Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Groningen

Openstellingsbesluit 'Samenwerking voor innovaties' Groningen 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGroningen
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingOpenstellingsbesluit 'Samenwerking voor innovaties' Groningen 2022
CiteertitelPOP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties Groningen 2022
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen 2014-2022

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-07-2022nieuwe regeling

12-07-2022

prb-2022-8988

K26348

Tekst van de regeling

Intitulé

Openstellingsbesluit 'Samenwerking voor innovaties' Groningen 2022

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat zij op 12 juli 2022, nr. A.29, afdeling BELREG, dossiernummer K26348, het volgende besluit hebben genomen:

 

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen:

 

Gelet op artikel 1.3 van de Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen 2014-2022;

 

BESLUITEN:

  • I.

    Open te stellen: de maatregel ‘Samenwerking voor innovaties' Groningen 2022als nadere invulling van de algemene bepalingen zoals vastgesteld in de Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen 2014-2022, in hoofdstuk 2, paragraaf 1, van de regeling.

  • II.

    De openstelling te laten gelden voor het tijdvak van 3 oktober 2022 9.00 uur tot en met 14 oktober 2022 17.00 uur voor het indienen van aanvragen.

  • III.

    Het subsidieplafond vast te stellen op € 1.500.000,-- (samengesteld uit € 750.000,-- Europese middelen (ELFPO) en € 750.000,-- provinciale middelen).

  • IV.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de definities, bepaald in artikel 1.1 van de regeling, wordt in dit besluit verstaan onder:

  • a.

    regeling: Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen 2014-2022;

  • b.

    AgroAgenda Noord-Nederland: de AgroAgenda Noord Nederland, zoals ondertekend op 6 juli 2013. De doelstelling uit de AgroAgenda is binnen deze openstelling:

    • i.

      Structurele bodemverbetering, zoals omschreven in bijlage 3 bij deze openstelling;

  • c.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • d.

    Experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    Haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    Innovatieproject: project, gericht op het ontwikkelen, valideren en/of verfijnen van een innovatie;

  • g.

    Landbouwproduct: alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • h.

    Middelgrote en kleine onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • i.

    natuurinclusieve landbouw: een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast, zoals beschreven in de Kamerbrief Natuur-inclusieve landbouw van 10 juli 2017;

  • j.

    precisielandbouw: een vorm van landbouw die in kan spelen op verschillen binnen percelen en die probeert iedere te onderscheiden eenheid grond op het juiste tijdstip de optimale behandeling te geven;

  • k.

    TRL-niveau: Technology Readiness Level geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt;

  • l.

    VWEU: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

  • m.

    Adviescommissie POP3: de Adviescommissie POP3 die is ingesteld door Gedeputeerde Staten en die belast is met de beoordeling van de subsidieaanvragen;

Artikel 2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband. In aanvulling op artikel 1.6 van de Regeling bestaat het samenwerkingsverband uit tenminste één landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt en geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject dat bijdraagt aan minimaal één van onderstaande doelstellingen en wat zich bevindt in TRL-niveau 4, 5, 6 of 7.:

  • a.

    structurele bodemverbetering, zoals bedoelt in bijlage 3;

  • b.

    vergroten biodiversiteit in soorten en landschappen/landschapselementen, als bedoeld in bijlage 4;

  • c.

    precisielandbouw

Artikel 4 Weigeringsgrond

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.7.5 van de Regeling wordt subsidie geweigerd indien niet wordt voldaan aan de subsidievereisten bedoeld in artikel 5;

  • 2.

    Indien het project betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten wordt de subsidie geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000,00;

  • 3.

    De subsidie wordt geweigerd indien de subsidieaanvraag niet is ingediend zoals omschreven in artikel 6 lid 1 en 2 van dit openstellingsbesluit.

