Organisatie | Winterswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gewijzigde beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2022 |
Citeertitel | Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2022.
Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2022
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-07-2022 | 01-07-2022 | nieuwe regeling | 12-07-2022 |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Cliënt: een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening in natura of pgb is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015. Betreft het een hulpvraag in het kader van de Jeugdwet, dan wordt onder cliënt verstaan: de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) die aanspraak maakt op jeugdhulp, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet
HOOFDSTUK 2. NADERE REGELS VERSTREKKING PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van hoofdstuk 8 van de Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2022.
De beoordeling van de Pgb-aanvraag en voorlichting over de regels en consequenties van het Pgb is een wettelijke plicht. De beoordeling van de Pgb-aanvraag heeft tot doel vast te stellen of Pgb-aanvrager/ Pgb-houder of de Pgb-vertegenwoordiger1 capabel is om zijn/haar eigen situatie te beoordelen en te overzien, in staat is om het Pgb verantwoord te besteden, vaardig is om te communiceren met allerlei betrokken partijen, zelf kan handelen en kan zorgen dat de zorgverleners doen wat nodig is.
De Pgb-vertegenwoordiger moet in voldoende mate beschikbaar zijn om bij alle gesprekken tussen cliënt en gemeente aanwezig te zijn en zich een beeld te vormen van de ingezette hulp. Het is daarom goed uit te vragen of de beoogde Pgb-vertegenwoordiger zich bewust is van de taken en verantwoordelijkheden.
In het pgb-plan motiveert de cliënt waarom er voor een pgb gekozen wordt, op welke manier de doelen uit de onderzoeksrapportage, zoals beschreven in artikel 2.2.3 van de verordening, behaald worden, bij wie de ondersteuning wordt ingekocht, hoe deze wordt georganiseerd en hoe de kwaliteit is gewaarborgd. Ook de kosten voor de ondersteuning moeten opgenomen worden in het pgb-plan.
Bij de beoordeling van het pgb-plan door de backoffice wordt beoordeeld of de omschreven ondersteuning in het pgb-plan van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van de in de onderzoeksrapportage opgenomen doelen. Na ontvangst van het pgb-plan neemt de consulent contact op met de cliënt of diens vertegenwoordiger om te toetsen of de cliënt voldoet aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen.
De eerste wettelijke voorwaarde betreft de pgb-vaardigheid van de cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger:
Bij de beoordeling van de Pgb vaardigheid van de cliënt wordt gebruik gemaakt van de 10 punten pgb vaardigheid Infographic met toelichting - Checken 10 punten pgb-vaardigheid | Publicatie | Rijksoverheid.nl Ook kan gebruik gemaakt worden van de Pgb test van Per Saldo www.pgb-test.nl/index.phpVoor deze test kan een cliënt niet slagen of zakken, maar geeft het college meer inzicht in de mate waarin een cliënt beschikt over de vaardigheden die noodzakelijk zijn om een pgb te kunnen beheren.
Cliënten die niet in staat zijn om het beheer van het pgb in eigen handen te nemen, kunnen de aan een pgb verbonden taken uit laten voeren door een (wettelijk) vertegenwoordiger. Voor de vertegenwoordiger gelden dezelfde eisen met betrekking tot de pgb-vaardigheid als de cliënt en zoals in dit artikel benoemd onder 1a, b en c. De vertegenwoordiger mag geen (financiële) banden hebben met de in te zetten hulpverlener en kan niet tegelijkertijd de zorg leveren. Het formulier ‘Pgb vertegenwoordiger’ wordt gebruikt om te toetsen of de vertegenwoordiger voldoet aan de eisen. Uitzondering: ouders die jeugdhulp geven aan een eigen kind kunnen wel een pgb beheren voor die jeugdhulp.
Artikel 2.6 Gemotiveerde keuze voor een pgb
De tweede wettelijke voorwaarde betreft de motivering voor een pgb door de cliënt (of diens vertegenwoordiger). Volgens artikel 2.3.6 lid 2 van de Wmo en artikel 8.1.1 lid 2b van de Jeugdwet dient de cliënt te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen.
Artikel 2.7 Kwaliteitseisen aan de via pgb in te kopen zorg
De derde wettelijke voorwaarde om voor een pgb in aanmerking te komen houdt in dat de kwaliteit van de met het pgb te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Het kwaliteitskader Sociaal domein Achterhoek Jeugdwet Wmo 2015 is, voor zover toepasbaar, van toepassing.
De voornoemde criteria kunnen worden getoetst aan het door de cliënt schriftelijk ingediende pgb-plan.
Artikel 2.8 Regels voor pgb voor het betrekken van ondersteuning uit het sociaal netwerk
Daarnaast dient er sprake te zijn van een van de volgende voorwaarden:
Tot slot dient rekening gehouden te worden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor aanvragers om te kiezen voor een pgb, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.
De voornoemde criteria kunnen worden getoetst aan het door de cliënt schriftelijk ingediende pgb-plan.
HOOFDSTUK 3. BEËINDIGING, INTREKKING EN HERZIENING EN VERLENGING OF WIJZIGING VAN EEN MAATWERKVOORZIENING OF INDIVIDUELE VOORZIENING
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van de artikelen 9.2 en volgende van de Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2022.
Artikel 3.1 Beëindiging, intrekking en herziening van een maatwerkvoorziening of individuele voorziening
Artikel 3.3 Overgangsmaatregelen maatwerkvoorzieningen overgang Wmo-Wlz
Als een cliënt op 1 januari 2020 al in een zorginstelling woont met een rolstoel of vervoermiddel van de Wmo, blijft de gemeente Winterswijk verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het middel moet worden vervangen. Vanaf dat moment valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz (Zorgkantoor).
Als een cliënt na 1 januari 2020 naar een zorginstelling is verhuisd, moet worden bekeken of de rolstoel of het vervoermiddel moet worden vervangen. Als deze moet worden vervangen valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz (Zorgkantoor). Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van hoofdstuk 6 van de Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2022.
Artikel 4.2 Begeleiding bij het fietsen en in het openbaar vervoer
Veel leerlingen kunnen ondanks hun beperking onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer. In eerste instantie zijn ouders/verzorgers zelf verantwoordelijk voor het organiseren van de begeleiding. Als ouders/verzorgers kunnen aantonen dat dit niet mogelijk is, kan er vanuit de gemeente begeleiding worden ingezet om de leerling gedurende een afgesproken termijn te begeleiden.
