uit art. 2.15 van het Activiteitenbesluit. De maatregelen zijn alleen erkend als de terugverdientijd 5 jaar of minder is. Per maatregel zijn randvoorwaarden benoemd. Hiermee wordt aangegeven in welke gevallen de maatregel toegepast kan worden.

 

10.3De Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED)

De EED draagt bij aan onder andere minder uitstoot en luchtverontreiniging in Europa, met als doel 20% lager energieverbruik in Europa in 2020. De EED-richtlijn verplicht bepaalde grote ondernemingen (met meer dan 250 FTE of een jaaromzet groter dan 50 miljoen euro) een energie-audit uit te voeren, met als doel het terugdringen van het energieverbruik van grote ondernemingen. Voor veel grote ondernemingen geldt de auditplicht niet omdat zij al standaard een audit uitvoeren. Zoals voor bedrijven die deelnemen aan de Meerjarenafspraak energie-efficiëntie 2001-2020 (MJA3) of de Meerjarenafspraak energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE). Maar ook bedrijven met een internationaal erkend energie- of milieubeheerssysteem hoeven deze energie-audit niet uit te voeren.

 

11Toetsingskader afval

In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) is het beleid verwoord voor het beheer van alle afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. Het LAP is het toetsingskader bij alle vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer waar afvalaspecten aan de orde zijn. Dat geldt voor provincies, gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders. Dit geldt voor vergunningen voor afvalbeheerinrichtingen, maar ook voor vergunningen voor bedrijven waar afval vrijkomt.

 

12Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet én Boswet. Met de nieuwe Wet natuurbescherming wordt aanhaken verplicht (indien relevant). In voorkomende gevallen wordt een Omgevingsvergunning niet eerder afgegeven dan dat een verklaring van geen bezwaar (VVGB) is ontvangen van het bevoegde gezag in het kader van de Natuurbeschermingswet.

Aanhaken wordt niet per definitie verplicht. Onder de nieuwe Wet natuurbescherming – in werking per 1 januari 2017 - kan nog steeds een afzonderlijke vergunning bij de provincie worden aangevraagd en door de provincie verleend worden. De verwachting is dat dit vaak zal voorkomen, omdat initiatiefnemers eerst duidelijkheid willen verkrijgen over de haalbaarheid van een Natuurvergunning. Als een natuurvergunning aangevraagd is bij de provincie is, dan kan een later aangevraagde omgevingsvergunning bij de gemeente over het zelfde project een reguliere procedure van 8 weken doorlopen. Als een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt aangevraagd en er blijkt een natuur-aspect bij dit project aan de orde, dan pas is er een verplichte aanhaking en moet de uitgebreide procedure van 26 weken worden doorlopen met een Verklaring van geen bedenkingen van de provincie.

 

Bijlage 4 Prioriteitenmatrix

 

Kleurspoor paars (OOV en ruimte)

Uitslag matrix prioriteit

Vergunningen

Reclame-uitingen/sandwichborden

Laag

Opslagvergunning

Laag

Terrasvergunning

Laag

Uithuiszettingen

Laag

Evenementenvergunning

Middelhoog

Evenementenvergunning brandveiligheid

Middelhoog

Collectevergunning

Laag

Standplaatsvergunning

Laag

Standplaatsvergunning weekmarkt

Laag

Omgevingsvergunning; onderdeel gemeentelijke kapverordening

Hoog

Ontheffingen

Stookontheffing

Middelhoog

Geluidshinder

Laag

Meldingen

Maken/veranderen van een uitweg

Laag

Evenement

Laag

Overig

Parkeercontroles en gebruiksregime

Middelhoog

Parkeren vrachtwagens

Middelhoog

Controle naleving Drank- en Horecawet

Middelhoog

Kansspelautomatenvergunning

Middelhoog

Zichthoeken/overhangend groen trottoir/rijbaan

Middelhoog

Honden

Middelhoog

Kleine ergernissen

Laag

Incidentele vergunningen

Laag

Uitstallen van waren

Laag

Onrechtmatig in gebruik genomen gemeentegrond

Hoog

Handhavingsverzoeken

Hoog

Melding- /klachtenbehandeling

Hoog

 