Artikel 5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincie Groningen en de resultaten worden verspreid door kennisbijeenkomsten, experimenten, demovelden of studiegroepen;

    • b.

      aan het samenwerkingsverband neemt ten minste één landbouwer deel of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt;

    • c.

      de subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via het EIP-netwerk als bedoeld in artikel 57, derde lid, van Verordening EU 1305/2013 en andere geëigende netwerken;

    • d.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot minimaal twee van de onderstaande thema’s:

      • i.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

      • ii.

        beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • iii.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht, grondwater en oppervlaktewater en vermindering van uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

      • iv.

        klimaatmitigatie;

      • v.

        klimaatadaptatie;

      • vi.

        verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • vii.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

    • e.

      het project scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 9, 33 punten of meer van de maximale 55 punten;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.7 van de regeling en onverminderd artikel 5, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan overeenkomstig format SNN;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering waarschijnlijk leidt tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

  • 2.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten, via het SNN. De aanvraag kan ingediend worden via het webportal op www.snn.nl/pop3.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7.6 van de regeling gelden de onderstaande subsidiabele kosten:

  • 1.

    Voor de uitvoering van een innovatieproject wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject;

    • d.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 2.

    Indien voor de uitvoering van een innovatieproject een fysieke investering wordt gedaan, wordt subsidie verstrekt voor:

    • a.

      kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • b.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • c.

      algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a van de Regeling.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.12 van de Regeling kunnen de subsidiabele kosten genoemd in lid 1 en 2 slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      bijdragen in natura, zijnde eigen uren als genoemd in art 1.11a.

  • 4.

    Binnen dit openstellingsbesluit is het mogelijk om ‘de vereenvoudigde kostenoptie: totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten’, zoals bepaald in artikel 1.12b van de regeling, en ‘de vereenvoudigde kostenoptie: personeelskosten’ als bepaald in artikel 1.9a van de Regeling, te hanteren.

De VKO voor totale kosten worden gehanteerd zoals beschreven in artikel 1.12b van de Regeling. Dit houdt in dat totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten kunnen worden berekend:

  • 1.

    het totaal aan overige kosten wordt berekend door de totale directe personeelskosten te vermenigvuldigen met 40%.

  • 2.

    de totale directe personeelskosten als bedoeld in lid 1 worden berekend door de som van de voor iedere medewerker te berekenen directe personeelskosten.

De directe personeelskosten per medewerker als bedoeld in het hierboven beschreven punt 2 worden berekend conform artikel 1.9 eerste lid onder a, en het tweede en derde lid van de Regeling. Als alternatief kunnen de personeelskosten worden berekend middels de VKO zoals beschreven in artikel 1.9a van de Regeling.

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1.

    De te verstrekken subsidie aan een innovatieproject bedraagt maximaal € 1.500.000,00.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 350.000,00.

  • 3.

    Indien de activiteit direct betrekking heeft op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      voor kosten als bedoeld in artikel 7 lid 1: 70% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor kosten als bedoeld in artikel 7 lid 2:

      • i.

        40% van de subsidiabele kosten voor productieve investeringen;

      • ii.

        100% van de subsidiabele kosten voor niet-productieve investeringen.

  • 4.

    Indien het project geen (directe) betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de subsidieontvanger een middelgrote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is.

  • 5.

    De percentages genoemd in het vierde lid, onder a tot en met c, kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één kleine of middelgrote onderneming als omschreven in bijlage 1 bij Verordening 651/2014 (AGV) en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt en/of;

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

  • 6.

    De percentages, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Regeling worden de projecten gerangschikt op volgorde van het aantal behaalde punten, van hoog naar laag.

  • 3.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kan Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 4.

    De Adviescommissie POP3 stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

In aanvulling op artikel 1.23 van de Regeling kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend.

Artikel 11 Realisatie van het project

In afwijking op het eerste lid van artikel 1.27 van de Regeling, dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2024 te zijn ingediend.

 

  • V.

    Inwerkingtredingsbepaling

    • a.

      Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

    • b.

      De bijlagen 1 tot en met 4 behoren bij en maken onderdeel uit van dit besluit.