Artikel 4.3 Wisselende schooltijden
Het college stemt het aangepast vervoer af op de schooltijden (begin- en eindtijd van de schooldagen), zoals genoemd in de schoolgids. Het kan voorkomen dat leerlingen te maken krijgen met wisselende schooltijden. Bijvoorbeeld in de opstartfase, om aan de nieuwe school te wennen, maar ook in het voortgezet onderwijs, vanwege wisselende lesroosters. Alleen als de leerling vanwege zijn structurele handicap de schooltijden zoals genoemd in de schoolgids niet kan volbrengen, wordt aangepast vervoer op wisselende en afwijkende tijden verzorgd.
Artikel 4.4 Vervoer naar stage
Wanneer een stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor leerlingenvervoer naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
Artikel 4.5 Vervoer bij tijdelijk verblijf in een andere gemeente
Het komt voor dat leerlingen uit anderen gemeenten in het kader van jeugdzorg tijdelijk worden opgevangen bij pleegouders in onze gemeente. Het omgekeerde komt ook voor, namelijk dat leerlingen uit onze gemeente tijdelijk elders verblijven. In die gevallen blijft de vervoersvoorziening de eerste 6 weken ongewijzigd. De vervoersvoorziening wordt na die 6 weken overgenomen door de gemeente waar het kind dan verblijft.
Bij co-ouderschap dienen beide ouders het leerlingenvervoer aan te vragen in hun eigen woongemeente. Beide aanvragen worden getoetst aan de verordening (dichtstbijzijnde toegankelijke school, afstandscriterium) en worden alleen gehonoreerd als er sprake is van regelmaat en structuur in het verblijf op beide adressen.
Artikel 4.7 Vervoer naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres
Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer naar en van school. In bepaalde gevallen staat het collegevervoer toe naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres. Onder een opvangadres na schooltijd valt in ieder geval niet: een adres voor een vorm van therapie, dagbehandeling of een sportvoorziening. Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 4.8 Dichtstbijzijnde toegankelijke school
In het kader van het passend onderwijs hebben de samenwerkingsverbanden een nadrukkelijker rol gekregen, ten aanzien van het bepalen welke school geschikt is voor de betreffende leerling. Bij het bepalen van de Dichtstbijzijnde toegankelijke school wordt daarom het advies van het Zorg- Advies en Toewijzingsteam (ZATT) meegewogen.
HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN
Het kan zijn dat een cliënt niet tevreden is over een medewerker die van of namens de gemeente komt. Ook kan de cliënt ontevreden zijn over de werkwijze of over het besluit op zijn aanvraag. Dan kan hij een klacht indienen bij de gemeente. De gemeente zal beoordelen of zij de klacht zelf dient te behandelen of dat de klacht bij een andere organisatie thuishoort en daarom doorgestuurd moet worden. Een cliënt kan een klacht ook rechtstreeks bij de organisatie die het betreft indienen.
Tegen het besluit, op grond van de verordening, kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt. Bij het in behandeling nemen van het bezwaarschrift kan eventueel in overleg met betrokkene worden bekeken of mediation een oplossing kan bieden. Mediation is een vorm van bemiddeling in conflicten waarbij partijen onder begeleiding van een neutrale persoon, de mediator, proberen samen tot een oplossing van het geschil te komen.
Deze regeling wordt aangehaald als: “Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2022”.
Deze beleidsregels treden, met terugwerkende kracht, in werking op 1 juli 2022.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze Gewijzigde beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2022, vervallen de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2022.
Aldus vastgesteld te Winterswijk op 12 juli 2022.
Burgemeester en wethouders van gemeente Winterswijk,
G.W. Goedmakers,
de secretaris
B.J.J. Bengevoord,
de burgemeester
BIJLAGE 1 | AFWEGINGSKADER MAATWERKVOORZIENINGEN GEMEENTE WINTERSWIJK
Deze bijlage is een nadere uitwerking van de artikelen 3.6, 5.2 en 5.3 van de Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2021.
1.1.Het voeren van een huishouden
Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van de badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de overige ruimten. Dat zijn de ruimten die volgens de normen van de sociale woningbouw voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. De normen van de sociale woningbouw zijn als uitganspunt genomen. Soms maken individuele kenmerken en –behoeften van de belanghebbende het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat met de belanghebbende heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Een voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening is een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.
Vervolgens beoordeelt het college of de belanghebbende andere eigen mogelijkheden heeft om zijn huis schoon te krijgen. Die mogelijkheden zijn:
De situatie waarin de belanghebbende al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, kan het oordeel luiden dat er geen maatwerkvoorziening nodig is, omdat er al een oplossing is voor het schoonmaken van het huis. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er sprake is van een zodanige daling van het inkomen als gevolg van de beperking dat het redelijkerwijs niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.
Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. (Zie ook bijlage 4 Definiëring eigen kracht/gebruikelijke zorg)
Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de belanghebbende met de beperking. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, of een inwonende ouder. Of sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur en dergelijke door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van inwonende kinderen tot de leeftijd van 18 jaar wordt verwacht, dat zij hun bijdrage leveren. Door bijvoorbeeld hun eigen kamers schoon te houden en/of door hand en spandiensten te verrichten, zoals het doen van kleine boodschappen, het helpen bij de afwas enz. bij gebruikelijke zorg door een volwassene wordt ervan uitgegaan dat deze naast een volledige baan het huishouden runt. Alleen bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten per week zullen de niet- uitstelbare taken overgenomen moeten worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om taken die wel uit te stellen zijn. Een voorbeeld van een niet uitstelbare schoonmaaktaak is het opruimen van regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten. Naast inzet van de gebruikelijke zorg zal dan ook een indicatie voor Wmo huishoudelijke hulp nodig zijn.
Vervolgens beoordeelt het college of de aanvrager gebruik kan maken van voorziening voor eenvoudige schoonmaak ondersteuning als die in de gemeente voor handen is.
Deze voorziening is voorliggend aan een individuele voorziening. In principe betaalt de gebruiker de kostprijs tenzij hij een laag inkomen heeft. Dan kan hij hiervoor gecompenseerd worden via bijvoorbeeld de huishoudelijke hulp toelage of andere regeling.
Als het voorafgaande niet geleid heeft tot het bereiken van het resultaat of als de gemeente geen voorzieningen heeft, moet het college een maatwerkvoorziening verstrekken. Meestal gaat het dan om een vraag voor intensieve huishoudelijke hulp zoals ondersteuning bij een ontregeld huishouden of zorg voor kinderen.