Kleurspoor Rood (bouwen en ro)

Uitslag matrix prioriteit

Bouwen zonder vergunning

Bijbehorend bouwwerk, groter dan 10 m2 (niet vergunningvrij)

Middelhoog

Aan-of uitbouw (niet vergunningvrij)

Middelhoog

Gevelwijziging (gevelopeningen/gevelisolatie)

Laag

Erfafscheiding

Laag

Dakkapel/dakopbouw

Laag

Grondgebonden zonnepanelen

Middelhoog

Overig bouwwerk, geen gebouw zijnde niet vergunningvrij

Laag

Wijzigingen aan een monument (rijks- en gemeentelijk)

Hoog

Plaatsen van reclameborden

Middelhoog

Bouwen voor de voorgevel (incl. erfafscheidingen >2 mtr)

Hoog

Bouwen buiten het (agrarisch) bouwvlak

Hoog

Bouwen van tijdelijke woning /woonunit

Hoog

Bouwen in afwijking van vergunning

Afwijking situering volgens vergunning

Laag

Afwijking ondergeschikte bouwdelen/gewijzigde indeling

Laag

Groter bouwen dan vergund

Middelhoog

Afwijkende gebruiksfunctie van bouwwerken

Hoog

In stand houden tijdelijk bouwwerk na afloop van instandhoudingstermijn

Hoog

Uitvoeren van werkzaamheden zonder of in afwijking van vergunning

Dempen en/of graven van sloten in natuurgebied en/of aardkundig waardevol gebied

Hoog

Dempen en/of graven van sloten elders

Laag

Uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm en/of aanbrengen van verhardingen

Laag

Aanbrengen van opgaande beplanting in het landelijk gebied

Laag

Aanleggen boomgaard

Hoog

Aanleggen paardenbak

Hoog

Archeologieverstoring

Hoog

Aanleggen overig

Laag

 

Kappen zonder vergunning

Kappen van bomen/houtopstanden in het landelijk gebied

Laag

Kappen van bomen/houtopstanden in de kernen

Laag

Bouwen in afwijking van Bouwbesluit

Constructieve veiligheid

Hoog

Brandveiligheid

Hoog

Bruikbaarheid

Laag

Gezondheid

Hoog

Energiezuinigheid

Laag

Slopen zonder vergunning

Slopen met asbest

Hoog

Slopen zonder asbest

Laag

Slopen bij monument

Hoog

Gebruik in strijd met bestemmingsplan

Bewoning van bijbehorende bouwwerken/strijdig gebruik mantelzorgwoning

Hoog

Bedrijfsactiviteiten (al dan niet in combinatie met bouwen) in voormalige agrarische bebouwing

Hoog

Bedrijfsactiviteiten (anders dan beroep aan huis) op woonbestemmingen

Hoog

Illegale splitsing van woningen

Hoog

Onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven

Hoog

Bewoning van (voormalige) agrarische bedrijfswoningen

Laag

Bewoning van overige bedrijfswoningen door personen die geen relatie hebben tot het bedrijf

Laag

Buitenopslag op percelen in het buitengebied

Hoog

Gebruik van agrarische grond als tuingrond

Laag

Handhavingsverzoeken

Hoog

Melding- /klachtenbehandeling

Hoog

Gedoogbesluiten

Laag

 

Kleurspoor Groen

Uitslag matrix prioriteit

Toezicht en handhaving Natuurterreinen Gem. Renswoude

Hoog

Controle ontheffingen/vergunningen evenementen in de natuurterreinen

Middelhoog

Omgevingsvergunning; aanhaken natuur

Middelhoog

Handhavingsverzoeken

Hoog

Melding- /klachtenbehandeling

Hoog

 

Kleurspoor Grijs (milieu)

Uitslag matrix prioriteit

Toezicht en handhaving milieu

Uitvoering door ODRU

Vergunningen en meldingen

Toezicht en handhaving bodem

Planning en uitvoering door ODRU

Overig

Geluid

Handhavingsverzoeken

Klachten/meldingen

 

 

Bijlage 5 Tabel Handhavingsacties en begunstigingstermijnen

 

