Organisatie | Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Nota Beheerbeleid voor provinciale wegen 2014 |
Citeertitel | Nota Beheerbeleid voor provinciale wegen 2014 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2014 | nieuwe regeling | 07-01-2014 | 0416104 |
Deze nota “Beheerbeleid voor provinciale wegen 2014” bevat beleidsregels die toegepast worden bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen op grond van de “Wegenverordening Provincie Fryslân” en de Wegenverkeerswetgeving. Daarnaast kunnen er beheerafspraken opgenomen zijn die op de eigen organisatie van toepassing zijn.
Dit beleidskader is ingedeeld in een A en een B gedeelte. Onder A zijn de meer algemene onderwerpen, zoals verkeersveiligheid, wegcategorisering en relevante regelgeving ondergebracht. Deze onderwerpen geven veelal de randvoorwaarden aan voor het opstellen van uitgangspunten en beleidsregels voor ontheffingverlening of overig wegenbeheer. Onder B vindt u de uitwerking van concrete beheeronderwerpen.
De Provincie Fryslân heeft ruim 850 km aan wegen, fietspaden e.d. in beheer. Voor
het regelen van het wegenbeheer is de Wegenverordening Provincie Fryslân (WVF) van toepassing. In deze verordening worden regels gesteld ter bescherming en instandhouding van de bij de provincie Fryslân in beheer zijnde wegen en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van de wegen (art. 1 WVF). Naast verkeersbelangen wordt ook rekening gehouden met maatschappelijke belangen zoals landschap, natuur en cultuurhistorie, milieu en leefbaarheid. Deze nota geeft de beleidsregels voor toepassing van de WVF.
Deze nota is van toepassing op de bij provincie Fryslân in beheer zijnde wegen. Voor de uitvoering van het wegenbeheer geeft deze nota de randvoorwaarden. Behalve voor de organisatieonderdelen die zich met wegen bezighouden, is deze nota ook van waarde voor andere beleidsvelden van de provincie. Hierbij valt te denken aan afstemming van planontwikkeling bij andere afdelingen met raakvlakken met het wegenbeheer, of vanuit de toezichtfunctie die de provincie heeft op plannen van derden. Bij dit laatste spelen vooral de ruimtelijke plannen een rol, gezien de invloed die ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het wegenbeheer.
Extern beïnvloedt de inhoud van de relaties met bedrijven, andere overheden en particulieren. Deze beleidsregel geeft aan hoe en op welke wijze aanvragen in het kader van de Wegenverordening worden behandeld.
Bij één onderwerp is de werking niet gericht op de bij de provincie in beheer zijnde wegen. Het betreft de uitwerking van beleidscriteria voor de toepassing van artikel 19.1 van de Wegenverkeerswet. Dit artikel geeft aan het provinciaal bestuur de bevoegdheid om verkeersmaatregelen te nemen op wegen die bij gemeenten of waterschappen in beheer zijn.
Wet Algemene bepalingen Omgevingsvergunning
Een aantal werken of werkzaamheden valt onder de werkingssfeer van de Wabo. In die gevallen adviseert de provincie aan de betreffende gemeente. Deze nota is zowel van toepassing op bij de provincie rechtstreeks ingediende ontheffingsaanvragen, als de in het kader van de Wabo gevraagde adviezen bij Omgevingsvergunningen.
Het wegenbeheer staat niet op zichzelf. Naast het beheerbeleid bevatten de hierna genoemde provinciale verordeningen, beleidsnota's en plannen doelstellingen die relevant zijn voor beheerbeleid.
Wegenverordening provincie Fryslân (WVF)
De WVF vormt het sluitstuk voor het wegenbeheer. De hierin opgenomen strafbepaling
maakt handhaving mogelijk, naast de toepassing van administratieve handhaving (bestuursdwang, dwangsom etc.). De WVF kent een algemene verbodsbepaling, waarvan ontheffing kan worden verleend. De nota Beheerbeleid is hiervoor de beleidsregel die voorziet in een uniform en overzichtelijk kader, waarmee voldaan is aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt. Door in de verordening te volstaan met een algemene verbodsbepaling, is deze proactief. Immers, nu hoeft de verordening niet te worden aangepast voor elk niet opgenomen of gewijzigd onderwerp. Beleidsregels zijn procedureel eenvoudiger te wijzigen.
Naast ontheffingen voorziet de verordening er in dat voor sommige activiteiten een melding volstaat.
Onderkend is voorts dat bepaalde zaken zich naar aard en karakter niet lenen voor een ont-heffingenregime. Ook voor deze onderwerpen bestaat echter de behoefte aan beleidsregels voor de praktische uitvoering.
Het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan Fryslân Herzien 2011
Het PVVP geeft vorm aan de bereikbaarheid, mobiliteit en veiligheid van Fryslân door middel van een ambitieus en realistisch investeringsprogramma voor wegen en vaarwegen met een nieuwe toekomstvisie voor het openbaar vervoer en een krachtig maat-regelenpakket voor het fietsverkeer. Als hoofddoel van het verkeer- en vervoerbeleid noemt dit rapport het realiseren van een duurzaam verkeer en vervoersysteem in Fryslân dat voldoet aan de verplaatsingsbehoefte van inwoners en bezoekers van Fryslân en dat voldoet aan de behoefte om goederen te transporteren.
Het draagt bij aan de versterking van de economie en tracht de schade aan natuur, landschap en milieu te beperken.
Het beleid in het PVVP houdt rekening met het inpassen van wegen in het landschap conform de nota Fryske Diken yn ’t Grien!, wat ook doorwerkt in het wegenbeheerbeleid. Naar verwachting zal in 2014 een integrale visie op het wegontwerp gereed zijn voor onder meer de verkeerskundige, landschappelijke en ecologische inrichting van wegen. Na de vaststelling van deze visie zal dit uitgangspunt zijn voor het Beheerbeleid.
Een aantal van de in het PVVP genoemde doelstellingen werkt door in het beheerbeleid.
Dit zijn vooral de wegcategorisering en de doelstellingen gericht op bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
Een duurzaam veilig verkeer- en vervoersysteem
Het PVVP geeft een nadere invulling aan een duurzaam veilige wegenstructuur voortbouwend op het PVVP 1999. De basis hiervoor is neergelegd in de nota Nationale Verkeersveiligheidverkenning voor de jaren 2005-2020: Door met Duurzaam veilig en de nota Duurzaam veilig in Fryslân.
Het uitgangspunt van Duurzaam veilig is het voorkomen van ongevallen. De principes van Duurzaam Veilig zijn:
Er wordt in het PVVP onderscheid gemaakt in het wegennet in driewegcategorieën of wegfuncties:
Een overzichtskaart waarop dit voor provinciale wegen is aangegeven, is toegevoegd aan dit hoofdstuk als bijlage I.
In de loop der tijd kunnen zich wijzigingen voordoen in de toedeling van functies aan wegen. Daarnaast kan de gebiedsgewijze aanpak incidenteel tot wijzigingen leiden. Gebiedsgewijze aanpak betekent dat voor een bepaald gebied alle wegen worden heringericht in overeenstemming met de toegekende functie.
Een punt van aandacht is dat de huidige weginrichting van de provinciale wegen in veel gevallen afwijkt van de toegekende categorie. De aanvragen om ontheffing worden getoetst aan de eisen die voor die categorie gelden. Per geval moet worden beoordeeld of dit een realistische optie is. Dit geldt vooral voor wegen waarbij sprake is van een upgrading. Algemene uitgangspunten zijn:
Het tijdstip waarop een weg daadwerkelijk wordt heringericht, zal mee van invloed zijn op het al dan niet toestaan van activiteiten.
Beheerzones langs provinciale wegen
De Wegenverordening Fryslân (WVF) geeft aan dat er vanuit een oogpunt van doelmatig en verkeersveilig gebruik van de weg, behoefte bestaat om buiten het beheergebied van de weg invloed uit te oefenen op het gebruik van gronden. Met de beheerzone vraagt de provincie vanuit haar rol als wegbeheerder aandacht voor activiteiten (waar onder het toestaan van permanente bebouwing) die binnen deze zone plaatsvinden.
De beheerzone vormt vooral een toetsingskader bij de beoordeling van ruimtelijke ordenings-plannen: de geprojecteerde bestemmingen en het hierbij horende gebruik worden getoetst aan de belangen die de wegbeheerder. Die belangen zijn:
Per wegcategorie zijn de volgende beheerzones van toepassing, gemeten vanuit de beheers-grens van de weg:
Voor erftoegangswegen en wegen binnen de bebouwde kom is het expliciet opnemen van een beheerzone niet zinvol. Zo nodig kunnen incidenteel uitzichthoeken worden vastgesteld.
Het provinciaal Milieubeleid is geformuleerd in het Frysk Miljeuplan 2011-2014. Het milieubeleid is geconcretiseerd in het Frysk Miljeuprogramma 2011-2014. In dit programma zijn de onderdelen geluid en verlichting gerelateerd aan wegbeheer.
Het Frysk Miljeuplan 2011-2014 wijst onder meer milieubeschermingsgebieden aan waarvan de milieuregels van invloed zijn op het wegenbeheer (uitvoeren van reconstructies, toelaatbaarheid van activiteiten).
Op grond van dit plan gaat de provincie een plan van aanpak opstellen voor het milieubewust aanleggen, onderhouden en beheren van provinciale wegen en vaarwegen.
Bij de landschappelijke inpassing van wegen zal rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteit zoals beschreven is in het Streekplan 2006 en Grutsk op é Romte.
In de nota Fryske Diken yn ’t Grien! is de visie voor de verschillende landschapstypen
uitgewerkt. Deze nota zal geactualiseerd en geïntegreerd worden in de integrale visie op het wegontwerp (verwachte vaststelling in 2014).
In 2006 is de nota Ecologische Verbindingszones vastgesteld. Het doel van de nota is het realiseren en instandhouden van goed functionerende ecologische verbindingszones als schakels tussen natuurgebieden. Er bestaat een raakvlak met het wegenbeheer op die plaatsen waar deze zones de provinciale wegen kruisen. De belangen die deze nota waarborgt, zijn onderdeel van het toetsingskader voor ontheffingsaanvragen en verzoeken om advies.
In 2013 is de gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' geactualiseerd. Met de Gedragscode legt de provincie vast hoe de organisatie het zorgvuldig handelen ten aanzien van beschermde soorten waarborgt, in het kader van bestendig beheer en onderhoud en kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen of inrichtingen. De implementatie hiervan is vertaald in het Handboek Projecten.
Strategisch onderhoudsbeleid provinciale infrastructuur 2006
Doel van dit beleidskader is het door middel van maatregelen functioneel, veilig, betrouwbaar en aantrekkelijk houden van de infrastructuur. In dit beleidsplan is het niveau van onderhoud voor (vaar-)wegen, bermen, oevers en kunstwerken uitgewerkt.
Uitgangspunt is een differentiatie in kwaliteit, met aandacht voor beleidsdoelen als de ontwikkeling van natuur en landschap en het beperken van negatieve invloeden op het milieu. Voor enkele zaken is geen keuze in onderhoudsniveau te maken door bijvoorbeeld wettelijke verplichtingen. Het betreft onder meer bebording en bebakening en vuilverwijdering. Gladheidbestrijding wordt voorlopig conform de landelijke richtlijnen van het CROW toegepast.
Randvoorwaarden voor het wegenbeheer worden gegeven in wetgeving. Op de meest relevante wetgeving wordt hierna ingegaan.
De Wvw kent naast de klassieke verkeersbelangen, waaronder het verzekeren van de verkeersveiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers, het in standhouden van de weg en de bruikbaarheid daarvan, het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer, de volgende bepalingen:
De Wvw geeft de zorgplicht van provincie als wegbeheerder aan. Ter nadere regelgeving
van de Wvw zijn het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV1990) en het Besluit algemene bepalingen inzake het Wegverkeer (BabW) van belang.
Hierin zijn een aantal bevoegdheden van de provincie als wegbeheerder uitgewerkt. Bij de toepassing van beheerbevoegdheden kunnen één of meerdere van deze belangen de motiveringsgrondslag vormen. Zonodig worden de belangen onderling gewogen. Beheerbevoegdheden op grond van deze wetgeving betreffen onder meer het nemen van verkeersmaatregelen en het verlenen van ontheffingen voor het gebruik van wegen.
Op grond van artikel 19 van Wvw kunnen Gedeputeerde Staten aanwijzingen geven aan andere wegbeheerders voor het nemen van verkeersmaatregelen. Deze bevoegdheid is van toepassing op wegen in beheer bij waterschap of gemeente, die buiten de bebouwde kom zijn gelegen. Indien niet aan de aanwijzing wordt voldaan, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten zelf in de zaak te voorzien.
De bevoegdheid onder artikel 19, lid 2.a. richt zich op de afstemming van verkeersbesluiten
voor wegen met verschillende wegbeheerders.
De bevoegdheid onder artikel 19, lid 2.b. kan alleen toegepast worden als er beleid voor is vastgesteld. Deze verkeersbesluiten kunnen zich richten op het beperken of uitsluiten van bepaald gebruik, b.v. een geslotenverklaring voor autoverkeer in een natuurgebied.
De toepassing van een aanwijzingsbevoegdheid werkt materieel door in de bevoegdheden van andere overheden. Gemeente of waterschap worden dan ook eerst in de gelegenheid gesteld om zelf in het verkeersbesluit te voorzien.
Het beleid dat voor artikel 19, lid 2.b. als basis dient, moet gericht zijn op het voorkomen van schade aan het milieu en de aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Vastgestelde toepassingsgebieden:
De Ww richt zich vooral op de onderhoudsplicht en de openbaarheid van de weg. De onderhoudsplicht strekt zich uit tot zowel de wegverharding als de bijbehorende bermen en kunstwerken van een weg.
Daarnaast zijn in de Ww bepalingen opgenomen voor de wegenlegger. De wegenlegger is een registratie-instrument waarin rechten en plichten voor eigenaren en onderhoudsplichtigen zijn vastgelegd.
Wet herverdeling wegenbeheer (WHW)
Op grond van deze wet heeft in 1993 een herverdeling plaatsgevonden van het wegenbeheer en de hiermee samenhangende financiën, tussen rijk, provincie, waterschap en gemeente. Bij de overdracht van wegen in het kader van de WHW zijn beheerafspraken gemaakt met andere overheden. Deze afspraken gelden als beleid voor alle provinciale wegen en niet alleen voor de door de provincie overgenomen wegen. De nog relevante afspraken, zijn aan dit hoofdstuk toegevoegd.
Landinrichtingswet en Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)
De Landinrichtingswet regelt de toewijzing van de eigendom, het beheer en onderhoud van wegen, waterlopen en de hierbij horende kunstwerken. Voor zover de toewijzing heeft plaatsgehad in afgeronde ruilverkavelingplannen, moeten de hierin opgenomen afspraken als een gegeven worden beschouwd. Afwijkende beleidsregels in deze nota werken niet door naar deze vigerende plannen.
