Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De wijziging in artikel 7.9 treedt in werking met terugwerkende kracht op 1 augustus 2023.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | artikel 1, 2, 3.5, 5.1, 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, 7.7, 7.9, 9, 10, 11, toelichting | 21-11-2023 | |||
01-09-2022 | 01-01-2024 | nieuwe regeling | 12-07-2022 |
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 108 Gemeentewet en artikel 35 Participatiewet
besluit de volgende regeling vast te stellen: Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam
Artikel 2. Juridische grondslag
Artikel 4. Indienen van een aanvraag
Artikel 5. Financiële draagkracht
Artikel 6. Drempelbedrag en Ondergrens eigen bijdrage
Artikel 7. Veel voorkomende kostensoorten
art. 7.1. Duurzame gebruiksgoederen
art. 7.1.1.Algemene voorwaarden voor duurzame gebruiksgoederen
art. 7.2. Kosten i.v.m. verhuizing
art. 7.3. Doorbetaling van vaste lasten bij verblijf in een inrichting of detentie
art. 7.6. Rechtsbijstand en griffierecht
art. 7.7. Bewindvoering, curatele en mentorschap
art. 7.9. Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Inkomen: inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, lid 1, 3 en 4, in artikel 6 van de Bbz indien het inkomen uit onderneming betreft, en in artikel 3.18 overzicht 1 en 2 van de Wsf wanneer het studenten betreft. De heffingskortingen zoals bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden bij de draagkrachtberekening bijzondere bijstand niet als inkomen in aanmerking genomen;
Vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet en art. 7 van de Bbz indien de aanvrager ondernemer is. De overwaarde van de eigen woning zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid Participatiewet wordt tot een bedrag van € 235.000,- niet als vermogen in aanmerking genomen. Artikel 9 lid 4 van deze beleidsregels blijft van toepassing. Wanneer een aanvrager slachtoffer is van de toeslagenaffaire en hiervoor een schadevergoeding heeft ontvangen, wordt deze schadevergoeding niet meegerekend bij het vermogen;
Artikel 3.2. Bijzondere omstandigheden
Noodzakelijke kosten van het bestaan komen normaliter niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat wordt verwacht dat de aanvrager daarin kan voorzien door te sparen of een lening aan te gaan. Wanneer het college echter oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor niet van de aanvrager verwacht kan worden dat hij of zij voor deze noodzakelijke kosten had gereserveerd of hiervoor een lening aangaat, dan wordt bijzondere bijstand verstrekt.
De kosten voor alimentatie, de betaling van een boete, geleden of toegebrachte schade, premiebetaling en medische kosten zoals genoemd in artikel 14 van de Participatiewet komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, behalve wanneer het college oordeelt dat er sprake is van een zeer dringende reden zoals bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet.
Artikel 5.1. Hoe is de draagkracht opgebouwd?
Wanneer de aanvrager een inkomen heeft boven de bijstandsnorm en/of in het bezit is van vermogen, dan moet de gemeente vaststellen welk gedeelte van dat inkomen en/of vermogen de aanvrager zelf kan gebruiken om de kosten te betalen. Dit wordt de financiële draagkracht genoemd. Het deel dat de aanvrager niet zelf kan betalen, vergoedt de gemeente vanuit de bijzondere bijstand.
Artikel 5.1.2. Beslag en schulden
Aanvragers die (a) in een wettelijke schuldsanering (WSNP) zitten, of (b) waar met behulp van een lening bij de Kredietbank Amsterdam of een Bbz lening (indien het een zelfstandige betreft) een minnelijke schuldsanering tot stand is gekomen, worden geacht vanaf aanvang van die sanering geen draagkracht te hebben.
Artikel 5.2. De draagkrachtperiode
De draagkrachtberekening zoals genoemd in lid 1 wordt gemaakt met het inkomen en het vermogen zoals die op het moment van de aanvraag aanwezig zijn. Wijzigingen in het inkomen en het vermogen van de aanvrager tijdens het lopende draagkrachtjaar kunnen leiden tot een herberekening. Richtlijn hierbij is dat een inkomens- en/of vermogensdaling die ertoe leidt dat de aanvrager recht heeft op meer bijzondere bijstand altijd tot herberekening kan leiden. Een substantiële inkomensstijging kan ertoe leiden dat de aanvrager zijn of haar recht op de bijzondere bijstand verliest. Van een substantiële inkomens- of vermogensstijging is sprake wanneer het inkomen van de aanvrager toeneemt met 20% en/of wanneer het vermogen zodanig toeneemt dat dit boven de vermogensvrijlating zoals genoemd in artikel 34 lid 3 uitkomt.
Het college hanteert geen drempelbedrag voor de bijzondere bijstand, met uitzondering van het bepaalde in artikel 6.2.
Artikel 6.2. Ondergrens eigen bijdrage
Een aantal voorliggende voorzieningen kennen een wettelijke eigen bijdrage. Wanneer de kosten van deze wettelijke eigen bijdragen bij elkaar opgeteld op jaarbasis niet meer dan € 50 bedragen, komen deze voor rekening van de aanvrager.
art. 7.1.1. Uitgangspunten duurzame gebruiksgoederen
Wanneer er sprake is van een bijzondere situatie en er geen reserveringen zijn die aangewend kunnen worden, of mogelijkheden om een lening af te sluiten bij de Kredietbank Amsterdam, dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt. De mate waarin dat moet gebeuren is afhankelijk van de problematiek en de individuele omstandigheden.
