Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stadskanaal

Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieStadskanaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Jeugdhulp Stadskanaal 2022
CiteertitelVerordening Jeugdhulp Stadskanaal 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpJeugdhulp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 2.9 van de Jeugdwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-07-2022nieuwe regeling

11-07-2022

gmb-2022-336908

Z-21-089089/D/22/247201

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2022

De raad van de gemeente Stadskanaal;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 juni 2022, nr. Z-21-089089/D/22/247201;

 

gelet op de artikelen 2.9 , 2.10 , 2.12 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet;

 

gezien het advies van de Participatieraad van de gemeente Stadskanaal;

 

overwegende dat:

de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij:

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het uitgangspunt is zelfredzaamheid, waarbij iemand zelf doet wat hij of zij kan, waar nodig met hulp vanuit het eigen netwerk en waarbij niet automatisch iedere afwijking van de norm leidt tot het inzetten van jeugdhulp;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

    • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen,

    • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,

    • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

    • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld,

    • ter voorkoming van ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik, oneigenlijk en onterecht gebruik van de Jeugdwet,

    • over de waarborg van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

eveneens overwegende dat het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk.

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2022

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze Verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • aanvraag: de vraag van een jeugdige of ouder(s) om een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet;

    • algemene voorzieningen: met algemene voorziening wordt bedoeld de voorzieningen in artikel 2, eerste lid sub a; Het gaat om Jeugdhulp die rechtstreeks toegankelijk is, zonder voorafgaand (diepgaand) onderzoek of met behulp van een beperkte toegangsbeoordeling naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet op het gebied van bijvoorbeeld zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • formele ondersteuning: Jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die wordt bekostigd vanuit een pgb en wordt verleend op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst met een derde;

    • gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse hulp die ouders en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen dienen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Zie voor het richtlijnen gebruikelijke hulp in relatie tot eigen kracht;

    • gecertificeerde Instelling (GI): van overheidswege gecertificeerde instelling om maatregelen in het kader van de jeugdreclassering en jeugdbescherming te mogen uitvoeren;

    • college: het college van burgemeester en wethouders;

    • hulpvraag: behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet;

    • individuele voorziening: een individuele voorziening kent twee hoofdvormen: Zorg in Natura (ZIN) en persoonsgebonden budget (pgb). Een individuele jeugdhulpvoorziening is niet vrij toegankelijk, maar toegesneden op de specifieke situatie van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • informele ondersteuning vanuit het sociale netwerk: ondersteuning, ingekocht met een pgb, die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • melding: het kenbaar maken van de hulpvraag;

    • ouder: gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

    • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Wet, is een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • Raad voor Kinderbescherming (De Raad): een overheidsinstantie van het ministerie van veiligheid en justitie. De raad behartigt de belangen van het kind ten behoeve van het veilig opgroeien en adviseert de kinderrechter;

    • RIGG: Regionale Inkooporganisatie Groninger Gemeenten

    • Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet;

    • Wet: Jeugdwet;

    • zorg in Natura: zorg in Natura is zorg of hulp die ontvangen wordt via een zorgaanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit Jeugdwet en de Wet.

HOOFDSTUK 2 VORMEN VAN JEUGDHULP

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van jeugdhulp zijn beschikbaar:

    • a.

      Algemene voorzieningen gericht op

      • het versterken sociale omgeving;

      • basisondersteuning;

    • b.

      Individuele voorzieningen.

  • 2.

    Het college stelt bij Nadere regels vast welke algemene voorzieningen en individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 3 PROCEDURE

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via gemeente: de hulpvraag en de aanvraag

  • 1.

    De hulpvraag: de jeugdige, een ouder of een professional kan in verband met opgroei en/of opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen melding doen bij het college.

  • 2.

    De aanvraag:

    • a.

      indien jeugdigen en/of ouders een aanvraag om een individuele voorziening in willen dienen, doen ze dat schriftelijk bij het college;

    • b.

      het college kan een ondertekend plan zoals bedoeld in artikel 6 van de Nadere regels aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat in het plan hebben aangegeven;

    • c.

      als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de toestemming van de jeugdige en/of zijn ouders op wie de aanvraag betrekking heeft.

  • 3.

    Degenen die een aanvraag indienen voor een individuele voorziening, verstrekken indien het college hierom vraagt in ieder geval een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage. Het college kan over de wijze waarop de toegang wordt georganiseerd nadere regels stellen.