Voor de toedeling van functies in plannen op grond van de ruimtelijke ordening geldt dat het toekennen van rechten op bijvoorbeeld uitwegen, of het projecteren van wegaansluitingen, ingrijpende gevolgen kan hebben voor de functie en het verkeersveilige gebruik van een weg. Het toetsen van deze ontwerpplannen aan de belangen van het wegenbeheer, is van groot belang.
Het privaatrecht en de risicoaansprakelijkheid
In de meeste gevallen is de provincie als wegbeheerder eveneens de eigenaar van de betrokken weg. De eigendomsrechten uit het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn daar op van toepassing. Dit recht wordt beperkt door onder meer belangen van anderen. In het algemeen geldt dat een bestuursorgaan van het eigendomsrecht geen misbruik maakt en de redelijkheid en billijkheid in acht neemt. Binnen bepaalde grenzen is het toegestaan eigendommen te exploiteren.
Risicoaansprakelijkheid: boek 6 van het BW regelt de aansprakelijkheid voor opstallen, waaronder ook wegen behoren:
"Bij openbare wegen rust zij op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert".
Onder openbare weg wordt mede begrepen het weglichaam als mede de weguitrusting.
De Hoge Raad heeft bepaald dat op de wegbeheerder de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. De mate waarin aan die plicht voldaan moet worden hangt af van de functie van de weg en de verwachting die de weggebruiker heeft op grond van het feitelijke beeld van de weg.
De bevoegdheden van de provincie komen op drie manieren tot uiting:
Dit onderscheid is voor praktijksituaties van belang bij taak- en kostentoedelingen en het bepalen van aansprakelijkheid.
Overige beheerssituaties, inclusief besluitvorming, hebben een relatie met de Wegenverkeerswetgeving (bebording, markering, ontheffingen) en de Wegenwet (openbaarstellen van wegen of het onttrekken van de weg aan de openbaarheid van het verkeer).
7 Financiële criteria voor aanvragen van derden
Financiële, beheer- en onderhoudscriteria
Hierna zijn in het algemeen of per specifiek onderwerp criteria gegeven voor kostenverdeling
bij aanvragen van derden. Dit kunnen bedrijven, particulieren of andere overheden zijn. Bij deze criteria zijn de afspraken zoals vastgelegd na de wegensanering per 1 januari 1993 uitgangspunt. Voor reconstructies aan provinciale wegen is het PVVP de basis. In de specifieke hoofdstukken kunnen afwijkende of aanvullende criteria zijn gegeven.
De volgende algemene criteria zijn van toepassing:
bij wegenprojecten van de provincie is een gemeentelijke bijdrage aan de orde bij:
wanneer maatregelen op een kruispunt van een provinciale weg en een gemeentelijke weg worden uitgevoerd om een probleem op te lossen waarvan vaststaat dat de provincie en gemeente in vergelijkbare mate verantwoordelijk zijn, worden de kosten verdeeld over het aantal aansluitingen en aldus het aantal wegbeheerders (wegvak-kentheorie)
Voor a t/m d geldt dat als in deze gevallen geen gemeentelijke bijdrage tot stand komt, dit er toe kan leiden dat een project niet of slechts in gereduceerde vorm wordt gerealiseerd.
Vanuit de doelstellingen van het PVVP en vooral de verkeersveiligheid, kan het zijn dat een project tot uitvoering moet worden gebracht. Als een bijdrage van een derde of gemeente gerechtvaardigd is, maar hierover geen overeenstemming wordt bereikt, dan kan de claim betreffende die bijdrage gehandhaafd blijven. Bij latere werken kan hierop teruggegrepen worden door de provincie. De betrokkene wordt hierover schriftelijk op de hoogte gesteld.
Specifieke beheer- en onderhoudafspraken:
Afwijkingen hiervan dienen te zijn vermeld in een aparte overeenkomst.
8 Beleidsherziening en afwijking van beleid
Het beleid wordt herzien of aangevuld als hiervoor overwegende redenen zijn. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij gewijzigde wetgeving of bij het opnemen van nieuwe onderwerpen.
Bij voorstellen om in afwijking van het in deze nota neergelegde beleid te handelen, wordt per geval beoordeeld of terugkoppeling naar het portefeuilleoverleg met de verantwoordelijke gedeputeerde volstaat, of dat het onderwerp moet worden voorgelegd aan het college van Gedeputeerde Staten. Afhandeling vindt plaats via besluitvorming in een DS-stik dan wel via een SG-brief.
Overzichtstabel wegcategorisering PVVP
BIJLAGE II Wegenverordening provincie Fryslân
Besluit van Provinciale Staten van 5 juli 2000 no. 375691, betreffende de vaststelling van de Wegenverordening provincie Fryslân.
De in de aanhef genoemde wegenverordening dient ter bescherming en instandhouding van de bij de provincie Fryslân in beheer zijnde wegen en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die wegen. Daarbij kunnen ook andere belangen worden betrokken.
Bij toepassing van de wegenverordening gelden beleidsregels als toetsingscriteria. Deze beleidsregels zijn opgenomen in de nota "Beheerbeleid voor provinciale wegen". De beleidsregels zijn vastgesteld met toepassing van titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
De toe te passen criteria zijn onder meer ingegeven door het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan. Dit geldt met name voor de hierin opgenomen beleidskaders voor verkeersveiligheid en bereikbaarheid, alsmede de daarop gebaseerde wegennetvisie. De beleidsregels geven een verdere invulling en concretisering aan het te voeren beleid. Met het oog op de praktijk kunnen ze nader worden aangevuld met uitvoeringsregels.
Hoewel de verordening niet primair is gericht op stroken buiten de beheergrenzen, kunnen zich op zones langs wegen omstandigheden voordoen die van invloed zijn op het weglichaam en op het verkeer op de weg. Overeenkomstig de vorige verordening, biedt ook deze verordening de provincie als wegbeheerder de mogelijkheid om buiten het provinciaal weggebied op te treden.
De wegenverordening is afgestemd op de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat zaken die in deze wet geregeld zijn, niet in de verordening hoeven te worden opgenomen. Het betreft onder meer bepalingen over de wijze van indiening van ontheffingsaanvragen en de mogelijkheid voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Ditzelfde geldt voor bepalingen ten aanzien van toezicht en handhaving. Een regeling voor nadeelcompensatie is evenmin in de verordening opgenomen, aangezien op basis van artikel 3:4, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht, de verplichting reeds bestaat om in voorkomende gevallen tot nadeelcompensatie over te gaan.
In de verordening is wel een termijn opgenomen waarbinnen moet worden beslist op een ont-heffingsaanvraag. Het niet toepassen van de beslistermijn van 8 weken uit de Algemene wet bestuursrecht heeft als reden dat deze termijn in een aantal gevallen onvoldoende is. Om te voorkomen dat steeds een beslissing tot verdaging moet worden genomen, is in de verordening een beslistermijn opgenomen van 16 weken. Deze termijn mag tot twee keer toe met een periode van ten hoogste 8 weken worden verlengd.
(In de later vastgestelde wijzigingsverordening (2010, no. 47) is dit veranderd in een beslistermijn van maximaal 14 weken. De beslistermijn bedraagt acht weken en kan één maal met zes weken worden verlengd.)
De voorliggende verordening beoogt niet een waterdichte regeling te geven voor alle eventualiteiten die zich op of bij een weg kunnen voordoen. Daarom is afgezien van een systeem waarbij alle voorzienbare activiteiten in een lijst met definities en verbodsbepalingen expliciet zijn weergegeven. Ter zake is overwogen dat algemeen opsommende bepalingen zelden of nooit compleet zijn, waardoor leemtes ontstaan. Een begin van deze benadering was reeds gemaakt bij de vorige verordening.
Volstaan is met één verbodsartikel. Hiermee is een goede leesbaarheid en praktische hanteerbaarheid bereikt. Zonodig kunnen beleid- en uitvoeringregels zorgen voor maatwerk.
De artikelgewijze toelichting gaat nader in op het voorgaande. De toelichting is overigens beperkt tot die artikelen, waarvan informatie over de achterliggende overwegingen voor een goed begrip van die artikelen op haar plaats lijkt.
WEGENVERORDENING PROVINCIE FRYSLAN
Voor zover ingevolge deze verordening een ontheffing is vereist voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren, de door Gedeputeerde Staten aan gewezen opsporingsambtenaren.
Overtredingen van artikel 3 of niet-naleving van één of meer van de aan een ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.
Onverminderd het bepaalde in lid 3 van dit artikel, wordt voor werken waarvoor geen ontheffing is verleend, een ontheffing krachtens artikel 3 geacht te zijn verleend indien deze werken gedurende meer dan 5 jaar na de realisering ervan zijn gedoogd zonder dat belanghebbende is gewezen op het vereiste van een ontheffing.
Dit artikel beoogt een brede belangenafweging mogelijk te maken. Gelet op het specialiteitbeginsel in het bestuursrecht, is het zonder dit artikel niet mogelijk om bij de toepassing van deze verordening naast de belangen van een doelmatig en veilig gebruik van de weg, ook andere belangen aanvullend te betrekken.
De klassieke verkeersbelangen, zoals deze ook verwoord zijn in de Wegenverkeerswet, zijn neergelegd in het eerste lid.
Het tweede lid maakt het mogelijk om naast de verkeersbelangen ook rekening te houden met belangen als landschap, natuur en cultuurhistorie, milieu en leefbaarheid, voor zover daarin niet is voorzien door andere wetgeving. Onder wet wordt in dit verband verstaan een wet in materiële zin.
Het betreft hier de zogenaamde "brede kijk" zoals die al enige tijd in de praktijk van het water-staatsrecht ingang heeft gevonden. In dit verband wordt verwezen naar onder meer artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 3 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.
Overigens bepaalt artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
Uit de Kamerstukken die betrekking hebben op de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, blijkt dat de formulering "mede", zoals ook gebruikt in het tweede lid van dit artikel, tot uitdrukking brengt dat bij de besluitvorming in de eerste plaats wordt gedacht aan de bescherming van de klassieke waterstaatsbelangen. Zo is de primaire voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing, dat deze verenigbaar is met deze belangen.
Tegelijkertijd sluit het oordeel dat dit het geval is, niet uit dat op grond van overwegingen die zijn ontleend aan andere belangen, bijvoorbeeld van landschap of natuurbehoud, aan de te verlenen ontheffing bepaalde daarop gerichte bijzondere voorschriften of beperkingen worden verbonden. Ook is niet uitgesloten dat die andere belangen aanleiding zijn voor het weigeren, wijzigen of intrekken van een ontheffing.
Onder toepassing van de verordening wordt verstaan het verlenen, weigeren, intrekken en wijzigen van een ontheffing en het vaststellen van beleid- en uitvoeringregels.
De verordening is alleen van toepassing op wegen die in beheer bij de provincie zijn.
De beheerbevoegdheid strekt zich in principe uit tot de beheergrens van een weg. Deze beheergrens is meestal ook de eigendomsgrens. Beheergrenzen berusten op besluiten van gedeputeerde- en provinciale staten. De beheergrenzen zijn verwerkt in het bij het provinciale wegennet horende beheersysteem. De gegevens uit dit systeem zijn voor een ieder toegankelijk op het provinciehuis en de provinciale districtskantoren. Wijzigingen in de beheergrens vinden plaats in overleg met direct betrokkenen.
Het eerste lid biedt overigens de mogelijkheid om ook buiten het beheergebied van de weg op te treden. Het gaat daarbij om situaties, waarbij de bescherming en het doelmatig en veilig gebruik van wegen in het geding zijn. In de beleidsregels zijn deze situaties nader aangegeven. Buiten het beheergebied van een weg kan niet worden opgetreden met het oog op de behartiging van andere dan genoemde belangen. In dit verband is voorts van belang het gestelde in artikel 3, tweede lid. Kortheidshalve wordt daar naar verwezen.
De Wegenwet bepaalt alleen wat onder wegen mede moet worden verstaan, niet wat tot de weg moet worden gerekend. De verordening beoogt dit hiaat op te heffen. Functioneel horen kunstwerken en weguitrusting ook bij de weg.
Beheer valt niet altijd samen met de onderhoudsplicht, wel met een verantwoordelijkheid voor de regeling van de uitvoering van het onderhoud. In veel gevallen zullen door derden met ontheffing werken zijn gerealiseerd. Bij een voorschrift opgenomen in een dergelijke ontheffing kan de onderhoudsverplichting aan die derde zijn opgedragen.
Dit artikel heeft een tweeledig karakter. Enerzijds bevat het een algemene verbodsbepaling, anderzijds ontlenen Gedeputeerde Staten aan dit artikel de bevoegdheid om ontheffing van de verbodsbepaling te verlenen. Dit kan op aanvraag of ambtshalve gebeuren.
Omwille van de overzichtelijkheid en leesbaarheid is afgezien van het opsommen van allerlei bijzondere verbodsbepalingen. Er is volstaan met één algemene verbodsbepaling. Ter zake is overwogen dat een algemene opsomming meestal niet compleet is, waardoor leemtes ontstaan. De bestemming van de weg is gebaseerd op de wegen(verkeers)wetgeving en de weg-categorisering en de hieronder liggende wegennetvisie.
De nadere concretisering en detaillering van de algemene verbodsbepaling is neergelegd in de beleidsregels en in eventuele uitvoeringsregels die met betrekking tot de onderhavige verordening worden gehanteerd. Aldus is de tekst van de verordening beperkt gehouden, terwijl toch de strekking ervan voldoende duidelijk is.
Het ontheffingplichtig gebruik maken van een weg, dat het maken en behouden van werken betreft, spreekt voor zich. Voor de volledigheid worden als voorbeelden van ontheffingplichtige werken genoemd: standplaatsen, kabels, leidingen, buizen, duikers, beplanting, uitwegen, wegaansluitingen, tankstations, aanduidingen-/verwijsborden en andere constructies, één en ander met toebehoren.
Bij de in het eerste lid onder b opgesomde gedragingen moet worden bedacht dat (uiteraard) niet ieder willekeurig doen geraken van een voorwerp of hoeveelheid van een bepaalde stof op de weg aan de ontheffingplicht is onderworpen. Ontheffingplichtig is alleen dat handelen dat valt te zien als een beoogde wijze van gebruik van de weg en dat relevant is voor de toestand van die weg.
Het plaatsen van voorwerpen, respectievelijk het laten staan of liggen, kan zowel betreffen hoeveelheden voorwerpen van een bepaalde soort (bijvoorbeeld tijdelijke opslag van materialen), als een bepaalde zaak, zoals een aan het normale verkeersgebruik onttrokken voertuig al dan niet voorzien van borden, teksten e.d. met het kennelijke doel handelsreclame te maken.