We gaan uit van het principe ‘zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’. Dit betekent dat we daar waar mogelijk stimuleren dat de cliënt zelf huishoudelijke activiteiten uit blijft voeren.
Indiceren in combinatie met het Deense concept van Re-ablement (herstelgericht werken). Dit houdt in dat de eerste weken de HH gericht is op de cliënt weer te motiveren, te trainen en te stimuleren tot het zelfstandig verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, eventueel in combinatie met een ergotherapeut. Na een periode van 6 tot 12 weken wordt definitief bepaald wat de benodigde professionele inzet is. Dit kan op den duur ervoor zorgen dat inwoners zelfstandig worden en blijven.
Wanneer er naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden zijn voor aandoeningen die de oorzaak vormen voor het niet zelf kunnen voeren van het huishouden, wordt in de regel geen Hulp bij het huishouden toegekend. Huishoudelijke hulp kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Wel kan huishoudelijke hulp naast een te volgen behandeling of revalidatie worden toegekend. Hierover is (met toestemming van de cliënt) afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
Een extreem bewerkelijke inrichting van de woning leidt in principe niet tot de toekenning van extra ondersteuning. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. De cliënt wordt geacht zelf bij te dragen aan het efficiënt kunnen uitvoeren van de ondersteuningsactiviteiten. De inrichting van de woning is namelijk een keuze waar de cliënt invloed op kan uitoefenen.
De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna pgb). Het bedrag van het pgb is de tegenwaarde van de hulp in natura. Om het bedrag van het pgb vast te stellen hanteert het college verschillende tarieven. Zie hiervoor het Besluit Maatschappelijke ondersteuning.
Ook mantelzorgers kunnen problemen krijgen met het schoonhouden van hun huis. Mantelzorgers hebben geen zelfstandig recht op compensatie, maar hun draagkracht moet bij de afweging wel betrokken worden. Men zou kunnen spreken van de belanghebbende met de beperking afgeleid recht op compensatie. De mantelzorger komt aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de belanghebbende met de beperking. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de belanghebbende huishoudelijke hulp worden geïndiceerd.
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De eventuele maatwerkvoorziening is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is gebruikelijk dat mensen éénmaal per week een grote voorraad boodschappen in huis halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing kunnen zijn.
Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Voor het verstellen van kleding kan gebruik gemaakt worden van bedrijven die deze service bieden.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Voor een verdere toelichting gebruikelijke zorg zie bijlage 4 Definiëring Eigen kracht en gebruikelijke zorg. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.
1.4.Thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het gezin/huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Werkende ouders hebben de verantwoordelijkheid te regelen dat er op tijden dat zij beiden werken er opvang voor de kinderen is. Hoe zij die opvang regelen is hun eigen keuze (oppas oma, kinderopvang, gastouderschap). Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
1.5.Wonen in een geschikt huis
Iedere Nederlandse burger is zelf verantwoordelijk om te zorgen dat hij over een woning beschikt. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat de burger bij de keuze van zijn woning rekening moet houden met zijn huidige of in de toekomst redelijkerwijs te verwachten beperkingen. Als de woning desondanks nog niet geschikt is, kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken. Voorbeelden zijn verhuizen naar een aangepaste woning of een woningaanpassing.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. In het geval van hotels/pensions trekkerswoonwagens, toer- en stacaravans, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, die niet bestemd zijn om het gehele jaar door bewoond te worden en kamerverhuur wordt niet gesproken van een woning. Een eventuele maatwerkvoorziening heeft betrekking op het hoofdverblijf van degene met de beperking. Bij specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden ook geen voorzieningen getroffen.
Bouwende op de eigen kracht van de inwoners stelt de gemeente Winterswijk een lening beschikbaar om inwoners hun woning levensloopbestendig te laten kunnen maken. Om gebruik te kunnen maken van een lening, moet een aanvrager voldoen aan de voorwaarden gesteld in de Verordening Toekomstbestendig Wonen regeling Winterswijk De gemeente kan de lening consumptief of hypothecair verstrekken, afhangende van het leningsbedrag.
Als er geen gebruik kan worden gemaakt van de Toekomstbestendig Wonen-lening zal er verder worden gekeken naar de mogelijkheden. Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Onder het primaat van verhuizen wordt verstaan dat de verlening van de voorziening van verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening).
In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van verhuizing op zichzelf geaccepteerd. Het onderzoek zal zich moeten richten op de beperkingen van de ondersteuningsvrager, de bouw- en woon-technische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden.
Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.
De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.
Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de belanghebbende, de binding van de belanghebbende met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de belanghebbende belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de belanghebbende kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. De nadruk ligt meer op het zelfstandig blijven wonen dan op het blijven wonen in exact dezelfde woonomgeving. Als de belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.
Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de belanghebbende eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook als de belanghebbende, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de belanghebbende ook problemen hebben met verhuizen. Het kan echter ook zo zijn dat het huis vrij van hypotheek is.
Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen: Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de al bewoonde woonruimte; De kosten van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten; De eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning; Kosten van het eventueel vrijmaken van de woning; Een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving. De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.
Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen; De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen; Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte. Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen. Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de belanghebbende als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.
Doordat het aantal echtscheidingen en co-ouderschap stijgt ontstaat de vraag naar het aanpassen van woningen van beide ouders. Hier geldt ook het eerdergenoemde principe dat de ex-echtgenoten bij de keuze van hun nieuwe woning(en) rekening moeten houden met hun situatie en op zoek moeten gaan naar een woning die voor hun beperking of die van hun kinderen passend is. Dit zal niet altijd mogelijk zijn. Een alternatief kan zijn dat beide ouders om beurten in het aangepaste hoofdverblijf wonen. Kan dat niet van de belanghebbende gevraagd worden, dan moet een maatwerkvoorziening geboden worden. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer degene met de beperking intramuraal woont en de weekenden doorbrengt in de woning van de ouder(s). De gemeente is niet gehouden om de woning van de ouders(s) geheel aan te passen. Wel kan de woning ”bezoekbaar” gemaakt worden als hiervoor niet al te grote aanpassingen voor nodig zijn.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.
Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz.
Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. In alle situaties waarin belanghebbende geen gebruik meer maakt van de aangepaste woning (bijv. overlijden, verhuizing naar AWBZ –instelling of verhuizing na scheiding) wordt verwacht dat de overige gezinsleden de aangepaste woning verlaten. Dit wordt tijdens beoordeling van de aanvraag besproken met betrokkenen en vastgelegd in de rapportage en beschikking. Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente heeft er daarom belang bij dat eenmaal aangepaste woningen blijvend beschikbaar zijn voor personen met beperkingen of problemen. Het kan voorkomen dat een huurwoning die vrijkomt niet direct verhuurd kan worden aan een andere persoon met beperkingen of problemen voor wie de woning geschikt is. In die gevallen treedt de gemeente in overleg met de verhuurder.
Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning. Er is in een dergelijke situatie (woonunit) geen plaats voor een verstrekking in de vorm van een PGB. Een losse woonunit is een opnieuw te gebruiken verplaatsbare unit die tijdelijk kan worden ingezet. Zo’n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel betreffen. Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit, er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Hier geldt dat de wens van betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.
Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt. In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van woonvoorzieningen redelijkerwijs niet in de (aan te passen) woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan het college voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting verstrekken. Ook in die gevallen waarin de ondersteuningsvrager langer de huidige woonruimte moet aanhouden in verband met aanpassingen in een nog te betrekken woonruimte, kan het college voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting verstrekken. De maximale termijn dat een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verstrekt is 4 maanden. De bedragen hiervoor zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk.
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren volgens de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Aanpassingen die bij nieuwbouw of bij renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, zijn hiervan uitgesloten.
De eigenaar-bewoner die op grond van de verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 7 jaar na de gereed melding van de voorziening: de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en de kosten van de verstrekte woonvoorziening volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk vastgelegde afschrijvingsschema aan het college terug te betalen. Deze bepaling bevat een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Als uitgangspunt van de waardestijging worden de kosten van de verstrekte voorziening genomen. Deze kosten dient de belanghebbende in geval van verkoop volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Winterswijk vastgelegde afschrijvingsschema terug te betalen.
Gemeente en belanghebbende hoeven geen toestemming te hebben van de eigenaar om een woningaanpassing te realiseren (artikel 2.3.7., eerste lid Wmo). Wel moet het college de eigenaar in de gelegenheid stellen zich te doen horen (artikel 2.3.7., tweede lid Wmo). Verder zijn het college en de belanghebbende niet verplicht om de woningaanpassing ongedaan te maken als de belanghebbende er niet langer gebruik van maakt (artikel 2.3.7., derde lid Wmo).
Integrale ondersteuning betreft de begeleiding van de cliënt bij het zelfstandig kunnen wonen en participeren in de maatschappij. De ondersteuning is gericht op het kunnen verrichten van de dagelijks noodzakelijke activiteiten door de cliënt. Ook kan de ondersteuning gericht zijn op een zinvolle dag invulling, dag structuur, aanleren, oefenen, bestendigen of overnemen van vaardigheden en het ontplooien van talenten om zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten, dan wel achteruitgang te voorkomen.
Voor het definiëren van de levensdomeinen en de te behalen resultaten wordt gebruik gemaakt van de levensdomeinen van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM).
Op elk van deze levensdomeinen wil de Gemeente met Ondersteuning een of meerdere resultaten behalen die bijdragen aan het hoofddoel:
In geval van integrale ondersteuning in natura zorgt het college dat de betreffende aanbieder een zorgplan opstelt. In dien dat uit het onderzoek naar voren is gekomen, wordt onder deze afspraken ook verstaan het bespreken van de mogelijkheden die de cliënt zelf heeft, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk van de cliënt, of de eventuele inzet van vrijwilligers Met deze werkwijze wordt door de cliënt en aanbieder een basis gelegd voor de invulling van de maatwerkvoorziening.
Om de resultaten op de verschillende levensdomeinen te behalen kunnen verschillende vormen van Maatwerkvoorzieningen ingezet worden.
We onderscheiden hierin Wmo Integrale ondersteuning met de subsegmenten ondersteuning (individuele ondersteuning/groepsondersteuning) en persoonlijke verzorging.
Ondersteuning is gericht op herstel, verbeteren ,ontwikkelen, stabiliseren en/of compenseren van de zelfredzaamheid en het welbevinden en/of de kwaliteit van leven. De ondersteuning kan gericht zijn op door-uitstroom ,stabilisatie of voorkomen van achteruitgang. De ondersteuningsbehoefte, complexiteit van de problematiek en benodigde intensiteit van de ondersteuning verschilt per cliënt. Hieraan kan somatische, psychogeriatrische, psychosociale, psychiatrische problematiek ten grondslag liggen en /of kan sprake zijn van een lichamelijke ,verstandelijke of zintuiglijke beperking.
De inhoud van het resultaat “het kunnen verrichten van de dagelijkse noodzakelijke activiteiten” bestaat uit activiteiten gericht op het verplaatsen en bewegen, het aanbrengen van structuur en regie en het oefenen op de beperking te verminderen en om zelfredzaam te worden. Daarbij moet steeds worden nagegaan of de noodzakelijke activiteiten onder de Zvw, Wlz, Jeugdwet of de Wmo 2015 valt.
Allereerst beoordeelt het college of de noodzakelijke ondersteuning op het terrein van de Wmo 2015 ligt. Uitgangspunt is dat alle noodzakelijke activiteiten die onder de Zvw, Wlz of Jeugdwet vallen niet onder het Wmo 2015 resultaat kunnen vallen. Als de belanghebbende een Zvw-indicatie heeft, onderzoekt het college de inhoud daarvan. Heeft de belanghebbende een indicatie voor de Wlz, dan valt hij niet meer onder de Wmo 2015. Een combinatie van een individuele voorziening uit de Jeugdwet en uit de Wmo 2015 is wel mogelijk, bijvoorbeeld een woningaanpassing uit de Wmo en een voorziening begeleiding uit de Jeugdwet. Als uit onderzoek bijvoorbeeld blijkt dat bepaalde noodzakelijke activiteiten nog door belanghebbende kunnen worden aangeleerd en is dit niet geïndiceerd, dan zal het college daarvoor nog een Zvw-indicatie behandeling aanvragen of belanghebbende verwijzen naar zijn zorgverzekeraar. Het resultaat valt dan niet onder de Wmo 2015.
Persoonlijke verzorging richt zich op algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg om een tekort aan zelfredzaamheid op dit gebied op te lossen door het aanleren dan wel overnemen van taken zodat de Cliënt zo lang mogelijk zelfredzaam is en deel kan nemen aan de samenleving.
Het kan gaan om taken zoals wassen, aan- en uitkleden, in en uit bed gaan, toiletgang, bewegen, vervangen katheter/ stomazakje, toedienen sondevoeding, aanreiken medicijnen. Gemeenten zijn voor alle Cliënten, zowel onder als boven de 18 jaar alleen verantwoordelijk voor het gedeelte van persoonlijke verzorging dat niet onder voorliggende wetgeving zoals de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg valt.