Artikel 4 Toegang algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling of na een beperkte toegangsbeoordeling.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college zorgt voor de inzet van gecontracteerde jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, voor zover deze jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Artikel 6 Toegang jeugdhulp gecertificeerde instellingen of strafrechtelijke beslissing

Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Ook zorgt het college voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur of de selectiefunctionaris van de Justitiële Jeugdinrichting nodig vindt bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

Artikel 7 Voorwaarden, beoordeling en afweging toegang individuele voorziening

  • 1.

    Jeugdigen en/of hun ouders kunnen niet in aanmerking komen voor een individuele voorziening als zij een oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag met behulp van:

    • a.

      eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk. Verdere toelichting hierop is opgenomen in Bijlage 1;

    • c.

      andere of een algemene voorziening.

  • 2.

    Het college hoeft achteraf geen individuele voorziening te verlenen als het hulpverleningstraject waarvoor de jeugdige en/of de ouders die voorziening vragen op het moment van de melding al is afgerond. Als het hulpverleningstraject op het moment van de melding nog loopt doet het college nader onderzoek naar de gestarte individuele voorziening alvorens te besluiten over de toewijzing daarvan.

  • 3.

    Het vorige lid is niet van toepassing als de ingezette voorziening tot stand is gekomen door een verwijzing van de huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts.

  • 4.

    Als de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening in natura niet passend achten, kunnen de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd aangeven een pgb te wensen.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over:

    • a.

      de gegevens en de motivering die de jeugdige of zijn ouders daarbij dienen te vermelden voor het geval dat de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening in de vorm van een pgb wensen.

    • b.

      de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

    • c.

      de voorwaarden voor de inzet van vervoer van een jeugdige van en naar een zorgaanbieder.

  • 6.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen acht weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

 

Artikel 8 Regels pgb

  • 1.

    Het college kan een pgb toekennen in overeenstemming met artikel 8.1.1 e.v. van de Wet.

  • 2.

    Bij inzet van professionele zorg via een pgb is paragraaf 4.1 van de Wet van toepassing.

  • 3.

    Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 4.

    Een pgb kan alleen ingezet worden voor de zorg die in de beschikking is opgenomen. Andere bestedingen, zoals reiskosten, feestdagenuitkering en vrij-besteedbaar bedrag, zijn niet toegestaan.

  • 5.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een, door of met de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld plan over hoe het pgb besteed gaat worden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door de gemeente beschikbaar gestelde individuele jeugdhulp in natura.

  • 6.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk mits:

    • a.

      vaststaat dat deze hulpverlener in staat is tot het verrichten van de zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze;

    • b.

      de hulp geboden met een pgb aantoonbaar leidt tot goede, effectieve en doelmatige ondersteuning;

    • c.

      de ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouders niet leidt tot overbelasting bij de persoon die deze jeugdhulp verleent;

    • d.

      er op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb is uitgeoefend bij diens besluitvorming;

    • e.

      de geboden jeugdhulp niet leidt tot voor de jeugdige onveilige situaties.

  • 7.

    Ouders of andere personen deel uitmakend van hetzelfde huishouden komen niet in aanmerking voor een pgb met het professionele tarief.

  • 8.

    Zorgverleners die ingezet worden middels een pgb vanuit het sociale netwerk, het professionele netwerk en eigenaren van een zorginstelling:

    • a.

      beschikken over een geldige verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 4.1.6 van de Wet;

    • b.

      zijn verplicht de verklaring omtrent het gedrag desgevraagd te overhandigen aan het college.

    • c.

      leveren indien uit onderzoek blijkt dat het nodig is, een recente VOG aan, niet ouder dan 3 maanden.

  • 9.

    Indien een pgb op basis van een uurtarief wordt vastgesteld, vindt uitkering uitsluitend plaats op basis van werkelijk geleverde uren. Een maandloon is daarmee niet toegestaan.

  • 10.

    De zorgverlener kan niet tegelijkertijd de vertegenwoordiger van het pgb budget zijn, tenzij de ouder deze taken vervult vanuit een indicatie voor pgb sociaal netwerk.

  • 11.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop een pgb wordt vastgesteld en de daaraan verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Artikel 9 Pgb tarieven en indexering

  • 1.