Vloeibare stoffen zijn hier niet genoemd omdat de Wet verontreiniging oppervlaktewateren hierin grotendeels voorziet. Voor zover het aflopen van vloeistoffen niet onder deze wet valt, wordt daarin voorzien door artikel 3, lid 1 onder c.
Als voorbeelden van de hier bedoelde handelingen kunnen worden genoemd: het graven in de weg, het zich anders dan over een uitweg met een voertuig op of van de weg begeven, het geheel of gedeeltelijk dichten van de afwateringsmiddelen van een weg, het ten verkoop aanbieden en/of levering van waren, het houden van vee-, rij- en trekdieren op de berm, voor zover ter zake het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet van toepassing is, het houden van optochten, braderieën e.d.
Door het bepaalde in het tweede lid wordt het onder meer mogelijk gemaakt om een vanuit een doelmatig en veilig gebruik van de weg, noodzakelijke vrije ruimte te garanderen, bijvoorbeeld voor vrije uitzichthoeken en zichtlengtes. Dit kan van belang zijn bij locaties waar wegen samenkomen. Een onbelemmerd (uit)zicht kan ook op andere plaatsen een vereiste zijn voor het veilig gebruik van de weg. In de nota "Beheerbeleid voor provinciale wegen" zijn per weg-categorie beheerzones aangegeven.
Op grond van de Wegenverkeerswet 1994 kan eveneens worden opgetreden tegen activiteiten die zich afspelen buiten het beheergebied van de weg. Artikel 5 van die wet bevat een algemeen verbod voor een ieder om zich zodanig te gedragen, waardoor gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of waardoor het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Voorbeelden zijn het veroorzaken van dichte rook en het gebruik van misleidende verlichting.
Deze bepaling maakt het mogelijk om voor bepaalde werken te volstaan met een melding. In de nota "Beheerbeleid voor provinciale wegen" en in uitvoeringsregels is aangegeven welke activiteiten meldingplichtig zijn en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan.
Om praktische redenen is in dit lid bepaald, dat Gedeputeerde Staten de bevoegdheid hebben om algemene ontheffingen aan nutsbedrijven te verlenen, voor het realiseren van bijvoorbeeld hoofdtransportleidingen voor gas-, water- en elektriciteitsvoorzieningen Deze algemene ontheffingen bevatten de algemene voorschriften en beperkingen die van belang zijn voor de betrokken werken en geven voor elk incidenteel werk een zodanige regeling, dat een vlotte wijze van afhandeling mogelijk is. Incidentele werken betreffen bijvoorbeeld woonhuisaansluitingen.
Het verrichten van onderhoud- en verbeteringwerken aan eigen wegen is in het vijfde lid van de verbodsbepaling uitgezonderd. Hiertoe worden ook eigen werkzaamheden gerekend, die aan te merken zijn als feitelijke handelingen zonder enig rechtsgevolg, bijvoorbeeld het plaatsen van lantaarnpalen, mottoborden en overig vergelijkbaar wegmeubilair. Dit laat onverlet dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moeten worden genomen.
Voor normaal onderhoud behoeft dit geen toelichting. Voor het verrichten van verbeteringswerken uitsluitend binnen het ruimtelijk weggebied, is doorgaans geen nadere besluitvorming in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening noodzakelijk. In deze situatie zullen Gedeputeerde Staten wel een schriftelijk besluit nemen inzake de vaststelling van het verbeteringswerk. In de procedure die daaraan voorafgaat, kan een afweging worden gemaakt ten aanzien van de belangen van derden.
Voor verbeteringswerken buiten het weggebied staat de besluitvorming in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening er garant voor dat derden bezwaren kunnen inbrengen. Het plaatsen van verkeersborden en op de weggebruiker gerichte infrastructurele maatregelen is geregeld in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en de Wegenwet.
Voorzieningen die op grond van wettelijke bepalingen zullen moeten worden gedoogd, zijn niet van het verbodsartikel uitgezonderd. In dit verband kunnen worden genoemd de wetgeving betreffende de telecommunicatie en de spoorwegen. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten in die gevallen een ontheffing niet kunnen weigeren. Wel worden Gedeputeerde Staten in staat gesteld bij een dergelijke ontheffing, onverminderd andere wettelijke bepalingen, nadere voorschriften te geven of beperkingen op te leggen, in het belang van onder meer de bruikbaarheid van de weg en de verkeersveiligheid op de weg.
De in het vijfde lid onder b opgenomen uitzondering waarborgt de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting. Dit geldt niet voor handelsreclame.
In deze leden wordt een koppeling gelegd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op grond van de Wabo wordt een ontheffing op grond van de Wegenverordening om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen aangemerkt als een verbod om zonder omgevingsvergunning een dergelijk project uit te voeren. De Wabo regelt aldus dat voor gemelde activiteit een omgevingsvergunning is vereist. In de systematiek van de Wabo kan een college van B&W bevoegd zijn om over een dergelijke aanvraag te beslissen. De Wegenverordening bepaalt nu dat aan Gedeputeerde Staten een adviesrecht toekomt. Tevens wordt bepaald dat, in die gevallen waarin een college van B&W een omgevingsvergunning voor een uitweg verleent, wijzigt of intrekt, Gedeputeerde Staten daarvan in kennis worden gesteld. Ook in gevallen waarin een kennisgeving aan het bevoegd gezag wordt gedaan van overdracht van een object waarvoor ontheffing is verleend, moeten Gedeputeerde Staten daarvan in kennis worden gesteld, voor zover een college van B&W het bevoegd gezag is.
Met belangen, vermeld in het tweede lid van dit artikel, worden niet alleen bedoeld de in het eerste lid van artikel 1 genoemde, maar ook de in het tweede lid van dat artikel bedoelde aanvullende belangen.
Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, zullen evenwel alleen de klassieke verkeersbelangen een rol kunnen spelen.
Met het zesde lid wordt de beslistermijn teruggebracht van maximaal 32 weken naar maximaal 14 weken. De beslistermijn bedraagt acht weken en kan één maal met zes weken worden verlengd.
Toezicht is te onderscheiden van opsporing. Weliswaar hebben toezichthouders soms ook opsporingsbevoegdheid, maar met het oog op zowel de rechten van de belanghebbende, respectievelijk de verdachte, als op de verhouding tot het openbaar ministerie moet zoveel mogelijk duidelijk zijn wanneer sprake is van toezicht en wanneer van opsporing.
Het Wetboek van Strafvordering biedt in artikel 142 de mogelijkheid om buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen voor de handhaving of naleving van de bepalingen van bijzondere wetten of verordeningen.
In de straf- en handhavingbepalingen is niet de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en dwangsom opgenomen. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit artikel 122 e.v. van de Provinciewet.
Voor de bepaling van de strafmaat is de provincie gebonden aan het daarover bepaalde in de Provinciewet.
Vanzelfsprekend zal in de verordening rekening moeten worden gehouden met de toestand, zoals die op de dag van de inwerkingtreding aanwezig is.
Het eerste lid heeft betrekking op ontheffingen die in het verleden door Gedeputeerde Staten zijn verleend, of bij een weg die in het kader van de Wet herverdeling wegenbeheer door de provincie is overgenomen, door of vanwege een ander bevoegd bestuursorgaan.
Ten aanzien van werken waarvoor geen ontheffing is verleend, moet er in beginsel van worden uitgegaan dat in het verleden een activiteit illegaal is verricht. Kan de belanghebbende in zo'n geval aantonen dat het werk meer dan 5 jaar aanwezig is, dan zal hij zich kunnen beroepen op een verkregen recht en wordt een ontheffing geacht te zijn verleend. De periode van 5 jaar is dus te zien als een opschoningtermijn. Wil de provincie daarna nog tegen de aanwezigheid van een werk optreden, dan zal zij de ontheffing die geacht wordt te zijn verleend, moeten intrekken.
Hiervoor zal expliciet de gebruikelijke procedure worden gevolgd, die in het publiekrecht voorzien is van algemene rechtswaarborgen (recht van bezwaar en beroep).
Is het werk korter dan 5 jaar aanwezig, dan wordt het werk geacht zonder ontheffing aanwezig te zijn en kan de wegbeheerder bestuursdwang overwegen.
Het vijfde lid is opgenomen omdat aan fictieve ontheffingen uiteraard geen voorschriften of beperkingen zijn verbonden die iets regelen voor het onderhoud van werken c.a., dit in tegenstelling tot concrete ontheffingen.
Wie als belanghebbende wordt aangemerkt, kan per geval verschillen. Meestal is dit de eigenaar van het werk.
Dit lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten zonodig kunnen bepalen dat het onderhoud van ontheffingplichtige werken door de provincie wordt uitgevoerd. De reden hiervoor is dat daardoor de kwaliteit van de weg en de weguitrusting beter kan worden bewaakt. Dit mede in verband met de aan de wegbeheerder toegekende risicoaansprakelijkheid in het Burgerlijk Wetboek.
Beplanting langs provinciale wegen
Wegaansluitingen, spoorwegkruisingen en uitwegen
Bijlage: Vormgevingseisen Uitwegen
Medegebruik van bermen en groenstroken langs wegen
Bewegwijzering en aanduidingenbeleid
Evenementen op of langs provinciale wegen
Informatievoorziening, inspectie en handhaving
Tijdelijke werkzaamheden aan de weg
1 BEPLANTING LANGS PROVINCIALE WEGEN
Langs provinciale wegen bevindt zich de nodige opgaande beplanting, zoals bomen en struiken. Uitgangspunten voor beplanting zijn:
Schade kan ontstaan door opgaande beplanting. Over de weg hangende takken kunnen de vrije doorgang voor het verkeer hinderen. Daarnaast kan schade ontstaan, doordat weggebruikers door omstandigheden in de berm terecht komen en hierbij in aanraking met beplanting. Vooral bij bomen zijn de gevolgen vaak ernstig.
Door wortelgroei kan schade ontstaan aan de wegverharding en aan voorzieningen
van derden die zich in de berm bevinden.
Daarnaast doen zich soms problemen voor met specifieke dieren zoals de eikenprocessie-rups en planten zoals distels, berenklauwen en recent het Jacobskruiskruid. Voor dit laatste is een verordening van toepassing.
Schade door beplanting van derden
Soms is er sprake van hinder of schade die veroorzaakt wordt door beplanting op aanliggende percelen, in eigendom of beheer bij derden. Indien derden nalaten deze hinder ongedaan te maken, kan op grond van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek de wegbeheerder hier zelf in voorzien. Dit geldt zowel voor overhangende opgaande beplanting, als voor wortelgroei binnen de beheergrens van een weg.
Schade aan beplanting in eigendom en/of beheer van de provincie, wordt zo mogelijk verhaald op degene die de schade veroorzaakt heeft. De hoogte van het schadebedrag wordt bij onduidelijkheid bepaald door inschakeling van een hierin adviserend boomverzorgingsbedrijf. De kosten hiervan en de mogelijke kosten van herplant, komen voor rekening van veroorzaker.
Als er sprake is van een door de gemeente geregistreerde monumentale boom, dan wordt hiervan melding gemaakt bij betreffende gemeente.
Aanwijzingen ter voorkomen van schade
Vooral bomen kunnen schade veroorzaken. Dit is te voorkomen door de bomen regelmatig rondom visueel te controleren, dus niet uitsluitend vanuit een rijdende auto.
Het gehele boombestand zal periodiek eens per jaar op veiligheid gecontroleerd worden. Hieraan ligt een inventarisatie van het boombestand ten grondslag met een controleschema. De controle wordt uitgevoerd door iemand die kennis heeft van bomen en boomverzwakkingssymptomen kan herkennen. Als er sprake is van verhoogde gevaarzetting zal de controle verhoogd worden tot tenminste twee keer per jaar een boominspectie. Bij gevaarzetting is de keus aan de orde of de boom behandeld dan wel geveld wordt.
1.2 Nota FryskeDikenyn ’t Grien!
In 2004 hebben wij de provinciale nota Fryske Diken yn ’t Grien! vastgesteld en deze tijdens de behandeling van het PVVP van 2006 als beleidsonderdeel toegevoegd. De nota bevat een visie voor de landschappelijke aspecten van de inrichting van de wegen in Fryslân. Voor elke provinciale weg is een inventarisatie gemaakt van de bestaande beplanting en een streefbeeld geformuleerd van het landschappelijk profiel van beplanting langs deze wegen. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende landschapstypen binnen de provincie.
In sommige gevallen kan het streefbeeld bereikt worden door uitvoering van zorgvuldige onderhoudsbeurten, door het verwijderen, aanvullen of omvormen van de bestaande beplanting of de aanplant van nieuwe beplanting.
Naast deze in de nota Fryske Diken yn ‘t Grien! genoemde mogelijkheden, kan het streefbeeld in sommige gevallen worden bereikt door aanpassing van de weg of wegprofiel. Voor de wegbeheerder is het hierbij van belang dat het al dan niet aanbrengen van beplanting beleidsmatig wordt getoetst aan de inrichtingseisen van een weg, de beheergevolgen en de hierbij horende kosten. De criteria in onderhavig hoofdstuk voorzien hierin.
Opmerking: voor onderhoud aan bomen en struiken heeft de provincie in veel gemeenten een kapvergunning nodig. In een aantal gevallen staan gemeenten niet positief tegenover vergunningverlening, doordat er verschil van mening bestaat over de aan beplanting toe te kennen waarden. Gemeenten hebben de mogelijkheid gekregen tot het indienen van zienswijzen.
Opmerking: Bij de landschappelijke inpassing van wegen zal rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteit zoals beschreven is in het Streekplan 2006 en Grutsk op é Rom-te.
In de nota Fryske Diken yn ’t Grien! is de visie voor de verschillende landschapstypen uitgewerkt. Deze nota zal geactualiseerd en geïntegreerd worden in de integrale visie op het wegontwerp (verwachte vaststelling in 2014).
1.3 Aanpassing van bestaande beplanting
Vanuit de verantwoordelijkheid van de wegbeheerder is het vrijhouden van beplanting langs wegen soms nodig. Ter voorkoming van willekeurig handelen, zijn hierna een aantal situaties onderscheiden, waarbij de overweging moet worden gemaakt om bestaande beplanting te snoeien of te verwijderen:
indien verwijderde bomen niet herplant kunnen worden langs het zelfde weg-tracé, kan voor het betreffende wegtracé gekozen worden voor alternatieve beplanting, in overleg met afdeling Landelijk Gebied-beleid. Indien er sprake is van een herplantplicht in het kader van de Boswet, dienen verwijderde bomen elders herplant te worden;
Bij verwijdering wordt beoordeeld in welke mate er vervangende beplanting nodig is. De Boswet kent een herplantplicht bij sanering van rijbeplanting met meer dan 20 bomen (m.u.v. wilgen/populieren en de boomsoorten linde en paardenkastanje). Dit betekent bij velling of rooien dat binnen drie jaar wordt hergeplant, of dat compensatiebeplanting wordt aangebracht op een andere locatie. Landschapsbeheer Fryslân kan hierin een adviserende rol spelen. Indien hier gebruik van wordt gemaakt, zal dit in overleg met afdeling Landelijk Gebied-beleid gebeuren. Eventueel kan ontheffing van de herplantplicht aangevraagd worden.
