Organisatie | Steenbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Steenbergen 2022 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Steenbergen 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning |
Deze beleidsregels vervangen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2022 | nieuwe regeling | 05-07-2022 | 2100914 |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de cliënt gebruik moet kunnen maken;
niet-professionele zorgverlener: zorgverlener (persoon) welke niet in het bezit is van branche-specifieke diploma’s voor het verlenen van de betreffende maatschappelijke ondersteuning en/of welke voor het verlenen van de betreffende ondersteuning niet in dienst is bij een professionele zorgaanbieder of detacheringsbureau, of hiervoor niet als ZZP’er geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;
professionele zorgverlener: zorgverlener (persoon) welke in het bezit is van branche-specifieke diploma’s voor het verlenen van de betreffende maatschappelijke ondersteuning en welke voor het verlenen van de betreffende ondersteuning in dienst is bij een professionele zorgaanbieder of detacheringsbureau, of hiervoor als ZZP’er geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.
Het startpunt van het Wmo-traject is een melding van een belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of zelfstandig functioneren. Een melding kan schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch worden gedaan door cliënt en iedereen namens de cliënt, ook diens mantelzorger. De melding wordt schriftelijk of digitaal bevestigd.
Als door of namens een cliënt een melding wordt gedaan, wordt door het college kenbaar gemaakt dat er binnen zeven dagen na melding een persoonlijk plan kan worden ingediend door of namens de cliënt (artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015).
Met cliëntondersteuning wordt bedoeld het kosteloos geven van informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en/of participatie, en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (het hele sociale domein).
Als door of namens een cliënt een melding wordt gedaan, wordt door het college kenbaar gemaakt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van cliëntondersteuning.
Op grond van de Wmo 2015 (artikel 2.3.2 lid 1) heeft het college zes weken om het onderzoek uit te voeren.
Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak met de cliënt. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige benodigde gegevens en/of bescheiden.
Tijdens het gesprek wordt er onderzoek gedaan zoals beschreven in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wmo 2015. Het gesprek gaat in op de beperkingen die cliënt ondervindt bij zijn zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie. Hierbij staan de mogelijkheden die cliënt heeft ondanks zijn beperkingen centraal. Ook nemen de eigen oplossingen die cliënt, eventueel samen met het sociale netwerk, kan organiseren een sterke positie in tijdens het gesprek. Tevens zal er gekeken worden naar de mogelijkheden van inzet van vrijwilligers, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen en -wetgeving.
Het doel van het gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte met het oog op één of meer te bereiken resultaten en de oplossing(en) die daarbij passen. Dit vraagt om aandacht voor de specifieke situatie van de cliënt en een brede blik op mogelijke oplossingen (maatwerk).
In het gesprek is onderscheid te maken tussen de fase van het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en het vaststellen van het te behalen resultaat met de daarbij gepaste oplossingen. Door middel van vraagverheldering wordt samen met de cliënt onderzocht wat werkelijk de door cliënt ervaren belemmeringen zijn op het gebied van zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie en in welke context cliënt deze belemmeringen ervaart. Deze fase is gericht op het in beeld brengen van de ondersteuningsbehoefte en de specifieke situatie van de cliënt, voordat er gesproken wordt over oplossingen.
Voor verduidelijking van de medische situatie van cliënt kan er onafhankelijk medisch advies worden gevraagd bij een door de gemeente gecontracteerde adviesorganisatie.
Hierbij wordt gekeken of het oorzakelijk verband tussen de stoornissen en beperkingen in relatie tot de medische grondslag juist is en of er gegronde medische redenen zijn om de cliënt wel of niet te ondersteunen bij de eventueel door hem ervaren belemmeringen in de maatschappelijke participatie. Het college blijft verantwoordelijk voor de inhoud van het besluit na beoordeling door een onafhankelijk arts. Het medisch advies maakt onderdeel uit van het besluit.
De gemeente zorgt voor een gespreksverslag van het onderzoek. Nadat het gespreksverslag door de cliënt en consulent is ondertekend, vraagt de gemeente, op basis van de uitkomst van het onderzoek, de zorgaanbieder om een ondersteuningsplan op te stellen.
Na de onderzoeksfase, waarvoor een termijn van zes weken geldt, wordt de melding een aanvraag. Een ondertekend gespreksverslag is de aanvraag.
Om de afhandeling van en de besluitvorming omtrent een melding regelarm te organiseren, wordt er in principe geen gebruik gemaakt van een apart, door het college beschikbaar gesteld, aanvraagformulier. Indien uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, vloeit er uit het door cliënt en consulent ondertekende gespreksverslag een aanvraag voort waarop een besluit wordt genomen, tenzij de situatie van de cliënt tussentijds is gewijzigd.
Op basis van de Wmo 2015 wordt de cliënt de keuze geboden om een maatwerkvoorziening aan te vragen in natura of middels een pgb. Voor maatwerkvoorzieningen in natura geldt dat het college een overeenkomst heeft afgesloten met aanbieders en leveranciers. De cliënt kan zelf een keuze maken uit deze aanbieders en leveranciers. Indien de cliënt gebruik wenst te maken van een andere aanbieder of leverancier dan de door de gemeente gecontracteerd, kan dit middels een pgb.
In de Wmo 2015 is bepaald dat er ten aanzien van het verstrekken van een pgb uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid; daar waar er sprake is van zogeheten ‘overwegende bezwaren’ kan het college besluiten om geen pgb te verstrekken.
Wisselen van ondersteuningsverlener
Indien de cliënt aangeeft te willen wisselen van zorgaanbieder kan dat eenmaal per jaar en zal door de gemeente naar de reden hiervan worden gevraagd. Hieruit kan een heronderzoek voortkomen. Indien er vaker door een cliënt de wens tot wisseling van ondersteuningsverlener wordt uitgesproken, zal worden onderzocht wat de reden van de wisseling is. De cliënt kan tweemaal per jaar wisselen tussen zorg in natura en pgb.
Activiteiten en frequentie ondersteuning
Voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning en begeleiding vraagt de gemeente aan de door de cliënt gekozen ondersteuningsverlener om in overleg met de cliënt en zijn betrokken omgeving een ondersteuningsplan op te stellen.
In het ondersteuningsplan wordt beschreven op welke wijze vanuit het sociaal netwerk, een algemene voorziening en/of maatwerkvoorziening wordt gewerkt aan het gewenste resultaat van de ondersteuning. Hierin wordt beschreven welke benodigde activiteiten worden uitgevoerd om het resultaat te behalen, met welke frequentie deze activiteiten plaatsvinden (minimale frequentie) en van waaruit de ondersteuning wordt geboden. Na ontvangt van het ondertekende ondersteuningsplan neemt de gemeente een besluit. Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van het besluit.
Als de aanvraag voor een maatwerkvoorziening is gedaan, heeft het college twee weken om een besluit te nemen (artikel 2.3.5 lid 2 Wmo 2015).
Het besluit wordt op een begrijpelijke manier schriftelijk medegedeeld aan de cliënt en is vatbaar voor bezwaar en beroep. In het besluit is voor de cliënt in ieder geval opgenomen wat staat vermeld in artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Steenbergen 2018. Voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning en begeleiding maakt het ondersteuningsplan tevens onderdeel uit van het besluit. Bij pgb maakt het budgetplan onderdeel uit van het besluit.
Uitbetaling kosten maatwerkvoorziening
Bij maatwerkvoorzieningen die in natura worden verstrekt, worden de kosten van de maatwerkvoorziening door het college direct aan de ondersteuningsverlener/leverancier betaald.
Bij de inzet van een pgb ten behoeve van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, begeleiding, kortdurend verblijf of beschermd wonen, worden de kosten van de maatwerkvoorziening op factuur- of declaratiebasis uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de door de cliënt gecontracteerde ondersteuningsverlener (nadat het college het bedrag betaalbaar heeft gesteld via de SVB). Bij de inzet van een pgb ten behoeve van overige maatwerkvoorzieningen worden de kosten van de maatwerkvoorziening uitbetaald aan de cliënt zelf. In overleg met de cliënt kan betaling rechtstreeks plaatsvinden aan de leverancier en wordt dit vermeld in het besluit op de aanvraag. De cliënt is verplicht zich te houden aan de bepalingen uit artikel 12, lid 8, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Steenbergen 2018. Het niet voldoen aan deze bepalingen kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken en/of teruggevorderd.
De Wmo heeft tot doel dat inwoners zelfredzaam zijn en kunnen participeren in de samenleving voor zover hun mogelijkheden op lichamelijk, psychosociaal, psychiatrisch gebied dat toestaan. Indien een cliënt een melding doet voor ondersteuning vanuit de Wmo wordt een individuele afweging gemaakt of men van cliënt zelf en/of van zijn sociale netwerk kan verwachten dat zij bijdragen aan (het vergroten van) de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. Daarnaast wordt gekeken of er oplossingen te vinden zijn in ondersteuning door vrijwilligers, algemene voorzieningen of voorliggende voorziening en wetgeving. Indien dit alles niet tot de mogelijkheden behoort, wordt bekeken of de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.
Eén van de uitgangspunten van de Wmo 2015 is de eigen kracht van mensen. Wij verwachten dat inwoners in eerste instantie zelf, zonder hulp van professionals, een oplossing organiseren voor belemmeringen die zij in hun deelname aan de maatschappij ervaren. Soms hebben zij hierbij toch ondersteuning nodig, maar ook dan doen we een beroep op de aanwezige eigen kracht.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij algemeen gebruikelijke voorzieningen gaat het om voorzieningen die door (welhaast) een ieder, tot welke bevolkingslaag hij ook behoort, kan worden aangeschaft en in de meeste situaties niet voor vergoeding vanuit de Wmo in aanmerking komen. Wat "algemeen gebruikelijk" is, wordt afgemeten aan de algemeen maatschappelijke normen.