Compartiment

Vergunning / overtreding

Modaliteit

Hoogte dwangsom

Begunstigings-termijn

Algemeen

Geen medewerking verlenen aan toezichthouder

per overtreding

10.000

Direct

Ontbrekende onderzoek zoals preventieonderzoek, bodemonderzoek, energiebesparingsonderzoek, akoestisch onderzoek etc.

ineens

5.000

8 weken

Overleggen ontbrekende gegevens, zoals logboek, administratie, energienota, lekdichtheid, registratie, rapportage etc.

ineens

1.000

4 weken

Afval

Opslag niet conform voorschriften

per week

5.000

4 weken

Afval niet correct afvoeren

per overtreding

5.000

4 weken

Scheiding afval niet conform voorschriften

per overtreding

5.000

4 weken

Bodem

Afvalstoffen op/in de bodem brengen

per overtreding

5.000

4 weken

Keuring onder- of bovengrondse tank niet uitgevoerd

per week

4.000

8 weken

Kathodische bescherming of peilbuis niet gecontroleerd

per week

2.000

4 weken

Vloer niet vloeistofdicht

per week

400/m2

8 weken

Vloeistofdichte (lek)bak ontbreekt

per week/bak

2.000/bak

4 weken

Geen financiële zekerheid

per week

2.000

4 weken

Opslag vaste mest zonder voorzieningen

per overtreding

4.000

4 weken

Ontbreken (KIWA-)certificaat mestopslag

per week

3.000

4 weken

Foliebassin niet gekeurd

per week

3.000

4 weken

Mestbassin niet conform de bouwtechnische richtlijnen

per week

3.000

4 weken

Geen melding Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval

ineens

20.000

1 week

Afgifte van grond/bouwstoffen aan een onbevoegde be-/ verwerker

per overtreding

10.000

4 weken

Toepassen van grond/bouwstoffen op locatie zonder juiste keuringen en kwaliteitsverklaringen

per overtreding

12.000

4 weken

Geen melding Besluit bodemkwaliteit

ineens

4.000

1 week

Toepassing niet conform de voorschriften en/of voorgeschreven voorzieningen niet aangebracht.

per week

5.000

4 weken

(Externe) veiligheid

Brandscheiding niet op orde

per week

1.000

8 weken

Opslag gevaarlijke stoffen niet volgens voorschriften

per overtreding

10.000

1 week

Opslag kluis/ kast ontbreekt

per overtreding

4.000

6 weken

Gasflessen niet tegen omvallen beschermd

per overtreding

1.000/fles

1 week

Keuring gastank verlopen

per week

2.000/tank

8 weken

Keuring gasfles verlopen

per week

1.000/fles

4 weken

Hekwerk bij gastank ontbreekt/niet tegen aanrijden beschermd

per overtreding

2.000

4 weken

Geluid

Geluidnorm overschreden

per overtreding

10.000

direct

Geluidbegrenzer niet conform verzegeling

per overtreding

5.000

direct

Gedragsvoorschiften niet naleven

per overtreding

2.000

direct

In werking buiten vergunde uren

per overtreding

10.000

direct

Lucht

Overschrijding emissie-eisen

per overtreding

10.000

4 weken

Metingen niet (juist) uitgevoerd

per overtreding

1.000

4 weken

Afvoerpijp niet op hoogte

per week

5.000

8 weken

Niet juist gebruiken of ontbreken emissiebeperkende apparatuur (zoals (stof)filters, ontgeuringsinstallatie)

per overtreding

5.000

8 weken

Geen keuring of onderhoud stook- of koelinstallatie

per week

2.500

8 weken

Niet naleven voorschriften stook- of koelinstallatie

per week

2.000/

installatie

4 weken

Niet afgedekte mestsilo

per overtreding

2.000

2 weken

Emissiearm stalsysteem niet geplaatst, en/of niet onderhouden en/of werking niet correct

per week

5.000

4 weken

Vuurwerk

Opslag van vuurwerk niet conform de voorschriften en er kan direct aan de voorschriften worden voldaan

per overtreding

10.000

direct

Water

Illegale lozing

ineens

5.000

1 week

Afscheider, controleput of zuiveringstechnische voorziening ontbreekt of niet conform voorschriften

per week

3.000

6 weken

Overig (milieu)