Artikel 7.3. Doorbetaling van vaste lasten bij verblijf in een inrichting of detentie
In principe moet een gedetineerde zelf maatregelen nemen voor doorbetaling van de woonlasten tijdens zijn of haar detentie. Alleen als dat niet mogelijk is, en ook huisbewaring geen oplossing biedt, kan in bijzondere gevallen bijzondere bijstand worden verstrekt na onderzoek door het college naar de noodzakelijkheid van de kosten. Bovendien mag de detentie naar verwachting niet langer dan 6 maanden duren.
Wanneer de aanvrager niet is aangesloten bij de collectieve verzekering van de gemeente Amsterdam maar bij een andere verzekeraar met een vergelijkbaar, aanvullend pakket en deze verzekering de kosten niet vergoedt in tegenstelling tot de collectieve verzekering van de gemeente Amsterdam, of tot een lager bedrag, dan wordt bijzondere bijstand verstrekt ter hoogte van de vergoeding van de collectieve ziektekostenverzekering van de gemeente Amsterdam, of een aanvulling tot dat bedrag.
De regeling tegemoetkoming meerkosten (Rtm) is bedoeld ter compensatie van de extra kosten die mensen met een chronische ziekte of beperking maken vanwege hun aandoening. Wanneer de vergoeding van de Rtm voor extra kledingwaskosten, kosten vanwege extra kledingslijtage en/of extra energiekosten ontoereikend is, kan aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt. Ook voor de vergoeding van dieetkosten is bijzondere bijstand mogelijk. In alle in dit lid genoemde gevallen is een indicatie en advies van de GGD noodzakelijk.
Voor de kosten van een uitvaart in Nederland kunnen de nabestaanden bijzondere bijstand aanvragen, wanneer hun eigen middelen, verzekeringsgelden en de nalatenschap van de overledene ontoereikend zijn om deze kosten te dekken. De nabestaanden kunnen ieder voor zich in hun woonplaats bijzondere bijstand aanvragen voor hun aandeel in de kosten. Het aandeel wordt afgeleid van de richtprijs Prijslijst Bijzondere Bijstand.
Artikel 7.6. Rechtsbijstand en griffierecht
Voor de kosten van rechtsbijstand bij het voeren van een procedure die voor rekening komen van de burger (griffierecht, de eigen bijdrage rechtshulp, en andere noodzakelijke kosten in verband met de rechtszaak) wordt bijzondere bijstand verstrekt. Hierbij geldt een positief advies van het Juridisch Loket of een door de Raad voor Rechtsbijstand verstrekte toevoeging over nut of noodzaak van een te voeren procedure als voorwaarde.
Een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht moet worden aangevraagd binnen vier weken nadat de kosten bij betrokkene in rekening zijn gebracht. Ingeval er sprake is van professionele rechtshulp is de datum dat de kosten in rekening zijn gebracht gelijk aan de ontvangstdatum van het maandelijkse rekeningcourant overzicht.
Artikel 7.7. Bewindvoering, curatele en mentorschap
Voor de kosten van een curator, bewindvoerder en mentor kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Als de rechtbank het bewind heeft uitgesproken komen de kosten in aanmerking voor bijzondere bijstand. Wanneer de aanvraag voor deze kosten is gedaan binnen drie maanden na de datum van de uitspraak door de rechter, wordt met de bijstandsverlening aangesloten bij de ingangsdatum van de bewindvoering, mentorschap of curatele. Voor aanvragen die later dan drie maanden na de uitspraak worden gedaan, telt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.
Wanneer de aanvraag tot verlenging van de vergoeding bijzondere bijstand voor bewindvoering, curatele of mentorschap is gedaan binnen drie maanden na de einddatum van de vorige toekenning, dan wordt met de bijstandsverlening aangesloten bij de einddatum van de vorige toekenning. Voor aanvragen die later dan drie maanden na de einddatum van de vorige toekenning worden gedaan, telt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.
Wanneer een onder bewind, mentorschap of curatele gestelde burger een inkomen op bijstandsniveau heeft, wordt bijzondere bijstand verstrekt voor het loon van de bewindvoerder, mentor of curator en voor de eenmalige extra kosten. Deze eenmalige extra kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking als deze zijn bekrachtigd door de rechter. Berekening van een hoger tarief vanwege problematische schulden is toegestaan wanneer de rechtbank Amsterdam dit in de beschikking heeft opgenomen.
Wanneer de reiskosten voor noodzakelijk ziekenbezoek niet worden vergoed door de voorliggende voorziening, en het bezoek een bijzondere omstandigheid is, dan kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt. De reiskosten voor het bezoek worden in dat geval vergoed voor familieleden tot en met de tweede graad, voor zover ze buiten de stadsgrenzen moeten worden gemaakt.
Voor reiskosten in verband met deelname aan een re-integratietraject of activiteiten gericht op arbeidsinschakeling is een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in artikel 2.3 en 2.4 van de Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet een voorliggende voorziening. Voor iemand aan wie het college ondersteuning biedt bij arbeidsinschakeling vormt ook een zogenoemde vervoersvoorziening een aan de bijzondere bijstand voorliggende voorziening volgens artikel 3.4 van de Re-integratieverordening Participatiewet.
Artikel 7.9. Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek
Gezinnen waarbij één van de partners een loongerelateerde uitkering van het UWV ontvangt en de ander een laag of geen inkomen heeft, kunnen vanwege de hoogte van het bruto-inkomen mogelijk minder zorg- en/of huurtoeslag ontvangen dan gebruikelijk bij een netto sociaal minimum. Deze gezinnen kunnen bijzondere bijstand ontvangen ter compensatie van de gemiste toeslagen indien het netto-inkomen daar aanleiding voor geeft.