Een algemeen gebruikelijke voorziening wordt niet vergoed, als de voorziening:
Bij de bepaling van wat algemeen gebruikelijk is, wordt een individuele afweging gemaakt. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het toepassen van het “algemeen gebruikelijk” criterium, tot onbillijkheden leidt. Als het gaat om de financiële mogelijkheden van cliënt moet wel onderzocht worden wat de mogelijkheden vanuit andere regelingen zijn om voor een dergelijke voorziening in aanmerking te komen. In bijlage 1 is een niet-limitatieve lijst toegevoegd van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Indien de eigen kracht van een inwoner niet voldoende is (bijvoorbeeld als gevolg van een beperking) of als de problematiek van dien aard is dat een inwoner dat niet alleen kan oplossen zal in eerste instantie een beroep gedaan moeten worden op het sociaal netwerk van de inwoner. Het sociale netwerk kan bestaan uit familieleden, bekenden, buren et cetera. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke hulp en boven-gebruikelijke hulp. Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning als redelijkerwijs van cliënt zelf of van zijn sociale netwerk kan worden verwacht dat zij structureel bij kunnen dragen aan het bereiken van het resultaat.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten. Wel dient onderzocht te worden in hoeverre de maatschappelijke activiteiten nodig zijn voor het welbevinden van de zorgverlener en (dreigende) overbelasting wordt voorkomen.
Uitzondering hierop is de gebruikelijke hulp geleverd door inwonende kinderen. Bij gebruikelijk hulp van een inwonend kind is altijd een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen en de veerkracht van het kind. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties.
Gebruikelijke hulp op het gebied van huishoudelijke ondersteuning
Van gebruikelijke hulp op het gebied van huishoudelijke ondersteuning is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die onderdeel uitmaakt van de leefeenheid van de cliënt en die in staat kan worden geacht (een deel van) het huishoudelijk werk over te nemen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.
Bij een aantal leefsituaties kan er mogelijk geen of beperkt sprake zijn van gebruikelijke hulp:
Kamer huren bij cliënt: als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. Het gaat hierbij om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huur- of kostgangerovereenkomst liggen. Bij een huurder of kostganger wordt, ondanks dat ze niet tot de leefeenheid behoren, wel gekeken naar het gebruik van de gemeenschappelijke of gezamenlijk te gebruiken ruimtes (bv. toilet, badkamer, keuken). De huurder is zelf verantwoordelijk voor het schoonhouden van de door hem gehuurde kamer. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten.
Geclusterd wonen: een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. Het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimten dient te worden herverdeeld over de overige huisgenoten.
Leef- en woongemeenschappen: een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in één gebouw én vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; cliënt vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud. Een voorbeeld hier van zijn kloostergemeenschappen waarbij er sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer. Het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimten dient te worden herverdeeld over de overige huisgenoten.
Het principe van “gebruikelijke zorg‟ heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt géén onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden/lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructie/advies tijdelijk gestuurd.
Gebruikelijke hulp op het gebied van begeleiding
Bij gebruikelijke hulp op het gebied van begeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen kortdurende en langdurende situaties.
Kortdurende situaties: hiervan is sprake als er begeleiding plaats vindt van de cliënt door de inwonende partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot waarbij er uitzicht is op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat de cliënt daarna niet langer is aangewezen op een maatwerkvoorziening. Hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Gebruikelijke hulp voor kinderen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over ondersteuning, verzorging en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Oppas en ondersteuning van gezonde kinderen vallen in principe niet onder de Wmo.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de ondersteuning en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat er door mantelzorgers opgevangen kan worden, en wat vrijwilligers, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen. Kinderopvang/crèche en buitenschoolse opvang worden als voorliggende voorziening gezien indien het gaat om oppas en ondersteuning van gezonde kinderen. Hierbij wordt opvang tot 5 dagen per week redelijk geacht voor kinderen vanaf 3 maanden. In samenspraak met de jeugdprofessionals wordt afgestemd welke (kortdurende) ondersteuning vanuit welke regelgeving ingezet moet worden.
Uitzonderingen gebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan of studie een huishouden te kunnen runnen. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor moeten zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Uitzonderingen hierop zijn:
Langdurige, fysieke afwezigheid in verband met werk: er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn (bijvoorbeeld internationaal vrachtwagenchauffeur, medewerker in de offshore of marinier). Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:
Medisch geobjectiveerde aandoening/beperking: als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot (eventueel tijdelijk) aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, stoornis of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is gebruikelijke hulp niet van toepassing.
(Dreigende) overbelasting: kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie zal de ene huisgenoot wel overbelast kunnen raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe zal overname van huishoudelijke taken voor een korte duur zijn, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Mantelzorg is zorg die wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving/sociaal netwerk waarbij:
Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en of intensiteit aanmerkelijk overschreden (boven-gebruikelijke hulp). Mantelzorg heeft geen verplichtend karakter; als de mantelzorger aangeeft de boven-gebruikelijke hulp niet (meer) vrijwillig te willen leveren of de cliënt wil niet ondersteund worden door een mantelzorger, dan kan dit niet worden verplicht.
Om een mantelzorger te ondersteunen kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Dit betekent dat bij dreigende overbelasting van de mantelzorger, ondersteuning kan worden geboden. Het goed ondersteunen van mantelzorgers voorkomt vaak dat zwaardere ondersteuning nodig is, omdat mantelzorgers dan langer en beter in staat blijven de mantelzorg vol te houden en zwaardere ondersteuning uitgesteld kan worden. De gemeente waar de cliënt woont aan wie de mantelzorger hulp biedt, is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de mantelzorger.
Om mantelzorgers goed te kunnen ondersteunen, zodat zij hun belangrijke taak kunnen volhouden, is het van belang dat er tijdens het onderzoek integraal gekeken wordt naar de situatie van de cliënt, de mantelzorger en (de rest van) het sociale netwerk. Tijdens het onderzoek wordt ook het verlenen van mantelzorg in beeld gebracht om te beoordelen of ondersteuning nodig is. Als mantelzorgers tijdelijk of permanent niet meer in staat zijn om mantelzorg te bieden, kan er indien nodig een maatwerkvoorziening voor de cliënt worden ingezet, zoals bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning, (extra)dagbesteding of kortdurend verblijf (respijtzorg).
Ingeval een mantelzorger hulp verleent aan een persoon die op grond van de Wet langdurige Zorg (Wlz) zorg ontvangt, is het uitgangspunt dat de ondersteuning van deze mantelzorger op basis van de Wlz plaatsvindt, zodat in het aldaar af te spreken arrangement ook de mantelzorger betrokken wordt en aandacht krijgt. Uiteraard kan de mantelzorger als ingezetene van een gemeente gebruik maken van daar bestaande algemene voorzieningen.
Artikel 10. Inzet vrijwilligers en/of algemene voorzieningen
Wanneer ook binnen het eigen sociale netwerk geen oplossingen gevonden (kunnen) worden, zal de blik worden gericht op de inzet van vrijwilligers en/of algemene voorzieningen.
Binnen de Wmo 2015 vormen vrijwilligers een bijzondere groep. Daar waar mantelzorg wordt geboden door iemand uit de directe omgeving van de cliënt, kan een vrijwilliger iemand zijn die voor de start van het vrijwilligerswerk, geen band had met de cliënt. De gangbare definitie van vrijwilligerswerk is "werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving". Een vrijwilliger ondersteunt de cliënt bij/met dagelijkse zaken, zoals bijvoorbeeld boodschappen doen en meegaan naar een ziekenhuisafspraak.
Algemene voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijke vormen van zorg en ondersteuning (vaak gesubsidieerd door de gemeenten) die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Voor het gebruik maken van algemene voorzieningen kan door de verstrekker/organisator hiervan een financiële bijdrage worden gevraagd aan de cliënt.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:
Artikel 11. Voorliggende wet- en regelgeving
Voorzieningen op grond van een andere wet- of regelgeving
Eigen kracht kan ook betekenen dat, wanneer iemand aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, de gemeente in het kader van de eigen kracht geen voorziening op grond van de Wmo 2015 hoeft te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de cliënt op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer:
Artikel 12. Maatwerkvoorzieningen
Als tijdens het onderzoek blijkt dat de belemmering van cliënt niet of gedeeltelijk wordt opgelost door middel van eigen kracht en/of het sociaal netwerk en/of de inzet van vrijwilligers en/of algemene/voorliggende voorzieningen/wetgeving en/of voorliggende wet- en regelgeving, is er ten slotte nog de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken. Hierbij zijn een aantal dingen van belang.
Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht.
Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de belemmeringen op te heffen of te verminderen, die zich voordoen tijdens deelname aan de maatschappij en/of het zelfstandig wonen. In uitzondering op "langdurig noodzakelijk" kan een voorziening voor kortdurende noodzaak (minimaal 1 maand) worden toegekend als het gaat om kortdurende hulp bij het huishouden dan wel spoedeisende hulp en/of begeleiding.
Het criterium goedkoopst adequaat betekent dat een te verstrekken maatwerkvoorziening allereerst adequaat moet zijn en moet leiden tot het resultaat. Een maatwerkvoorziening is adequaat wanneer de effecten van een beperking op de (maatschappelijke) participatie en de zelfredzaamheid weggenomen worden. Zijn meerdere maatwerkvoorzieningen/oplossingen adequaat, leiden meerdere maatwerkvoorzieningen naar het te bereiken resultaat en passen meerdere maatwerkvoorzieningen bij de ondersteuningsvraag van de cliënt, dan wordt uit die maatwerkvoorzieningen/oplossingen voor de goedkoopste maatregel gekozen. Het gaat dan om de maatwerkvoorziening die voor het college het goedkoopst is. Er wordt altijd rekening gehouden met de (sociale) factoren die bij de cliënt spelen en de resultaatgerichtheid van de maatwerkvoorziening blijft centraal staan.
Niveau van de maatwerkvoorziening
De verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zover dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning dient in een redelijke verhouding te staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had. 1
Het is mogelijk om een maatwerkvoorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening, mits de cliënt bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Als aanvulling hierop kan gezegd worden dat de cliënt dit zelf dient af te stemmen met de leverancier van de voorziening of de aannemer die de aanpassing gaat uitvoeren. Uitgangspunt is dat de duurdere uitvoering, de extra accessoires of de aanpassingen geen gevolgen mogen hebben voor het herverstrekken of opnieuw in bruikleen verstrekken van de voorziening en de voorziening hiermee voldoende adequaat blijft. Zo zullen aanpassingen aan het frame van een rolstoel in de regel niet worden toegestaan, omdat dit gevolgen heeft voor de herverstrekbaarheid van de voorziening. Bovendien zal met deze voorziening het resultaat moeten worden bereikt en zal de voorziening moeten voldoen aan het tijdens het onderzoek opgestelde programma van eisen.