  • VI.

    Citeertitel

    Dit besluit wordt aangehaald als: POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties Groningen 2022.

Groningen, 12 juli 2022

Gedeputeerde Staten voornoemd:

F.J. Paas, voorzitter.

J. Schrikkema, secretaris.

Bijlage 1 Scoretabel

In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling, als bedoeld in artikel 2.7.9 van de Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen, uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:

0 punten: zeer geringe bijdrage

1 punt: geringe bijdrage

2 punten: matige bijdrage

3 punten: voldoende bijdrage

4 punten: goede bijdrage

5 punten: zeer goede bijdrage

 

  • a.

    Effectiviteit

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan de beleidsdoelen die met de openstelling resp. de samenwerking worden nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’) waarbij dit wordt bekeken in verhouding tot het gevraagde subsidiebedrag

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema/ urgentie – betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoefte

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

  • 5.

    Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

Totaal maximaal 20 punten

  • b.

    Kans op succes/haalbaarheid

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    Kwaliteit i.r.t. breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

  • 5.

    Kennisdeling – zegt de groep toe kennis uit te wisselen en is er blijk van een actieve opstelling hierbij.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 15 punten

  • c.

    Innovativiteit

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, d.w.z. inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/productie en/of sector-overstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project erop gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

  • d.

    Efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • Omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

    • Potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

In totaal maximaal 55 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 33 punten (60%)

 

Bijlage 2 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling

Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level van een innovatieproject. Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevind. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Subsidieregelingen als Horizon 2020 en de Vroege Fase Financiering spreken al over het TRL waarin een innovatieproject zich moet bevinden. De vraag luidt: wat zijn de kaders van de negen levels in het ontwikkelingsproces? De negen fases (TRL)

 

 

Level 1: Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.

Level 2: Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.

Level 3: De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.

Level 4: Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een lab omgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.

Level 5: De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.

Level 6: De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.

Level 7: De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.

Level 8: In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.

Level 9: Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt.

 

Bijlage 3 Structurele bodemverbetering

De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Op veel bedrijven vormt grond ook een belangrijke financiële basis onder het bedrijf. Een goed bodemgebruik is van groot belang voor een duurzame agrarische productie én een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Een duurzaam gebruik van de bodem is ook van belang voor de maatschappij; de bodem kan in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:

  • Productie van voedsel en biomassa;

  • Het opvangen van de klimaatverandering door het vergroten van de sponswerking van de bodem, het vastleggen van CO2 in de bodem en het vertragen van het verlies van CO2 uit de bodem door bijvoorbeeld het vertragen van veenoxidatie;

  • Het behouden van biodiversiteit; naar schatting 30 % van de biodiversiteit op aarde bevindt zich in de bodem;

  • Efficiënte kringlopen van mineralen.

Verschillende percepties rond bodem

Er zijn verschillende eigenschappen van de bodem waar naar gekeken kan worden ten aanzien van bodemkwaliteit en bodemverbetering. Deze eigenschappen werken door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. Inzichten in deze verschillende eigenschapen veranderen in de in de loop van de tijd afhankelijk van wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke wensen en eisen. Deze eigenschappen van de bodem kunnen worden ingedeeld in drie onderdelen.

 

  • 1.

    De chemische aspecten van de bodem: Hierbij wordt met name gekeken naar cijfers en (chemische) processen zoals mineralen, NPK en micro elementen. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld, en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden.

     

  • 2.

    De fysische aspecten van de bodem: De bodem als “huis / medium” voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc.).

     

  • 3.

    Het bodemleven: Hierbij wordt gekeken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. In een handje grond zitten duizenden organismen, waarvan de meesten met het blote oog niet te zien zijn: bacteriën, schimmels en aaltjes.