In werking zonder vergunning (milieu)

ineens

10.000

6 weken

Geen melding (milieu)

ineens

3.000

4 weken

Ongewoon voorval niet gemeld (milieu)

ineens

5.000

1 week

 

Compartiment

Vergunning / overtreding

Kwalificatie

Hoogte dwangsom

Begunstigings-termijn

Ruimtelijke inrichting, bouw en gebruik

Illegale steiger aangebracht (geen overlast/gevaar)

Beperkt

€500 per meter steiger ineens

1 maand

Illegale bebouwing kwalificatie licht

Vrijwel nihil

€10.000 ineens

Min. 6 weken

Illegale bebouwing kwalificatie matig

Van belang

€15.000 ineens

Min. 6 weken

Illegale bebouwing kwalificatie ernstig

Aanzienlijk

€20.000 ineens

Min. 6 weken

Bouwen in afwijking van de vergunning, kwalificatie licht

Beperkt

€10.000 ineens

Min. 6 weken

Bouwen in afwijking van de vergunning, kwalificatie matig

Beperkt

€15.000 ineens

Min. 6 weken

Bouwen in afwijking van de vergunning, kwalificatie ernstig

Van Belang

€20.000 ineens

Min. 6 weken

Illegaal terras

Beperkt

€150 p.w. per m² overtreding

max. 10 x

1 week

Illegale standplaats

Beperkt

€150 p.w. per m²

overtreding

max. 10 x

1 week

Reclamebord (klein)

< 1m2

Vrijwel nihil

€2.500 per m² bord ineens

1 week

Reclamebord (groot) >2m2 ontsierend

Beperkt

€5.000 per m² bord ineens

1 week

Uitstalling bij winkel (gering)

Vrijwel nihil

€1.000 per m² ineens

1 week

Uitstalling bij winkel (flink-veel)

Beperkt

€2.000 per m² ineens

1 week

Gebruik gemeentegrond

Vrijwel nihil

€250 per m² per maand max. 6 x

1 maand

Onrechtmatige bewoning (bij)gebouwen

Van belang

€7.500 per maand, max 6 keer

Min. 6 weken

Overig illegaal gebruik

Beperkt

€5.000 per maand

max. 6 x

Min. 6 weken

Algemeen

Parkeervoorschriften niet naleven

Vrijwel nihil

€250 p.o.

max 10 x

1 dag

Inrichting niet schoon

Beperkt

€500 p.w.

max 10 x

1 week tot max. 1 maand

Losplaats onvoldoende gemarkeerd

Beperkt

€250 p.k.

max. 10x

1 maand

Geen doeltreffende maatregelen tegen ongedierte

Beperkt

€250 p.o.

max. 10 x

1 week

Afleveren vuurwerk aan personen jonger dan 16 jr.

Van belang

€500 p.o.

max.10 x

1 dag

Groene wetgeving

Na illegaal kappen niet herplanten

Beperkt

€3.000 p.m.

max. 6x

2 weken

Na illegaal kappen niet herplanten (veel bomen)

Van belang

€6.000 p.m.

Max 10 x

2 weken

 

Afkortingen

Betekenissen

p.d

per dag (niet per werkdag)

p.o.

per overschrijding / per overtreding

p.w.

per week

p.m.

per maand

 

 

Bijlage 6 Richtlijnen dwangsombedragen en termijnen ODRU

 

1 Inleiding

In de onderstaande tabel zijn voor de meest voorkomende overtredingen de maximale dwangsombedragen en de maximale lengte van de (begunstigings)termijnen opgenomen. De tabel geeft een richtlijn aan en biedt enig houvast bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en de te stellen termijn. De tabel is niet uitputtend bedoeld. Voor overtredingen die niet in deze tabel zijn opgenomen wordt de hoogte van de dwangsom en de te stellen termijn per specifieke situatie nader bepaald. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het individuele geval kan gemotiveerd worden afgeweken van de in de tabel genoemde waarden.