Tijdens het onderzoek worden de te behalen doelen en resultaten beschreven die met de ondersteuning behaald dienen te worden. Resultaten kunnen gericht zijn op:
Artikel 13. Wanneer is er een eigen bijdrage verschuldigd?
Men is een eigen bijdrage verschuldigd bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening (met uitzondering van rolstoelvoorzieningen, (rolstoel)taxivoorzieningen of alternatieve vervoersvoorzieningen) aan elke persoon van 18 jaar of ouder.
Aan personen beneden 18 jaar wordt geen eigen bijdrage gevraagd, uitgezonderd voor aard- en nagelvaste woonvoorzieningen (waarbij de eigen bijdrage kan worden opgelegd aan de ouders van cliënt). Indien de cliënt ten tijde van de toekenning nog geen 18 jaar is, wordt de voorziening wel aangemeld bij het CAK. Vanaf de dag waarop de cliënt 18 jaar wordt, wordt de eigen bijdrage geïnd. Bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd wordt de eigen bijdrage van een lopende voorziening die voor deze persoon is bedoeld en waarover (nog een deel) eigen bijdrage is verschuldigd, overgezet naar deze persoon.
Artikel 14. Vaststellen en innen eigen bijdrage
Bepaling hoogte eigen bijdrage
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning Steenbergen 2018 is vastgelegd hoe de hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald.
De kostprijzen voor maatwerkvoorzieningen, of een vastgesteld deel hiervan, worden door de gemeente ingelegd bij het CAK (Centraal Administratiekantoor). Het CAK is bij wet aangewezen als instantie die de eigen bijdrage berekent, oplegt en int. De reden hiervoor is dat bij het eigen bijdrage beleid een anticumulatie-beding geldt (voorkomen van stapeling eigen bijdragen). Anticumulatie strekt zich uit tot de eigen bijdrage die in het kader van de Wmo 2015 en Wlz van de cliënt worden gevraagd. De inning van de eigen bijdrage van de Wlz gaat voor op de inning van de eigen bijdrage van de Wmo. Het CAK stelt de maximale eigen bijdrage vast die aan een cliënt kan worden opgelegd in het kader van de Wmo 2015 en/of Wlz. De cliënt wordt door middel van een beschikking van het CAK op de hoogte gesteld van de maximaal op te leggen eigen bijdrage.
Beschermd wonen met wooncomponent
Bij het opleggen van een eigen bijdrage voor beschermd wonen met wooncomponent dient er voor te worden gezorgd dat de cliënt een bedrag overhoudt ten behoeve van zak- en kleedgeld en geld voor de zorgverzekeringspremie (gecorrigeerd voor de zorgtoeslag). De hoogte van dit bedrag wordt door het CAK bepaald aan de hand van normen die hiervoor zijn gesteld paragraaf 3 (Beschermd wonen) van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Artikel 15. Periode waarover eigen bijdrage wordt gevraagd
Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning en begeleiding
Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding mag elke maand worden opgelegd en geïnd, zolang er van de maatwerkvoorziening gebruik wordt gemaakt.
Maatwerkvoorziening beschermd wonen
Een eigen bijdrage voor beschermd wonen mag elke maand worden opgelegd en geïnd, zolang er van de maatwerkvoorziening gebruik wordt gemaakt. Zolang de gemeente Bergen op Zoom als uitvoerende gemeente fungeert voor de indicatiestelling en financiële administratie voor beschermd wonen, wordt de door het CAK geïnde eigen bijdrage voor beschermd wonen betaald aan de gemeente Bergen op Zoom, tenzij hier met de gemeente Bergen op Zoom en/of het CAK nadere afspraken over gemaakt worden
Maatwerkvoorziening in bruikleen (met uitzondering van traplift)
Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in bruikleen mag elke maand worden opgelegd en geïnd, gedurende de looptijd van de maatwerkvoorziening.
Maatwerkvoorziening in eigendom
Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening die in eigendom aan de cliënt is verstrekt, mag elke maand worden opgelegd en geïnd, voor een maximale periode van 7 jaar (5 jaar in het geval van een sportvoorziening), of eerder als de kostprijs van de maatwerkvoorziening is bereikt.
Maatwerkvoorziening woningaanpassing (aard- en nagelvaste voorziening, incl. traplift)
Een eigen bijdrage voor een woningaanpassing die in eigendom aan de cliënt is verstrekt, mag elke maand worden opgelegd en geïnd, tot de kostprijs van de maatwerkvoorziening is bereikt.
5. Huishoudelijke ondersteuning
Artikel 16. Doelen/resultaten van de ondersteuning
Ondersteuning bij het huishouden
Het doel van deze maatwerkvoorziening is dat d.m.v. het bieden van ondersteuning in het huishouden de cliënt in staat wordt gesteld om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven wonen.
Met de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning dienen de volgende resultaten te worden bereikt:
Artikel 17. Productcategorieën
Binnen de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt onderscheid gemaakt tussen huishoudelijke ondersteuning start, huishoudelijke ondersteuning regulier, huishoudelijke ondersteuning plus en huishoudelijke ondersteuning extra.
Huishoudelijke ondersteuning start
Huishoudelijke ondersteuning start is bedoeld voor mensen die gedeeltelijk niet in staat zijn om zelf of met behulp van de omgeving activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden te ondernemen. Het behelst het periodiek, maar niet wekelijks, ondersteunen bij en het overnemen van zware activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort, die die persoon of zijn of haar omgeving niet zelf uit kan voeren.
Huishoudelijke ondersteuning (regulier)
Huishoudelijke ondersteuning is bedoeld voor mensen die door ziekte, ouderdom of beperkingen niet in staat zijn om zelf of met behulp van de omgeving activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden te ondernemen. Het behelst het ondersteunen bij en het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.
Huishoudelijke ondersteuning plus
Huishoudelijke ondersteuning plus is bedoeld voor mensen die door ziekte, ouderdom of beperkingen niet in staat zijn om zelf of met behulp van de omgeving activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden te ondernemen en/of hier zelf het overzicht over te bewaren. Het behelst het ondersteunen bij en het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort, met daarbij een stuk instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden. Daarnaast is er sprake van overname van de organisatie van het huishouden (waaronder organisatie Huishoudelijke activiteiten en het opslaan en beheer van de levensmiddelenvoorraad).
Huishoudelijke ondersteuning extra
Als huishoudelijke ondersteuning of huishoudelijke ondersteuning Plus niet toereikend is, omdat blijkt dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, kan Huishoudelijke ondersteuning Extra ingezet worden. Van uitzonderlijke gevallen is sprake wanneer een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is vanwege de beperkingen van de cliënt. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische oorzaak (lichamelijk of psychisch/psychiatrisch van aard) te hebben, welke aantoonbaar is. De grootte van het huis(houden) of de aanwezigheid van dieren is geen reden voor inzet van extra ondersteuning. De extra ondersteuningsbehoefte of intensievere vorm van schoonhouden moet veroorzaakt worden door een combinatie van twee of meerdere onderstaande situaties:
Bij alle vier de vormen van huishoudelijke ondersteuning wordt een signalerende functie verwacht van de zorgaanbieder. Het betreft het signaleren van wijzigingen in de leefsituatie van de cliënt. Bij de huishoudelijke ondersteuning plus en extra gaat het ook om het signaleren van lichamelijke problemen, (psycho)sociale problemen, emotionele problemen, veranderingen in de (zorg)behoeften enz.
Artikel 18. Afbakening van de ondersteuning
Voor het bereiken van de resultaten worden de volgende grenzen gehanteerd:
Leefbaar volgens algemeen gebruikelijke normen
Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat de in gebruik zijnde ruimten van de woning schoon moeten zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Iedere bewoner van een woning kan gebruikmaken van een schone en opgeruimde huiskamer, slaapkamer (incl. schoon linnen- en beddengoed), keuken, toilet, badkamer en hal. De genoemde ruimtes worden met regelmaat schoongemaakt, zo zorgen we voor een schoon en leefbaar huis. Een eventuele hobbykamer die frequent wordt gebruikt, kan hieraan worden toegevoegd. Een schoon en leefbaar huis wil niet zeggen dat alle vertrekken per definitie wekelijks schoongemaakt worden en dat het huis ‘spic en span’ hoeft te zijn, maar dat het schoon en leefbaar is. Leefbaar staat ook voor opgeruimd en functioneel. In overleg met de ondersteuningsverlener kan worden afgesproken dat één of twee keer per jaar de overige ruimten, in plaats van regulier frequente werkzaamheden, worden schoongemaakt.
Ruimtes en werkzaamheden die niet onder huishoudelijke ondersteuning vallen en waarvoor het zoeken naar oplossingen behoort tot de eigen verantwoordelijkheid:
Normale kleding voor alledag en schoon linnengoed
Onder het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding wordt uitsluitend normale kleding voor alledag verstaan. Voorts dient men te kunnen beschikken over schoon linnen- en beddengoed en schoon keukenlinnen. Van de cliënt wordt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een droger of kleding die niet gestreken hoeft te worden.
Artikel 19. Bepalen omvang van de ondersteuning
Voor alle cliënten geldt dat de omvang van de huishoudelijke ondersteuning maatwerk is. Er is geen standaardindicatie in een cliëntsituatie, maar er wordt gekeken naar de totale cliëntsituatie. De gemeente stelt samen met de cliënt een ondersteuningsplan op. Hierin wordt, naast een beschrijving van de te behalen resultaten, benoemd welk product het beste past bij de cliënt: huishoudelijke ondersteuning start, huishoudelijk ondersteuning regulier, huishoudelijke ondersteuning plus of huishoudelijke ondersteuning extra. De voor de zorgaanbieder relevante informatie uit het ondersteuningsplan wordt door de gemeente doorgestuurd naar de door de cliënt gekozen zorgaanbieder.
Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een PGB, worden de vastgestelde resultaten door het college vertaald naar de categorie die heb beste past bij de cliënt: huishoudelijke ondersteuning start, huishoudelijke ondersteuning regulier, huishoudelijke ondersteuning plus of huishoudelijke ondersteuning extra. De adviseur kan gemotiveerd afwijken door de ondersteuning in uren en minuten te berekenen.
De uiteindelijke omvang van de ondersteuning wordt bepaald door de frequentie x de activiteiten en wordt uitgebreid beschreven in het ondersteuningsplan dat door de zorgverlener en de cliënt samen wordt opgesteld. De gemeente heeft in samenwerking met de zorgaanbieders een format opgesteld voor het ondersteuningsplan, wat door alle zorgaanbieders gebruikt dient te worden.
Bij het invullen van het ondersteuningsplan dient het resultaat zoals omschreven in het overzicht met expertnormen voor huishoudelijke ondersteuning als bedoeld in bijlage 2 te worden bereikt. Zorgverleners dienen bij het invullen van het ondersteuningsplan rekening te houden met de unieke omstandigheden van de cliënt, zoals bijvoorbeeld de bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD-problematiek, allergie voor huisstofmijt, bedlegerigheid, incontinentie, overmatige transpiratie, speekselverlies of aanwezigheid van jonge kinderen, waardoor de zorgverlener mogelijk vaker en/of langer aanwezig moet zijn om het resultaat te behalen.
Toetsing ondersteuningsplan aan de beschikking
Voordat een besluit wordt genomen, wordt het ondersteuningsplan met de daarin beschreven omvang van de ondersteuning door het college getoetst. Hierbij wordt gekeken of de beschreven activiteiten en frequentie recht doen aan de huidige situatie van de cliënt. Indien het college van mening is dat dit niet het geval is, wordt de zorgaanbieder verzocht om het ondersteuningsplan aan te passen. Indien het ondersteuningsplan akkoord is bevonden, wordt het ondersteuningsplan onderdeel gemaakt van het beschikking. De beschikking wordt aan de cliënt verzonden. Zo is het voor cliënten duidelijk wat zij mogen verwachten van de ondersteuning.
Artikel 20. Doelen/resultaten van de ondersteuning
Verbeteren, stabiliseren of begeleiden bij achteruitgang
Het doel van de maatwerkvoorziening begeleiding is de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het doel van de maatwerkvoorziening kan zijn:
In het ondersteuningsplan van de gemeente wordt vastgelegd waar de maatwerkvoorziening begeleiding voor de betreffende cliënt op gericht moet zijn.
Daarnaast wordt in het ondersteuningsplan aangegeven welke resultaten met de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding moeten worden behaald. De resultaten zijn ingedeeld in resultaatgebieden:
Artikel 21. Productcategorieën
Binnen de maatwerkvoorziening begeleiding maken we het onderscheid tussen de producten begeleiding individueel (waakvlam, licht, midden, zwaar en offerte), begeleiding groep (licht, midden en zwaar), en kortdurend verblijf. Of de cliënt is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd.
Begeleiding groep is de aangewezen vorm van begeleiding voor cliënten waarbij de zorgbehoefte gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur. Bij alle indicaties voor begeleiding groep wordt de afweging gemaakt of er wel of geen vervoer naar en van de groepsopvang noodzakelijk is. Hierbij wordt beoordeeld of de cliënt in staat is zelf naar de groepsopvang te reizen. Toezicht tijdens het vervoer wordt niet afzonderlijk geïndiceerd. Er mag namelijk worden aangenomen dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar de groepsopvang is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd.
Begeleiding individueel (licht, midden, zwaar en offerte) is de aangewezen vorm van begeleiding voor cliënten waarbij de zorgbehoefte gelegen is in bijvoorbeeld het één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en niet in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur. Begeleiding individueel waakvlam is bedoeld voor cliënten binnen de Wmo doelgroep, die minder ondersteuning nodig hebben dan 4 uur per 4 weken. Het gaat hier in de regel om cliënten die één keer in de drie of vier weken een gesprek hebben met hun zorgaanbieder. Of cliënten waarbij de zorg en ondersteuning minimaal is, en er eens in de zoveel tijd op oproep van de cliënt, een de-escalerend gesprek nodig is, waarna de cliënt zelfstandig vooruit kan.
Ook als er medische contra-indicaties zijn of een contra-indicatie op het gebied van gedragsproblematiek voor begeleiding in groepsverband, kunnen de activiteiten in de vorm van de aanspraak begeleiding individueel worden geïndiceerd. Het gaat dan om personen waarvoor op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep geboden door een instelling, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen, of gedragsproblematiek.
Op basis van het zorgdoel en de te behalen resultaten voor de cliënt kunnen begeleiding individueel en begeleiding in groepsverband gecombineerd worden aangewezen.
Kortdurend verblijf (respijtzorg)
Indien nodig kan vanuit de Wmo een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf worden ingezet, welke gericht is op de ontlasting van de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk de gebruikelijke hulp op zich neemt. Kortdurend verblijf kan maximaal 28 etmalen op jaarbasis worden ingezet, verspreid over het jaar en met een maximum van 14 etmalen aaneengesloten. Als is vastgesteld dat de ouder(s), partner of andere huisgenoten in de thuissituatie overbelast is/zijn, of dit door het bieden van gebruikelijke hulp dreigt/dreigen te raken en daarom niet meer in staat is/zijn de gebruikelijke hulp te leveren, moet deze gebruikelijke (ver)zorger eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zoeken om de overbelasting op te heffen. Als dit onvoldoende oplossing biedt, zal er in samenspraak met de zorgverzekeraar(s) moeten worden afgestemd welke ondersteuning vanuit welke regelgeving ingezet moet worden. Kortdurend verblijf kan ook ten behoeve van de cliënt als time-out functie worden ingezet.
Artikel 22. Afbakening van de ondersteuning
Activiteiten gericht op het verbeteren van de aandoening worden gezien als behandeling en vallen niet onder de maatwerkvoorziening begeleiding binnen de Wmo, maar onder de Zvw.
Samen opwerken bij het uitvoeren van huishoudelijke taken valt niet onder de maatwerkvoorziening begeleiding, maar onder de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
Arbeid gerelateerde begeleiding
Arbeid gerelateerde begeleiding valt niet onder de maatwerkvoorziening begeleiding binnen de Wmo indien het beoogde resultaat van de begeleiding is het vinden en/of behouden van passend werk. Dergelijke begeleiding valt onder de Participatiewet.
Psychosociale ondersteuning wordt niet gerekend tot de maatwerkvoorziening begeleiding, binnen de Wmo, maar tot Algemeen Maatschappelijk Werk.
Artikel 23. Bepalen omvang van de ondersteuning
Voor alle cliënten geldt dat de omvang van de begeleiding maatwerk is. Er is geen standaardindicatie in een cliëntsituatie, maar er wordt gekeken naar de totale cliëntsituatie. De gemeente stelt samen met de cliënt een gespreksverslag op. Hierin wordt, naast een beschrijving van de te behalen resultaten, benoemd of de cliënt valt in de categorie licht, midden, zwaar of offerte. Bij het bepalen van de categorie wordt rekening houden met de volgende normen wat betreft de zorgintensiteit:
Naast de zorgintensiteit (frequentie/uren) wordt er bij de categorie-indeling rekening te houden met de zorgcomplexiteit: ernst van de stoornis, hoeveel partijen zijn betrokken bij de ondersteuning, en het aantal te behalen resultaten. De voor de zorgaanbieder relevante informatie uit het gespreksverslag wordt door de gemeente doorgestuurd naar de door de cliënt gekozen zorgaanbieder.
De uiteindelijke omvang van de ondersteuning wordt bepaald door de frequentie x de activiteiten en wordt uitgebreid beschreven in het ondersteuningsplan dat door de zorgverlener en de cliënt samen wordt opgesteld. De gemeente heeft in samenwerking met de zorgaanbieders een format opgesteld voor het ondersteuningsplan, wat door alle zorgaanbieders gebruikt dient te worden. De resultaatgebieden en – afspraken zijn leidend bij het tot stand komen van het ondersteuningsplan en zowel geldend bij ondersteuning via zorg in natura als middels pgb.
Voordat een besluit wordt genomen, wordt het ondersteuningsplan met de daarin beschreven omvang van de ondersteuning door het college getoetst. Hierbij wordt gekeken of de beschreven activiteiten en frequentie recht doen aan de huidige situatie van de cliënt. Indien het college van mening is dat dit niet het geval is, wordt de zorgaanbieder verzocht om het ondersteuningsplan aan te passen. Indien het ondersteuningsplan akkoord is bevonden, wordt deze onderdeel gemaakt van het besluit en naar de cliënt verzonden. Zo is het voor cliënten duidelijk wat zij mogen verwachten van de ondersteuning.
Artikel 24. Doelen/resultaten van de ondersteuning
Beschermd wonen is een maatwerkvoorziening voor personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. Het betreft een verblijf met 24-uurs toezicht en begeleiding in nabijheid. De nabijheid kan variëren van directe nabijheid tot 24/7 oproepbaarheid.
Het doel van de maatwerkvoorziening is om de cliënt voor te bereiden op zelfstandig wonen en het zo zelfstandig mogelijk aan de maatschappij te laten deelnemen. Deze maatwerkvoorziening wordt gezien als het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning vanuit de Wmo en wordt ingezet als alle andere (combinaties van) maatwerk- en voorliggende voorzieningen niet toereikend zijn.
Er zijn diverse resultaten te definiëren binnen deze maatwerkvoorziening, zoals:
Artikel 25. Productcategorieën
Beschermd wonen is bedoeld voor mensen die tijdelijk niet in staat zijn om zelfstandig (dit wil zeggen: zonder 24/7 toezicht/ begeleiding in de nabijheid) te wonen. Er is altijd sprake van GGZ problematiek, soms in combinatie een licht verstandelijke beperking en/of verslaving.
De maatwerkvoorziening beschermd wonen bestaat de indicatie uit een bouwblok voor wonen (BW compleet of zelfstandig) en uit een bouwblok voor begeleiding (BW licht, midden of zwaar).
Onder het product huisvesting wordt de woonvoorziening van de cliënt verstaan. Hieronder valt ook het eten en drinken en andere hotelmatige kosten zoals was-service.