Het college bepaalt allereerst of de beperking van de belanghebbende gecompenseerd kan worden door gebruik te maken van wettelijk voorliggende voorzieningen, zoals regulier en speciaal onderwijs, opleiding, reguliere betaalde arbeid, of arbeid op grond van de Participatiewet, Wajong of de Wet sociale werkvoorziening.
Daarna beoordeelt het college in hoeverre een belanghebbende in staat is op eigen kracht het resultaat te bereiken. Het kan zijn dat huisgenoten kunnen helpen op grond van de “(boven)gebruikelijke zorg”. Zo is bijvoorbeeld het bijhouden van de administratie een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid in een huishouden. Kan één van de huisgenoten dit niet meer doen dan zullen eerst de andere huisgenoten dit over moeten nemen. Pas als ook zij dat niet kunnen, kan de noodzaak tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening ontstaan. Verder beoordeelt het college of het steunsysteem van belanghebbende of een vrijwilliger kan helpen, of dat er algemene voorzieningen zijn die een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van het resultaat.
Als het voorafgaande niet geleid heeft tot het bereiken van het resultaat zal het college een maatwerkvoorziening moeten toekennen. Vervolgens bepaalt het college wat noodzakelijk is om belanghebbende in staat te stellen de dagelijks noodzakelijke activiteiten te (laten) verrichten. Het gaat daarbij om welke resultaten behaald moeten worden met de Wmo (integrale) ondersteuning en/of persoonlijke verzorging. Vervolgens is het aan de zorgaanbieder om in het zorgplan aan te geven hoe en in welke dienstverleningsvorm de ondersteuning wordt geboden. Dit kan in de vorm van individuele of groepsondersteuning, persoonlijke verzorging zijn of een combinatie.
Het college betrekt bij de beoordeling van het zorgplan ook de afstand van de locatie waar de activiteiten plaatsvinden, ten opzichte van het adres van de belanghebbende. Uitganspunt is dat de locatie die zich het dichtst bij het adres van de belanghebbende bevindt en die adequate compensatie biedt voor de beperking van de belanghebbende, voorliggend is aan locaties die veder weg liggen.
Tenslotte beoordeelt het college of de belanghebbende in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer de belanghebbende in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen of onder begeleiding) of met een fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorger of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken, dan is dit voorliggend. Is dit niet het geval dan kan het college vervoer van en naar de locatie van de activiteiten verstrekken. Het maakt dan onderdeel uit van het totale arrangement groepsgewijze ondersteuning en wordt geregeld door de aanbieder. Het vervoer mag collectief/groepsgewijs worden geregeld voor meerdere cliënten waar vervoer onderdeel uitmaakt van de maatwerkvoorziening in de vorm van groepsgewijze ondersteuning.
De Integrale ondersteuning kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (hiernaar pgb). Om het bedrag van het pgb vast te stellen hanteert het college verschillende tarieven. Dit wordt uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Winterswijk.
1.7.Mantelzorgondersteuning/Logeren
Het betreft hier een maatwerkvoorziening waarvoor in aanmerking gekomen kan worden wanneer de cliënt 24 uur per dag toezicht nodig heeft. In deze situaties ondersteunt de mantelzorger de wens van de cliënt om thuis te blijven wonen, maar heeft ondersteuning nodig om mantelzorg vol te kunnen houden. De maatwerkvoorziening is erop gericht om het toezicht op de belanghebbende tijdelijk over te nemen in de vorm van logeren.
Het gaat hier om het logeren in een accommodatie van een Instelling met als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger. Als er ook sprake is van ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) zoals persoonlijke verzorging en verpleging, wordt nauw samengewerkt met partners vanuit deze ondersteuning, zodat deze ondersteuning geleverd blijft worden.
Cliënten die in aanmerking komen voor logeren/kortdurend verblijf hebben een complete hulpvraag en ontvangen langdurig ondersteuning van mantelzorgers bij het kunnen functioneren in de maatschappij. Cliënten hebben een complexe hulpvraag en kunnen niet zonder ondersteuning in de maatschappij functioneren. Logeren is van toepassing wanneer cliënten en het netwerk niet in staat zijn tijdelijke ontlasting van de mantelzorger te bieden. De inzet van voorliggende voorzieningen met betrekking tot mantelzorgondersteuning moeten zijn ingezet, maar zijn onvoldoende gebleken om dreigende overbelasting van de mantelzorger te voorkomen.
De omvang van de maatwerkvoorziening logeren bedraagt maximaal 100 etmalen per jaar.
Resultaten Kortdurend Verblijf
Deze maatwerkvoorziening bestaat uit het tijdelijk overnemen van het toezicht op belanghebbende die permanent, 24 uur per dag toezicht nodig heeft. Dit kan in de vorm van een groepsvoorziening (dagbesteding of logeervoorziening of andere vormen van respijtzorg) of in de vorm van een individuele voorziening.
Het college stelt de noodzaak voor permanent 24 uur per dag toezicht vast. Van permanent toezicht is sprake als:
Die hulp geboden wordt op basis van actieve observatie, die tot doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of verslechtering van de gezondheidssituatie tijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/ gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en of gedragssituaties kan worden voorkomen;
Als het college heeft vastgesteld dat de ouder(s) en/of andere huisgenoten in de thuissituatie overbelast is/zijn, of dit door het bieden van mantelzorg dreigt/dreigen te raken en daardoor niet meer is staat is/zijn de mantelzorg (volledig) te leveren, beoordeelt het college eerst of binnen het eigen steunsysteem van de mantelzorger een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Te denken valt aan een familielid dat een middag of weekend de zorg overneemt. Is dat niet voldoende het geval dan beoordeelt het college of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Hierbij kan gedacht worden aan een steunpunt mantelzorg dat informatie kan verstrekken over voorzieningen, of een vrijwilligerssteunpunt dat kan bemiddelen voor een vrijwilliger. De belastbaarheid met het oog op de gezondheid van de ouder, partner of huisgenoot moet worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. Bij het zoeken naar eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen kan gedacht worden aan het verminderen van het aantal (vrijwilligers)activiteiten van de mantelzorger in de vrije tijd, het stellen van prioriteiten en het gebruik maken van voorliggende voorzieningen die in de naaste omgeving beschikbaar zijn;
Als het college heeft vastgesteld dat inzet van het eigen steunsysteem en de voorliggende voorzieningen het probleem van de (dreigende) overbelasting niet in voldoende mate vermindert, kan het college een individuele of groepsvoorziening (logeervoorziening, dagopvang, dagbesteding) treffen die de noodzakelijke zorgtaken periodiek of tijdelijk overneemt;
Het college gaat ook na of belanghebbende een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een Pgb, kan dit reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.