Het college verstrekt bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag aan jongeren van 18, 19 en 20 jaar, wanneer:
Wanneer een aanvrager een huurwoning of eigen woning heeft met hoge woonkosten, kan het college bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een woonkostentoeslag, om diegene in staat te stellen in deze woonkosten te voorzien. Het kan hierbij ook gaan om een woonwagen of een woonboot in huur of eigendom van de aanvrager.
Wanneer een aanvrager een huurwoning bewoont waarvoor huurtoeslag mogelijk is, maar waarvoor deze door een wijziging in omstandigheden in de loop van een jaar niet de maximale huurtoeslag ontvangt die volgens de Wet op de huurtoeslag in de betreffende situatie mogelijk is, is de woonkostentoeslag gelijk aan de maximale huurtoeslag verminderd met de toegekende aanspraak op huurtoeslag, waarbij op dit bedrag de beschikbare financiële draagkracht zoals genoemd in artikel 5 in mindering wordt gebracht.
Wanneer de aanvrager huurder is van een woning waarvan de huur hoger is dan de toeslaggrens volgens de Wet op de huurtoeslag (de maximum huurgrens), kan op grond van individuele omstandigheden, in het bijzonder in geval van een niet voorzienbare inkomensdaling, een woonkostentoeslag worden verleend. Voor de berekening van de woonkostentoeslag wordt uitgegaan van:
het bedrag aan woonkosten boven de maximale rekenhuur.
Voor dit totaal kan, na aftrek van de aanwezige financiële draagkracht zoals genoemd in artikel 5, woonkostentoeslag worden verleend.
In dit geval wordt de woonkostentoeslag verleend voor twaalf maanden en wordt daaraan de verplichting verbonden dat de aanvrager probeert om zo snel mogelijk goedkopere woonruimte te vinden. De toekenning van woonkostentoeslag kan worden verlengd wanneer daar aanleiding voor is, gezien de omstandigheden van de aanvrager en zijn of haar inzet voor goedkopere woonruimte.
Wanneer de aanvraag voor woonkostentoeslag (mede) wordt ingediend door een zelfstandige, geldt een afwijkende werkwijze. In dat geval wordt de aanspraak op woonkostentoeslag op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) beoordeeld in samenhang met de aanspraak op algemene bijstand. Hierbij gaat het college ervan uit dat de aanvrager uit een inkomen ter hoogte van de algemene bijstandsnorm de volgende bedragen aan woonkosten kan betalen:
in het geval van een woning in eigendom: € 330,- aan hypotheekrente en eventuele erfpachtcanon per maand; daarnaast wordt ervan uitgegaan dat de aanvrager € 100,- per maand aan andere eigenaarslasten heeft en uit een inkomen ter hoogte van de algemene bijstandsnorm kan betalen.
De woonkostentoeslag wordt overeenkomstig de systematiek van het Bbz in eerste instantie verleend als geldlening. Afhankelijk van het naderhand vastgestelde inkomen over het betreffende boekjaar wordt deze lening naderhand geheel of gedeeltelijk omgezet in een gift.
Artikel 10. Collectieve zorgverzekering
Het college biedt aan mensen met een inkomen dat lager of gelijk is aan 130 % van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM), zijnde de door het college vastgestelde inkomensgrens voor het armoedebeleid, een collectieve zorgverzekering aan die bestaat uit een basisverzekering zonder eigen bijdrage in combinatie met een of meer aanvullende zorgverzekeringen.
Lid 4. (Beslag): Tot nog toe was in de beleidsregels bijzondere bijstand van Amsterdam niet vastgelegd hoe de gemeente bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand omgaat met beslag. In deze beleidsregels is de werkwijze omtrent beslag wel meegenomen (zie ook art. 5.1.2 lid 1).
Lid 10. (Inkomen): In deze beleidsregels wordt het inkomensbegrip in artikel 32 van de Participatiewet, in artikel 6 van de Bbz, en artikel 3.18 Wsf als uitgangspunt genomen, met daarbij twee uitzonderingen:
Lid 16. (Vermogen): In deze beleidsregels wordt het vermogensbegrip in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet en artikel 7 van de Bbz als uitgangspunt genomen, met daarbij als uitzondering dat de overwaarde van de eigen woning tot een bedrag van € 235.000,- 1 niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Wanneer de overwaarde meer is dan € 235.000,- dan wordt het meerdere beschouwd als voorliggende voorziening cf. artikel 3.3. van deze beleidsregels. De reden voor deze uitzondering is dat de overwaarde van een eigen woning in Amsterdam dusdanig hoog is, dat, zonder deze uitzondering, woningbezitters in de praktijk zouden zijn uitgesloten van bijzondere bijstand, ook als zij aan de overige voorwaarden zoals genoemd in deze beleidsregels zouden voldoen.
Wanneer een aanvrager een aanvraag doet voor de woonkostentoeslag, kan de overwaarde van de woning wel reden zijn om de bijzondere bijstand in dat geval toe te kennen in de vorm van een lening (zie artikel 9 lid 4 van deze beleidsregels).
Artikel 3.1 - Algemene uitgangspunten
In paragraaf 2.2 (artikelen 11 tot en met 16) van de Participatiewet staan de algemene voorwaarden voor het recht op (bijzondere) bijstand.
Lid 2 geldt niet als de bijzondere kosten gemaakt zijn voor tijdelijk verblijf in een inrichting in het buitenland en in Nederland geen goed alternatief aanwezig is.
Artikel 3.2 - Bijzondere omstandigheden
Lid 1 geeft aan dat het alleen mogelijk is bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden.
Lid 2:. Voor kosten die als algemene noodzakelijke kosten worden beschouwd, geldt in principe dat de aanvrager deze zelf moet betalen, door hiervoor te sparen (de reserveringsplicht) of door gebruik te maken van een lening. Het is afhankelijk van de individuele situatie van de aanvrager of de omstandigheden, en daarmee de kosten, als bijzonder en als noodzakelijk kunnen worden beschouwd.