Punt f. is opgenomen doordat er meestal te weinig kennis is van beplanting en welke maatregelen juist schade kunnen veroorzaken dan wel voorkomen. De gevolgen van het dempen van sloten of het overrijden met werkverkeer van wortelstructuren kan op termijn leiden tot het sterven van een boom. Het vereist deskundigheid om dit met soms eenvoudige middelen te voorkomen.
1.4 Criteria voor nieuwe beplanting
In deze paragraaf zijn de criteria voor nieuw op te richten beplanting gegeven. De toelaatbaarheid hiervan wordt bepaald aan de hand van:
Opmerking: een ruimte van 4.00 meter is nodig voor onderhoudswerkzaamheden aan waterwegen. Deze ruimte is niet nodig wanneer het onderhoud plaats vindt vanaf de aanliggende percelen.
Vanuit de principes van duurzaam veilig is in onderstaand schema per wegcategorie een na te streven obstakelvrije zone opgenomen, gemeten uit de kant van de verharding. Binnen deze zone is vooral boombeplanting niet toelaatbaar. Hieronder wordt ook de uitgroei begrepen.
Obstakelvrije afstand per wegcategorie:
Wegen met een stroomfunctie 6.00 meter
Wegen met een ontsluitingsfunctie 4.50 meter
Wegen met een erftoegangsfunctie n.v.t.
Opmerking: de obstakelvrije afstand is niet van toepassing op bebording/bewegwijzering en bebakening die functioneel of wettelijk verplicht (Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer), bij de weg hoort. Parallelwegen worden tot erftoegangswegen gerekend.
Voor het wijzigen of aanbrengen van beplanting kan volstaan worden met een melding. Deze melding zal tenminste 4 weken voorafgaand aan de te verrichten werkzaamheden worden gedaan.
Voor kabels en leidingen is een afzonderlijk document vastgesteld, onder de titel Beheerbeleid, onderdeel kabels en leidingen.
3 WEGAANSLUITINGEN, SPOORWEGKRUISINGEN EN UITWEGEN
Incidenteel wordt gevraagd om medewerking aan het realiseren van een nieuwe wegaansluiting op een provinciale weg. Daarnaast wordt regelmatig advies gevraagd door gemeenten voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen of wijzigen van een uitweg. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:
Op het ontwerp van wegaansluitingen en uitwegen zijn de landelijke richtlijnen van de CROW van toepassing, in combinatie met de provinciale visie op het wegontwerp, waarbij de principes van duurzaam veilig verkeer toepassing vinden;
Wegaansluiting: is een aansluiting van een openbare weg, zoals bedoeld in de Wegenwet.
Hieronder vallen ook parallelwegen, (brom-)fiets-, wandel- en ruiterpaden.
Spoorwegkruising: de plaats waar een openbare weg zoals bedoeld in de Wegenwet, de spoorbaan kruist.
Uitweg: permanente verbinding tussen percelen en de openbare weg. Ze dienen om aanliggende percelen te ontsluiten.
3.2 Beleidsregels voor wegaansluitingen en spoorwegkruisingen
Aanvragen worden naast de toepassing van de onder 3.1 verwoorde algemene uitgangspunten, getoetst aan de volgende criteria:
Opmerking: meestal hebben aanvragen voor nieuwe wegaansluitingen betrekking op wegvakken in of nabij bebouwde kommen. Gewoonlijk is hier een onderliggende wegenstructuur aanwezig die gebruikt kan worden. Elke wegaansluiting vormt een potentieel conflictpunt. Daarom wordt een terughoudend beleid gevoerd. Hoe hoger de aan de weg toegekende categorie, hoe zwaarder dit aspect weegt.
Het toestaan dan wel bevorderen van de realisatie van nieuwe gelijkvloerse weg- en spoor-wegoversteken die gerelateerd zijn aan provinciale wegen, voor deze doelgroep is aan de orde bij gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen.
Voorwaarde is dat hierdoor een ontbrekende schakel in het recreatieve netwerk wordt opgelost en / of de oversteek deel uitmaakt van routes van officieel erkende en geïnventariseerde oude paden. Bij spoorwegen is toestemming van de beheerder nodig;
Bij het verlenen van toestemming voor de wegaansluiting, wordt de beheergrens door de wegbeheerder/toestemmende instantie vastgelegd in een overeenkomst en in het van toepassing zijnde geautomatiseerde beheersysteem (OBIS).
Indien er sprake is van doorsnijding van een ecologische verbindingszone, wordt in overleg met afdeling Landelijk gebied bepaald op welke wijze uitvoering plaats kan vinden.
3.3 Beleidsregels voor uitwegen
Aanvragen worden getoetst aan de volgende criteria:
aan herinrichting van uitwegen voor het verwerken van meer/zwaarder bestemmingsverkeer, waarbij de uitweg op zich al niet past binnen de aan de weg gestelde eisen, wordt uitsluitend medewerking verleend als de functie-wijziging op het te ontsluiten perceel berust op een ten tijde van de aanvraag, vigerende planologische regeling;
Uitvoering van de uitweg geschiedt door de aanvrager conform het advies voor de omgevingsvergunning.
In dit advies wordt gewezen op de verplichtingen die voortkomen uit de ARBO-wetgeving en het zonodig nemen van verkeersmaatregelen, voor het veilig uitvoeren van de werkzaamheden aan de uitweg. De gemeente heeft hierin een toezichthoudende en handhavende rol, die tegelijkertijd met het overdragen van de bevoegdheid tot vergunningverlening over is gedragen aan de gemeenten.
Indien voor een uitweg aanvullende voorzieningen nodig zijn zoals een linksafvak, dan komen die kosten voor rekening van de aanvrager.
Als uitwegen onderdeel zijn van een faunawervende/geleidende voorziening, worden ze zodanig ingericht dat deze functie in stand blijft.
Op uitwegen is de in de bijlage opgenomen maatvoering van toepassing. Daarbij is onderscheid gemaakt naar uitwegen voor bepaalde bedrijven of uitwegen die alleen een woning ontsluiten. Verder is op de wijze van uitvoering de functie en inrichting van de betrokken weg relevant.
In de praktijk doet zich de omstandigheid voor dat een uitweg als een verkeersveiliheidknel-punt wordt ervaren, zonder dat daarvoor op korte termijn een oplossing kan worden geboden. Het gevaar spitst zich vooral toe op verkeer dat linksaf wil slaan naar de uitweg en daarvoor moet stilstaan op de hoofdrijbaan. In een aantal situaties is de weginrichting dusdanig dat wachtend verkeer geheel buiten het verwachtingspatroon van de weggebruiker valt. Kop-staartbotsingen kunnen het gevolg zijn.
Voorafgaand aan de herinrichting van een weg overeenkomstig de principes van duurzaam veilig, kan een tijdelijke oplossing worden geboden door het in de wegberm aanleggen van een voorziening waarlangs achteropkomend verkeer kan passeren, dan wel afslaand verkeer kan wachten. Voorwaarden voor het toepassen van deze oplossing zijn:
bij aanwezigheid van een parallelweg: door fysieke maatregelen bevorderen dat bestemmingsverkeer gebruik maakt van de parallelweg om het aanliggende perceel te bereiken. Hierbij zal een afweging dienen te worden gemaakt in verband met de aard van het bestemmingsverkeer (b.v. vrachtverkeer) en de vormgeving en het gebruik van de parallelweg. Per geval zal worden beoordeeld of verkeer dat de parallelweg of uitweg verlaat, direct kan afslaan op de hoofdrijbaan.
De kostentoerekening hiervan aan derden volgens het principe “de veroorzaker betaalt”, is afhankelijk van diverse factoren, zoals bestaande rechten en plichten, het feit of een werk meegenomen wordt in een groter project etc.
In de volgende situatie kan een aanvraag als melding worden afgedaan:
Opmerking: het beleid voor de hogere wegcategorieën is gericht op het saneren van uitwegen. Een aanvraag voor een verbreding van een uitweg in verband met een zwaardere functie hiervan, staat haaks op dit beleid. In dergelijke gevallen kan een weigeringsgrond aan de orde zijn. De procedure voor ontheffingverlening zal dan worden toegepast.
3.4 Relatie met ruimtelijke ontwikkelingen
Meestal is een aanvraag om een nieuwe aansluiting of uitweg een gevolg van ontwikkelingen
die neergelegd zijn in bestemmings- en landinrichtingsplannen. Niet alleen de aansluiting van een weg, maar ook de functietoedeling in deze plannen kan van invloed zijn op het wegenbeheer. Vooral verkeersaantrekkende functies zijn in dit kader relevant. Daarom zal bij de beleidsmatige beoordeling van ruimtelijke plannen nadrukkelijk aandacht worden gevraagd voor:
Opmerking: ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot een grotere mobiliteit leiden. Als gevolg daarvan moeten er bijvoorbeeld op kruispunten aanvullende maatregelen worden genomen. De kostendekking en -verdeling hiervan dient tot uitdrukking te komen in de exploitatieopzet van ruimtelijke plannen. Bij voorkeur zullen functiewijzigingen die meer of andersoortig verkeer aantrekken, langs die wegen plaatsvinden waarop een verkeersveilige uitweging mogelijk is.
4 MEDEGEBRUIK VAN BERMEN EN GROENSTROKEN LANGS WEGEN
In dit hoofdstuk komen diverse activiteiten aan de orde die zich afspelen in bermen en groenstroken langs wegen en niet onder te brengen zijn bij de overige hoofdstukken.
Naast de genoemde activiteiten kunnen meer zaken worden genoemd, bijvoorbeeld geluidwerende constructies, ecologische voorzieningen etc.. Hiervoor voorziet het Handboek Weg-ontwerp van de CROW vaak in criteria. Daarnaast zijn de volgende algemene uitgangspunten van toepassing:
4.2 Bedrijfsmatige activiteiten
Langs een aantal provinciale wegen bevindt zich veel lintbebouwing. Deze bebouwing kenmerkt zich meestal door een grote verscheidenheid aan functies. Voor bedrijven zijn dit aantrekkelijke vestigingslocaties doordat ze goed bereikbaar en bovendien goed zichtbaar zijn. De hier bedoelde bedrijven hebben geen weggebonden karakter (leveren van goederen en diensten gericht op de doorgaande weggebruiker).
In een aantal gevallen wordt de wegbeheerder (overname wegen) geconfronteerd met bestaand, praktisch permanent gebruik van de berm voor bedrijfsactiviteiten, zoals het te koop aanbieden van zaken en laad- en losactiviteiten. Dit doet afbreuk aan de functie van de berm. Hiervoor gelden de volgende beleidsregels:
De kosten van maatregelen komen in principe voor rekening van de veroorzaker.
Een provinciale bijdrage is niet in alle gevallen ondenkbaar. Dit hangt met name af van bestaande rechten en plichten van derden. Dergelijke knelpunten komen in ieder geval aan de orde bij de gebiedsgewijze aanpak op grond van duurzaam veilig (zie deel A, paragraaf 3).
4.3 Gebruik van de berm voor parkeren en uitwegen
Niet alleen bedrijfsmatig maar ook bij particuliere woningen worden bermen soms structureel gebruikt voor parkeren. Nu de Wegenverkeerswet dit gebruik van de berm niet meer regelt, zijn beleidsregels nodig voor het parkeren c.q. het treffen van parkeervoorzieningen in bermen. Daarbij is overwogen dat het niet zinvol is om voor alle bermen over te gaan tot een algeheel parkeerverbod. Langs de meeste wegen is alleen incidenteel sprake van parkeren in de berm en meestal ook nog door overmacht (pech onder weg). Daarnaast wordt het gebruik van bermen voor parkeren reeds beperkt door de obstakelvrije zones langs wegen (zie schema hoofdstuk1).
Knelpunten doen zich voor bij aanliggende percelen met woonbebouwing. Hiervoor gelden de volgende beleidsregels:
In een aantal gevallen wordt de berm gebruikt als uitweg, bijvoorbeeld om van de hoofdrij-baan naar de parallelweg te gaan. Op dergelijke plaatsen is dit vanuit verkeersveiligheids-overwegingen niet gewenst. Het gevolg is bovendien dat de berm kapot wordt gereden. Als legalisering niet aan de orde is, zal het doorsteken voorkomen dienen te worden door infrastructurele maatregelen.
4.4 Op- en overslagactiviteiten
Langs provinciale wegen vinden op- en overslagactiviteiten plaats. In principe zijn deze activiteiten niet toegestaan. Er doen zich echter een aantal situaties voor waarbij deze onvermijdelijk zijn. Voor het reguleren hiervan zijn per onderwerp de volgende beleidsregels gegeven.
Kadavers en dergelijke worden gedeponeerd op een zodanige plaats dat het vanaf de openbare verharde weg binnen het vrije bereik ligt van de verlader. Rekening moet worden gehouden met fysieke belemmeringen, zoals de aanwezigheid van fiets- en voetpaden en ongeschikte bermen. Indien de voorwaarden waaronder kadavers moeten worden gedeponeerd goed worden opgevolgd, levert de opslag ervan geen problemen op.
Het deponeren van kadavers kan echter tot verkeersonveilige situaties leiden. Beleidsregel is dat deze activiteit niet langs wegen met een stroomfunctie plaatsvindt.
Hetzelfde geldt voor gebiedsontsluitingswegen waar een parallelweg gebruikt kan worden.
Langs provinciale wegen wordt geen toestemming verleend voor het op- en overslaan van zaken.
Soms worden bermen gebruikt door particulieren voor de opslag van bouwmateriaal etc. In een aantal gevallen kan dit gebruik niet direct beëindigd worden. De verantwoordelijkheid voor opgeslagen zaken berust bij de zaakgerechtigde. Om de risico's te minimaliseren vindt opslag in de berm plaats onder toepassing van de volgende criteria:
Opmerking: voor dergelijke activiteiten wordt geen ontheffing verleend. Nu uit de praktijk blijkt dat deze soms toegestaan moeten worden, is het reguleren gebeurd door een melding waaraan voorwaarden worden gekoppeld.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het legen van containers van particulieren (woonhuizen). Het beleid is er op gericht om zoveel mogelijk verkeersveiligheids- en beheerproblemen te voorkomen. In de praktijk zal voor de toelaatbaarheid van deze activiteit getoetst worden aan de wegcategorisering en de hierbij horende inrichtingseisen, zoals obstakelvrije afstanden, de verkeersintensiteiten van wegen etc. Dit kan er toe leiden dat nadere eisen worden gesteld aan de plaatsing.
