Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit Bestuurlijke Boeten toeristenbelasting gemeente Zaanstad |
Citeertitel | Besluit Bestuurlijke Boeten toeristenbelasting gemeente Zaanstad |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-07-2022 | 01-10-2021 | nieuwe regeling | 15-06-2021 | 2020/29780 |
Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad;
hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
artikel 231, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet;
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit Bestuurlijke Boeten toeristenbelasting gemeente Zaanstad
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Dit besluit bevat beleidsregels voor het opleggen van boeten bij de heffing van toeristenbelasting waarop Hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen: AWR) van toepassing is.
In dit besluit wordt verstaan onder:
belanghebbende: degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd. De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingplichtige. Bestuurlijke boeten worden aan de medepleger, feitelijk leidinggever of opdrachtgever opgelegd na voorafgaande toestemming van het college;
Artikel 3 Ambtshalve vermindering
Onjuist gebleken boetebeschikkingen kunnen op grond van artikel 65 van de AWR in aanmerking komen voor ambtshalve vermindering.
Artikel 4 Bijzondere omstandigheden, pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld
Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de hoogte van de boete te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen. Tot deze verzachtende omstandigheden behoren omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit en omstandigheden die buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen. De heffingsambtenaar beoordeelt of er sprake is van bijzondere omstandigheden.
In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de heffingsambtenaar geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Bij avas wordt de belanghebbende geacht niet in verzuim te zijn geweest.
Bij het opleggen van een boete worden medegedeeld de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.
Artikel 6 Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete
Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan de heffingsambtenaar nog wel overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. Het una-viabeginsel staat daaraan niet in de weg. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.
Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens, verleent de heffingsambtenaar inzage en staat toe dat afschriften worden vervaardigd, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te herleiden.
Hoofdstuk 2 Onderscheid verzuimboete en vergrijpboete, en strafrechtelijke vervolging
Degene die niet voldoet aan de verplichting opgenomen in artikel 50, eerste lid, van de AWR om de heffingsambtenaar en de door deze aangewezen deskundigen desgevraagd toegang te verlenen tot dat gebouw en alle grond, voor zover dat voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is, begaat een verzuim.
Artikel 10 Verplichte keuze verzuimboete, vergrijpboete of strafrechtelijke vervolging
Bij het niet doen van aangifte maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.
Samenloop kan zich ook tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties voordoen. Artikel 5:44, eerste lid, van de Awb sluit het opleggen van een bestuurlijke boete uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het WvSr, ingevolge artikel 37 van de WED.
Het opleggen van een bestuurlijke boete aan belanghebbende sluit in beginsel strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.
Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn dreigt te verstrijken waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, bepaalt de heffingsambtenaar zo spoedig mogelijk of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.
Hoofdstuk 3 Bepalingen over hoogte verzuim- en vergrijpboete
Artikel 11 Hoogte verzuimboeten
Het niet of niet binnen de termijn schriftelijk verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet als bedoeld in de Verordening Toeristenbelasting wordt aangemerkt als een verzuim ter zake waarvan de heffingsambtenaar een verzuimboete oplegt naar het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, van de AWR.
Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat niet schriftelijk is verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet, of dat de aangifte niet of niet binnen de termijn is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d van de AWR. De heffingsambtenaar moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete.
Degene die niet voldoet aan de verplichting om de heffingsambtenaar en de door deze aangewezen deskundigen desgevraagd toegang te verlenen tot dat gebouw en alle grond, voor zover dat voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is, begaat een verzuim ter zake waarvan de heffingsambtenaar een verzuimboete oplegt naar het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, van de AWR.
Artikel 12 Hoogte vergrijpboeten
Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat - naar evenredigheid bepaalde – gedeelte. Dit beginsel vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.