De verschillende aspecten van de bodem beïnvloeden elkaar sterk en kunnen dan ook niet los van elkaar gezien worden. De afgelopen decennia is er veel geïnvesteerd in kennisontwikkeling op het gebied van de fysisch en de chemische kant van de bodem, maar onderzoek naar de biologische aspecten blijkt vaak beperkt tot de met het oog zichtbare beestjes (o.a. wormen, duizendpoten) en ziekteverwekkende organismen. Recentelijk komt er steeds meer aandacht voor al het andere bodemleven (schimmels, bacteriën, aaltjes) en de relatie die het bodemleven heeft met de omgeving, de planten en de ziekteweerbaarheid van de bodem. Er is echter nog veel onbekend over de rol die het bodemleven speelt bij diverse processen en ook de invloed op de ziekteweerbaarheid van de bodem

 

Ontwikkelingen en transitie

Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Het is daarom noodzakelijk om meer inzichten te krijgen in alle bodemprocessen, zodat telers acties kunnen ondernemen om hun bodemkwaliteit op alle drie de vlakken te optimaliseren. Op die manier kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de natuurlijke omgeving, waardoor input kan worden beperkt.

 

POP3

POP3 kent de mogelijkheid om projecten financieel te ondersteunen. Binnen deze projecten zal daarbij gewerkt moeten worden aan innovatie, bewustwording en kennisverhoging. De cultuur in de sector zal moeten veranderen en zal moeten leiden tot nieuwe verdienmodellen. Ondernemers en ondernemersgroepen zullen gevoed en geïnspireerd moeten worden met kennis die aansluit bij hun behoefte. Middels demonstraties kunnen vraagstukken en oplossingen tastbaar gemaakt worden. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de transitie niet alleen bij de koplopers plaats zal vinden maar ook bij de grote groep daar achter; het peloton. Om de transitie te bereiken en om te kunnen innoveren is een goede samenwerking tussen sector, toeleveranciers, afnemers, adviseurs, onderzoekers, overheden, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders noodzakelijk.

 

Bijlage 4 Natuurinclusieve landbouw

Natuurinclusieve landbouw is een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast, zoals beschreven in de Kamerbrief Natuurinclusieve landbouw van 10 juli 2017. Binnen deze openstelling wordt voor natuurinclusieve projecten een bijdrage gevraagd aan structurele bodemverbetering zoals beschreven in bijlage 3 en aan het verbeteren van biodiversiteit zoals hieronder beschreven. Biodiversiteit bestaat in verschillende vormen: diversiteit in genetisch materiaal (variatie binnen een soort, denk aan verschillende rassen), diversiteit in soorten organismen en diversiteit in landschappen en landschappelijke elementen. In het algemeen geldt hoe meer diversiteit, hoe groter de weerbaarheid van een (landbouw)systeem. Wat betreft het verbeteren van de biodiversiteit in deze regeling wordt bedoeld: het vergroten van de biodiversiteit in soorten boven de grond (vergroten van biodiversiteit in de grond wordt gerekend onder structurele bodemverbetering) maar ook in landschappen of landschapselementen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanplanten van struweel, akkerranden, vogelakkers, strokenteelt, verschillende vormen van agroforestry en ecologisch berm- en slootbeheer. Een van de achterliggende gedachtes voor het vergroten van biodiversiteit is dat als resultante minder chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen zijn omdat er weer natuurlijke plaagbestrijding kan plaatsvinden. Meer specifiek voor natuurinclusieve landbouw speelt biodiversiteit een rol op drie dimensies (naar het rapport Maatregelen Natuurinclusieve Landbouw, WUR & LBI, juni 2017): • Aan de basis van een veerkrachtig landbouw- en voedselsysteem staat de biodiversiteit die essentiële bijdragen levert aan de agrarische bedrijfsvoering, zoals natuurlijke ziekte- en plaagwering, bestuiving, watervoorziening en -zuivering, natuurlijke bodemvruchtbaarheid en een goede bodemstructuur. Dit heet functionele agrobiodiversiteit. Natuurinclusieve landbouw begint met het in stand houden, versterken en gebruikmaken van deze biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die deze het bedrijf biedt. • Door gebruik te maken van functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sluiten van kringlopen richting nul-emissie kan er steeds efficiënter gebruik worden gemaakt van grondstoffen en wordt de invloed van de bedrijfsvoering op water, bodem en lucht steeds kleiner. Hierdoor worden de negatieve effecten van de bedrijfsvoering op de (natuurlijke) omgeving geminimaliseerd (zowel lokale, regionale als globale afwentelingseffecten). Hierdoor ontstaat een positieve terugkoppeling naar kansen voor specifieke soorten op het bedrijf en in het omringende landschap. • Ten slotte is er de zorg voor het landschap en specifieke soorten op het bedrijf. Dooraanleg en onderhoud van landschapselementen wordt een groene infrastructuur op landbouwbedrijven in stand gehouden (belangrijk voor flora en fauna). Landschapselementen hebben ook een functie in het versterken van de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf.