Bijvoorbeeld zal bij aanwezigheid van een parallelweg de container hierlangs geplaatst en geleegd worden, zodat verkeer op de hoofdrijbaan hiervan geen hinder heeft.
De provincie heeft op een aantal locaties langs de weg verzorgingsplaatsen. Het betreft meestal een parkeervoorziening met soms picknickvoorzieningen. Dergelijke voorzieningen zijn langs stroom- en gebiedsontsluitende wegen van betekenis voor de doorgaande weggebruiker. Langs wegen van een lagere categorie is een meer recreatieve functie aan de orde. Het beheer en onderhoud berust bij de wegbeheerder of op verzoek bij de betreffende aanvrager.
Bij nieuwe voorzieningen wordt gestreefd naar bundeling van activiteiten. Dit betekent
dat verzorgingsplaatsen zo mogelijk worden gecombineerd met bijvoorbeeld tankstations, carpoolplaatsen etc. Het voordeel hiervan is dat slechts één uitweg nodig is. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Langs fietspaden e.d. kunnen dergelijke voorzieningen gerealiseerd worden op zogenaamde overhoeken.
In de nota Fryske Diken yn ’t Grien zijn de volgende uitgangspunten voor verzorgingsplaatsen geformuleerd:
Opmerking: na vaststelling van de integrale visie op het wegontwerp zal bij de vormgeving, inrichting en landschappelijke inpassing, hieraan getoetst worden.
Opmerking: uit de door de provincie in 2006 gehouden fietsenquête is het belang van picknickplaatsen gebleken. Een inventarisatie naar de mogelijkheden langs provinciale wegen is op zijn plaats.
Soms wordt aan de wegbeheerder verzocht om een gedenkteken toe te staan in de berm op de plaats waar een ongeval plaatsvond met dodelijke afloop. Onderkend wordt dat een dergelijk gedenkteken van emotionele betekenis kan zijn voor nabestaanden.
Vanuit verkeersveiligheid en een goed beheer en onderhoud van de weg is het uitgangspunt om bij voorkeur geen gedenktekens in de berm toe te staan. Een weg heeft in eerste instantie een functie voor het verkeer. Bermen hebben bovendien een uitwijkfunctie voor het wegverkeer.
Of een gedenkteken toelaatbaar is zal per geval moeten worden beoordeeld.
Hierbij zijn de volgende criteria en voorwaarden van toepassing:
Opmerking: Bureau Slachtofferhulp kan hierin een rol spelen. Het bureau kan ook informatie geven over mogelijke emotionele gevolgen van het plaatsen van een gedenkteken.
Voor de plaatsing van een gedenkteken zal schriftelijk toestemming worden gegeven. Er geldt geen ontheffingsvereiste.
Een enkele keer worden aanvragen om ontheffing ingediend voor het plaatsen van beeldende kunst in wegbermen of rotondes of voor het aanbrengen van graffiti op kunstwerken. Ook kan de provincie zelf aanvrager zijn, door het plaatsen van dergelijke voorwerpen bij de reconstructie of nieuwe aanleg van wegen. Voor het plaatsen van beeldende kunst, het aanbrengen van graffiti en andere vormen van kunstuitingen, zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
Op aanvragen om ontheffing of verzoeken om advies voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kunstobject, zijn de volgende beleidsregels van toepassing:
Opmerking: de gevraagde materialen heeft het team Ruimtelijke Kwaliteit nodig om zich een beeld te kunnen vormen van het object in relatie tot de omgeving.
4.8 Zend- en andere soorten masten
Een enkele keer wordt een aanvraag ingediend voor het plaatsen van zend-, hoogspannings-, reclamemasten of soortgelijke zaken.
5 BEWEGWIJZERING EN AANDUIDINGENBELEID
Bewegwijzering en aanduidingen dragen bij aan een juist en duurzaam veilig gebruik van wegen en bevordert een goede bereikbaarheid. Het wegenbeheer dient dan ook zorg te dragen voor een adequaat beheer van zowel de hierbij horende objecten, als van het inspelen op wijzigingen in de wegenstructuur.
De wegbeheerder heeft daarnaast te maken met verschillende vormen van aanduidingen.
In deze nota worden deze verdeeld in commerciële, niet commerciële en ideële aanduidingen. Het is van belang om criteria vast te stellen voor de wijze van afhandelen van aanvragen voor het plaatsen van aanduidingen.
Het verwijzen van tijdelijke evenementen en dergelijke is ondergebracht in hoofdstuk 6.
Voor toepassing van dit hoofdstuk zijn de volgende uitgangspunten aan de orde:
5.2 De reguliere bewegwijzering
De hoeveelheid informatie die een weggebruiker kan verwerken is beperkt. Te veel of overbodige informatie heeft een afleidende werking en vergroot de kans op ongevallen.
Bij bewegwijzering zijn de volgende zaken relevant:
de categorie weggebruiker: doorgaand of bestemmingsverkeer. In het algemeen geldt dat voorkomen moet worden dat doorgaand verkeer geleid wordt door verblijfsgebieden. In de praktijk kan dit er toe leiden dat de weggebruiker niet altijd via de kortste route wordt geleid, maar wel langs de duurzaam veilige;
Bewegwijzering is aan te merken als een algemeen belang. De kosten hiervan komen voor rekening van de wegbeheerder. Wijzigingen in de bewegwijzering op aanvraag komen voor rekening van de aanvrager.
Aanvragen gericht op specifieke wensen m.b.t. de bewegwijzering, moeten passen binnen de van toepassing zijnde criteria. Een voorbeeld hiervan is het verzoek om Friestalige plaatsnamen te gebruiken. Op zich kan hier mee worden ingestemd, maar de aanlegkosten komen voor rekening van de aanvrager.
Commerciële aanduidingen zijn borden die verwijzen naar commerciële instellingen en activiteiten.
Niet commerciële aanduidingen zijn borden die algemene informatie bevatten voor de weggebruiker.
Ideële aanduidingen hebben als doel het openbaren van gedachten of gevoelens.
Binnen de beheergrens van de weg worden geen commerciële aanduidingen toegestaan. Uitzonderingen zijn mogelijk als één van de volgende criteria van toepassing is:
a. het betreft een omvangrijke, veel verkeer aantrekkende instelling van bovenlokaal niveau;
Opmerking: er is geen getal ingevuld bij "veel verkeer". Dit betekent niet dat automatisch de aantallen uit de CROW-richtlijnen gelden. Deze zijn voor Friese begrippen erg hoog. Wat als veel verkeer wordt ervaren, is afhankelijk van de plaatselijke situatie en beperkingen van de weginfrastructuur.
b. het verzoek om verwijzing komt voort uit het maatschappelijke belang, b.v. ter voorkoming van onevenredige hinder of uit oogpunt van verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling (geleiding).
Opmerking: het is in overeenstemming met de principes van duurzaam veilig om bestemmingsverkeer dat binnen de bebouwde kom meerdere routes kan volgen, te leiden via de meest geschikte. Hierbij kan rekening gehouden worden met zowel de verkeersveiligheid, als de hinder en overlast voor andere functies.
De kosten van het aanbrengen en onderhouden van aanduidingen komen voor rekening van de aanvrager.
Commerciële aanduidingen buiten de beheergrens van de weg
Buiten het beheergebied van de weg wordt de toelaatbaarheid en uitvoering van aanduidingen voor wat betreft de landschappelijke en verkeersveiligheidsaspecten getoetst aan de volgende kaders:
Hierna zijn criteria gegeven voor de meest voorkomende aanduidingen.
Voor passanten en bezoekers worden informatieborden toegestaan als:
Vanuit verkeersveiligheidsoogpunt is het van belang dat deze borden voor de weggebruiker goed bereikbaar zijn. Daarom worden aan locatie en inrichting de volgende criteria gesteld:
Opmerking: verzorgingsplaatsen komen nu ook al voor als vrijliggende picknickplaatsen langs stroomwegen en deze lenen zich hier uitstekend voor.
Specifieke aanduidingen bij dorpen
Incidenteel worden aanvragen ingediend om ontheffing voor een specifieke aanduiding die een maatschappelijke betekenis heeft en waarvoor draagvlak bestaat bij het merendeel van de inwoners van een dorp of stad. Om het aantal obstakels in de bermen te beperken, dient plaatsing zoveel mogelijk gecombineerd te worden met andere obstakels. Aangezien de aanduiding verbonden is aan een dorp of stad, kan deze bijvoorbeeld functioneel onder het bord “Bebouwde kom” worden aangebracht. Specifieke aanduidingen worden getoetst aan de vol-gende beleidsregels:
Deze voorzieningen hebben als doel het beïnvloeden van het gedrag van de weggebruiker.
Het realiseren van deze voorzieningen betreft meestal de uitvoering van provinciaal of rijks "speerpunten" beleid op het gebied van specifieke onderwerpen betreffende de verkeersveiligheid. De aanleg- en onderhoudskosten komen voor rekening van de provincie. Als het een gezamenlijke actie van verschillende overheden en instanties betreft, komt een afwijkende kostenverdeling over de participanten per project tot uitdrukking. De uitvoering gebeurt door gebruikmaking van botsvriendelijke materialen.
Ook vanuit de plaatselijke bevolking doet zich soms de behoefte voor om te wijzen op een bepaald gevaar. Als deze vraag zich voordoet dan zal in het kader van bovengenoemd speerpunten- danwel het algemene verkeersveiligheidsbeleid worden beoordeeld wat de reden is van het verzoek. Aan de hand daarvan, wordt bepaald welke acties plaatsvinden. Indien het de aanduiding van een gevaar betreft waarin bebording uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens voorziet, dan kan overwogen worden om deze borden toe te passen.
Straatnaam/gemeentegrensborden
Het betreft aanduidingen van geografische aard. De aanleg en onderhoudskosten horen thuis bij de gemeente. De uitvoering zal voldoen aan de te stellen verkeersveiligheidseisen, zoals rijzicht en botsvriendelijkheid constructie, indien binnen de obstakelvrije zone geplaatst.
De provincie streeft naar het stimuleren van het gebruik van de fiets voor zowel utilitair- als recreatief verkeer en van de mogelijkheden voor wandelaars. Bij provinciale wegen worden de volgende borden voor routes voor fietsers of voetgangers toegestaan:
Dergelijke aanduidingen kunnen niet op voorhand worden gereguleerd. In de toelichting op de Wegenverordening wordt aandacht besteed aan deze materie. Dit betekent overigens niet dat ideële aanduidingen en kunstuitingen overal toelaatbaar zijn. Met name de verkeersveiligheid kan een weigeringsgrond zijn. Als er sprake is van dergelijke aanduidingen dan zijn de volgende criteria van toepassing:
De te maken kosten komen voor rekening van derden. Dit geldt ook voor de te maken kosten voor het opruimen van voorzieningen na afloop van de termijn van een half jaar.
Objectbewegwijzering vindt plaats door middel van aanduidingen die opgenomen zijn in de reguliere bewegwijzering of door middel van het strokenbordsysteem. Bij dit laatste is de CROW “Richtlijn bewegwijzering” van toepassing onder meer voor de wijze van al dan niet plaatsen van voorwegwijzers.
Deze richtlijn bevat voor nieuwe situaties een dominantieberekening als de aanvragen
het maximaal toelaatbare aantal overschrijden. Per type weg zijn de volgende aantallen verwijzingen per locatie het maximum:
Stroomweg 100 km/u : 4, het totaal van regulier en strokenborden
Gebiedsontsluitingsweg : 6, het totaal van regulier en strokenborden
Erftoegangsweg : 8 strokenborden met evt. nog reguliere borden
Toepassingsmethoden voor toeristische bewegwijzering
Voor toeristische bewegwijzering gelden een aantal toepassingsmethoden. Deze worden als eerste beschreven. Het betreft hier het passantencriterium en de plaatsnaamsystematiek.
Verwijzing van objecten is gebaseerd op het passantencriterium. Dat wil zeggen verwijzing gericht op de recreant die op doorreis is en geen overnachting heeft geboekt. Daarom worden alleen campings, restaurants en hotels verwezen, gelegen binnen een bepaalde afstand van de provinciale weg (afstandscriteria). Ook worden tankstations van belang geacht voor passanten. Voor de objecten geldt dat zij buiten de bebouwde kom zijn gelegen. Binnen de bebouwde kom aanwezige voorzieningen worden niet verwezen, met uitzondering van (mini-)campings en logiesaccommodaties. Campings, maar ook hotels, vallen buiten het verwachtingspatroon van de weggebruiker bij veel kleinere dorpen en stadjes.
De toerist heeft een routebeschrijving waarbij verwezen wordt naar de dichtst bij gelegen plaatsen. Bewegwijzering kan achterwege blijven zolang men de verwijzing via een plaatsnaam of andere aanduiding kan volgen. Vanaf het punt waar een verwijzing of richting niet langer te volgen is, dient een verwijzing naar het object zelf te worden aangebracht.
Algemene richtlijnen voor provinciale wegen
De informatie die een weggebruiker tot zich kan nemen is beperkt (verkeersveiligheid).
In veel toeristische gebieden is sprake van een concentratie van toeristische activiteiten. In deze situatie is het beter de objecten te bundelen tot één gezamenlijke noemer. Eenmaal binnen het toeristisch gebied kunnen middels overzichtspanelen of separate verwijzingen de afzonderlijke objecten worden aangeduid.
Als voorbeeld kan gedacht worden aan het recreatiegebied "De Groene Ster". Het toepassen van deze maatregel is sterk situatie afhankelijk. De volgende algemene richtlijnen dienen te worden gehanteerd:
Voorzieningen binnen de bebouwde kom
Voorzieningen binnen de bebouwde kom worden in principe niet verwezen vanaf de buiten de kom gelegen provinciale weg. In de bebouwde kom is meestal een concentratie van objecten aanwezig, wat zou leiden tot een groot aantal verwijzingen. In verband met de overzichtelijkheid is het in deze situatie beter langs provinciale wegen informatiepanelen te plaatsen. Deze panelen kunnen middels een symbool verwezen worden. Een uitzondering voor een individuele verwijzing wordt gemaakt als onderstaande criteria van toepassing zijn:
de ligging van het object binnen de bebouwde kom of buurtschap valt buiten het verwachtingspatroon van de recreatieve weggebruiker, doordat het een klein dorp met minder dan 750 inwoners betreft, dat bovendien geen recreatiekern of bijvoorbeeld één van de elf steden is. In dat geval is verwijzing mogelijk van:
Opmerking: het Nederlands Museumregister is een maatstaf om de kwaliteit in de musea zichtbaar te maken. Het initiatief vanuit de Museumvereniging en het Landelijk Contact van Museumconsulenten heeft als doel een bijdrage te leveren aan een verantwoord beheer van het culturele erfgoed. Museumfederatie Fryslân controleert of de musea aan alle eisen van de museumregistratie voldoen om een officiële erkenning als geregistreerd museum te krijgen.