1.8.Verplaatsen in en om de woning
Het gaat hierbij om het zich verplaatsen in en om de woning in een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die daar nu juist niet voor bedoeld is. De incidentele rolstoel is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder het resultaat lokaal verplaatsen en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan wordt het te verstrekken bedrag gebaseerd op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Zie ook artikel 4 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning en jeugdhulp gemeente Winterswijk 2022.
1.9.Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Inleiding Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) ZOOV op Maat
ZOOV op Maat is het collectief vraagafhankelijk vervoersysteem in de Achterhoek. Iedereen kan gebruik maken van ZOOV Op Maat als standaardreiziger. Hiervoor betaalt men een standaardtarief ZOOV op Maat. Dat geldt ook voor mensen met beperkingen. Als zij "meerkosten" maken vanwege hun beperkingen kunnen zij in aanmerking komen voor een gereduceerd Wmo-tarief voor ZOOV op Maat. ZOOV op Maat kan als een voorliggende voorziening gelden als zij beschikbaar is, betaalbaar is en adequate compensatie biedt. De huidige opzet van ZOOV op Maat voldoet aan deze vereisten.
Bij de vaststelling van het meest geschikte vervoermiddel wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de cliënt. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Een persoon zonder beperkingen maakt immers ook kosten voor vervoer.
Inhoud van het resultaat “zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel” betreft verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning en bestaat uit een individuele of collectieve vervoersvoorziening op maat, waarbij een gemiddelde vervoersbehoefte tegen een standaardtarief het uitgangspunt is.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte beoordeelt het college of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar, te kunnen worden afgelegd. Afhankelijk van de vervoersbehoefte en de situatie kan het college besluiten dit aantal kilometers naar beneden of boven bij te stellen.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.
Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Hierbij wordt nog een bedrag voor onderhoud en reparatie van de voorziening toegekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Als de belanghebbende niet zonder de mantelzorger vervoerd kan worden, dan komt de belanghebbende in aanmerking voor een medische begeleidingskaart, waarmee de mantelzorger gratis als begeleider met het vervoer mee kan reizen. Bij een indicatie voor medisch begeleider mag de belanghebbende niet alleen reizen.
Ingezetenen met een vervoersbeperking kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een gereduceerd tarief.
Als richtlijn om in aanmerking te komen voor een gereduceerd tarief voor ZOOV Op Maat moet in ieder geval sprake zijn van:
Een inwoner die een vervoersvoorziening heeft moet een eigen bijdrage betalen van € 60,00 per jaar.
De volgende vervoersbestemmingen gelden in ieder geval als niet relevant voor een indicatie voor ZOOV Op Maat en naar deze bestemmingen mag ook niet gereisd worden tegen het gereduceerd Wmo-tarief met ZOOV op Maat:
ZOOV Op Maat CVV is voorliggend op een individuele maatwerkvoorziening. Alleen als na onderzoek door consulent blijkt dat ZOOV op Maat niet volstaat, kan voor een andere oplossing worden gekozen.
Maximaal reisbudget gereduceerd tarief
Afhankelijk van de (regionale) vervoersbehoefte van de cliënt wordt een reisbudget vastgesteld tot maximaal 2.000 kilometer per jaar. Dit betekent dat een cliënt per jaar maximaal 2.000 kilometer kan reizen tegen een gereduceerd tarief. Onder de regionale vervoersbehoefte wordt verstaan het reizen binnen een afstand van 20 kilometer van de woning van de cliënt.
Als er andere mogelijkheden zijn voor vervoer op de kortere afstanden, zoals de mogelijkheid van fietsen of het gebruik van een scootmobiel, zal hier rekening mee gehouden worden en kan het maximale reisbudget naar beneden worden bijgesteld. Als sprake is van zwaarwegende redenen kan in uitzonderingsgevallen het maximale reisbudget (tijdelijk) naar boven worden bijgesteld.
Bovenregionale bestemmingen vallen buiten de reikwijdte van de wet en vallen onder verantwoordelijkheid van Valys. Omdat er nog onbereikbare bestemmingen tussen de 20 kilometer en het reisgebied van Valys zitten, kan men met ZOOV ook ritten van 20 tot 40 kilometer boeken, tegen het standaardtarief van ZOOV. Deze ritten worden in zijn geheel in mindering gebracht op het jaarlijks reisbudget.
Op individueel niveau kunnen maximaal twee puntbestemmingen worden vastgesteld tussen de 20 en 40 kilometer waarnaartoe tegen het gereduceerd tarief kan worden gereisd, als blijkt dat hiervoor zwaarwegende redenen zijn.
Er kan voor twee soorten begeleiding een indicatie worden toegekend voor ZOOV: medische begeleiding en sociale begeleiding. De gemeente betaalt daarvoor een opslag aan de vervoerder.
Verplichte / medische begeleiding
Van medische begeleiding is sprake als de cliënt vanwege medische of andere redenen (zoals vanwege psychiatrische, psychische of psychogeriatrische problematiek) niet in staat is zelfstandig te reizen. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarbij de begeleider moet kunnen ingrijpen tijdens de rit. Als er medische redenen zijn, kan de gemeente een indicatie afgeven voor verplichte/medische begeleiding. De CVV-reiziger met verplichte/medische begeleiding mag niet alleen reizen. De medische begeleider is ten minste 12 jaar oud, is in staat om hulp te verlenen als dat nodig is en gebruikt zelf geen rolstoel. Ze reizen gezamenlijk van A naar B. De medische begeleider betaalt geen reizigersbijdrage.
In gevallen waar de cliënt zowel thuis als op locatie ondersteuning nodig heeft van de begeleider en er geen redelijke vervoersmogelijkheden beschikbaar zijn voor de begeleider, kan er een indicatie voor sociale begeleiding worden toegekend. In dat geval betaalt de begeleider hetzelfde tarief als de cliënt. Een begeleider die meereist zonder indicatie van de gemeente, reist als standaardreiziger mee en betaalt het standaardtarief.
BIJLAGE 2 | DEFINIËRING ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:
Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo: “een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562). Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.
Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:
Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden zijn:
* Bij de Wmo wordt ervan uitgegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Als een keuken of badkamer ouder is, wordt de bijdrage vanuit de Wmo lager.