Voorheen kende het beschermd wonen ook nog het wooncomponent huur. Deze is echter de afgelopen jaren steeds verder uitgefaseerd en wordt ook niet meer toegekend bij nieuwe indicaties.
Onder het product begeleiding valt de begeleiding die wordt geboden bij het wonen. Deze begeleiding is erop gericht om cliënten in stappen voor te bereiden op het zelfstandig wonen. De begeleiding kan - afhankelijk van de begeleidingsvraag – variëren van BW licht, BW midden tot BW zwaar.
Aanvullende begeleiding, dagbesteding
Het kan zijn dat een cliënt individuele begeleiding (overbrugginszorg)- of groepsbegeleiding (eventueel i.c.m. vervoer naar de dagbesteding) nodig heeft (bovenop de begeleiding bij het wonen). Dit is bedoeld voor cliënten die geen gebruik (kunnen) maken van participatiemogelijkheden via scholing, vrijwilligers(werk) of de mogelijkheden binnen de vrij-toegankelijke voorzieningen. Deze wordt geïndiceerde als BW dagbesteding licht, midden of zwaar.
Artikel 26. Afbakening van de ondersteuning
Ambulante behandeling in het kader van GGZ of verslaving
Naast beschermd wonen wordt aan de cliënt in veel gevallen ambulante behandeling geboden in het kader van GGZ of verslaving. . Waar nodig wordt de ondersteuning vanuit beschermd wonen afgestemd met de behandelaar. Een ambulante GGZ of verslaving behandeling valt zelf niet onder de Wmo. Indien een cliënt op grond van de Zvw is opgenomen in een instelling voor GGZ of verslavingsbehandeling, vallen zowel de begeleiding als de behandeling onder de Zvw en heeft de Wmo geen resultaatsverplichting.
Beschermd wonen vanuit de Wmo is bedoeld voor cliënten waarbij de verwachting is dat zij na afloop van het beschermd wonen traject zelfstandig kunnen wonen (zonder 24/7 nabijheid van begeleiding). Indien een client langdurig/ structureel een beschermde woonomgeving nodig heeft, dan dient het beschermd wonen vanuit de Wlz vormgegeven en gefinancierd te worden. De client dient in dit geval een aanvraag te doen voor zorg/ ondersteuning bij het CIZ. Er geldt in dit geval geen resultaatverplichting vanuit de Wmo. Indien een aanvraag voor een indicatie voor de Wlz door het CIZ wordt afgewezen dient er alsnog een onderzoek in het kader van de Wmo plaats te vinden.
Wanneer de cliënt zelfstandig kan wonen (niet bij een zorgaanbieder) maar daarbij begeleiding nodig heeft, wordt er tevens geen beschermd wonen ingezet. De cliënt wordt dan in aanmerking gebracht voor begeleiding individueel en/of begeleiding in groepsverband.
Artikel 27. Bepalen omvang van de ondersteuning
Voor alle cliënten geldt dat de omvang van de van de beschermd wonen indicatie maatwerk is. Er is geen standaardindicatie in een cliëntsituatie, maar er wordt gekeken naar de totale cliëntsituatie. De gemeente stelt samen met de client een gespreksplan op. Hierin wordt, naast een beschrijving van de te behalen resultaten, benoemd of de client in aanmerking komt voor een wooncomponent.
Hiervoor wordt het volgende kader gehanteerd:
De problematiek is zo zwaar dat permanent toezicht (24 uur per dag) noodzakelijk is. Het is belangrijk dat dat de client meteen hulp kan vragen in zijn directe omgeving én dat de begeleiding signaleert dat client per direct hulp nodig heeft (ondanks dat hij/zij deze mogelijk niet vraagt.) De hulpvraag kan niet worden uitgesteld. Het gedrag zou in ernstige mate nadelig beïnvloed worden als er geen hulpverlener in de omgeving aanwezig is.
Indien de problematiek van de client niet valt binnen bovenstaand kader, kan er bij uitzondering ook nog worden gekozen voor het tijdelijk toekennen van een wooncomponent (BW compleet) als één van de volgende situaties zich voordoet:
Cliënt is door omstandigheden tijdelijk nog niet in staat om zelf voor woon- of leefkosten zorg te dragen. Voorbeelden hiervan zijn dat de client als gevolg van een ernstige ontwikkelingsachterstand eigenlijk nog niet aangemerkt kan worden als 18-jarige (met de daarbij behorende verantwoordelijkheden) of dat de client kampt met ernstige schuldenproblematiek die eerst in kaart gebracht moeten worden en waarvoor regelingen moeten worden getroffen.
Indien er geen wooncomponent (BW-Compleet) toegekend wordt, dan krijgt de client automatisch het bouwblok BW-zelfstandig.
Voor het bepalen va de omvang van de begeleiding wordt er gekeken naar de zorgvraag van de client:
BW-Zwaar: de client heeft zeer intensieve dagelijkse begeleiding nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies. Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek die voortdurend moet worden gereguleerd en van verlies van zelfregie. De problematiek is actief van aard (symptomen zijn duidelijk waarneembaar) De client is vaak nog (erg) instabiel en zoekende. Men is niet in staat (noch geïnteresseerd) in deelname aan het maatschappelijk leven. Het begeleidingsdoel is gericht op het stabiliseren en het creëren van een veilige woonomgeving, om van daaruit te werken aan herstel.
BW-Midden: de client heeft intensieve dagelijkse begeleiding nodig op diverse leefgebieden. Er is sprake van gedragsproblematiek en verminderde zelfregie. Cliënten hebben problemen met het onderhouden van sociale relaties, zelfzorg en het invullen van de dag. De begeleiding is gericht op ontwikkeling en het leren omgaan met defecten.
BW-Licht: de client heeft tijdelijk een woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. Er kan (terugkerend) sprake zijn van gedragsproblematiek. De begeleiding is al (groten)deels planbaar en gericht op het hanteerbaar houden van de problematiek en/of het voorbereiden van de client op de stap naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Vervolgens wordt er gekeken naar de noodzaak voor dagbesteding. De omvang hiervan wordt dan als volgt bepaald:
Artikel 29. Doel/resultaat van de ondersteuning
Ondersteuning bij verplaatsingen
Het doel van een rolstoelvoorziening is het vergroten van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt d.m.v. het ondersteunen in verplaatsen.
Verplaatsen in en om de woning
Een rolstoelvoorziening is een hulpmiddel waarvan de primaire functie het rijden is. Het resultaat van een rolstoelvoorziening is dat de cliënt zich kan verplaatsen in de directe leefomgeving (in en om de woning).
Artikel 30. Productcategorieën
Binnen de rolstoelvoorzieningen wordt er onderscheid gemaakt tussen een handbewogen rolstoel (met of zonder hulpmotor) en een elektrische rolstoel.
Handbewogen (duw)rolstoelen kunnen op grond van gebruiksfrequentie en gebruiksduur nader onderverdeeld worden in:
Hulpmotoren geven duw- en remondersteuning voor een handbewogen rolstoel waardoor de inspanning voor de begeleider vermindert. Een hulpmotor kan een oplossing zijn om het gewenste resultaat te bereiken wanneer:
Een elektrische rolstoel is een rolstoelvoorziening voor personen die voor verplaatsingen binnen- en/of buitenshuis grotendeels zijn aangewezen op zittend verplaatsen, belemmeringen ondervinden bij het maken van transfers en daarnaast medisch gezien niet in staat zijn zich adequaat met een handbewogen rolstoel en/of scootmobiel te verplaatsen.
De elektrische rolstoelen zijn onder te verdelen in twee groepen:
Een buggy en/of een kinderwandelwagen zijn in beginsel algemeen gebruikelijke voorzieningen. Bij het aanwezig zijn van een medische indicatie en indien de algemeen gebruikelijke voorzieningen niet afdoende zijn, kan een buggy of een kinderwandelwagen geïndiceerd worden in het kader van de Wmo.
Artikel 31. Afbakening van de ondersteuning
In beginsel komen alleen cliënten die door de aard van hun beperking of probleem langdurig op een rolstoel zijn aangewezen hiervoor in aanmerking op grond van de Wmo 2015. Rolstoelen die voor de duur van maximaal 6 maanden nodig zijn, worden verstrekt op grond van de Zorgverzekeringswet (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering).
Loophulpmiddelen Als de cliënt een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening verstrekt worden. Het moet dan wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator) geen oplossing biedt voor het verplaatsingsprobleem. Die loophulpmiddelen kunnen op grond van artikel 2.12 Regeling zorgverzekering worden verstrekt.
Er zijn diverse aanpassingen mogelijk aan een rolstoel. Deze kunnen worden onderverdeeld in standaard en individuele aanpassingen:
Accessoires zijn doorgaans niet noodzakelijk maar wenselijk en worden daarom ook niet vanuit de Wmo verstrekt.
Het college verstrekt geen vergoeding voor oplaadkosten van de accu van een elektrische voorziening.
Als de rijvaardigheid na de instructie nog steeds onvoldoende is treedt de leverancier in overleg met de gemeente. Indien iemand meer rijlessen nodig heeft, kan dit via eerstelijns ergotherapie aangevraagd worden. Bij goed resultaat naar aanleiding van deze lessen kan de rijvaardigheid opnieuw worden beoordeeld alvorens de Wmo tot verstrekking van een voorziening overgaat.
Onderhoud, reparatie en verzekering
Rolstoelen die door het college verstrekt worden in natura (bruikleen), worden door de leverancier onderhouden, indien nodig gerepareerd en (bij een elektrisch aangedreven rolstoel) voorzien van een verzekering. Kosten voor onderhoud, reparatie en (bij een elektrisch aangedreven middel) verzekering van voorzieningen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, worden vergoed op declaratiebasis, tot de kostprijs van een verstrekking in natura is bereikt. Uitgezond hierop zijn de goedkoopst, adequate voorzieningen die niet vanuit natura verstrekt kunnen worden.