Lid 3 beschrijft een aantal kostensoorten waarvan wettelijk bepaald is dat deze niet noodzakelijk zijn, maar deze opsomming is niet limitatief. Voor deze kostensoorten is dus geen bijzondere bijstand mogelijk, tenzij hier een zeer dringende reden voor is.
Artikel 3.3 - Voorliggende voorzieningen
Artikel 15 van de Participatiewet bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat wanneer de aanvrager een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die toereikend en passend is. Het recht op bijzondere bijstand geldt ook niet voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd.
Lid 2 onder e: Het is niet voor elke kostensoort mogelijk en/of noodzakelijk om aanvragers door te verwijzen naar de Kredietbank Amsterdam. Een lening bij de Kredietbank kan een voorliggende voorziening zijn bij:
Artikel 3.4 - Hoogte van de bijzondere bijstand
Lid 1: Voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand zijn richtbedragen vastgelegd. De richtbedragen voor een groot aantal kostensoorten zijn terug te vinden in de Prijslijst Bijzondere Bijstand, al dan niet met verwijzing naar de landelijke Prijzengids voor de bijzondere bijstand van het NIBUD.
Artikel 3.5 - Bijzondere bijstand als gift of in de vorm van een lening
Lid 1: Bijzondere bijstand wordt in principe verstrekt als gift. Artikel 48 tweede lid van de Participatiewet biedt echter de mogelijkheid om in een aantal gevallen bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een lening . In Amsterdam verstrekken we bijzondere bijstand in de vorm van een lening in de volgende gevallen:
Lid 2 a: wanneer iemand bijzondere bijstand aanvraagt, maar redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanvrager op korte termijn over voldoende geld zal beschikken om zelf in de gevraagde kosten te voorzien;
Lid 2 b en lid 3: Het komt voor dat bijstandsverlening onvermijdelijk is, maar dat de oorzaak daarvan de aanvrager is aan te rekenen. Er is dan sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarbij de aanvrager door eigen toedoen in een situatie raakt die bijstandsverlening noodzakelijk maakt. In deze gevallen kan de bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een lening. Alleen wanneer de aanvrager in zwaar problematische financiële omstandigheden dreigt te raken, kan het college ervoor kiezen om de bijzondere bijstand toch als gift te verstrekken, maar dan alleen voor de strikt noodzakelijke kosten.
Lid 2c: In de onder artikel 9 lid 4 en lid 6 genoemde gevallen kan een woonkostentoeslag in de vorm van een lening worden verstrekt.
Artikel 4 - Indienen van een aanvraag
Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend vóórdat de kosten worden gemaakt.. Hierop zijn twee uitzonderingen, deze staan in artikel 7.6 (Rechtsbijstand en griffierecht) lid 2 en artikel 7.7. (Bewindvoering, curatele en mentorschap) lid 1.
Op www.Amsterdam.nl -> Bijzondere bijstand leest u hoe u een aanvraag kunt indienen.
Artikel 5.1 – Hoe is de draagkracht opgebouwd?
Artikel 5.1.2 – Beslag en schulden
Lid 1: Tot nog toe was in de beleidsregels bijzondere bijstand van Amsterdam niet vastgelegd hoe de gemeente bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand omgaat met beslag. In deze beleidsregels is de werkwijze omtrent beslag wel meegenomen, en, naar aanleiding van een uitspraak van de rechter2 iets uitgebreid. Deze uitbreiding houdt in dat niet alleen aanvragers met een inkomen waarop beslag ligt, geacht worden geen draagkracht te hebben, maar dat ook aanvragers die aannemelijk kunnen maken dat op korte termijn beslag wordt gelegd, worden geacht geen draagkracht te hebben.
Lid 2: Er bestaat een verschil tussen de draagkrachtberekening voor de bijzondere bijstand en het vrij te laten bedrag bij een (minnelijke) schuldsanering. Een gevolg hiervan kan zijn dat voor sommige aanvragers de aanvraag bijzondere bijstand zou moeten worden afgewezen, terwijl zij volgens de berekening van de Kredietbank of de WSNP géén bestedingsruimte hebben boven het vrij te laten bedrag. Dit doet zich met name voor bij aanvragers die een hoger inkomen hebben dan bijstandsniveau. Door het opnemen van lid 2 wordt dit probleem ondervangen.
Lid 1: De Participatiewet geeft in artikel 31, tweede lid, aan dat inkomensbestanddelen zoals de huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag e.d. niet moeten worden meegerekend bij de vaststelling van (algemene) bijstand. Aangezien deze inkomensbestanddelen als voorliggende voorziening worden beschouwd (zie artikel 3.3. lid 2 van deze beleidsregels) moeten ze bij de draagkrachtberekening niet opnieuw worden meegenomen.
Lid 2 : Bij de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand wordt het inkomen dat de geldende bijstandsnorm te boven gaat, tot een bedrag van € 100,- (voor een alleenstaande) dan wel 300,- (voor een echtpaar) altijd vrijgelaten. Deze vrijlating heeft tot doel de armoedeval te beperken: aanvragers met een inkomen tot iets boven de bijstandsnorm hoeven zo niet meteen al hun meerinkomen aan bijzondere kosten te besteden.