 

Toelichting bij het openstellingsbesluit samenwerken voor innovaties 2022 Groningen

Deze openstelling is gericht op innovatie waarbij wordt samengewerkt om doelstelling rondom structurele bodemverbetering uit de Noordelijke AgroAgenda te behalen. De AgroAgenda Noord-Nederland richt zich op verduurzaming van de landbouw in o.a. de provincie Groningen.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen / definities

Innovatie

Deze openstelling richt zich op samenwerking voor innovatie. Het gaat om het ontwikkelen en valideren van technische innovaties, productinnovaties, procesinnovaties, organisatie-innovaties, innovaties in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovaties met een groep van koplopers. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten in de provincie Groningen.

Innovaties die bijdragen aan meerwaardecreatie, kostenverlaging, beter risicobeheer en de realisatie van maatschappelijke opgaven zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendige landbouw met een positief imago. Daarom is het van belang dat samenwerkingsverbanden aan een innovatieopgave werken die een concrete vraag of kans uit de praktijk beantwoord/benut. Het proces van innoveren kan gestart worden door bijvoorbeeld kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters).

In deze openstelling gaan we uit van de Technology Readiness Levels om te bepalen in welke ontwikkelingsfase een innovatie zich bevindt (zie ook bijlage 2 bij deze openstelling). In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Met deze openstelling wordt met name gericht op TRL niveaus 4 tot en met 7. Niveaus 1 tot en met 3 zijn van een hoger abstractieniveau. In deze fasen staat de innovatie nog ver van de markt. Niveaus 8 en 9 hebben betrekking op het marktrijp maken van een innovatie; deze niveaus kunnen niet met deze subsidie worden gefinancierd. In de niveaus 4 tot en met 7 kan een innovatie op labschaal getest worden, het kan een validatie in een pilotomgeving betreffen, een demonstratie in een relevante omgeving of in een gebruikersomgeving. Er moet nog steeds sprake zijn van een ontwikkel of onderzoekscomponent.

Een filmpje waarin de TRL-niveaus nader worden toegelicht is te vinden op: https://www.youtube.com/watch?v=in4TnQZGYj4&sns=em

 

Bij de beoordeling van de projecten wordt verder gekeken naar het grensverleggende karakter van de innovatie; gaat het om kleine stapjes (optimalisatie) of wordt er een grote, onomkeerbare omslag in het denken gemaakt (transitie). In de toelichting op de selectiecriteria wordt hierop nader ingegaan.

 

AgroAgenda

De beleidskaders van het openstellingsbesluit moeten voor een ieder helder en eenduidig zijn. Het is van belang dat iedereen gebruik maakt van dezelfde kaders en daar ook dezelfde informatie voor krijgt aangereikt. Daarom zijn de belangrijkste documenten waar dit openstellingsbesluit zich op richt in dit artikel benoemd. Ook zijn deze documenten op een gezamenlijke plaats beschikbaar gesteld voor initiatiefnemers (www.snn.nl/pop3, http://www.agroagendann.nl/wp-content/uploads/2017/11/7-AgroAgendaNoord-Nederland.pdf, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/versnellingsagenda/). Hiermee wordt voorkomen dat gebruik gemaakt kan gaan worden van verschillende versies van de in het artikel genoemde (beleids)documenten.