Gebruik voorziening in het buitenland
Het college heeft een resultaatsverplichting ten aanzien van het leven van alledag. Bezoek aan het buitenland behoort –behoudens bewoners van grensstreken- niet tot het leven van alledag. Er rust dus in principe geen resultaatsverplichting op het college ten aanzien van het vervoer van en naar het buitenland en verplaatsingen in het buitenland. Voor hulp bij calamiteiten over de grens in het dagelijks gebruik (tot max 30 km) worden met de leverancier afspraken gemaakt over noodhulp. Indien een cliënt zijn voorziening wenst mee te nemen op bijvoorbeeld vakantie naar het buitenland, dan is cliënt zelf verantwoordelijk voor eventuele reparaties en/of onderhoud en verzekering van de voorziening in het buitenland. Hierover zal de cliënt zelf afspraken moeten maken met de leverancier van de voorziening.
Artikel 32. Bepalen omvang van de ondersteuning
Wanneer na onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is in verband met de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, wordt door de adviseur de categorie van de voorziening bepaald (volgens de categorie-indeling zoals afgesproken met de leverancier) en wordt er, indien nodig, een programma van eisen opgesteld.
Er wordt een verzoek bij de leverancier ingediend voor passing en selectie van de goedkoopste adequate maatwerkvoorziening gezien de aandoeningen, beperkingen en belemmeringen in relatie tot de verplaatsingsbehoefte van de cliënt.
Artikel 33. Doel/resultaat van de ondersteuning
Het doel van een sportvoorziening is het ondersteunen van de cliënt in het uitoefenen van sport, waardoor de cliënt zo lang mogelijk kan participeren.
Sporten kan voor een cliënt met beperkingen moeilijker en/of duurder zijn dan voor een persoon zonder beperkingen. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om voldoende te participeren in de maatschappij, kan het college een sportvoorziening verstrekken. Het resultaat van een sportvoorziening is het opheffen of verminderen van belemmeringen die een cliënt ondervindt bij het uitoefenen van sport.
Artikel 34. Productcategorieën
Onder een sportvoorziening vallen diverse producten.
Bij diverse sporten, zoals bijvoorbeeld hockey, tennis, of rugby kan een sportrolstoel uitkomst bieden.
Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een roadrunner.
Om aanspraak te maken op een sportvoorziening dient de cliënt in principe lid te zijn van een gehandicaptensportvereniging en een bewijs van lidmaatschap te tonen. Het kan echter voorkomen dat er geen actieve vereniging in de regio aanwezig is en dat iemand daardoor besluit om individueel te gaan sporten. Indien uit gedegen onderzoek blijkt dat iemand zijn sportbeoefening niet in verenigingsverband hoeft uit te oefenen (bijvoorbeeld iemand die in het verleden altijd aan individueel hardlopen heeft gedaan en dit nu middels handbiken weer op wil gaan pakken) dan kan er een uitzondering worden gemaakt op de regel dat iemand te allen tijde lid moet zijn van een vereniging. Indien een sport individueel beoefent wordt dienen er wel omstandigheden te zijn waardoor de sport bijdraagt aan het maatschappelijk participeren.
Artikel 35. Afbakening van de ondersteuning
Voor sporten die door de cliënt ook beoefend kunnen worden met een reguliere voorziening worden wordt geen sportvoorziening verstrekt.
Mogelijkheden vanuit gehandicaptenplatforms en/of verenigingen
Indien er mogelijkheden zijn om gebruik te maken van voorzieningen vanuit gehandicaptenplatforms, landelijke sportverenigingen, de gehandicaptenvereniging of via andere voorliggende voorzieningen zoals Uniek Sporten (eventueel te leen), hoeft er door het college geen sportvoorziening vanuit de Wmo te worden verstrekt.
Actieve en regelmatige sportbeoefening
De cliënt moet aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid.
Indien er sprake is van topsportbeoefening (zoals bijvoorbeeld deelname aan een WK of Paralympics) dan ligt het in de lijn dat de cliënt hiervoor sponsoren werft, er is geen verplichting voor het college om dergelijke voorzieningen te faciliteren.
Artikel 36. Bepaling omvang van de ondersteuning
Persoonlijke sportieve behoeften
Wanneer een melding wordt gedaan voor een sportvoorziening wordt er onder meer gekeken naar de sportieve behoeften van de cliënt. Indien een cliënt geen sport beoefende voordat de beperkingen optraden, is er niet per definitie een verplichting de cliënt te compenseren voor deze belemmeringen. Immers, doordat cliënt niet sportte voordat de beperkingen optraden, zijn er ook geen belemmeringen op het gebied van het sporten. Uiteraard dient er wel onderzoek te worden gedaan naar de participatiewensen en –mogelijkheden van de cliënt.
Een sportvoorziening wordt maximaal eens per vijf jaar verstrekt. Bij een verzoek tot vervanging van de sportvoorziening zal te allen tijde worden beoordeeld of de sportvoorziening technisch en ergonomisch gezien aan vervanging toe is. Het is niet per definitie de bedoeling om een sportvoorziening elke vijf jaar te vervangen.
Artikel 37. Doel/resultaat van de ondersteuning
Het doel van een vervoersvoorziening is het realiseren van een situatie waarin de cliënt middels ondersteuning in het vervoer in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie.
Verplaatsen in directe woon- of leefomgeving
Het resultaat van een vervoersvoorziening is dat de cliënt zich kan verplaatsen in zijn directe woon- of leefomgeving. Het gaat hierbij om verplaatsingen van alle dag, zoals:
Artikel 38. Productcategorieën
Onder vervoersvoorzieningen vallen diverse producten.
Het (rolstoel)taxivervoer wordt uitgevoerd in de vorm van Kleinschalig Collectief Vervoer (KCV) , ook wel ‘Deeltaxi’ genoemd. Het KCV is in de meeste gevallen een toepasselijke voorziening om aan de ondersteuningsbehoefte van een cliënt te voldoen.
Een cliënt kan bij gebruik van het KCV op twee manieren worden begeleid:
De behoefte aan begeleiding vóór of na de rit is geen reden voor verplichte begeleiding in het kader van de Wmo. Een uitzondering op deze regel is iemand die in een zelfstandig wooncomplex woont en niet in staat is om zich zelfstandig van de voordeur van de woning naar de centrale hal te verplaatsen en ditzelfde probleem op plaats van bestemming ondervindt. Deze persoon kan in aanmerking komen voor een indicatie verplichte begeleiding als hij zelf geen maatregelen kan treffen voor deze belemmeringen. Wanneer de cliënt behoefte heeft aan een begeleider na de rit (bijvoorbeeld bij het winkelen), dan is het meenemen van deze zogenaamde sociale begeleider wel mogelijk, maar dan tegen 2x het Wmo-tarief. Indien de cliënt een indicatie heeft voor verplichte begeleiding, is het de cliënt niet toegestaan om zonder begeleiding te reizen (dit zal worden geweigerd door de vervoerder).
Indien er een medisch onderbouwde reden is voor een contra-indicatie voor het KCV, kan het college een alternatieve vervoersvoorziening verstrekken. Als richtlijn kunnen onderstaande gevallen als contra-indicatie voor het KCV gezien worden:
Sociaal storend gedrag (agressie, onrust, decorumverlies e.d.) dat niet door middel van persoonlijke begeleiding te corrigeren is. Dit betreft met name gevolgen van een handicap die voor medepassagiers storend is. Het betreft hier meer een sociaal-maatschappelijk probleem, met een zeer directe en aanwijsbare medische achtergrond.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor aanpassing van de auto indien KCV of een alternatieve vervoersvoorziening niet voldoende zijn om het gewenste resultaat te bereiken. In dat geval dient de cliënt of iemand in het huishouden over een geldig rijbewijs te beschikken. Het maakt niet uit of de cliënt zelf de auto bestuurt of als passagier wordt vervoerd met de auto. Onderscheid wordt gemaakt tussen autofaciliteiten en autoaanpassingen. Autofaciliteiten zijn niet specifiek voor personen met een beperking ontwikkelde voorzieningen, die ook door personen zonder beperkingen worden aangeschaft. Autoaanpassingen zijn specifiek voor personen met een beperking ontwikkeld.
Er zijn diverse hulpmiddelen beschikbaar die een cliënt kunnen ondersteunen in het verplaatsen in zijn/haar directe leefomgeving. Voorbeelden zijn een scootmobiel of een fietsvoorziening.
Artikel 39. Afbakening van de ondersteuning
Bij de beoordeling van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt bezien of een algemeen gebruikelijk vervoersmiddel, zoals bijv. een fiets (met hulpmotor) of brommer, een adequaat vervoermiddel is voor de cliënt. Ook wordt bij de beoordeling onderzocht of het reguliere Openbaar Vervoer (OV) kan worden gebruikt en of de client het OV te voet, per fiets of per bus kan bereiken.
De cliënt wordt in staat geacht om het openbaar vervoer te kunnen bereiken wanneer hij zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, 800 meter kan lopen.
Vervoer in het kader van begeleiding groep
Dit vervoer maakt onderdeel uit van de indicatie voor begeleiding groep en wordt daarom niet als aparte vervoersvoorziening aangemerkt. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit vervoer ligt bij de professionele ondersteuningsverlener.
Voor het verstrekken van KCV wordt geen onderscheid gemaakt tussen bewoners in een Wlz-instelling en overige Wmo-doelgroepen.
Reikwijdte (rolstoel)taxi vervoer (KCV)
Met het KCV mag tegen een gereduceerd tarief naar een locatie worden gereisd die zich maximaal 25 kilometer (5 OV-zones) vanaf het woonadres bevindt. Na 25 kilometer geldt het doorreistarief. Als een cliënt verder van huis wil, dan is er Valys. Naast het Valys taxivervoer biedt Valys ook verschillende mogelijkheden om de taxi te combineren met de trein (met of zonder begeleiding).
Verzekering, onderhoud en reparatie, keuringskosten en kosten aanpassen rijbewijs bij autoaanpassingen
De kosten van verzekering van een auto, verzekering van de autoaanpassingen, motorrijtuigenbelasting, herstel van beschadigingen en reparatie komen niet voor vergoeding op grond van de Wmo in aanmerking. Onderhoud van de in het kader van de Wmo aangebrachte autoaanpassingen worden wel vergoed. Dit zijn immers kosten die de cliënt niet zou hebben op het moment dat deze aanpassingen niet nodig zouden zijn geweest.