 

2 Dwangsom en modaliteit

De dwangsom dient voldoende prikkelend te werken om de overtreding te (laten) beëindigen. De dwangsombedragen dienen in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

 

Het opleggen van een last onder dwangsom geschiedt in verschillende wettelijk voorgeschreven vormen (modaliteiten). Deze modaliteiten zijn vastgelegd in artikel 5:32b, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht: een bedrag ineens; een bedrag per tijdseenheid dat de last niet is uitgevoerd dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan komt beleidsvrijheid toe bij de keuze voor een van deze modaliteiten. In beginsel worden in de gemeente Renswoude de dwangsommen in eens of in twee keer verbeurd.

 

3 Hoogte van de dwangsom

Hoe de hoogte van een dwangsom zich precies laat berekenen, kan niet voor iedere situatie concreet worden vastgelegd. Duidelijk is dat de hoogte van een dwangsom afhankelijk is van:

  • 1.

    de (geschatte) kosten die de overtreder moet maken om de overtreding op te heffen of met andere woorden, de dwangsom moet hoger zijn dan het (geschatte) financiële voordeel; het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel dat de overtreder heeft genoten;

  • 2.

    de dwangsom moet voldoende dwang tot gevolg hebben om de overtreding op te heffen c.q. te beëindigen;

  • 3.

    voorkoming van herhaling, beperking van schade en herstel in de oorspronkelijke toestand;

  • 4.

    de bevestiging van normen gesteld in het bestuurlijk belang.

De onderstaande bedragen en termijnen betreffen veel voorkomende overtredingen en zijn indicatief. Dat betekent de termijnen en bedragen richtlijnen zijn waarvan in specifieke gevallen kan worden afgeweken. In spoedeisende situaties zal gekozen kunnen worden tussen het opleggen van een last onder bestuursdwang of wordt een korte(re) begunstigingstermijn gehanteerd.

 

4 Begunstigingstermijn

Een last onder dwangsom omvat naast de te nemen herstelmaatregelen ook een termijn, waarbinnen de overtreder de door het bestuursorgaan opgelegde lastgeving kan uitvoeren zonder dat deze het dwangsombedrag verbeurt. Deze begunstigingstermijn mag niet wezenlijk langer worden gesteld dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen. In beginsel worden in de gemeente Renswoude de dwangsommen in eens of in twee keer verbeurd.

 

5 Richtlijnen voor het verlengen van de begunstigingstermijn

In een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom wordt een termijn gesteld waarbinnen de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat de dwangsom verbeurt. De begunstigingstermijn is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Dit houdt in dat de termijn voldoende lang is om de opgelegde last te kunnen uitvoeren en in de omstandigheden van het geval redelijk is. Uitgangspunt is dan ook dat de begunstigingstermijn niet verlengd zal worden. In enkele gevallen kan overgaan worden tot verlenging:

  • 1.

    Indien de overtreder om een verlenging van de begunstigingstermijn verzoekt en aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk kan maken dat hij de opgelegde last niet binnen de daartoe gestelde termijn kan uitvoeren. Hierbij moet de overtreder tevens een concrete termijn geven waarbinnen hij de opgelegde last wel kan uitvoeren. Indien een overtreder zelf te laat is begonnen met het aanvragen van offertes of het geven van een opdracht, wordt de begunstigingstermijn niet verlengd.

  • 2.

    Indien de overtreder aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk maakt dat opheffing van de illegale situatie – bijvoorbeeld door bedrijfsverplaatsing/ omzetting van de bedrijfsvorm/pensionering – in het vooruitzicht ligt. Ook hierbij geldt dat de overtreder een concrete termijn voor het opheffen van de illegale situatie moet geven.

Het voorgaande houdt in dat een begunstigingstermijn niet automatisch wordt verlengd als de overtreder een bezwaarschrift (eventueel met verzoek om een voorlopige voorziening) indient. Een dergelijke automatische verlenging verhoudt zich namelijk niet met het uitgangspunt dat de oorspronkelijke begunstigingstermijn zorgvuldig tot stand is gekomen en in principe niet wordt verlengd. Bovendien schept een dergelijk automatisme een ongelijke situatie ten opzichte van overtreders die in bezwaar niet om verlenging van de begunstigingstermijn verzoeken.