    Het college stelt afzonderlijke formele pgb-tarieven vast voor de volgende vormen van jeugdhulp:

    • a.

      begeleiding individueel;

    • b.

      persoonlijke verzorging;

    • c.

      begeleiding groep;

    • d.

      verblijf/logeren.

  • 2.

    Het Beschikbaar budget voor een pgb is:

    • a.

      gebaseerd op een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld (gezins)plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, gebaseerd op de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening, en wordt berekend volgens de tarieven genoemd in bijlage 1 van de nadere regels.

  • 3.

    Het beschikbare budget voor de genoemde onderdelen a tot en met c in artikel 8, lid 5 van deze verordening bedraagt 70% van het rekenkundig gemiddelde van de zin-tarieven waarvoor jeugdhulpaanbieders voor deze onderdelen hebben ingeschreven.

  • 4.

    Als uit het gesprek en het zorgplan blijkt, dat het formele pgb-tarief niet toereikend of passend is, kan het college hiervan afwijken door deze te verhogen tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 5.

    De tarieven voor vervoer bedragen:

    • a.

      € 4,00 enkele reis, indien de zorg en het vervoer geschiedt door een professionele zorgaanbieder.

    • b.

      € 1,90 enkele reis, indien de zorg en het vervoer geschiedt door een persoon uit het sociale netwerk.

  • 6.

    Het sociaal netwerk tarief bedraagt 125% van het wettelijk minimumloon, inclusief vakantiegeld/-uren voor een persoon van 21 jaar of ouder, met een werkweek van 36 uur.

  • 7.

    Het college zal jaarlijks per 1 januari de tarieven verhogen zoals in de Nadere regels is vastgesteld. Dit gebeurt voor:

    • a.

      het professionele tarief aan de hand van de meest recente versie van het productenboek van de RIGG van het betreffende jaar;

    • b.

      het sociaal netwerk tarief aan de hand van het meest recent vastgestelde wettelijk minimumloon.

  • 8.

    Het college kan bij nadere regels verder invulling geven aan het bepaalde in voorgaande leden.

 

Artikel 10 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Het college kan over de inhoud van de beschikking nadere regels stellen.

 

HOOFDSTUK 4 HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN CONTROLE

Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een jeugdige of zijn ouders stellen het college zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 4 weken op de hoogte van wijzingen in hun persoonlijke situatie die van invloed kunnen zijn op de beslissing over de toekenning van een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een beslissing over de toekenning van een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening niet meer toereikend is;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van een individuele voorziening of aan de voorwaarden voor het pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan wel hebben gebruikt dan waarvoor het is bestemd;

    • f.

      de jeugdige of zijn ouders zich niet binnen 3 maanden na de besluitdatum tot toekenning van de individuele voorziening hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, tenzij de jeugdige of zijn ouders dit aantoonbaar niet is aan te rekenen;

    • g.

      de jeugdige of zijn ouders het toegekende pgb budget binnen drie maanden na toekenning niet hebben aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van lid 2 sub a of lid 2 sub e heeft ingetrokken, kan het college van degene die onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft of degene die het pgb voor een ander doel heeft gebruikt dan bestemd, de gehele of gedeeltelijke geldswaarde terugvorderen en invorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Het college heeft de mogelijkheid om te onderzoeken, mogelijk steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 5.

    Indien sprake is van een wachtlijst voor een voorziening, vangt de termijn, genoemd in lid 2 sub f, aan met ingang van de dag na die waarop de voorziening beschikbaar is.

  • 6.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen:

    • a.

      tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige en/of ouder(s) een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4 eerste lid, onder a, d of e. van de Wet.

    • b.

      tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname indien de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 7.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt hiervan schriftelijk op de hoogte.

 

Artikel 12 Toezicht

Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van de Wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk en onterecht gebruik van deze Wet.

 

HOOFDSTUK 5 AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 13 Gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel e van de Wet plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de wijze waarop de verwijzing naar een individuele voorziening bekrachtigd wordt.

  • 3.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader.

 

Artikel 14 Gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a van deze verordening en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5, lid 1 van de Wet;

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp door de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een pgb kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5, lid 3 van de Wet.

  • 4.