Onderhoud met betrekking tot niet Wmo gerelateerde zaken komt niet voor vergoeding vanuit de Wmo in aanmerking. Hier dient de cliënt zelf rekening mee te houden en van de cliënt wordt verwacht dat hij zelf voorziet in de kosten van onderhoud.
Indien de cliënt zelf rijdt, dient hij zelf (bij het CBR of de Afdeling burgerzaken van de gemeente) na te gaan in hoeverre de autoaanpassing leidt tot een aantekening op zijn rijbewijs. De kosten van het aanpassen van het rijbewijs zijn voor rekening van de cliënt.
Onderhoud, reparatie en verzekering hulpmiddel
Hulpmiddelen die door het college verstrekt worden in natura (bruikleen), worden door de leverancier onderhouden, indien nodig gerepareerd en (bij een elektrisch aangedreven middel) voorzien van een verzekering. Kosten voor onderhoud, reparatie en (bij een elektrisch aangedreven middel) verzekering van voorzieningen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, worden vergoed op declaratiebasis, tot de kostprijs van een verstrekking in natura is bereikt. Uitgezond hierop zijn de goedkoopst, adequate voorzieningen die niet vanuit natura verstrekt kunnen worden.
Vergoeding oplaadkosten accu hulpmiddel
Het college verstrekt geen vergoeding voor oplaadkosten van de accu van een hulpmiddel.
Als de rijvaardigheid na de instructie nog steeds onvoldoende is treedt de leverancier in overleg met de gemeente. Indien iemand meer rijlessen nodig heeft, kan dit via eerstelijns ergotherapie aangevraagd worden. Bij goed resultaat naar aanleiding van deze lessen kan de rijvaardigheid opnieuw worden beoordeeld alvorens de Wmo tot verstrekking van een voorziening overgaat.
Gebruik hulpmiddel in het buitenland
Het college heeft een resultaatsverplichting ten aanzien van het leven van alledag. Bezoek aan het buitenland behoort –behoudens bewoners van grensstreken- niet tot het leven van alledag. Er rust dus in principe geen resultaatsverplichting op het college ten aanzien van het vervoer van en naar het buitenland en verplaatsingen in het buitenland. Voor hulp bij calamiteiten over de grens (max 30 km) in het dagelijks gebruik (klant woont in een grensstreek) worden met de leverancier afspraken gemaakt over noodhulp. Indien een cliënt zijn voorziening wenst mee te nemen op bijvoorbeeld vakantie naar het buitenland, dan is cliënt zelf verantwoordelijk voor eventuele reparaties en/of onderhoud en verzekering van de voorziening in het buitenland. Hierover zal de cliënt zelf afspraken moeten maken met de leverancier van de voorziening.
Artikel 40. Bepalen omvang van de ondersteuning
Wanneer een melding wordt gedaan in verband met een vervoersprobleem wordt er onder meer gekeken naar de zelfstandige vervoersbehoefte van de cliënt. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Er zijn twee terreinen waarop een belemmering van vervoer mogelijk is:
Het is mogelijk dat de cliënt op beide afstanden belemmeringen ondervindt. Dit kan tot gevolg hebben dat de cliënt voor beide terreinen gecompenseerd moet worden.
Omvang (rolstoel)taxivervoer (CVV)
Voor zowel het (rolstoel)taxivervoer middels zorg in natura als middels een pgb geldt een maximum aan het aantal kilometers dat cliënten per jaar kunnen reizen (extra gereden kilometers worden niet door het college vergoed). Het maximum aantal kilometers per jaar bedraagt 1.500 kilometer.
In het geval van autoaanpassingen (m.u.v. een speciale autostoel), moet de noodzaak van de aanpassingen ten behoeve van een volwassene blijken uit de zogenaamde restreintbepalingen die het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) op het rijbewijs heeft gezet. Restreintbepalingen zijn de beperkende voorwaarden waaraan de auto van een persoon met een beperking moet voldoen. Als de auto door middel van aanpassingen niet voldoet aan die bepalingen mag de persoon waar het over gaat, niet met die auto rijden.
Een auto zal slechts worden aangepast indien aannemelijk is dat de auto nog (minimaal) 7 jaar gebruikt kan worden en deze in het bezit is van de cliënt of iemand binnen de leefeenheid. Hierbij wordt overigens wel afgewogen wat de kosten van de aanpassing zijn in relatie tot de leeftijd van de auto. Indien de verwachting is dat de auto op basis van de leeftijd geen 7 jaar meer mee gaat, kan het aanpassen van de auto mogelijk toch worden uitgevoerd als er sprake is van relatief lage kosten voor de aanpassing.
Bij een verzoek tot vervanging van de autoaanpassing zal te allen tijde worden beoordeeld of de aanpassingen technisch en ergonomisch gezien aan vervanging toe zijn. Het is niet per definitie de bedoeling om autoaanpassingen elke zeven jaar te vervangen.
Bij vervanging van de auto dient, bij autoaanpassingen die uitwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn. Eenzelfde aanpassing wordt in principe maximaal eens per zeven jaar verstrekt. Bovendien zal worden beoordeeld of cliënt nog steeds is aangewezen op een dergelijke voorziening of dat er gezien de gewijzigde omstandigheden een andere, mogelijk goedkopere, oplossing noodzakelijk is.
Wanneer na onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is in verband met de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, wordt door de adviseur de categorie van de voorziening bepaald (volgens de categorie-indeling zoals afgesproken met de leverancier) en wordt er, indien nodig, een programma van eisen opgesteld.
Een scootmobiel wordt standaard afgesteld op een snelheid van 12 km/h. Er kan voor gekozen worden om de snelheid te verlagen naar 8 km/h, bijvoorbeeld indien iemand voornamelijk binnenshuis (bijv. in een verzorgingstehuis) rijdt en slechts korte afstanden in de direct omgeving rijdt. Het is dan niet noodzakelijk om 12 km/h te kunnen rijden. Er kan ook worden gekozen voor een kleinere uitvoering scootmobiel. Verkeersinzicht en reactievermogen kunnen ook reden zijn om de snelheid af te stellen op 8 km/h.
Indien cliënt een scootmobiel in bruikleen heeft en een aanvraag indient voor de verhoging van de snelheid naar maximaal 15 km/h zal dit op basis van behoefte, rijgeschiktheid en rijvaardigheid worden beoordeeld. Indien het technisch gezien mogelijk is, kan bij uitzondering de snelheid worden verhoogd naar maximaal 15 km/h. Wanneer de scootmobiel van de cliënt maximaal 12 km/h kan en niet op 15 km/h kan worden afgesteld, zal er géén andere scootmobiel aan de cliënt worden verstrekt.
In principe wordt iemand voldoende gecompenseerd in zijn beperking met een scootmobiel die is afgesteld op 12 km/h, maar er wordt altijd getoetst of verhoging van de maximale snelheid wenselijk of noodzakelijk is. Indien er geen noodzaak is tot het verhogen van de maximale snelheid, komen de kosten voor het afstellen voor rekening van de cliënt.
Artikel 41. Doel/resultaat van de ondersteuning
Zelfredzaamheid en participatie in de eigen leefomgeving
Het doel van een woonvoorziening is het realiseren van een woonsituatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Opheffen/ verminderen belemmeringen in woning
Het resultaat van een woonvoorziening is het opheffen of verminderen van belemmeringen die een cliënt ondervindt bij het normale gebruik van de woning.
Artikel 42. Productcategorieën
Woningaanpassing (aard- en nagelvaste voorzieningen)
Bij een cliënt die belemmeringen ondervindt bij het normale gebruik van de eigen woning of (particuliere) huurwoning kan een aard- en nagelvaste aanpassing aan de woning worden gedaan.
Losse woonvoorzieningen zijn voorzieningen die niet op enigerlei wijze aan de woning vastgezet zijn, zoals verrijdbare tilliften, badplanken. Ook een traplift valt onder de losse woonvoorzieningen (in verband met de her inzetbaarheid van trapliften).
Wanneer verhuizen een geschikte oplossing is en goedkoper is dan het verstrekken van één of meerdere maatwerkvoorzieningen dan geldt het primaat verhuizen. Het verhuisprimaat is in principe van toepassing zodra de benodigde woningaanpassingen boven het bedrag van € 2.500,- uit komt. Uitgezonder hierop zijn trapliften die in bruikleen worden verstrekt.
De cliënt op wie het verhuisprimaat van toepassing is kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van het verhuizen en de inrichtingskosten.
Artikel 43. Afbakening van de ondersteuning
Het uitgangspunt is dat iedereen zelf zorg dient te dragen voor een woning. Dit geldt tevens voor een mantelzorgwoning. Indien er geen woning is, is het niet de taak van het college om voor een woning te zorgen.
Een zelfstandige woonruimte is het uitgangspunt. Hieronder wordt verstaan die zelfstandige woonruimte, die in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig wordt aangemerkt. Dit geldt ook voor particuliere collectieve woonvormen (niet vallende onder de Wet langdurige zorg) die wat betreft woonfunctie vergelijkbaar zijn met zelfstandige woonruimten. Het college kan een maatwerkvoorziening in de aanpassingskosten van een woonwagen verlenen indien:
Uitgangspunt is dat een maatwerkvoorziening langdurig door de cliënt moet kunnen worden gebruikt. Voor onder meer woningen/ woonruimten zoals hieronder genoemd, geldt dat deze in principe niet voor langdurig gebruik worden aangemerkt en wordt er geen maatwerkvoorziening verstrekt:
Er zijn echter een aantal uitzonderingen. Voor woningen met een recreatiebestemming geldt in principe dat deze niet voor langdurig gebruik worden aangemerkt. Echter, indien de cliënt staat ingeschreven op het adres van de recreatiewoning en/of het zijn hoofdverblijf is, een gedoogbeschikking voor bewoning heeft en uit onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, dient uiteraard de afweging woningaanpassing of verhuizing te worden gemaakt. Verstrekking van losse woonvoorzieningen is wel mogelijk, aangezien deze bij verhuizing meegenomen kunnen worden en hierdoor langdurig te gebruiken zijn.
Aanpassing in ADL-clusterwoningen
In ADL-clusters kunnen vanuit de Wmo maatwerkvoorzieningen worden verstrekt. Verzorging en verpleging in ADL-clusters valt onder de Zvw.