 

6 Vaststelling hoogte dwangsom volgens de interventiematrix LHS

De vaststelling van de hoogte van de dwangsom wordt afhankelijk gesteld van de gepositioneerde bevinding in de interventiematrix volgens de Landelijke Handhavingstrategie. Er zijn drie bevindingen te onderscheiden:

  • -

    De bevinding is gepositioneerd in de lichte segmenten van de interventiematrix (A1, A2, A3, B1, B2 en C1). In die situatie wordt de dwangsom per tijdseenheid of per overtreding vastgesteld op (plusminus) één derde van het maximumbedrag; het te stellen maximum is het in de tabel opgenomen maximumbedrag. Als de modaliteit ‘ineens’ is omschreven blijft het dwangsombedrag ‘ineens’ gelijk aan het maximumbedrag. Een voorbeeld ter illustratie: in de tabel is een maximumbedrag van € 5.000 opgenomen voor een overtreding die binnen de lichte segmenten van de interventiematrix valt. De modaliteit is ‘per week’ omschreven. De dwangsom wordt in dat geval vastgesteld op € 5.000 / 3 = ± € 1.667 per week met een maximum van € 5.000.

  • -

    De bevinding is gepositioneerd in de middensegmenten van de interventiematrix (A4, B3, B4, C2, D1 en D2). In die situatie wordt de dwangsom per tijdseenheid of per overtreding vastgesteld op de helft van het maximumbedrag; het te stellen maximum is het in de tabel opgenomen maximumbedrag. Als de modaliteit ‘ineens’ is omschreven blijft het dwangsombedrag ‘ineens’ gelijk aan het maximumbedrag. Een voorbeeld ter illustratie: in de tabel is een maximumbedrag van € 4.000 opgenomen voor een overtreding die binnen de middensegmenten van de interventiematrix valt. De modaliteit is ‘per overtreding’ omschreven. De dwangsom wordt in dat geval vastgesteld op € 4.000 / 2 = € 2.000 per overtreding met een maximum van € 4.000.

  • -

    De bevinding is gepositioneerd in de zware segmenten van de interventiematrix (C3, C4, D3 en D4). In die situatie wordt de dwangsom (per tijdseenheid, per overtreding of ineens) vastgesteld op het maximumbedrag. Een voorbeeld ter illustratie: in de tabel is een maximumbedrag van € 3.000 opgenomen voor een overtreding die binnen de zware segmenten van de interventiematrix valt. De modaliteit is ‘per week’ omschreven. De dwangsom wordt in dat geval vastgesteld op € 3.000 per week waarbij een maximum geldt van € 3.000.

7 Recidive

Na het bereiken van het maximale bedrag kan besloten worden om een nieuwe last onder dwangsom, dan wel een last onder bestuursdwang op te leggen. Indien sprake is van herhaling van een overtreding – door dezelfde overtreder op een bepaald perceel – waarvoor in het verleden (binnen de afgelopen twee jaren) reeds een dwangsombeschikking is afgegeven, wordt de te stellen dwangsom verhoogd met 100%.

 

8 Invordering dwangsom

Indien de verbeurde dwangsommen niet vrijwillig worden betaald door de overtreder, kunnen deze via een dwangbevel worden ingevorderd. Artikel 5:35 Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van 12 maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. Indien de dwangsombeschikking een jaar lang van kracht is zonder het verbeuren van een dwangsom, kan deze op verzoek van de overtreder worden ingetrokken (5:34 Awb). Wordt een zodanig verzoek niet gedaan, dan verdient het uit een oogpunt van zorgvuldigheid en rechtszekerheid aanbeveling de dwangsom ambtshalve in te trekken. Een brief waarin het bevoegd gezag bericht dat niet tot invordering van een verbeurde dwangsom wordt overgegaan is geen besluit, maar een mededeling van feitelijke aard6 . De invordering van kosten gemaakt voor bestuursdwang en verbeurde dwangsommen wordt verzorgd door de team Financiën van de gemeente Renswoude.