 

De definitie wat de provincies onder Structurele bodemverbetering als onderdeel van de AgroAgenda verstaan, is uitgewerkt in bijlage 3 van de openstelling. Ook deze tekst is terug te vinden onder de genoemde links.

 

Landbouwproduct

Dit zijn alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag.

 

Artikel 2 Doelgroep Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband, twee organisaties of meer, kan een aanvraag indienen. Het is vereist dat minimaal 1 van de aanvragende organisaties landbouwer is of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt. De deelnemende partijen mogen onderling niet met elkaar verbonden zijn.

 

Een samenwerkingsverband moet bestaan uit belanghebbende actoren in de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

 

Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

 

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in Noord-Nederland. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de doelen zoals beschreven in het thema structurele bodemverbetering van de Agro-Agenda Noord Nederland (bijlage 3), natuurinclusieve landbouw (bijlage 4) of precisielandbouw .

 

Artikel 4 Weigeringsgronden

In de Regeling is genoemd dat subsidies worden geweigerd indien subsidie is verstrekt via het LEADER programma, indien de kosten betrekking hebben op reguliere bedrijfsvoering, indien de subsidie niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- of voedingssector en als de activiteit niet nieuw is.

Daarnaast is in artikel 4 lid 2 bepaald dat de subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000. Dit geldt enkel voor de projecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000 er rekening moet worden gehouden met de netto inkomsten na afloop van het project. Deze netto inkomsten dienen dan van de reeds betaalde subsidie afgehaald te worden. Omdat de provincies geen risico willen lopen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000 is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.

 

Artikel 5 Subsidievereisten

In dit artikel wordt het kader gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Daarnaast moet de provincie Groningen profijt hebben van de uitvoering van het project. Daarom is een van de vereisten dat de opgedane kennis en resultaten van het innovatieproject breed in de provincie Groningen gedeeld worden. Dit kan via kennisbijeenkomsten, demonstraties, studiegroepen. Er moet een duidelijk beeld zijn op welke manier aan deze vereiste voldaan zal worden.

Een project moet minimaal betrekking hebben op twee van de thema's zoals benoemd in lid 1 onder e. Het betrekken van een samenstel van de genoemde thema's zorgt ervoor dat een project bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouwsector, zowel op economisch gebied (de meerwaardestrategie) als op het gebied van mens en milieu.

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Deze is te vinden op www.snn.eu/pop3. Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie

 

Artikel 6 Aanvraag

In dit artikel staan de vereisten van de aanvraag zelf.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Regeling gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Regeling. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9, van de Regeling. Voor het berekenen van de bijdrage in natura verwijzen wij u naar artikel 1.11 en 1.11a van de regeling.

Binnen deze openstelling is het mogelijk om de ‘vereenvoudigde kostenoptie: totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten’, zoals bedoeld in artikel 1.12b van de regeling, te hanteren. Dit houdt in dat:

 

  • 1.

    Het totaal aan overige kosten kan worden berekend door de totale directe personeelskosten te vermenigvuldigen met 40%.

     

  • 2.

    De totale directe personeelskosten als bedoeld onder punt 1 worden berekend door de som van de voor iedere medewerker te berekenen directe personeelskosten.

     

  • 3.

    De directe personeelskosten per medewerker als bedoeld onder punt 2 worden berekend conform artikel 1.9, eerste lid, onder a van de regeling, zonder de opslag voor overheadkosten.

     

  • 4.

    De leden 2 en 3 van artikel 1.9 van de regeling zijn van overeenkomstige toepassing.

Voor de vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten houdt dit in dat de totale overige kosten worden berekend middels een 40% opslag op de totale directe personeelskosten. Hierdoor is er binnen het project geen noodzaak meer tot het onderbouwen van deze kosten middels facturen en betaalbewijzen.