De laatste jaren zien we een ontwikkeling dat ook de scootmobiel (of soortgelijke vervoersvoorziening) of een traplift algemeen gebruikelijk worden. Ook hier geldt het maatwerk per individu.
Voor huishoudelijke hulp vindt de VNG dat deze bij een zeker inkomen en bij een zekere leeftijd als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Maar lastig is dat de Wmo 2015 gemeenten daarover geen duidelijke richtlijnen geeft. Formeel mogen gemeenten “niet aan inkomenspolitiek doen”. De vraag blijft hoe gemeente dan moeten beoordelen of de aanvrager de HH zelf kan bekostigen.
BIJLAGE 3 | DEFINIËRING ALGEMENE VOORZIENINGEN
De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang;
Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente worden bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening.
Dit betekent dat de gemeente eerst beoordeelt of het probleem van een persoon met een beperking kan worden opgelost door middel van een algemene voorziening. De landelijke eigen bijdrageregeling is niet van toepassing op algemene voorzieningen. De gebruiker betaalt of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief waar het een door de gemeente gesubsidieerde voorziening betreft.
De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort. Bijvoorbeeld: om gebruik te maken van een passantenverblijf zal de cliënt moeten aantonen dat hij dakloos is.
Voorbeelden van algemene voorzieningen die door de overheid (mede) gefinancierd kunnen zijn:
Voorbeelden van algemeen (gebruikelijke) voorzieningen in de markt zijn:
De Wmo 2015 biedt gemeenten meer mogelijkheden om voor voorzieningen die onder de huidige Wmo individuele voorzieningen zijn, te verwijzen naar gesubsidieerde of commerciële algemene voorziening. Voorbeelden zijn een algemene voorziening voor schoonmaakondersteuning, collectief vervoer, een scootmobiel of rolstoelpool, en een inloopcentrum voor ouderen. In principe kan de gemeente voor het gebruik van deze voorzieningen een kostendekkend tarief vragen. Aan personen met een laag inkomen kan via de bijzondere bijstand een lager tarief worden gegeven. Dit wordt verder uitgewerkt in het financieel besluit.
BIJLAGE 4 | DEFINIËRING ‘EIGEN KRACHT’/GEBRUIKELIJKE ZORG
Voorafgaand aan een eventuele verstrekking van een maatwerkvoorziening vindt een onderzoek plaats. Hierbij wordt onderzocht of de burger met beperking in staat is zijn participatieprobleem op te lossen door middel van eigen kracht, met inzet van zijn sociaal netwerk of algemene voorzieningen.
Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die -ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze -één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake van inwoning is, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding. Bij inwoning kunnen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen en voordeur gedeeld worden. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen en het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen.
Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden. In situaties korter dan drie maanden moet alle zorg door de gebruikelijke zorg worden geboden.
Het Rijk heeft in het kader van de voormalige AWBZ een richtlijn ontwikkeld voor gebruikelijke zorg voor ouders ten opzichte van hun kinderen. Om gebruikelijke en boven gebruikelijke zorg vast te kunnen stellen, wordt aan zorgverlener een omschrijving gevraagd van de zorgtaken en het aantal minuten die nodig zijn voor het uitvoeren van de zorgtaken. Deze informatie wordt vergeleken met de omschrijving van gebruikelijke zorg in de "richtlijnen gebruikelijke zorg" uit de “CIZ Indicatiewijzer, Versie: 7.1, juli 2014”. Ook kan de expertise van de Gedragswetenschapper Jeugd worden ingeschakeld. Onderstaande opsomming gaat uit van jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen, die opgroeien in een veilige opvoedingssituatie.
Volwassenen van 18 tot 23 jaar
Taken van huisgenoten van 18 tot 23 jaar. Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
In de hierboven beschreven groepen valt gebruikelijke begeleiding onder gebruikelijke zorg. Onder gebruikelijke begeleiding valt:
BIJLAGE 5 | DEFINIËRING MANTELZORG EN BOVENGEBRUIKELIJKE ZORG
Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als “hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”. Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt boven gebruikelijke zorg genoemd.
In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel heeft de gemeente vanuit de Wmo
2015 de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze boven gebruikelijke zorg levert. Bij deze afweging dient de gemeente de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. (Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid hun zorgtaken even helemaal aan een ander over te laten. De bedoeling is dat de mantelzorger even vrijaf van de zorg heeft). Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen eigenstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. Wel krijgt de gemeenten de opdracht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
BIJLAGE 6 | DEFINIËRING GOEDKOOPST ADEQUAAT
Dit begrip is ontleend aan de praktijk van de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten. De gemeente mag de voorziening die het goedkoopst adequaat is inzetten. Dit begrip betekent dat de voorziening doelmatig moet zijn. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een pgb.
Om tot een budgetbepaling te komen, wordt de hoogte van het pgb gekoppeld aan de tegenwaarde van de in natura te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden met het inkoopvoordeel dat de gemeente heeft behaald door het afsluiten van een contract met een leverancier. Een cliënt die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.
Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst adequaat tot gevolg hebben dat een cliënt die naar een andere dagbestedingslocatie wil dan de voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.
BIJLAGE 7 | DEFINIËRING VOORZIENBAARHEID
In de jurisprudentie is over dit begrip nog geen duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen.
Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding bij de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.
Mogelijk geldt het criterium ook voor de aanvragen voor huishoudelijke hulp en bepaalde woningaanpassingen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren.
BIJLAGE 8 | DEFINIËRING MEDISCH MOEILIJK TE OBJECTIVEREN AANDOENINGEN (MMOA)
Hierbij is sprake van beperkingen die niet direct kunnen worden gerelateerd aan een bepaald ziektebeeld. Voorbeelden zijn chronisch vermoeidheidssyndroom, fibromyalgie, whiplash en bekkeninstabiliteit. Als mensen met MMOA zich melden bij de Wmo, moet overwogen worden een diagnostisch onderzoek te vragen, alvorens ondersteuning toe te kennen.
BIJLAGE 9 | GRENZEN AAN DE OMVANG VAN ONDERSTEUNING
Voor het bepalen van het aantal uren/minuten huishoudelijke hulp wordt gebruik gemaakt van het normenkader Huishoudelijke ondersteuning 2019 van bureau HHM. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddelde cliëntsituatie. Niet iedere cliënt past in deze omschrijving. Voor cliënten waar de gemiddelde tijd niet van toepassing is, kunnen invloed factoren worden meegewogen. Deze staan in het normenkader als meer in zet of minder inzet. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd. De aanwezigheid van deze kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.