 

9 Matigen van een dwangsom

Indien een overtreder na het verstrijken van de begunstigingstermijn aan de opgelegde last geen gehoor heeft gegeven, verbeurt de dwangsom van rechtswege. Het dwangsombedrag is altijd op een zorgvuldige wijze vastgesteld, volgens de hiervoor genoemde richtlijnen. Een verbeurde dwangsom kan in uitzonderlijke gevallen op verzoek van de overtreder gematigd worden.

 

Hieronder staan situaties waarin de dwangsom gematigd kan worden:

  • 1.

    Tijdens de looptijd van de begunstigingstermijn heeft de overtreder een begin gemaakt met het voldoen aan de last. Door bijzondere omstandigheden, die de overtreder concreet moet aantonen, is het niet gelukt binnen de termijn geheel aan de opgelegde last te voldoen. Korte tijd na het verstrijken van de begunstigingstermijn –binnen de helft (50%) van de oorspronkelijke begunstigingstermijn– is alsnog volledig aan de last gehoor gegeven;

  • 2.

    De overtreding is na het verbeuren van de dwangsom gedeeltelijk gelegaliseerd, waardoor de verhouding tussen de hoogte van de dwangsom en (het niet legaliseerbare deel van) de overtreding in een nieuw licht komt te staan;

  • 3.

    Na het verbeuren van de dwangsom blijkt uit –door de overtreder aan te dragen– nieuwe, objectieve gegevens dat inning van het gehele verbeurde bedrag bijzonder ingrijpende gevolgen heeft voor de persoonlijke en/of bedrijfsmatige omstandigheden van de aangeschrevene (bijvoorbeeld: faillissement). Voorwaarde hierbij is dat de opgelegde last korte tijd na het verstrijken van de begunstigingstermijn alsnog is uitgevoerd.

Matiging kan tot maximaal 90% van het totaal verbeurde bedrag, met een minimum van € 100,=, om het effect van de opgelegde dwangsommen niet volledig ongedaan te maken. Uitzondering is de matiging van dwangsommen die zijn opgelegd aan overtreders aan wie een tweede last onder dwangsom en/of last onder bestuursdwang bekend is gemaakt. De matiging bedraagt in dat geval maximaal 50% van het totaal verbeurde bedrag. Er zal dus niet overgegaan worden tot het kwijtschelden van de verbeurde dwangsom.

 

Voor het definitief maken van de matiging geldt de voorwaarde dat de overtreding ongedaan is gemaakt. We gaan bovendien slechts over tot matiging indien de overtreder:

  • afziet van bezwaar en beroep en eventuele lopende bezwaar- en beroepschriften dan wel verzoeken om een voorlopige voorziening intrekt, en;

  • bereid is de dwangsom binnen een maand te betalen.

10 Betalingsregeling

De hoofdregel is dat een overtreder binnen de daarvoor gestelde termijn de kosten van toepassing van bestuursdwang of de verbeurde dwangsom worden betaald. Indien een overtreder (natuurlijk persoon of rechtspersoon) concreet aantoont dat hij de verbeurde dwangsom niet in zijn geheel of ineens kan betalen, kan een betalingsregeling getroffen worden. Hiervoor gelden dezelfde criteria als voor het matigen van een dwangsom. Om in aanmerking te komen voor een betalingsregeling moet de overtreder een schriftelijk verzoek indienen bij de gemeente. Na overleg tussen de sector Ruimtelijke ontwikkeling, Economische zaken en Volkshuisvesting en de sector Middelen kan een volgende betalingsregeling worden opgesteld:

  • 1.

    voor bedrijven: voor maximaal 4 maanden;

  • 2.

    voor particulieren: voor maximaal 12 maanden.

Indien bedrijven of particulieren de betalingsregeling niet naleven wordt de invorderingsprocedure voortgezet en uit handen gegeven.

 

 

Bijlage 7 Werkproces vergunningverlening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 8 Werkproces handhaving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


1

1 januari 2020, bron: CBS

2

Voor 2020 e.v. wordt de inzet van de BOA’s verhoogd naar 260 uur per jaar

3

Zie § 7.6.4

5

Regionaal Informatie en Expertise Centrum

6

Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 10 januari 1995 (AB 1995 nr. 516)