    Het college stelt ten behoeve van de jeugdige op wie een kinderbeschermingsmaatregel van toepassing is, een vervangende bijdrage ter beschikking gelijk aan maximaal de geldende wettelijke kinderbijslag volgens de Algemene kinderbijslagwet. Dit is van toepassing wanneer blijkt dat het duurzaam onmogelijk is om zelf van de onderhoudsplichtige ouders een bijdrage voor zak- en kleedgeld te ontvangen. Voor de vervangende bijdrage geldt het navolgende:

    • a.

      ter onderbouwing van de aanspraak uit het eerste lid overlegt de GI een dossier waaruit blijkt dat tenminste 1 schriftelijke aanschrijving is gedaan, waarop door de ouders geen bijdragen zijn voldaan en de ouders van de jeugdige zijn vertrokken onbekend waarheen, of dat het voor de opvang en hulpverlening aan de jeugdige van wezenlijk belang is om het contact over de zak- en kleedgeldbijdrage met de ouders te vermijden, of dat de ouders op korte termijn niet kunnen voldoen aan de onderhoudsplicht en dit blijkt uit verkregen gegevens omtrent hun inkomens en vermogenssituatie;

    • b.

      de bijdrage wordt uitbetaald aan de voogd van de jeugdige of de instelling waar de jeugdige verblijft.

 

Artikel 15 Justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de GI’s, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4, lid 2 onderdeel b van de Wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 14, lid 3 van de verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1, lid 5 van de Wet.

 

Artikel 16 Voorschoolse voorzieningen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de (brancheorganisatie van) instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang over:

    • a.

      de afstemming tussen de algemene voorzieningen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a van deze Verordening, en de voorschoolse voorzieningen;

    • b.

      de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b van deze Verordening, voor jeugdigen en hun ouders;

    • c.

      de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen;

    • d.

      de gezamenlijke zorgarrangementen en de toegang hiertoe.

  • 2.

    Het college en de brancheorganisatie leggen indien nodig de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in een protocol.

 

Artikel 17 Veilig Thuis

  • 1.

    Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang tot algemene en individuele voorzieningen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de manier van samenwerken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.

 

Artikel 18 Onderwijs

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de samenwerkingsverbanden en/of de schoolbesturen primair, voortgezet en speciaal onderwijs over:

    • a.

      de afstemming tussen de algemene voorzieningen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a van deze verordening, leerplicht en het onderwijs en de onderwijsvoorzieningen op de scholen;

    • b.

      de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b van deze Verordening, voor leerlingen en hun ouders;

    • c.

      de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen;

    • d.

      de gezamenlijke onderwijszorgarrangementen en de toegang hiertoe.

  • 2.

    Het college en de samenwerkingsverbanden primair, voortgezet en speciaal onderwijs leggen de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in een protocol.

 

Artikel 19 Voorzieningen Wmo

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van de voorzieningen voor jeugdigen op grond van deze verordening en voorzieningen voor volwassenen, zijnde ouders, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

 

Artikel 20 Voorzieningen Participatiewet

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en (re-integratie) voorzieningen voor jeugdigen op grond van de Participatiewet, waaronder leerwerktrajecten.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor volwassenen, zijnde ouders, op grond van de Participatiewet dan wel aanvullend minimabeleid.

 

HOOFDSTUK 6 VERHOUDING PRIJS EN KWALITEIT

Artikel 21 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel;

  • f.

    kwaliteitseisen zoals gezamenlijk opgesteld met de RIGG.

 

HOOFDSTUK 7 VERTROUWENSPERSOON, KLACHTEN EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 22 Vertrouwenspersoon

Het college heeft een onafhankelijke vertrouwenspersoon aangewezen met volledige rechtsbevoegdheid en onafhankelijkheid waarop jeugdigen en (pleeg)ouders een beroep kunnen doen.

 

Artikel 23 Klachtenregeling

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een transparante procedure ten behoeve van de afhandeling van klachten van een jeugdige of ouder.

  • 2.

    Het college ziet er op toe dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen een klachtenregeling hebben die voldoet aan de Wet.

 

Artikel 24 Inspraak en cliëntenparticipatie

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat cliënten en vertegenwoordigers van cliëntengroepen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede lid, betreffende de uitvoering van de werkzaamheden van de Participatieraad.

 

Artikel 25 Clientondersteuning

Het college heeft een onafhankelijke cliëntondersteuner aangewezen waarop jeugdigen en (pleeg)ouders een beroep kunnen doen. Bij vragen of een behoefte aan ondersteuning tijdens gesprekken op het gebied van jeugdhulp kan de cliënt gebruik maken van de onafhankelijke cliëntondersteuning.

 

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

 

Artikel 27 Overgangsrecht

  • 1.