Er bestaat overeenstemming met de gemeente over doorverwijzing van een voorziening.
Het aantal verwijzingen door middel van strokenborden is gelimiteerd. Bij het bereiken van dit maximum, kan aan betrokkenen worden meegegeven om te kiezen voor een algemene aanduiding voor bijvoorbeeld overnachtingslocaties.
Wat als de provinciale weg zelf door de bebouwde kom loopt:
Er bestaat overeenstemming met de gemeente over doorverwijzing van een voorziening.
Categorie A: verwijzingen t.b.v. passanten
Verwijzingen staan ten dienste van passanten, dus de toerist op doorreis. Hierbij worden af-standscriteria toegepast.
In het onderstaande overzicht zijn schematisch de beleidsregels weergegeven.
Categorie A: verwijzingen t.b.v. passanten
Objecten maximale rijafstand van beslispunt tot object
Niet weggebonden restaurants Maximaal 500 meter
Tankstations langs stroomwegen Maximaal 500 meter
Logies-accommodaties, B&B Maximaal 2000 meter + verwijzing binnen de bebouwde kom
Jeugdherbergen Maximaal 4000 meter
Campings en minicampings Maximaal 4000 meter + verwijzing van binnen de
bebouwde kom gelegen (mini)-campings
Categorie B: verwijzingen t.b.v. verblijfsaccommodaties, recreatieve bestemmingen
De verblijfsbestemmingen zijn objecten waarbij de toerist meestal gebruik maakt van een boeking. De toerist gaat gericht op zoek naar zijn bestemming. De samenstelling van de bezoekers van een verblijfsbestemming is meestal sterk wisselend. Een duidelijke verwijzing is dus op zijn plaats. Dit verwijzen gebeurt op basis van de plaatsnaamsystematiek. In tegenstelling tot de objecten in categorie A is hier dus geen sprake van een afstandscriterium. De objecten welke behoren tot verblijfsaccommodatie zijn de volgende: bezoekerscentra; bungalowparken; groepsaccommodaties; jachthavens; recreatiegebieden en windsurflocaties.
Voor deze categorieën gelden de volgende criteria voor verwijzing:
Voor overige bestemmingen zie Richtlijn CROW, evenals het verwijzen binnen de bebouwde kom.
Tot deze categorie behoren de objecten die niet voldoen aan eerder genoemde criteria of omschrijvingen. De objecten komen alleen voor verwijzing in aanmerking indien één van de onderstaande situaties van toepassing is:
Opmerking: een maximum aantal bezoekers wordt niet als criterium gehanteerd, omdat veel objecten seizoengebonden zijn. Ook zal de verkeersveiligheid in het ene geval eerder aanleiding geven tot verwijzen, dan in een ander geval.
Opmerking: dit kan zich voordoen indien veel bezoekers van een object de verkeerde afslag nemen en bijvoorbeeld voor verkeersoverlast zorgen binnen de bebouwde kom.
Opmerking: in dit geval is er maar één verwijzing mogelijk.
Het object ligt binnen een afstand van 4000 meter tot de provinciale weg.
6 EVENEMENTEN OP OF LANGS PROVINCIALE WEGEN
Langs en op provinciale wegen worden door derden evenementen georganiseerd. Jaarlijks komen ongeveer 40 ontheffingsaanvragen binnen. Het merendeel heeft betrekking op het organiseren van toertochten. In een enkel geval wordt verzocht om het verkeer op de provinciale weg te stremmen. Voor evenementen zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
routegebonden activiteiten met een wedstrijdelement die worden gehouden met voertuigen, zoals wielerrondes, toertochten of oriëntatieritten, vallen onder de verbodsbepalingen van de Wegenverkeerswet 1994. Er is geen sprake van een wedstrijdelement als de deelnemers vooraf, of zonder de tocht te volbrengen, een beloning ontvangen.
Een evenement is een tijdelijke activiteit op en langs de weg. Onderscheid wordt gemaakt in plaatselijke activiteiten, zoals feesten en markten en routegebonden activiteiten, zoals wielerrondes, toertochten of oriëntatieritten. Plaatsgebonden evenementen spelen zich meestal af in de bebouwde kom.
6.2 Wegafsluitingen als gevolg van evenementen
In vooral bebouwde kommen worden vaak jaarlijks terugkerende activiteiten georganiseerd.
In een aantal gevallen vinden deze activiteiten plaats op de openbare weg. Het beleid van de provincie is er op gericht om alleen in uitzonderingsgevallen medewerking te verlenen aan het stremmen van wegen als gevolg van evenementen. Voor het verlenen van een ontheffing van de Wegenverordening, dan wel de Wegenverkeerswet 1994, zijn de volgende beleidsregels van toepassing:
Opmerking: het gebruik van deze wegen dient zo weinig mogelijk belemmeringen te kennen voor het doorgaande wegverkeer. In principe wordt daarom geen medewerking verleend aan stremmingen. Uitzonderingen zijn voorstelbaar bij wegen die nog niet ingericht zijn overeenkomstig hun functie. De wegen lopen bijvoorbeeld nog door bebouwde kommen. In deel A van deze nota zijn overgangsregels opgenomen.
Opmerking: gedacht moet worden aan feestdagen zoals tweede kerst- of paasmaandag.
Op dergelijke dagen zijn meestal veel mensen recreatief onderweg, bijvoorbeeld voor een langweekend of winkelen via de “meubelroute”. Deze verkeersstromen veroorzaken op diverse locaties verkeersopstoppingen. Het is van belang om met dergelijk weggebruik bij ont-heffingverlening rekening te houden.
Opmerking: dit wordt per situatie bepaald aan de hand van de hoeveelheid verwachte bezoekers en de plaatselijke verkeerssituatie. Vooral bij meerdere toegangswegen binnen bebouwde kommen kan het aspect hinder en overlast een rol spelen.
voor ontheffingverlening van rally’s komen in principe alleen aanvragen in aanmerking, welke zijn ingediend door of namens verenigingen of andere (rechts)personen die de auto- of motorsport tot doel hebben, of de wedstrijd laten plaatsvinden onder auspiciën van een (inter-)nationale overkoepelende auto- of motorsportorganisatie.
De bewegwijzering van de omleidingsroute moet tenminste vier weken voorafgaand aan het evenement ter vaststelling aan de provincie worden voorgelegd. De omleidingsroute wordt door de organisatoren van het evenement gepubliceerd in de relevante lokale krant(en).
Er moet overeenstemming zijn met betrokken wegbeheerders over de omleidingsroute. Er wordt aangetoond op welke wijze de belangen van aanwonenden zijn meegenomen.
De aanvrager kan aantonen dat de gemeentelijke overheid bereid is om medewerking te verlenen aan het houden van het evenement.
De aanvrager van een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994, kan aantonen dat voldaan wordt aan de verplichtingen die deze wet stelt ter dekking van de aansprakelijkheid.
In het provinciaal Milieubeleidsplan is in algemene zin stilgestaan bij de hinderaspecten van gemotoriseerd verkeer. Stiltegebieden vormen een specifiek aandachtspunt. Normaal gebruik van provinciale wegen binnen stiltegebieden is niet aan beperkingen onderhevig.
Het is echter wenselijk om specifiek gebruik voor gemotoriseerde toertochten die gerouteerd zijn door stiltegebieden (zie bijlage hoofdstuk 15) te toetsen aan het op het moment van aanvraag van toepassing zijnde milieubeleid. Bij die toets kunnen zaken als aard van de tocht, bijvoorbeeld nachtelijke toertochten en omvang, een rol spelen.
De kosten van de eventueel door de wegbeheerder te treffen maatregelen, komen voor rekening van de aanvrager.
Verzoeken om een verwijzing etc. van jaarlijks terugkerende evenementen binnen bebouwde kommen, kunnen na het verkrijgen van een ontheffing voor een periode van vijf opeenvolgende jaren via een melding worden afgehandeld.
Een melding is niet voldoende als het evenement duidelijk afwijkt ten opzichte van voorgaande jaren, bijvoorbeeld door uitbreiding van activiteiten.
In de ontheffingsvoorwaarden zullen de procedure vereisten voor een melding worden opgenomen, zoals tijdstip van indiening etc.
Ontheffingverlening door de gemeente
Indien een wedstrijd zoals bedoeld in artikel 10 van de Wegenverkeerswet, binnen het geografische gebied van één gemeente valt, dan treedt die gemeente op als ontheffingverlenende instantie voor zowel de gemeentelijke als de provinciale wegen. Hierover zal de gemeente de provincie moeten horen. Als de provincie kan instemmen met het gebruik van de provinciale weg, verleent de provincie een verklaring van geen bezwaar.
Ontheffingverlening door de provincie voor gemeentelijke wegen
Indien een wedstrijd binnen het geografische gebied van meerdere gemeenten valt, geschiedt ontheffingverlening door de provincie. De aanvrager vraagt in dit geval een verklaring van geen bezwaar van de betrokken gemeenten.
overeenkomstig artikel 148 van de Wegenverkeerswet kan een ontheffing slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van deelneming aan de wedstrijd zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de schade waartoe het gebruik van motorrijtuigen tijdens de wedstrijd aanleiding kan geven, is gedekt door een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De verzekering dient mede te dekken de aansprakelijkheid van degenen die de wedstrijd organiseren;
bij de beoordeling van het ontheffingsverzoek dan wel het afgeven van een verklaring van geen bezwaar, maakt de bevoegde wegbeheerder voor zijn gebied een belangenafweging, waaronder het belang van de verkeersveiligheid, openbare orde en veiligheid, de verkeersafwikkeling voor andere weggebruikers en de bereikbaarheid van bedrijven;
6.3 Ontheffingen Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
Bij wedstrijden en dergelijke, kan uit de aanvraag blijken dat ook een ontheffing wordt gevraagd van het RVV 1990. Het betreft met name het gebruik van de hoofdrijbaan voor wegwedstrijden. Dit betekent dat de hoofdrijbaan geheel of gedeeltelijk afgesloten moet worden. De onder 6.2 beschreven beleidsregels zijn eveneens van toepassing op deze ontheffings-aanvragen.
Bij de beoordeling van aanvragen met betrekking tot skeelers, is de huidige jurisprudentie uitgangspunt: skeelers zijn voetgangers en dienen zich zo te gedragen.
Jaarlijks komen enige aanvragen binnen van bedrijven die zich langs de weg willen vestigen, omdat hun product zich voornamelijk richt op de weggebruiker.
Voorbeelden van dergelijke bedrijven zijn tankstations, motels, wegrestaurants, maar ook snackwagens, kiosken en dergelijke.
De groeiende verkeersintensiteit op de provinciale wegen heeft gevolgen voor bestaande weggebonden bedrijven. Vooral de inrichting van tankstations voldoet in veel gevallen niet meer aan de eisen van deze tijd. De wijze van uitwegen op de hoofdrijbaan kan voor verkeersonveilige situaties zorgen. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:
de algemene maatregel van bestuur (AmvB)” Milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen” is van belang voor de toetsing van de afstand van het tankstation tot kwetsbare objecten en is afhankelijk van de jaaromzet van de LPG. In de onderstaande tabellen staat per afstand het maximale aantal personen per hectare vermeld.
De afstand van een tankstation zonder LPG tot kwetsbare objecten bedraagt 30 meter.
Bij de hierna uitgewerkte beleidsregels is onderscheid gemaakt tussen de meer mobiele bedrijvigheid en permanent aanwezige bedrijfsvormen.
Tankstation: is een inrichting langs de weg, waar in hoofdzaak motorbrandstoffen worden verkocht.
Standplaats: is een uitstalling langs de weg om zaken tijdelijk te koop aan te bieden of diensten te verlenen.
Weggebonden bedrijf: een inrichting die zaken of diensten levert, gericht op de weggebruiker.
7.2 Beleidsregels voor standplaatsen
Aanvragen voor het innemen van een standplaats betreffen meestal het te koop aanbieden van etenswaren (snackwagen etc.) of het bijvoorbeeld te koop aanbieden van aardappelen, groenten en fruitproducten. Langs wegen met veel verkeer is het innemen van een standplaats economisch aantrekkelijk. Het standplaats innemen is meestal van tijdelijke aard, als gevolg van seizoengebonden activiteiten of evenementen. De volgende beleidsregels zijn van toepassing:
Opmerking: het beleid is gericht op het concentreren van functies. Dit bevordert de verkeersveiligheid doordat er b.v. slechts één uitweg nodig is. Ook is bij concentratie van functies een gebied beter te beheren door een grotere sociale controle. Dit kan negatieve effecten zoals zwerfvuil voorkomen.
Er wordt getoetst op aantasting van natuur- en landschappelijke waarden.
Ten behoeve van de beëindiging van de exploitatie van de standplaats worden in de ontheffing voorschriften gegeven hoe grond en opstallen dienen te worden opgeleverd.
7.3 Beleidsregels voor tankstations
Langs de provinciale wegen zijn ± 35 tankstations gevestigd. Hiervan zijn twintig binnen of in de directe nabijheid van een bebouwde kom gelegen. De overige tankstations hebben geen directe relatie met een dorp of stad. Een ander aspect dat opvalt is dat het overgrote deel van de tankstations zich in Noordoost Fryslân bevindt. Dit heeft te maken met de dichte wegen-structuur in dit gebied waarbij veel provinciale wegen de bebouwde kom doorsnijden.
De volgende beleidsregels zijn van toepassing:
voor de situering van een tankstation en inrichting van de weg ter hoogte van een tankstation gelden de voorwaarden (CROW, 2002). In het algemeen geldt dat een tankstation op voldoende afstand van potentiële gevarenpunten moet worden aangelegd. Dit houdt in dat zij onder andere niet mogen worden gesitueerd:
Opmerking 1: de inrichting en de hoge gemiddelde snelheid op een stroomweg maken een enkelzijdig tankstation tot een gevaarlijk conflictpunt. Een dubbelzijdig tankstation voorkomt ongewenste verkeersbewegingen en zorgt voor een ongestoorde afwikkeling van het verkeer op de hoofdrijbaan. Uitgangspunt is een volledig identiek voorzieningen- en bedieningsniveau. Hierdoor wordt voorkomen dat weggebruikers proberen over te steken, wat als een gevaarlijke verkeersbeweging moet worden beschouwd. Zonodig kan dit voorkomen worden door fysieke maatregelen aan de weg.
Opmerking 2: de aansluiting van een tankstation kan op deze wijze geïntegreerd worden in het bestaande knooppunt. Er ontstaat geen conflictpunt op de weg van de hoogste categorie.
Opmerking 3: bij tankstations moeten parallelwegen en fietspaden om het tankstation geleid worden, zodat het langzame en lokale verkeer gescheiden blijft van het verkeer dat het tankstation bezoekt. Zonodig kunnen de overgangsbepalingen worden toegepast (deel A, 3).