Voor het aantal vervoerkilometers dat een persoon per jaar nodig heeft geldt een norm van maximaal 1500 tot 2000 kilometer per jaar. Als de vervoersbehoefte beperkter is wordt een lagere norm aangehouden.
In de voormalige AWBZ zijn protocollen ontwikkeld voor de gemiddelde tijd voor verschillende vormen van begeleiding. Op basis van deze protocollen zijn nieuwe richtlijnen gemaakt.
Voor dagbesteding geldt een maximum van 9 dagdelen per week voor personen tot 65 jaar. Een dagdeel bedraagt 4 uur. Het maximumaantal dagdelen is afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat, studeert of betaalde arbeid verricht. Voor ouderen van 65 jaar en ouder is het maximum voor dagopvang 6 dagdelen per week.
Voor individuele begeleiding varieert het aantal uren tussen het minimum van 1 uur per week en het maximum van 24 uur per week.
De omvang van kortdurend verblijf (respijtzorg) bedraagt maximaal 100 etmalen op jaarbasis. Voor kortdurend verblijf wordt bij voorkeur geen pgb verstrekt.
BIJLAGE 10 | TOELICHTING EN NORMENKADER HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING HHM
In het normenkader wordt per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd genoemd dat toegekend kan worden. Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en als die situatie erom vraagt dan wordt van onderstaande richtlijn afgeweken. Het college kan afwijken met zowel op- als neerwaartse bijstellingen. Dit kan alleen als gemotiveerd aangegeven wordt waarom de verhoging of verlaging noodzakelijk is. Voor alles geldt dat als maatwerk vraagt om hiervan af te wijken, dit voorgaat op de richtlijn.
Dit normenkader is van toepassing op een gemiddeld huishouden. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde situatie wordt verstaan:
Een aantal factoren kan maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat een andere inzet nodig is door een andere frequentie van activiteiten of een andere tijdbesteding.
Mogelijkheden cliënt zelf. De fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers De hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden
Het aantal personen en leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet per se extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Door de aanwezigheid van één of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier vraagt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen. Het uitgangspunt is dat de gevolgen van huisdieren op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager behoort.
Een grote woning kan, maar hoeft niet per sé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.
NORMENKADER HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING
Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis
Factoren voor meer inzet van hulp: Maximaal 20 – 30 min extra maximaal 3 x per week:
Frequentie structurele basisactiviteiten
Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)
Frequentie incidentele activiteiten
Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis incidentele activiteiten
Frequentie en activiteiten van verschillende onderdelen
Wordt was verzorging geïndiceerd dan wordt verkend welk aandeel van de cliënt en/of mantelzorger verwacht mag worden in de was- en droogcyclus i.v.m. de praktische haalbaarheid over de aanwezigheid van de hulp.
Het strijken van kleding betreft alleen bovenkleding en het aantal dat redelijkerwijs verwacht worden.
Factoren voor meer inzet van hulp:
In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
In beginsel wordt deze activiteit niet geïndiceerd, omdat hiervoor gebruik gemaakt kan worden van een boodschappendienst vanuit voorliggend veld of van supermarkten.
Er wordt geen rekening gehouden met voorkeuren van de cliënt, wel als er een aantoonbare medische redenen is.
Factoren voor indicatie kunnen zijn:
* Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen
Als er jonge kinderen woonachtig zijn in het huishouden, kan het bereiden van de warme maaltijd geïndiceerd worden. Uit jurisprudentie (Rechtbank ’s Hertogenbosch 25-10-2012, nr. AWB 12/1795) blijkt dat twee broodmaaltijden en één warme maaltijd per dag adequaat kan worden geacht.
Factoren voor meer inzet van hulp:
Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden
* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
Verzorging minderjarige kinderen
Het gaat hier om verzorging van gezonde kinderen, waarbij de ouder door beperkingen de verzorging/opvang niet uit kan voeren.
Onder ‘verzorging van de kinderen’ valt ook: sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten.
Er wordt in totaal maximaal 40 uur per week geïndiceerd. Factoren meer hulp kunnen hier nog bovenop komen. Waar mogelijk worden activiteiten gecombineerd. Dit betekent dat als een activiteit plaatsvindt voor meerdere personen en dit te combineren valt (bv. kinderen in ad doen of naar bed of school brengen), dan wordt het aantal minuten eenmaal geïndiceerd en niet per persoon. Het is mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
Factoren voor meer inzet van hulp:
Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Dagelijkse organisatie gericht op het huishouden (AIV)
Het gaat hierbij om maximaal 1 x per week 30 min.
Gericht op het huishouden, en wordt alleen ingezet als cliënt leerbaar wordt geacht.
Bijlage 11 Toelichting eisen Pgb aanbieder
De Pgb-houder kan met het Pgb ondersteuning en ondersteuning inkopen bij een Pgb-aanbieder. Een Pgb-aanbieder geeft beroepsmatig uitvoering aan het Pgb. De Pgb-houder sluit hiervoor een overeenkomst met de Pgb-aanbieder.
De Pgb-houder dient ervoor te zorgen dat de Pgb-aanbieder voldoet aan de volgende bepalingen:
Is aantoonbaar in het bezit van een recente en relevante Verklaring Omtrent gedrag niet ouder dan drie jaren (bij de start van de ondersteuning niet ouder dan 3 maanden) van haar personeel (zowel loondienstverband als inhuur), vrijwilligers en stagiaires werkzaam in het primaire proces. Ook personen die omgaan met persoonsgevoelige gegevens dienen een geldig VOG te bezitten. Op verzoek dient de Pgb-aanbieder aan de gemeentelijk toezichthouder de originele VOG’s terstond te tonen.
6. Kwaliteitskader en beleidsregels handhaving en naleving
Op het besteden, het beheer en de uitvoering van het Pgb is de van de gemeente meest recente versie van de “Beleidsregel handhaving en naleving kwaliteit Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 en Jeugdwet” en voor zover toepasbaar het “Kwaliteitskader Wmo 2015 en Jeugdwet” van toepassing.
Deze opsomming is niet uitputtend; als er aanleiding is kan er meer gevraagd worden. De SVB heeft een handzame folder over dit onderwerp gemaakt die betrekking heeft op de Pgb-houder en Pgb-vertegenwoordiger https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/persoonsgebonden-budget-pgb/documenten/publicaties/2021/09/21/infographic-met-toelichting---toetsing-10-punten-pgb-vaardigheid