Lid 3 en 4: Het meerinkomen hoger dan € 100,- wordt in principe voor 25% als draagkracht meegeteld. In een aantal gevallen is de bijzondere bijstand in feite een toeslag op de norm voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor duurzame gebruiksgoederen en voor hoge woonkosten die niet door huurtoeslag worden gecompenseerd. In die gevallen moet het meerinkomen boven de vrijlating van € 100,- respectievelijk 300,- volledig meegeteld worden bij de berekening van de draagkracht. Ook bij kosten voor financiële dienstverlening, zoals bewindvoering, curatele en mentorschap moet het meerinkomen boven de vrijlating van € 100,- respectievelijk 300,- volledig gebruikt worden.
Lid 1 en 2: Wanneer het vermogen van de aanvrager lager is dan de vermogensgrenzen die worden genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet (2023: voor een alleenstaande: € 7.605,-, voor een echtpaar of alleenstaande ouder: € 15.210,-), wordt het normaliter niet meegerekend bij de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand. In lid 1a t/m 1d wordt een aantal uitzonderingen op deze regel benoemd. In deze uitzonderingssituaties wordt het vermogen wél meegerekend bij de draagkracht, maar hierbij wordt een deel vrijgelaten (zie lid 2) om te voorzien in de kosten voor levensonderhoud. Hierbij is gekozen voor een bedrag ter hoogte van 2 bijstandsnormen voor een alleenstaande of gezin zonder kinderen tot 18 jaar. Wanneer de aanvrager wél één of meer kinderen (tot 18 jaar) heeft, worden 3 bijstandsnormen vrijgelaten. Het is namelijk niet wenselijk dat ouders verplicht worden om middelen die nodig zijn voor de reguliere uitgaven voor hun kinderen, in te zetten voor bijzondere kosten.
Lid 3: Wanneer de aanvrager vermogen heeft dat meer is dan de vermogensvrijlating die wordt genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet, dan rekent de gemeente dit meervermogen volledig mee bij de berekening van de draagkracht.
Artikel 5.1.5 – Overige bepalingen
Lid 1: De draagkracht wordt vastgesteld op basis van het laatst bekende inkomen en wordt dan voor een jaar vastgesteld.
Voor zelfstandigen en ZZP’ers geldt dat hun actuele maandinkomen niet goed is vast te stellen. Voor deze groepen wordt de draagkrachtberekening gebaseerd op het inkomen van het laatste afgesloten fiscale jaar. Hierdoor kan meteen bijzondere bijstand verleend worden en hoeft niet gewacht te worden tot het lopende jaar gesloten is. Mocht er sprake zijn van een grote inkomensterugval, dan kan de draagkracht opnieuw worden berekend.
Lid 2: Bij de berekening van de draagkracht wordt het inkomen en vermogen van andere inwoners of kostendelers niet meegeteld. De kostendelersnormen zijn bedoeld om optredende schaalvoordelen met betrekking tot de bestaanskosten te verrekenen. Met de toepassing van de kostendelersnorm worden die schaalvoordelen al afdoende verrekend.
Artikel 5.2 - De draagkrachtperiode
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt het college het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.
Lid 1: Om te voorkomen dat er bij het vaststellen van de draagkracht voor bijzondere bijstand met delen van maanden moet worden gerekend, wordt de draagkracht berekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstandsaanvraag is gedaan. Een (periodieke) toekenning gaat dan ook in per de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan.
Lid 2: Als het gaat om een wijziging van het inkomen of vermogen, heeft de aanvrager een inlichtingenplicht (artikel 17 van de Participatiewet).
Lid 3: Wanneer de aanvrager periodieke kosten heeft, wordt de bijzondere bijstand per maand toegekend. Het totaalbedrag aan bijzondere bijstand waar de aanvrager recht op heeft, wordt naar rato verdeeld over het aantal maanden dat de periodieke kosten zich voordoen, met een maximum van twaalf maanden. Na 12 maanden vindt zo nodig een nieuwe toekenning plaats.
Artikel 35 lid 2 Participatiewet geeft de gemeente de mogelijkheid een drempel te stellen, wat wil zeggen dat bedragen onder een bepaalde hoogte niet worden vergoed. De gemeente Amsterdam hanteert geen drempel voor de bijzondere bijstand, met uitzondering van het bepaalde in lid 6.2.
Artikel 6.2 - Ondergrens eigen bijdrage
Een aantal voorzieningen kent een wettelijk vastgestelde eigen bijdrage. Deze eigen bijdragen zijn onder andere bedoeld om een drempel in te bouwen voor het gebruik van die voorzieningen. De meeste eigenbijdrageregelingen houden echter geen rekening met eigen bijdragen die iemand al ergens anders heeft moeten betalen, wat kan leiden tot een opeenstapeling van eigen bijdragen. Om te voorkomen dat iemand teveel aan eigen bijdragen moet betalen, stelt de gemeente het totaal van eigen bijdragen op maximaal € 50,-.
Artikel 7.1 - Duurzame gebruiksgoederen
art. 7.1.1 - Uitgangspunten duurzame gebruiksgoederen
Lid 1: Van de aanvrager wordt verwacht dat hij of zij voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen geld reserveert, geld leent bij de Kredietbank Amsterdam of gebruik maakt van gespreide betaling achteraf.
lid 1: Babyspullen zijn duurzame gebruiksgoederen. Dit betekent dat de kosten hiervoor in principe uit het eigen inkomen betaald moeten worden of dat de aanstaande ouder hiervoor een lening aangaat bij de Kredietbank Amsterdam of een beroep doet op ouders of familie. Alleen wanneer de aanvrager hier door bijzondere omstandigheden niet toe in staat is, wordt bijzondere bijstand verstrekt.