Ten behoeve van de beëindiging van de exploitatie van het tankstation worden in de ontheffing voorschriften gegeven hoe grond en opstallen dienen te worden opgeleverd.
Voor zover dit niet plaatsvindt binnen de planologische procedure, wordt getoetst aan natuurlijke en landschappelijke waarden, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met ecologische verbindingszones.
Aan de inrichting en bedrijfsvoering van tankstations worden kwalitatieve voorwaarden gesteld bij ontheffingverlening, bijvoorbeeld over de aan te bieden producten, openingstijden etc.. Voor tankstations langs erftoegangswegen en gebiedsontsluitingswegen zullen uitsluitend eisen worden gesteld vanuit verkeersveiligheidsoogpunt.
Kosten aanleg en herinrichting tankstations
De aanpassing van bestaande stations aan de inrichtingsprincipes van duurzaam veilig, wordt zoveel mogelijk gekoppeld aan onderhouds- en investeringswerken aan de weg. Het combineren van werkzaamheden reduceert de kostprijs. Eventuele noodzakelijke procedures kunnen gelijktijdig verlopen.
Bij wegreconstructie moet voor bestaande stations voldaan worden aan de richtlijnen voor nieuwe tankstations. Per geval wordt beoordeeld in welke mate de provincie/ontheffing-houder bijdraagt in herinrichtingskosten. Bepalend is onder meer de voormalige functie van een weg en de nieuw toegekende functietoedeling in het geldende PVVP; voldeed het station al niet aan de voormalige weginrichtingseisen en in welke mate wijkt de bestaande inrichting van een tankstation af van de nieuwe functie-eisen van de provinciale weg.
Bij nieuwbouw van tankstations en als de ontheffinghouder zelf overgaat tot aanpassing van de bestaande locatie, komen de kosten van het aanpassen van de provinciale weg en andere hierbij horende werkzaamheden, voor rekening van de aanvrager.
Toewijzing weggebonden bedrijven bij nieuwe wegaanleg
Er kan voor gekozen worden om bij nieuwe wegaanleg tegelijkertijd inzicht te bieden in de plaatsen waar vestigingsmogelijkheden zijn voor weggebonden bedrijven. Door combinatie met de planologische regeling van het wegtracé is een optimale gebiedsinvulling te realiseren. Voor zowel gemeenten als bedrijven is helder waar de ontwikkelingsmogelijkheden zich voordoen. Verkeerskundig kan hier al rekening mee worden gehouden.
Indien realisering van bedrijven niet tegelijkertijd met het tracé plaatsvindt, biedt de Wet op de Ruimtelijke Ordening flexibiliteit door bijvoorbeeld gronden te reserveren door middel van een wijzigingsbevoegdheid.
Bij deze werkwijze wordt de mogelijkheid geboden om tijdens of voorafgaand aan het planologische proces een selectie van weggebonden bedrijven op de hoogte te stellen van de mogelijkheden. Zij kunnen daarbij uitgenodigd worden om hun concrete belangstelling kenbaar te maken.
De huidige gevestigde bedrijven die hun belangstelling eerder kenbaar hebben gemaakt worden eveneens aangeschreven.
Daarnaast wordt een kennisgeving geplaatst in lokale kranten die met hun verspreidingsgebied binnen de invloedssfeer van de nieuw aan te leggen weg valt.
Indien er meerdere gegadigden voor een locatie zijn en tussen hen geen rangorde is vast te stellen, wordt de toewijzing van de locatie bij loting bepaald.
7.4 Overige weggebonden bedrijven
Aanvragen voor overige weggebonden bedrijven worden getoetst aan de beleidsuitgangspunten en beleidsregels zoals die gelden voor tankstations.
8 INFORMATIEVOORZIENING, INSPECTIE EN HANDHAVING
Een randvoorwaarde voor een goed wegbeheer is het hebben van actuele en correcte gegevensstromen. Een onderdeel van wegbeheer is dan ook de zorg voor informatiedoor toegankelijke en actuele gegevenssystemen.
Informatievoorziening is van belang in relatie tot risicoaansprakelijkheid en speelt een rol bij het oplossen van beleidsvragen over gesignaleerde verkeer- en vervoerknelpunten. Oplossingen kunnen worden bepaald door gegevens over intensiteiten en rijsnelheden. Voor beheer spelen daarbij de hectometrering, de weginspectie een rol. Handhaving vormt bij geconstateerde gebreken het sluitstuk.
Hectometrering is vooral van betekenis als locatieaanduiding langs wegen, doordat dit in combinatie met wegnummers uniek hoort te zijn binnen heel Nederland. In Fryslân is dit unieke karakter gewaarborgd door de koppeling van hectometrering aan wegnummering.
Veranderingen op of aan wegen leiden soms tot verlenging van een weg of juist tot een korter wegtracé. Hierdoor is de hectometrering niet meer correct. Voor een goed gebruik is het echter niet gewenst om deze steeds aan te passen. Voorkom zo mogelijk dat de hectometrering langs de hele route aanpassing behoeft. Niet alleen vanwege de registratiefunctie, maar ook in verband met de hiermee gemoeide kosten.
Binnen de provinciale dienst wordt hectometrering gebruikt voor het verwerken van ongevallencijfers, wegkenmerken, verkeerstellingen etc.. Verder wordt dit gebruikt bij ontheffingverlening en door wegkantonniers bij het signaleren en vastleggen van activiteiten langs wegen. Extern zijn er echter ook diverse instanties die hier gebruik van maken. Denk bijvoorbeeld aan de politie, brandweer, het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC), de rijksverkeersinspectie en de ANWB. Bij calamiteiten is het nut van een goede lokalisering van wezenlijk belang.
Het 0-punt van de hectometrering begint bij de aansluiting van een weg op de weg die het hoogst in functie is. Hectometrering is gekoppeld aan een wegnummer. De metrering is provinciegrensoverschrijdend als wegtracés en het hierbij horende wegnummer doorlopen van de ene naar de andere provincie.
In bebouwde komtraverses kan het voorkomen dat er geen hectometreringsbordjes zijn geplaatst. Wel wordt de lengte van het binnen de kom gelegen weggedeelte doorgeteld in de metrering.
8.4 Gevolgen van het wijzigen van de hectometrering
Het wijzigen van de hectometrering heeft een aantal gevolgen. Zo zijn bijvoorbeeld statistisch verwerkte verkeersgegevens niet meer te vergelijken met voorgaande jaren. Maar ook richting hulpverlenende instanties kunnen wijzigingen vervelende gevolgen hebben, doordat de kans bestaat dat hun informatiemateriaal niet meer correct is.
Opmerking: het doorgeven van wijzigingen aan derden is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de diverse afdelingen de informatie bij derden terechtkomt. Als hulpmiddel is een adressenlijst van deze instanties toegevoegd aan dit hoofdstuk. In ieder geval zal één keer per jaar (december) een overzichtskaart met wijzigingen worden verspreid.
8.5 Criteria voor het wijzigen van de hectometrering
Vanuit de functie die hectometrering heeft, is de functie als locatieaanduider belangrijker dan het vastleggen van een exacte afstand van 100 meter. Echter ook een afwijkende maatvoering kent grenzen. Daarom zijn de volgende criteria opgenomen:
Hierbij zo mogelijk de metrering ter hoogte van wegaansluitingen in tact laten;
Opmerking: als er binnen de termijn van 2 jaar een werk plaatsvindt dat eveneens een correctie of herplaatsing (b.v. bij groot onderhoud) van de hectometrering tot gevolg heeft, dan is het praktisch de aanpassing hier op te laten wachten.
Opmerking: in de praktijk lijkt dit een praktische oplossing. Echter het onderscheid tussen bijvoorbeeld - 100 en + 100 is dusdanig gering en valt bovendien buiten het verwachtingspatroon van de gebruikers, dat dit het unieke karakter van de metrering aantast.
8.6 Controle van de weg en weginrichting
Hoe hoger de wegcategorie, hoe groter het belang van een goede kwaliteit van de weg en weginrichting. De doorstroming, geleiding en afwikkeling van het verkeer moet op deze wegen zo optimaal mogelijk plaatsvinden. Beschadigingen en dergelijke dienen dan ook zo snel mogelijk gesignaleerd te worden door middel van het schouwen van wegen.
Een randvoorwaarde voor de mate waarin schouwen plaatsvindt, wordt gevormd door risico/schuldaansprakelijkheid. Risicoaansprakelijkheid is alleen te voorkomen door continubewaking van het gehele wegennet. Dit is praktisch niet uitvoerbaar vanwege de hiermee gemoeide kosten.
Een afdoende schouwfrequentie is afhankelijk van de eisen die men onder de gegeven omstandigheden aan de weg mag stellen. Uit jurisprudentie blijkt dat bij de vaststelling van de te verwachten staat van onderhoud, de aard van de weg ook een rol speelt.
Vanuit oogpunt van kwaliteitsbewaking is voor het schouwen het volgende uitgangspunt:
Extra schouw is soms seizoengebonden (extreme weersomstandigheden, in recreatieve gebieden etc).
Voor het zoveel mogelijk beperken van aansprakelijkheid en het behouden van de gewenste kwaliteit van weg en weginrichting, dienen tijdens de wegenschouw gesignaleerde gebreken, zo snel als mogelijk hersteld te worden of dienen preventieve maatregelen plaats te vinden.
In verband met het bevorderen van het effectief verwerken van de bij het schouwen verkregen gegevens en t.b.v. een verantwoording achteraf, is het van belang dat inspectiegegevens en klachten van derden systematisch en digitaal worden verwerkt. Een goede tijdregistratie van signalering van een gebrek en het tijdstip van herstel kan van wezenlijk belang zijn bij de afhandeling van schadeclaims.
Het schouwen van wegen heeft onder meer ten doel om overtredingen van de Wegenverordening (WVF) te voorkomen of tijdig te beëindigen.
Door de provincie is de beleidsvisie en aanpak Provinciale Handhaving in Fryslân vastgesteld. Doel daarvan is een integraal handhavingsbeleid. Deze paragraaf beperkt zich daarom tot het benoemen van enige uitgangspunten. De in te zetten middelen zijn beschreven in de hiervoor genoemde nota.
Bij een geconstateerde overtreding is als eerste vraag aan de orde of legalisering mogelijk is. De volgende criteria spelen hierin o.a. een rol:
Als het resultaat positief is, zal aan de betrokkene alsnog worden verzocht om een aanvraag om ontheffing in te dienen.
Indien legalisatie niet mogelijk is, kan een handhavingsprocedure worden gestart. De handhavingsmiddelen zijn beschreven in de eerder genoemde beleidsvisie en aanpak Provinciale Handhaving in Fryslân.
Inzet buitengewone opsporingsambtenaren (BOA)
Op grond van de Wegenverordening kan de politie of de bij de provincie in dienst zijnde buitengewone opsporingsambtenaren BOA worden ingeschakeld. Indien gebruik wordt gemaakt van een BOA dan dient het volgende aangegeven te worden:
De provinciale inspectie is te bereiken via het interne telefoonnummer 5888.
Bijlage: adressenlijst van instanties die op de hoogte moeten worden gesteld van wijzigingen in de hectometrering:
KLIC-meldpunt Wetterskip Fryslân
Bijlage: adressenlijst van instanties die op de hoogte moeten worden gesteld van wijzigingen in de hectometrering:
Obis: contactpersoon beheer en uitvoering
Contact Nationaal Wegenbestand:
email: avvloket@avv.rws.minvenw.nl
KLIC-meldpunt Wetterskip Fryslân
9 TIJDELIJKE WERKZAAMHEDENAAN DE WEG
Er zijn verschillende omstandigheden te onderscheiden waarbij sprake is van tijdelijke werkzaamheden op of langs de weg. Hierbij kan gedacht worden aan het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het verrichten van verkeersonderzoek.
Daarnaast heeft de wegbeheerder te maken met ongeplande zaken, b.v. als gevolg van ongevallen of bij extreme weersomstandigheden. Op tijdelijke werkzaamheden aan de weg zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
Voor een zo veilig mogelijke uitvoering van werken aan de weg zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:
het in de ontwerpfase zoveel mogelijk onderkennen en wegnemen of verminderen van risico’s (Arbeidsomstandighedenbesluit). Zo nodig zullen voor het waarborgen van een redelijk kwaliteitsniveau van het werken in de uitvoeringsfase voorwaarden worden gesteld. Eén en ander wordt neergelegd in het Veiligheids- en Gezondheidsplan, dat onderdeel is van het bestek;
In de uitvoeringsfase is de aannemer verantwoordelijk om de maatregelen t.a.v. de veiligheidsrisico’s te nemen.
Bij het nemen van snelheidsbeperkingen moet de nodige zorgvuldigheid worden betracht. De tijdelijke snelheidslimiet moet goed zichtbaar zijn en niet van toepassing op het moment dat er geen werkzaamheden plaatsvinden. Onnutte snelheidsbeperkingen tasten de acceptatie van deze maatregelen aan bij de weggebruiker, ook in die situaties dat ze juist zinvol zijn.
Wanneer wordt een weg afgesloten
Het laatste criterium wordt bepaald door de mate waarin kosten worden bespaard door sneller en effectiever kunnen werken buiten het verkeer om. Dit moet worden afgezet tegen de gevolgen van de extra verkeersbelasting op het onderliggende wegennet, de noodzakelijke om-rijbeweging en de aard van de verkeersstromen (doorgaand/lokaal).
Stremmingen beperken de gebruiksmogelijkheden van een weg. Vooral bij de hogere wegcategorieën zal de hinder van werkzaamheden voor weggebruikers minimaal mogelijk moeten zijn.
de omleidingroute is zo mogelijk van gelijk niveau of hoger dan de af te sluiten weg. Stroom- en gebiedsontsluitingswegen komen als eerste in aanmerking voor het omrijden (zie bijlage II van deel A). Ook kunnen de zogenaamde openbaar vervoerontsluitingswegen gebruikt worden voor het afwikkelen van extra verkeer.
Gebruik van de onder c genoemde wegen kan leiden tot een onaanvaardbare omrijafstand. Wat acceptabel is, hangt mede af van de toegankelijkheid van het onderliggende wegennet. De keuze kan zijn dat dit wegennet een rol gaat spelen in de omleidingroutering Daarbij zal getoetst worden aan de volgende elementen:
Het is van belang dat overeenstemming wordt bereikt met andere wegbeheerders over omleidingsroutes. Voorkomen moet worden dat met veel te lange omrijroutes moet worden gewerkt. De ervaring leert dat verkeer vervolgens zijn eigen weg gaat zoeken, met alle gevolgen van dien (sluiproutes).
Voorafgaand aan en tijdens werkzaamheden zullen verwijzingen volledig en correct geplaatst zijn.