    Een jeugdige houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen dan wel de periode waarvoor deze voorziening is verstrekt is geëindigd.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2022.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp 2015, wordt beslist met inachtneming daarvan.

 

Artikel 28 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders af te wijken van deze Verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.

 

Artikel 29 Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgend op die van de bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: "Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2022".

 

Artikel 30 Bijlage

Bijlage 1 (Richtlijnen gebruikelijke hulp in relatie tot eigen kracht) maakt deel uit van deze Verordening;.

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 juli 2022.

De raad

de heer K. Willems

raadsgriffier

BIJLAGE 1 Richtlijnen gebruikelijke hulp in relatie tot eigen kracht

 

Inhoud

  • 1.

    Inleiding

  • 2.

    Hooflijnen gebruikelijke hulp

  • 3.

    UItval of overbelasting van een ouder

  • 4.

    Richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie

 

1. Inleiding

Deze richtlijn hoort bij de Verordening en Nadere Regels Jeugdhulp Gemeente Stadskanaal 2022 en heeft tot doel om het begrip gebruikelijk hulp binnen de eigen kracht voor de uitvoeringspraktijk nader te verduidelijken.

Middels een uitspraak van de Centrale Raad is een stappenplan vastgesteld die wij binnen de gemeente Stadskanaal hanteren bij de aanvraag van Jeugdhulp. (CRvB 01-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477)

Stappen in beoordelingsproces voor hulp vanuit de Jeugdwet

Een aanvraag tot jeugdhulp moet door het college worden onderzocht. Dit onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd. Hiervoor is het nodig om de volgende stappen te doorlopen, waarbij dit document vooral over de uitvoering van stap 6 gaat:

  • 1.

    Vaststellen van de hulpvraag

  • 2.

    Onderzoeken of de gemeente Stadskanaal verantwoordelijk is

  • 3.

    Onderzoeken of de Jeugdwet van toepassing is

  • 4.

    In kaart brengen van beperkingen/problematiek

  • 5.

    Bepalen welke hulp nodig is

  • 6.

    Onderzoeken van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)

  • 7.

    Aanspraak op een voorliggende voorziening

  • 8.

    Aanspraak op een algemene voorziening

  • 9.

    Informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een pgb

  • 10.

    Indien aangevraagd: beoordelen of aan voorwaarden pgb voldaan wordt.

De gemeente hoeft geen jeugdhulp in te zetten als de jeugdige of zijn ouders de problemen zelf kunnen oplossen (stap 6). Dat is geregeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet. De eigen kracht van de jeugdige en zijn 1 ouders staat dus voorop. De Jeugdwet zegt hier over: “Het college treft een voorziening ten behoeve van de jeugdige voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn.” Ook hoeft geen jeugdhulp te worden verstrekt als andere wetten voorliggend zijn, of als er volstaan kan worden met een algemene voorliggende voorziening.

Aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, vindt er indien nodig toekenning van jeugdhulp plaats. De jeugdhulp vormt samen met de inzet van de eigen kracht een samenhangend ondersteuningsaanbod. Daarmee is de rol van de gemeente altijd aanvullend op wat iemand zelf kan doen, al dan niet met behulp van zijn eigen omgeving en is de eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht een belangrijk thema in de Jeugdwet.

 

2. Hoofdlijnen gebruikelijke hulp

Eigen kracht en het aanspreken van het eigen netwerk van inwoners is een belangrijk uitgangspunt van het beleid van de gemeente Stadskanaal: ‘samen met de burger’. Bij toekenning van jeugdhulp wordt gekeken naar de gemiddelde tijdsbesteding die bij die activiteit bij een jeugdige met een normale ontwikkeling van dezelfde leeftijd gebruikelijk is. Voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid van hun kind(eren) zijn ouder(s) verantwoordelijk voor:

  • een veilige en beschermende woonomgeving (hiermee bedoelen we fysieke en sociale veiligheid);

  • een passend pedagogisch klimaat en stimulans in de ontwikkeling van de jeugdige;

  • verzorging, begeleiding en opvoeding.

 

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden die past bij de levensfase van het kind. Het kan ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle jeugdigen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp en zorg van ouders aan kinderen kunnen worden gezien. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Dit is een belangrijk uitgangspunt. Immers, ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse zorg van kind tot kind. Het ene kind ontwikkelt zich nu eenmaal anders dan het andere kind en heeft meer of minder begeleiding en zorg nodig.