Wanneer vanwege ondervonden belemmeringen een aanbouw aan een bestaande woning de goedkoopst adequate oplossing is, worden in principe onderstaande maxima aangehouden. Deze zijn gebaseerd op de richtlijnen uit het Handboek van Toegankelijkheid.
Wanneer de belanghebbende een woning wil (laten) bouwen en deze als gevolg van de aan te brengen bouwkundige of woontechnische voorzieningen groter moet zijn, kan hiermee rekening worden gehouden bij de bouw. Bouwkundige of woontechnische voorzieningen worden dan in principe niet vergoed.
Onder het normale gebruik van de woning worden in ieder geval de normale (elementaire) woonfuncties verstaan zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Ook aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de cliënt te kunnen bereiken (uitgezonderd woongebouwen die specifiek zijn bedoeld voor gehandicapten en senioren) kunnen in het kader van de Wmo worden verstrekt. Het gebruiken van een hobby-, logeer- of recreatieruimte valt in principe niet onder het normale gebruik van de woning ingevolge de Wmo.
Als de cliënt voor zijn participatie of zelfredzaamheid afhankelijk is van een scootmobiel of elektrische rolstoel, moet de cliënt kunnen beschikken over een adequate stallingruimte. Het vervoermiddel of de rolstoel moet daarbij beschermd zijn tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden. Dat betekent dat er sprake moet zijn van stalling in een afgesloten ruimte (hal van wooncomplex, afgesloten tuin, garage) en/of een (af)dak waar de maatwerkvoorziening onder gestald kan worden. In dat geval valt het gebruik van een schuur/berging ten behoeve van het stallen van een maatwerkvoorziening wel onder het normale gebruik van de woning als voortvloeisel vanuit het toekennen van de maatwerkvoorziening (vaak eist de leverancier van de maatwerkvoorziening een geschikte stalling voor de maatwerkvoorziening). De stallingruimte moet voor de cliënt bereikbaar zijn.
Wanneer een traplift noodzakelijk is kan deze verstrekt worden in bruikleen. Er wordt maximaal 1 traplift toegekend. Wanneer meer trapliften noodzakelijk zijn om adequaat gebruik te maken van de woning dan is het verhuisprimaat van toepassing.
De gemeente is in principe niet verantwoordelijk voor het bezoekbaar maken van een woning. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de Wlz-indicatie ontoereikend is voor het maatschappelijk participeren en het bezoekbaar maken van de woning noodzakelijk is om te voldoen aan een aanvaardbare participatie, dan is het bezoekbaar maken van de woning mogelijk.
Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, de woonkamer en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Tevens worden er geen bouwkundige aanpassingen verricht.
Tevens gelden bij het bezoekbaar maken van een woning de volgende voorwaarden:
Onderhoud, reparatie en verzekering van losse hulpmiddelen
Voorzieningen die door het college verstrekt worden in natura worden door de leverancier onderhouden en indien nodig gerepareerd. Kosten voor onderhoud, reparatie van voorzieningen die in de vorm van een PGB worden verstrekt, worden vergoed op declaratiebasis, tot de kostprijs van een verstrekking in natura is bereikt. Uitgezond hierop zijn de goedkoopst, adequate voorzieningen die niet vanuit natura verstrekt kunnen worden. Indien mogelijk dient een benodigde reparatie vooraf te worden aangegeven om te kunnen bepalen of reparatie of vervanging de goedkoopst adequate oplossing op lange termijn is. Ter voorkoming dat de reparatiekosten hoger uitvallen dan de kostprijs en/of de te verwachten levensduur van de voorziening.
Artikel 44. Bepalen omvang van de ondersteuning
Als uit het onderzoek aanpassing van een badkamer of een keuken noodzakelijk blijkt, wordt rekening gehouden met de “algemeen gebruikelijk te achten levensduur van de te vervangen voorziening”. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijnen Beleid huurverhoging na Woonverbetering zoals opgenomen in bijlage 3. De afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen, een en ander is mede afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal en het uitvoeringsniveau. Als die voorziening deze levensduur heeft bereikt, dan is er sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie en dient de cliënt de kosten daarvan zelf te betalen. Als de gebruikelijke levensduur echter nog niet geheel is verstreken, wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingstermijn. Dat betekent dat naarmate de te vervangen voorziening ouder is, er een korting toegepast wordt:
Het gaat in alle gevallen om een vergoeding op het uitvoeringsniveau van sociale woningbouw.
Het college hoeft geen woonvoorziening te verstrekken als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of wanneer de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.
Nieuwbouw/renovatie vs. bestaande bouw
Bij nieuwbouw of bij vervanging in verband met renovatie, wordt door het college alleen de meerprijs van de aangepaste voorziening ten opzichte van een standaard voorziening vergoed. Hierbij wordt meegewogen wat iemands eigen mogelijkheden zijn om uit oogpunt van kosten zelf in de meerkosten van de voorziening te voorzien.
Bij bestaande bouw zal (indien noodzakelijk) de gehele aan te passen voorziening worden vergoed. Ook het eventueel aanhelen van de vloeraankleding en muurtegels vallen binnen deze vergoeding. Bij het vaststellen van de vergoeding, wordt rekening gehouden met de afschrijving van de te vervangen voorziening.
Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is het uitgangspunt. Dit niveau is vastgesteld in het Bouwbesluit. Woningaanpassingen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Meerkosten of andere woningaanpassingen hoeven niet te worden verstrekt. Geen maatwerkvoorziening wordt toegekend voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Indien de cliënt een hoger uitrustingsniveau wenst, dient cliënt het verschil zelf te bekostigen. Voorwaarden zijn dan wel dat aan het programma van eisen wordt voldaan, de voorziening adequaat is en van vergelijkbare kwaliteit is als de geïndiceerde voorziening.
Afweging woningaanpassing of verhuizing
Om te kunnen bepalen wat in de situatie van de cliënt de goedkoopst adequate oplossing is met betrekking tot de door hem ervaren belemmeringen in de huidige woning, maakt het college na onderzoek een afweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen naar een geschikte(re) woning anderzijds. Uit het onderzoek van de adviseur zal blijken welke maatwerkvoorziening in de situatie van de cliënt de goedkoopste/adequate is om het te bereiken resultaat te behalen.
Bij de afweging tussen woningaanpassing of primaat verhuizen worden o.a. de volgende factoren meegewogen:
Het college geeft, indien de noodzaak tot verhuizen aanwezig is, na onderzoek aan de woningcorporatie door naar wat voor type woning de cliënt dient te verhuizen: wandelstok-icoon, rollator-icoon of rolstoel-icoon. De cliënt kan bij de woningcorporatie een verhuisurgentie verkrijgen. Voor het accepteren van de woning, zal de cliënt het college op de hoogte moeten stellen zodat het college kan beoordelen of de woning voldoet aan de gestelde eisen.
Verhuizen naar een geschikte woning
Indien een cliënt uit de eigen woning verhuist, dient de cliënt rekening te houden met zijn/haar situatie bij de keuze van de te betrekken woning. Er wordt vanuit gegaan dat de cliënt rekening houdt met zijn beperkingen en te verwachten belemmeringen in de toekomst (voor zover aannemelijk gezien de bestaande aandoeningen). Het college kan, indien gewenst, vooraf ondersteuning bieden om een programma van eisen voor de nieuwe woning op te stellen waar cliënt rekening mee dient te houden bij de keuze voor een medisch gezien geschikte woning.
Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten
Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit voldoende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en als verhuizen voorrang heeft op het aanpassen van de woning (verhuisprimaat) en een verhuiskostenvergoeding noodzakelijk is gebleken. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
Losse woonvoorzieningen worden voornamelijk in bruikleen verstrekt. Wanneer na onderzoek blijkt dat een losse woonvoorziening noodzakelijk is, wordt door de adviseur de categorie van de voorziening bepaald (volgens de categorie-indeling zoals afgesproken met de leverancier) en wordt er, indien nodig, een programma van eisen opgesteld. Er wordt een verzoek bij de leverancier ingediend voor passing en selectie van de goedkoopste maatwerkvoorziening gezien de aandoeningen, beperkingen en belemmeringen van de cliënt. Indien er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura is de leverancier vervolgens verantwoordelijk voor het hele vervolgproces, beginnend bij de passing en selectie (technisch) en eindigend bij de inname van de maatwerkvoorziening.
Losse hulpmiddelen middels pgb
Een losse woonvoorziening in pgb wordt eens per zeven jaar verstrekt. Bij een verzoek tot vervanging van de voorziening zal te allen tijde worden beoordeeld of de voorziening technisch en ergonomisch gezien aan vervanging toe is. Het is niet per definitie de bedoeling om een voorziening elke zeven jaar te vervangen.
Rekening houden met mantelzorgers
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen, houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers/hulpverleners bediend moeten worden.
Steenbergen, 5 juli 2022
burgemeester en wethouder van Steenbergen
de secretaris, de burgemeester,
M.J.P. de Jongh, RA R.P. van den Belt, MBA
Bijlage 1 Niet limitatieve lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen
Op basis van jurisprudentie zijn de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk aan te merken:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te beoordelen of de voorziening voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is.
Deze expertnormen zijn gebaseerd op de expertnormen welke zijn gepubliceerd in de eindrapportage van Bureau HHM en KPMG Plexus voor de gemeente Utrecht (augustus 2016). De expertnormen uit die rapportage zijn tot stand gekomen na uitvoerige consultatie van een expertgroep bestaande uit diverse aanbieders van huishoudelijke hulp (zowel aanbieders die actief zijn in de gemeente Utrecht als aanbieders die elders actief zijn, om te voorkomen dat de Utrechtse situatie dominant is), betrokkenheid van aanbieders van facilitaire dienstverlening voor bedrijven en betrokkenheid van onafhankelijke experts op het gebied van schoonmaak, hygiëne en infectiepreventie.
Bijlage 3 Richtlijnen afschrijvingstermijn woningverbeteringen
Onderstaande lijst van woningverbeteringen is afkomstig uit het Beleid Huurverhoging na woonverbetering van de Huurcommissie (versie juni 2017). De afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen; één en ander is mede afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal en het uitvoeringsniveau.