Tijdens werkzaamheden wordt er zorg voor gedragen dat tijdelijke verkeersmaatregelen op de juiste wijze zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld geen snelheidsbeperkingen instellen op momenten dat dit niet aan de orde is. Een correcte uitvoering komt de acceptatie van de overlast bij de weggebruiker ten goede.
Er is een omleiding routeplan ontwikkeld waarin alternatieve routes bij omleidingen staan vermeld. Alle kruispunten met een provinciale weg hebben een nummer. Als een wegvak tijdelijk moet worden afgesloten wordt met behulp van deze nummers de omleidingsroute bepaald. Jaarlijks zal het omleidingrouteplan afgestemd worden met gemeenten en het rijk.
Afwijken van dit routeplan is in overleg met andere wegbeheerders mogelijk als de praktische uitvoerbaarheid daar aanleiding toe geeft.
Er zijn plannen om de omleidingroutekaart te digitaliseren zodat bij eventuele wijzigingen de kaart snel geactualiseerd kan worden. Daarnaast wordt de kaart op de provinciale website geplaatst (www.fryslan.nl).
De volgende richtlijnen gelden bij wegwerkzaamheden:
Bij het stremmen van verkeer zal nagegaan worden op welke wijze de bereikbaarheid en doorstroming is geregeld voor speciale groepen. Zo zal er altijd overleg over de toegankelijkheid moeten plaatsvinden met:
Plaatselijke ondernemingsverenigingen en gemeenten vormen belangrijke informatiebronnen voor het achterhalen van belanghebbende bedrijven. Eveneens kunnen zij informatie verschaffen die van invloed is op het tijdstip van uitvoering. Hierbij kan gedacht worden aan re-creatieseizoenen, evenementen, bedrijfsmatige seizoensgebonden activiteiten, zoals bietencampagnes e.d..
Bij openbaarvervoerbedrijven vindt bij stremmingen een beleidsmatige terugkoppeling plaats als de stremming gevolgen heeft voor de dienstregeling, over de wijze waarop het openbaarvervoerbedrijf de dienstregeling tijdens de stremming zal uitvoeren. Deze terugkoppeling vindt in ieder geval plaats bij stremmingen die langer duren dan 21 dagen. Afhankelijk van het type maatregel voor het openbaar vervoer of aan de weg, worden de meerkosten vergoed aan het openbaar vervoerbedrijf respectievelijk wordt het projectbudget verhoogd uit de middelen die beschikbaar zijn voor het openbaar vervoer.
9.4 Routering gevaarlijke stoffen
Op 1 juli 1998 (no MO98-30264) is een deel van de provinciale wegen krachtens artikel 12 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.(Rapport:”Aanwijzing provinciale wegen voor routering van gevaarlijke stoffen”)
Deze wegen kunnen door gemeenten gebruikt worden voor routering van gevaarlijke stoffen. Het daadwerkelijk routeren is een bevoegdheid die van gemeenten, ook voor rijks- en provinciale wegen.
Een deel van de omleidingsroute is niet aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het betreft de volgende provinciale wegen:
N358 (Holwerd-Ternaard en N361-Engwierum)
N393 (Vrouwenparochie-Sexbierum)
Voor grootschalige werken aan de weg, waarbij het verkeer op wegen meestal voor meerdere dagen geheel of gedeeltelijk is gestremd, bestaat een vast communicatietraject. Globaal is dit in drie stappen te verdelen: het vooroverleg, algemene kennisgeving en de uitwerking per project. Hierna wordt per stap aangegeven wat er moet gebeuren.
Gedetailleerd overleg over individuele projecten met andere wegbeheerders is afhankelijk
van de planning van de start van uitvoering van het project, maar dient in een zo vroeg mogelijk stadium plaats te vinden.
Er vindt jaarlijks overleg plaats met andere wegbeheerders over grotere werken en werkzaamheden.
Per uit te voeren project kunnen de volgende communicatiemiddelen ingezet:
tenminste 1 week en maximaal twee weken voor de uitvoering van het project vindt publicatie plaats in de dagbladen en in huis aan huisbladen. In deze publicatie wordt kort weergegeven waarom een werk plaatsvindt, hoelang etc. Bij gehele of gedeeltelijke wegafsluiting kan een verkeersbesluit worden genomen. Tijdens de werkzaamheden worden aanwonenden op de hoogte gehouden van de aard van de werkzaamheden en daarmee samenhangend de mate van bereik baarheid;
Naast hiervoor genoemde middelen wordt bij grootschalige werken een informatiebijeenkomst gehouden. Dit kan een effectief middel zijn als de bereikbaarheid van een stad of dorp in het geding is. Indien er een planologische procedure voor wordt gevolgd, dan kan in dit verband een dergelijke bijeenkomst worden georganiseerd.
In Utrecht bevindt zich de Verkeerscentrale Nederland (VCN) waar de doorstroming van het verkeer dag en nacht wordt gecontroleerd. Aan de hand van videobeelden en meldingen van het korps landelijke politie diensten (KLPD) worden actuele meldingen aan de weggebruikers doorgegeven via radiostations en worden via de eventueel aanwezige verkeermanagement-systemen maatregelen genomen. Als de verkeerscentrale op de hoogte is van werkzaamheden aan de weg kan voorkomen worden dat het verkeer via wegomleggingen omgeleid gaat worden.
Door de landelijke verkeersregelcentrales en de hulpdiensten kunnen deze gegevens worden geraadpleegd.
Momenteel werkt het systeem voornamelijk vóór en op de autosnelwegen maar verwacht wordt dat ook de provincies hier binnen niet al te lange tijd bij betrokken worden.
Het wegenbeheer heeft raakvlakken met het waterbeheer en vice versa. Voor het weglichaam zelf dient de afwatering gewaarborgd te zijn. De waterschappen hebben een taak in het beheren van het oppervlaktewater. De hiervoor noodzakelijke infrastructuur kan deel uit maken van het weglichaam. Het provinciaal Waterhuishoudingsplan ligt ten grondslag aan de uitvoering van het waterbeheer. Voor het wegenbeheer zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
bij een hoofdwater berust de verantwoordelijkheid voor het dagelijks onderhoud van het natte stroomprofiel van watergang, duikers en de hierbij horende schuiven, stuwen e.d. alsmede de hierbij horende lasten, bij de waterschappen. Voor overige wateren die het weglichaam kruisen, berust dit bij de wegbeheerder;
Opmerking: voor nieuw aan te leggen duikers in bestaande wegen wordt op grond van het veroorzakerprincipe het dagelijks en het constructief onderhoud van duikers ten laste van de aanvrager gebracht. In de meeste gevallen is dit een waterschap. Er bestaat geen overwegende reden om voor deze voorzieningen een uitzondering op het veroorzakerprincipe te maken.
10.2 Beleidsregels voor afwateringsvoorzieningen
De voornaamste afwateringsvoorzieningen zijn watergangen en duikers. Hiervoor zijn de volgende beleidsregels van toepassing:
11 ONTHEFFINGEN WEGENVERKEERSWET
De Wegenverkeerswetgeving en de hierbij horende uitvoeringsbesluiten, bevatten diverse verbodsbepalingen. Van een aantal kan de wegbeheerder ontheffing verlenen. Voor exceptionele transporten, met uitzondering van landbouwtrekkers, verleent Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) de ontheffingen.
Waar dit nodig wordt geacht, zijn hierna voor enige onderwerpen uit de wegenverkeerswetgeving beleidsregels gegeven.
Artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 verbiedt het houden van wedstrijden met voertuigen op de weg of daar aan deel te nemen. Onder bepaalde voorwaarden kan hiervoor ontheffing worden verleend. Het beleid voor dit onderwerp is neergelegd in Hoofdstuk 6 van deze nota.
11.3 Reglement verkeersregels en verkeerstekens
Het RVV geeft ver- en gebodsbepalingen aan de weggebruiker. De wegbeheerder is op grond van artikel 87 van het RVV bevoegd om ontheffing te verlenen. Dit betreft onder meer verbodsbepalingen over de plaats op de weg van de weggebruiker, het stilstaan of parkeren en het gebruik van wegen met een geslotenverklaring of verplichte rijrichting. Beleidsregels worden gesteld voor de hierna genoemde verboden en voor het verlenen van ontheffing met toepassing van het gebruik van een transponder.
Verkeersteken C07(gesloten voor vrachtwagens waarvan de breedte meer is dan op het bord is aangegeven) en C20 (beperkte aslast)
De provincie heeft één weg in beheer waarop het verkeersteken C07 van toepassing is. Dit betreft de N910. Daarnaast is op enkele bruggen bij de N910 het verkeersteken C20 van toepassing. Niet uitgesloten is dat uit het meerjaren programma kunstwerken (MPK) blijkt dat meerdere wegen c.q. kunstwerken voorzien moeten worden van een C20- of C21-bebording.
Feitelijk betekenen deze verkeerstekens dat constructie en wegbreedte slechts zijn ingericht op een beperkte breedte/aslast. Bij ontheffingverlening wordt getoetst aan de volgende beleidsregels:
De provincie verleent vrijstelling van de ver- en gebodsbepalingen van het RVV aan eigen personeel en aan bedrijven die werkzaamheden voor de provincie of met toestemming van de provincie, verrichten binnen het beheergebied van de weg. Als voorbeeld van dergelijke werkzaamheden kunnen worden genoemd:
11.3.2 Het toestaan van het gebruik van een transponder
Soms is de toegankelijk van een weg of weggedeelte beperkt door een fysieke dynamische afsluiting, die op te heffen is door gebruik van een transponder. Voor het gebruik van een transponder kan ontheffing worden verleend, met toepassing van de volgende criteria:
In de Regeling voertuigen is geregeld aan welke eisen voertuigen moeten voldoen voor toelating aan het verkeer op de weg. Uit de regeling zijn de volgende ontheffingsbepalingen relevant voor de provincie als wegbeheerder:
Voor de onder punt 1 en 2 genoemde onderdelen zijn de volgende categorieën te onderscheiden:
Voor het vervoer van ondeelbare lading is een ontheffing nodig als:
Voor onbeladen voertuigen is een ontheffing nodig als:
Onder rijdende werktuigen vallen bijvoorbeeld mobiele kranen. Voor deze voertuigen is een ontheffing nodig als:
Onder landbouwvoertuigen worden meerassige motorrijtuigen verstaan, die in het bijzonder ontworpen zijn voor het trekken, duwen, dragen, in beweging brengen of aandrijven van werktuigen, machines of aanhangwagens die zijn bestemd voor gebruik in de landbouw. Deze ontheffing wordt door de wegbeheerder verleend.
Voor deze voertuigen is een ontheffing nodig als:
11.4.1. Criteria voor landbouwvoertuigen
Incidentele ontheffingen van de gestelde eisen in de Regeling voertuigen voor landbouwvoertuigen en/of aanhangwagen worden verleend als dit noodzakelijk is omdat percelen of bedrijven waar deze voertuigen moeten zijn, niet op een andere wijze dan via de provinciale weg te bereiken zijn.
Geen ontheffing wordt verleend om uitsluitend een route te bekorten of als voor landbouwvoertuigen en aanhangwagens de breedte teruggebracht kan worden tot de wettelijke afmeting, door middel van een eenvoudige handeling voorafgaand aan het transport.
11.4.2. Criteria voor exceptionele transporten
Voor de meest relevante ontheffingsmogelijkheden zijn de volgende beleidsregels van toepassing. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde jaarlijkse ontheffingen en incidentele ontheffingen. Dit zijn de zogenaamde exceptionele transporten.
Voor jaarlijkse ontheffingen die rechtstreeks afgegeven worden door de RDW, zonder tussenkomst van de provincie gelden de volgende beleidsregels:
beide op basis van een jaarlijkse ontheffing tot maximaal 60.000 kg (massa en lading), behalve als uit een technisch beoordeling blijkt dat een andere massa toepassing kan of moet krijgen;
Voor de mandatering van kunstwerken met een gewichtsbeperking van minder dan 60.000 kg, zal de mandatering tot 60.000 kg of hoger pas worden vrij gegeven na een technische beoordeling van deze provinciale kunstwerken. Deze bevinden zich meestal in gemeentelijke wegen.
Voor de mandatering voor een massa tot 100.000 kg zullen provinciale wegen pas worden vrij gegeven na een technische beoordeling van de in die wegen gelegen kunstwerken.
Incidentele ontheffingen betreffen grotere afwijkingen van wettelijke eisen dan bovengenoemde. Bij ontheffingverlening zijn de volgende beleidsregels van toepassing:
Opmerking: dit doet zich voor wanneer de begeleidende voertuigen een kruispunt moeten afzetten om het transport te laten passeren. Bij meerdere transporten betekent dit: of minder tegelijk of de transporten moeten meer begeleiding hebben.
Opmerking: het tegen de rijrichting inrijden bij transporten met ladingen van 5 meter of meer, moet als uitermate verkeersonveilig worden beschouwd. Beperkingen kunnen worden gesteld aan het tijdstip waarop deze transporten plaatsvinden, om de negatieve invloed op de doorstroming en daarmee de bereikbaarheid voor het overige verkeer zoveel mogelijk te beperken evenals de schade aan verharding en bermen. De negatieve invloed op de doorstroming en daarmee de bereikbaarheid voor het overige verkeer is op dat tijdstip gering.
Voor ontheffingen buiten de beslisruimte vraagt de RDW advies aan de provincie.
Een voorwaarde voor ontheffingverlening voor incidentele ontheffingen is, dat de aanvrager gebruik maakt van gekentekende en geregistreerde voertuigen.
Opmerking: soms worden landbouwtrekkers gebruikt voor het transporteren van goederen zoals boten en bouwmaterialen. Deze voertuigen zijn hier niet specifiek voor ingericht, terwijl dit bij de hier voor bestemde voertuigen wel het geval is. Het gebruik van een trekker kan goedkoper zijn, maar de gevolgen van dit oneigenlijke gebruik kunnen tot uitermate onveilige situaties leiden en tot grote schadeposten. Ook als in de toekomst trekkers kentekenplichtig worden, komen deze voertuigen niet voor ontheffing voor het transporteren van goederen in aanmerking.
De aanvrager is zelf verantwoordelijk om te beoordelen of zich eventueel knelpunten in de route voordoen, bijvoorbeeld in de vorm van fysieke belemmeringen zoals verkeersregelinstallaties, die het transport in de weg staan.
Lange en zware transporten (LZV’s)
De provincie werkt al geruime tijd mee aan ontheffingen die worden verleend voor langere (maximaal 25,25 meter) en zwaardere (maximaal 60 ton) vrachtwagens. Voordeel van dergelijke vrachtwagens is minder voertuigbewegingen en emissies. Een nadeel is dat deze vrachtwagens minder wendbaar zijn. De ervaringen met LZV’s zijn hier en landelijk positief. Bij advisering aan de RDW wordt een route getoetst aan het stappenplan in de CROW-publicatie 320.