 

Permanent toezicht is onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor men op tijd kan ingrijpen als dat nodig is. Na het derde levensjaar is permanent toezicht geen gebruikelijke hulp meer (zie tabel).

 

Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat bovengebruikelijke hulp onder bepaalde omstandigheden ook van ouders kan worden verwacht en dus onder 'eigen kracht' kan vallen. Om dat vast te stellen moet college goed onderzoeken of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

 

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht . Voor de vraag of dat zo is, moeten de volgende vragen worden onderzocht:

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • 4.

    Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

 

Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht 2 en hoeft geen jeugdhulp toegewezen te worden. Indien noodzakelijk kunnen ouders een beroep doen op inkomensregelingen van de gemeente.

 

Ook wordt een redelijkheidstoets gedaan: wat mag in redelijkheid verwacht worden van de ouders en hun netwerk in de betreffende situatie. Dit gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als normaal of gangbaar gezien kan worden. Dit is ter afweging aan de consulent in overleg met de aanvrager.

 

De beoordeling of hulp gebruikelijk is, hangt mede af van de leeftijd van het kind. Ter illustratie: De meeste kinderen vanaf 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Ook bij andere ADL-activiteiten heeft het ene kind meer en/of langer sturing en begeleiding nodig dan het andere 3. Als een kind van 10 jaar nog toezicht nodig heeft bij het tandenpoetsen, is het gebruikelijk dat de ouder dit toezicht biedt.

 

Voorbeelden van gebruikelijke hulp

Van ouders kan worden verwacht dat zij hun kind:

  • begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;

  • begeleiden naar het ziekenhuis. Deze uren kunnen wel meegewogen worden in het totaalplaatje van de (over)belasting van de ouders voor de zorg van hun kind;

  • ondersteunen bij het leren valt in de regel onder ofwel gebruikelijke zorg, ofwel onder onderwijs, niet onder jeugdhulp;

  • begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt. Als de jeugdige is aangewezen op speciaal vervoer, valt dit wel onder de Jeugdwet. Als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid en ouders zijn daarbij niet in staat de jeugdige te zelf vervoeren of te laten vervoeren met het openbaar vervoer, dan valt dit ook onder de Jeugdwet.

     

3. Uitval of overbelasting van een ouder

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de jeugdige over. Hiervoor moet de ouder als dat nodig is aanspraak maken op zorgverlof. Is dit niet mogelijk, dan wordt gekeken naar andere voorliggende voorzieningen (kinderopvang, opvang op school, naschoolse opvang). Ook wordt gekeken naar wat in redelijkheid met mantelzorg (sociaal netwerk van het gezin) kan worden opgevangen. Zijn deze mogelijkheden maximaal benut of afwezig, dan is toewijzing van een individuele voorziening vanuit de jeugdhulp mogelijk. Hetzelfde geldt voor de uitval van de ouder in een éénoudergezin. Als hulp niet in het eigen netwerk te vinden is, dan kan samen met het gezin worden nagedacht over evt. alternatieven (maatjes, inzet vrijwilligers, etc.).

Wanneer de uitval van de ouder naar verwachting langer gaat duren, wordt naar een alternatieve en meer blijvende oplossing gezocht. Hierbij wordt ook de aanwezigheid van mantelzorg betrokken. Sommige hulp kan vanuit de Zorgverzekeringswet worden ingezet, zeker als het kind ernstig gehandicapt is.

Het kan ook zijn dat er sprake is van andere factoren waardoor ouders geen gebruikelijke hulp kunnen leveren, zoals licht verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en/of psychiatrie. In alle gevallen zal eerst naar een voorliggend aanbod gekeken worden voor jeugdhulp aangevraagd kan worden.

 

4. Richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie

Hier volgen algemene richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel per leeftijdscategorie. Deze kunnen worden gebruikt voor het beoordelen of jeugdhulp nodig is. Onderstaand overzicht is afkomstig van het CIZ (Bron: CIZ Indicatiewijzer, versie 7.1, juli 2014, bijlage bij hoofdstuk 4).

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

     

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

     

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 


1

Waar ‘hij/zijn’ staat kan ook ‘zij/haar’ gelezen worden

2

CRvB 17-7-2019 ECLI:NL:CRVB:2019:2362

3

CRvB 14-8-2013 ECLI:NL:CRVB:2013