Voor deze opslag wordt de som van de directe personeelskosten voor iedere medewerker berekend op basis van artikel 1.9 lid 1 sub a. Echter dient de genoemde 15% overhead uit deze berekening niet meegenomen te worden.

De berekening wordt dus als volgt:

Subsidiepercentage is 80%

Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 300.000

Overige kosten: € 300.000 * 40% = € 120.000

Subsidiebedrag: (€ 300.000 + € 120.000) * 80% subsidiepercentage = € 336.000

 

Indien een of meerdere projectpartners BTW niet kunnen verrekenen danwel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief BTW opgevoerd worden. Er dient wel een BTW verklaring van de Belastingdienst overhandigd moeten worden zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de BTW daadwerkelijk niet kan verrekenen.

Binnen deze openstelling zijn voorbereidingskosten, zoals bedoeld in artikel 1.12, lid 3 van de Regeling, niet subsidiabel.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen.

Er is onderscheid gemaakt tussen projecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, en projecten die dat niet hebben. Een project dat gericht is op biomassa maakt gebruik van een afvalproduct uit de landbouw, bijvoorbeeld mest. Mest is echter geen landbouwproduct. Een innovatie in biomassa kan wel goed zijn voor de agrarische sector en sluit aan op de doelen uit de AgroAgenda. Daarom is er voor gekozen om ook projecten die niet direct betrekking hebben op landbouwproducten toch te kunnen subsidiëren. Daarvoor gelden andere subsidiekaders met andere subsidiepercentages. De verschillen zijn uitgewerkt in lid 3 en lid 4.

Onder het derde lid onder c in dit artikel wordt niet-productieve investeringen genoemd. In artikel 1.1sub g, van de Regeling wordt dit gedefinieerd. Een niet-productieve investering heeft betrekking op natuur, landschap, water, milieu en klimaat. Niet-productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw bedrijf tot gevolg hebben. Niet productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan het milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenwaterbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen en verbeteren biodiversiteit). In het geval een investering een onrendabele top heeft, zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die daar ofwel meer inkomsten mee behaalt ofwel minder kosten gaat maken, heeft betrekking op een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde.

Ten aanzien van een beoogde investering binnen deze maatregel Samenwerking voor innovaties zal door een aanvrager goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet productieve investering is.

 

Voor projecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidie-percentages:

 

Begrotingspost

Kosten derden 

Personeelskosten

Bijdrage in natura

UITVOERING VAN EEN INNOVATIEPROJECT 

Coördinatiekosten van het samenwerkingsverband

70%

70%

70%

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

70%

70%

70%

Operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject

70%

70%

70%

Kosten voor projectmanagement en projectadministratie en direct daarmee samenhangende kosten

70%

70%

70%

 

 

 

 

FYSIEKE INVESTERINGEN

Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties

40% of 100%

Niet subsidiabel

Niet subsidiabel

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

40% of 100%

40% of 100%

40%

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

40% of 100%

40% of 100%

40%

Kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied

40% of 100%

40% of 100%

40%

Kosten van haalbaarheidsstudies

40% of 100%

40% of 100%

40%

 

Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten, maar waar wel sprake is van experimentele ontwikkeling, gelden onderstaande subsidiepercentages.

  • a.

    25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

  • b.

    35% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de subsidieontvanger een middelgrote onderneming is;

  • c.

    45% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is.

Hier is geen onderscheid gemaakt tussen uitvoering van een innovatieproject of investeringen die nodig zijn om het innovatieproject uit te kunnen voeren.

Experimentele ontwikkeling Subsidiepercentage

Kleine onderneming 60%

Middelgrote onderneming 50%

Grote onderneming 40%

 

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5).

Of alle projecten die 33 punten of meer scoren ook voor subsidie in aanmerking komen is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

 

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

Het is mogelijk om eens per kalenderjaar een verzoek tot voorschot in te dienen over de kosten die tot dan toe zijn gemaakt.