Artikel 7.2 - Kosten in verband met verhuizing
Lid 1 en 2: Voorbeelden van een verhuizing in een bijzondere situatie zijn:
Personen die vanuit zo’n situatie een zelfstandige woning betrekken, zijn in de meeste gevallen niet in staat geweest om geld te reserveren voor de noodzakelijke kosten die met het betrekken van een nieuwe woning gepaard gaan. Om die reden wordt bijzondere bijstand verstrekt.
Artikel 7.3 – Doorbetaling van vaste lasten bij verblijf in een inrichting of detentie
Lid 2: Voorbeelden van redenen waarom het college kan besluiten om geen bijzondere bijstand te verstrekken voor doorbetaling van de vaste lasten tijdens detentie:
Huisbewaring houdt in dat iemand tijdelijk als huisbewaarder legaal in een woning woont, met toestemming van de verhuurder of eigenaar.
Lid 3.: De Regeling tegemoetkoming meerkosten (Rtm) maakt deel uit van de WMO (artikel 2.1.7) en is bedoeld ter compensatie van de extra kosten die mensen met een chronische ziekte of beperking maken vanwege hun aandoening. Het gaat hier om extra kosten op het gebied van maaltijdvoorziening, waskosten voor kleding, kosten vanwege extra kledingslijtage en extra energiekosten. Deze vergoeding kan alleen worden toegekend na indicatie en advies door de GGD.
Wanneer de vergoeding van de Rtm voor de extra kledingwaskosten, kosten vanwege extra kledingslijtage en/of extra energiekosten ontoereikend is, kan in bijzondere gevallen aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt. Ook hiervoor is een indicatie en advies van de GGD noodzakelijk. Extra bijzonder bijstand bovenop de Rtm-vergoeding voor maaltijdvoorziening is niet mogelijk.
Voor de vergoeding van dieetkosten is ook bijzondere bijstand mogelijk. Hiervoor is eveneens een indicatie en advies van de GGD verplicht.
Lid 1: De kosten voor een uitvaart kunnen sterk variëren. Binnen redelijke grenzen wordt rekening gehouden met de persoonlijke voorkeur van de betrokkenen.
Artikel 7.6 - Rechtsbijstand en griffierecht
Lid 1a: Denk bij andere noodzakelijke kosten in verband met de rechtszaak bijvoorbeeld aan reiskosten, kosten van de dagvaarding, en kosten van getuigen of deskundigen.
Lid 1b: In een beroepszaak kan de rechter contra-expertise vorderen. Deze kosten worden dan door justitie gedragen en komen daarom niet voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking.
Artikel 7.7 - Bewindvoering, curatele en mentorschap
lid 1a en 1b : Normaliter moet bijzondere bijstand van te voren worden aangevraagd (zie art. 4). Omdat de bewindvoerder, mentor of curator pas kennis kan nemen van de hoogte van het inkomen van de onder bewind gestelde na de uitspraak van de rechter en na inventarisatie en beoordeling van de financiële gegevens, is het redelijk dat deze aanvragen voor bijzondere bijstand, en de verlenging hiervan, met enige terugwerkende kracht, namelijk drie maanden, kunnen worden gedaan.
Lid 5: Curatele dient gepubliceerd te worden in ten minste twee landelijke dagbladen. De kosten daarvan horen gedragen te worden door degene die het verzoek tot onder curatelestelling heeft gedaan. Wanneer de onder curatele gestelde hier zelf om heeft verzocht, dient hij zelf die kosten te betalen. Bij onvoldoende middelen is dan bijzondere bijstand mogelijk.
Lid 3: De reisvergoeding hoeft niet perse voor openbaar vervoer gebruikt te worden, maar kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om een carpoolpartner te betalen. De aanvrager moet wel aannemelijk kunnen maken dat hij of zij daadwerkelijk reist.
Bij vergoeding van een fiets wordt aangesloten bij de mogelijkheid om een tweedehands fiets te kopen zoals deze voor houders van de Stadspas Amsterdam bestaat. De kosten voor zo’n tweedehandsfiets via Pantar kunnen worden vergoed indien die kosten niet hoger uitvallen dan wat aan openbaar vervoer vergoed had kunnen worden voor hetzelfde reisdoel. Ook wanneer de aanvrager geen Stadspas heeft, is de vergoeding mogelijk.
Lid 4: In de meeste aanvullende verzekeringspakketten zijn vergoedingen opgenomen voor de reiskosten die gemaakt worden voor ziekenbezoek. Daarnaast is er de mogelijkheid om deze kosten terug te vragen bij de belastingdienst. Ziekenbezoek wordt daarom normaliter niet vergoed uit de bijzondere bijstand, tenzij het noodzakelijk bezoek een bijzondere omstandigheid is. Advies van de instelling over de frequentie van het bezoek is gewenst.
Lid 5a: Voor het vervoer van en naar een inrichting gelden de (aanvullende) zorgverzekering, de Wlz en de WMO als voorliggende voorziening. Daarom wordt alleen in bijzondere gevallen bijzondere bijstand verstrekt, zoals bijvoorbeeld voor reiskosten i.v.m. weekendverlof in het geval van resocialisatie.
Lid 5b: De Prinsenstichting bevindt zich in Purmerend, maar neemt cliënten op uit Amsterdam. Omdat de Wlz-vergoeding voor het vervoer van en naar de stichting niet toereikend is, komen inwoners van Amsterdam in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de meerkosten van het vervoer.
Lid 6a: De regelingen van het Ministerie van Justitie gelden als voorliggende voorziening voor vervoer vanuit detentie. Daarnaast zijn gedetineerden uitgesloten van bijstand. Bijzondere bijstand voor hun reiskosten is daarom niet aan de orde.
Omdat detentie van een gezinslid is op te vatten als een bijzondere omstandigheid, kan voor het gezin bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten binnen Nederland voor een bezoek van 1 x per maand per achterblijvend gezinslid.
6b: Wanneer de gedetineerde in een halfopen of open inrichting verblijft, kan hij of zij zelf reizen. Reiskosten voor familiebezoek komen dan niet voor vergoeding uit de bijzondere bijstand in aanmerking.
6c: Psychosociale of sociale omstandigheden kunnen aanleiding zijn om de gedetineerde vaker te bezoeken. Dit is een bijzondere omstandigheid die leidt tot extra noodzakelijke bestaanskosten.
7: Voor reiskosten i.v.m. een re-integratietraject of andere activiteiten gericht op werk is een tegemoetkoming reiskosten op basis van de Nadere regels bij de re-integratieverordening een voorliggende voorziening. Deze tegemoetkoming wordt toegekend in de vorm van reistegoed voor het openbaar vervoer; dat wordt geboekt op een OV-chipkaart op naam. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de reisfrequentie; hierbij geldt een minimale reisafstand (enkele reis) van 3 kilometer. Wanneer iemand door omstandigheden volledig is aangewezen op reizen per openbaar vervoer, kan volgens de Nadere regels een tegemoetkoming op basis van maatwerk worden gegeven.
Wanneer iemand in de doelgroep Participatiewet in verband met een beperking ondersteuning nodig heeft om op het werk of een scholing te komen, is een vervoersvoorziening mogelijk op grond van art. 3.4 lid 2 onder a van de Re-integratieverordening Participatiewet en artikel 6.1 van de Nadere regels bij de Participatiewet. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een vergoeding van taxivervoer voor iemand die hierop i.v.m. een beperking is aangewezen om op het werk te komen.
Artikel 7.9 - Bijzondere bijstand in verband met de éénverdienersproblematiek
Door botsende landelijke regelgeving kunnen gezinnen waarbij één van de partners een loongerelateerde uitkering van het UWV (WW, TW of WIA) ontvangt en de ander een laag of geen inkomen heeft, onder het netto sociaal minimum belanden. Zolang het rijk nog niet voorziet in een oplossing voor deze problematiek, zal de gemeente deze groep door middel van bijzondere bijstand ondersteunen. In de B&W-vergadering van 18 juli 2023 (besluit “Financiële ondersteuning van Amsterdammers die landelijke toeslagen mislopen door systeemfout (eenverdienersproblematiek))” is B&W akkoord gegaan met deze aanpak.
Met dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op artikel 4 lid 2 van deze beleidsregels. We zien namelijk dat Amsterdammers die door deze problematiek worden geraakt hier onvoldoende zicht op hebben en niet zelf naar de gemeente stappen voor ondersteuning. Deze ervaringen en de individuele gevolgen die de problematiek voor Amsterdammers heeft, het moeten rondkomen van een inkomen onder het sociaal minimum, rechtvaardigen een ambtshalve toekenning van deze specifieke bijzondere bijstand. Dit artikel treedt in werking met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2023.
Artikel 8 - Jongerentoeslaghttp://www.toeslagen.nl
In artikel 20 van de Participatiewet is de hoogte van de bijstandsnorm voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar vastgelegd. Wanneer dit bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke bestaanskosten zijn jongeren in principe aangewezen op de onderhoudsplicht van hun ouders tot ze 21 zijn.
Artikel 12 van de Participatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van levensonderhoud aan jongeren van 18, 19 of 20 jaar die bijvoorbeeld zelfstandig wonen maar geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders.
Onder c: met “gehuwden” worden ook degenen bedoeld die samenwonen en een gezamenlijke huishouding voeren.
Lid 1: Huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag is een voorliggende voorziening (zie: www.toeslagen.nl) als het gaat om woonkosten van sociale huurwoningen. Dit zijn in het algemeen huurwoningen waarbij de huur plus een bedrag voor een aantal servicekosten (de zogenoemde rekenhuur in het kader van de huurtoeslag) lager is dan de maximale rekenhuur. Voor huurwoningen in de vrije sector (met een rekenhuur boven de maximale rekenhuur) en eigen woningen kan geen huurtoeslag worden aangevraagd. .
Lid 2: Voor sociale huurwoningen is huurtoeslag een voorliggende voorziening. Het komt voor dat iemands actuele huurtoeslag tijdelijk als ontoereikend kan worden gezien. In die gevallen kan er aanleiding zijn om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag toe te kennen. Zo kan het voorkomen dat iemand er in de loop van een jaar in inkomen op achteruitgaat, maar niet het maximale bedrag aan huurtoeslag ontvangt omdat bij het berekenen van de huurtoeslag nog rekening wordt gehouden met het hogere inkomen dat diegene eerder in het jaar ontving. Ook bij een verandering in iemands woonsituatie kan dit zich voordoen. In deze gevallen wordt berekend wat de aanvrager bij een minimuminkomen aan huurtoeslag zou krijgen. Voor het verschil is dan woonkostentoeslag mogelijk, onder aftrek van iemands eventuele financiële draagkracht (zie ook art. 5.1 – Hoe is de financiële draagkracht opgebouwd?).
Lid 3: Bij huurwoningen in de vrije sector is huurtoeslag geen voorliggende voorziening. Uitgangspunt in de berekening van de woonkostentoeslag is het maximale bedrag aan huurtoeslag dat iemand zou kunnen krijgen voor de woning als het zou gaan om een sociale huurwoning met de maximaal subsidiabele huur (in 2022: € 763,47 per maand). Bij dit berekende huurtoeslagbedrag worden opgeteld de woonkosten die boven de maximaal subsidiabele huur liggen. Voor dit totaal kan na aftrek van de bestaande financiële draagkracht woonkostentoeslag worden verleend.
Bij toekenning van een woonkostentoeslag voor de woonkosten boven de maximale huurgrens, wordt een verhuisplicht opgelegd, d.w.z. dat aan de bijstand de verplichting wordt verbonden dat de aanvrager zijn of haar best doet om goedkopere woonruimte te vinden of op een andere manier de woonkosten omlaag te brengen.
Lid 4: Voor een aanvrager die een woning in eigendom heeft met hoge woonkosten is ook woonkostentoeslag mogelijk. De hoogte daarvan wordt bepaald op dezelfde manier als bij een huurwoning. In plaats van huur wordt echter rekening gehouden met andere kostenposten (zie lid 5 onder b voor een omschrijving).
Wanneer iemand overwaarde heeft in de eigen woning die uitgaat boven het vrijlatingsbedrag volgens artikel 34 lid 2 onder d van de wet wordt de woonkostentoeslag in beginsel verleend als geldlening. Wanneer iemand naast de overwaarde in de woning schulden heeft en/of nauwelijks liquide middelen heeft (waarvan bij een alleenstaande zonder kinderen in 2022 € 6.505 niet tot de middelen wordt gerekend in het kader van de algemene bijstand, en bij alleenstaande met kinderen en samenwonenden € 13.010), kan het college besluiten pas vanaf een hoger bedrag aan overwaarde de woonkostentoeslag als lening te verlenen.
Lid 5: Onder woonkosten wordt in verband met de woonkostentoeslag het volgende verstaan:
bij een eigen woning: hypotheekrente, andere eigenaarslasten (eventuele erfpachtcanon, rioolrecht, onroerendezaakbelasting, opstalverzekering, eigenaarsdeel waterschapslasten) en een bedrag voor onderhoud; hierop wordt de ontvangen hypotheekrenteaftrek in mindering gebracht. De actuele hoogte van de hypotheekrente wordt zo goed mogelijk bepaald aan de hand van beschikbare bewijzen (deze kan bijvoorbeeld van maand tot maand verschillen). Zo nodig moet de aanvrager een voorschotverzoek doen bij de Belastingdienst voor de hypotheekrenteaftrek.
Lid 6: Voor zelfstandigen die door omstandigheden hun woonkosten (en eventuele andere bijzondere kosten) niet meer kunnen betalen, gelden andere wettelijke regels dan voor niet-zelfstandigen. Bijstand aan zelfstandigen wordt in beginsel verleend volgens het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Uitgangspunt hierbij is dat een zelfstandige die nog niet of tijdelijk onvoldoende middelen heeft een uitkering voor levensonderhoud kan krijgen inclusief eventuele bijzondere bijstand, bijvoorbeeld in de vorm van een woonkostentoeslag (zie met name artikel 1 onder g van het Bbz). Deze wordt eerst als lening verstrekt. Op basis van het uiteindelijke inkomen wordt naderhand bepaald welk deel van de lening moet worden terugbetaald en welk deel wordt omgezet in een gift.
Voor het bepalen van de woonkosten van de zelfstandige en in hoeverre deze al dan niet betaald kunnen worden uit het eigen inkomen, wordt aangesloten bij de systematiek die gold bij de Tijdelijke beleidsregels TONK Amsterdam. Deze werkwijze bij zelfstandigen wordt ondersteund door een geautomatiseerd online aanvraagformulier voor het indienen van een Bbz-aanvraag; dit is beschikbaar via www.amsterdam.nl.
Bij Bbz-aanvragen van zelfstandigen wordt er net als in 2020 bij de Amsterdamse TONK (zie Gemeenteblad 2021-73416) vanuit gegaan dat iemand van een inkomen op het sociaal minimum € 430,- aan woonkosten kan betalen. Bij zelfstandigen worden alleen het bedrag aan kale huur (vanaf de huurtoeslaggrens), de hypotheekrente en de eventuele erfpachtcanon apart uitgevraagd, samen met bewijsstukken. Andere soorten woonkosten worden niet apart uitgevraagd. Bij eigenhuisbezitters wordt er bij de uitvoering van de Bbz van uitgegaan dat zij - naast de door hen opgegeven hypotheekrente en erfpachtcanon – nog € 1oo,- p.m. aan andere woonkosten hebben. Voor woonkosten vanaf € 430,- wordt woonkostentoeslag verleend, rekening houdend met de draagkracht van de zelfstandige.
Artikel 10 - Collectieve zorgverzekering
De Participatiewet (artikel 35, derde lid) biedt de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een collectieve zorgverzekering of een tegemoetkoming in de premie daarvoor. Amsterdam biedt zo’n collectieve zorgverzekering aan voor Amsterdammers met een inkomen dat lager of gelijk is aan 130 % van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM).
De collectieve zorgverzekering biedt tegen een gereduceerde premie een verplichte basisverzekering aan in combinatie met een aanvullende zorgverzekering. Iedereen die aan de inkomensvoorwaarde voldoet kan zonder medische keuringen deelnemen.
Voor wat betreft de (wettelijke) eigen bijdrage (lid 1): dit zijn kosten die verzekerden normaliter zelf moeten betalen voor zorg uit de basisverzekering omdat ze door veel zorgverzekeringen niet volledig worden vergoed. De collectieve zorgverzekering die de gemeente aanbiedt, vergoedt die zorg in bijna alle gevallen wèl volledig.
De wettelijke eigen bijdrage is iets anders dan het verplicht eigen risico. Het verplicht eigen risico geldt voor alle verzekerden. Dit bedrag wordt jaarlijks door de verzekeraar bepaald en moet door de verzekerde zelf worden betaald.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2022.
Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam.