Organisatie | Maassluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet Bibob Gemeente Maassluis |
Citeertitel | Beleidsregels Wet Bibob Gemeente Maassluis 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels Wet Bibob gemeente Maassluis 2017.
Deze regeling is tevens vastgesteld door de burgemeester.
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2022 | nieuwe regeling | 16-07-2022 |
De Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, oftewel Wet Bibob, geeft bestuursorganen (gemeenten, provincies, rijk en waterschappen) extra mogelijkheden om zich weerbaarder op te stellen tegen malafide ondernemers, organisaties en burgers. De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument, dat ingezet wordt om de achtergrond van een ondernemer of zijn bedrijf te onderzoeken. Met deze wet kan de gemeente de integriteit van een aanvrager toetsen, is er bijvoorbeeld sprake van een crimineel verleden, en een vergunning of subsidie weigeren als er ernstig gevaar bestaat dat die voor criminele activiteiten gebruikt gaat worden.
In deze inleiding op de beleidslijn worden de doelstellingen en de uitgangspunten van de Wet Bibob beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de vertaling hiervan in een beleidslijn. Dit is noodzakelijk omdat de gemeente een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij de toepassing van de Wet Bibob. De beleidslijn biedt een kader waarbinnen de Wet wordt toegepast door de gemeente Maassluis.
Het toepassen van Wet Bibob houdt in dat steeds als een vergunning wordt aangevraagd of een vastgoedtransactie wordt aangegaan, de burgemeester cq het college onderzoekt of er mogelijk gevaar bestaat dat met de vergunning criminele activiteiten worden uitgevoerd. Bij een aanvraag voor een vergunning, wordt in veel gevallen verzocht om ook vragenformulieren in te vullen in het kader van de wet. Indien de vragenformulieren niet (volledig) worden ingevuld, kan het college of de burgemeester besluiten de vergunningaanvraag niet in behandeling te nemen. Onder meer om reden van deregulering wordt niet meer informatie opgevraagd dan noodzakelijk is voor de Bibobtoets. Daarom ook wordt voor aanvragers van de in de beleidsregels aangeduide omgevingsvergunningen voor bouw- en milieuactiviteiten in eerste instantie gebruik gemaakt van een verkorte vragenlijst. Als de gemeente de Wet Bibob toepast op een vergunningaanvraag, betekent dit dat de aanvrager inzicht moet geven in zijn financiële administratie, de eigendomsverhoudingen in zijn bedrijf en de herkomst van zijn vermogen. Na beoordeling van de vragenlijst en verkregen informatie van Politie en Justitie zal zo nodig verder onderzoek plaatsvinden en de kwestie worden voorgelegd bij het Landelijk Bureau Bibob. In die situatie zal aan de aanvragers om aanvullende informatie worden gevraagd. Hiermee wordt recht gedaan aan deregulering waar dat mogelijk is. Anderzijds wordt de aanvraag uitgediept indien daartoe aanleiding is.
Ook particulieren en ondernemers aan wie reeds vergunning is verstrekt kunnen, als daartoe aanleiding is, voorwerp van onderzoek zijn. Dit kan ertoe leiden dat hun vergunning alsnog wordt ingetrokken, of dat er nadere voorschriften aan de vergunning worden verbonden.
De verruiming van de Wet Bibob in 2013 heeft betrekking op de volgende sectoren:
Iedere gemeentelijke vergunning of ontheffing, mits dit bij verordening is geregeld en de vergunning betrekking heeft op de exploitatie en/of bedrijfsvoering van een bedrijf of inrichting. Voor de wijziging van de Wet Bibob werden in het Besluit Bibob specifiek activiteiten benoemd waarop de Wet Bibob van toepassing was.
Bij toetsing op basis van de Wet Bibob kunnen twee fasen worden onderscheiden. De eerste fase van toetsing bestaat uit een onderzoek dat door de gemeente zelf wordt uitgevoerd. Dit gebeurt aan de hand van openbare bronnen en informatie die wordt verkregen uit het (landelijk vastgestelde) bibob vragenformulier. Dit formulier moet worden ingevuld door de partij die wordt getoetst. Daarnaast is met de uitbreiding van de Wet Bibob de informatiepositie van de bestuursorganen verbeterd en kan de gemeente zelf gegevens opvragen bij de politie, OM en de Belastingdienst.
Het eigen onderzoek door de gemeente wordt gedaan door de betrokken teams/clusters omdat daar ook de eerste en directe contacten met de aanvragers plaatsvindt.
In de tweede fase kan de gemeente advies vragen aan het Landelijk Bureau Bibob, (het Bureau) dat onderdeel uitmaakt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit gebeurt als er na het eigen onderzoek nog vragen zijn, bijvoorbeeld over de financiering. Indien de gemeente een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt de betrokkene hier schriftelijk over geïnformeerd. Het Bureau heeft toegang tot andere instanties dan de gemeente, waardoor een bredere screening en diepgaander onderzoek mogelijk is. Het advies van het Bureau kan drie conclusies hebben: er is een ernstig gevaar, er is een mindere mate van gevaar of er is geen (gebleken) gevaar.
De mate van gevaar wordt vastgesteld op basis van antecedenten van de betrokkene en van bepaalde in de wet aangewezen derden (bijvoorbeeld financierder en bestuurders). Als er een relatie wordt vastgesteld tussen de betrokkene en de derde worden de antecedenten van die derde meegewogen bij het bepalen van het gevaar. Het doel hiervan is om stromanconstructies te voorkomen.
Een advies van het Bureau is niet bindend. Het is aan de gemeente om de afweging te maken of een door het Bureau vastgesteld gevaar zo zwaarwegend is dat bijvoorbeeld een verleende vergunning moet worden ingetrokken of een vastgoedtransactie niet moet worden aangegaan. Het is ook mogelijk om voorschriften te verbinden aan een beschikking of om extra voorwaarden op te nemen in een overeenkomst.
De gemeente kan ook op basis van eigen onderzoek en zonder een advies van het Bureau besluiten over te gaan tot weigering of intrekking op grond van de Wet Bibob of het niet aangaan of ontbinding van een overeenkomst.
Als het eigen onderzoek van de gemeente vragen oproept, over bijvoorbeeld de financiering, dan kan de burgemeester cq het college besluiten een diepgaande toets uit te voeren. Tijdens een diepgaande toets, dit is de tweede fase zoals hierboven beschreven, kan deze een advies aanvragen bij het Landelijk Bureau Bibob van het Ministerie van Justitie. Eventueel kan het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum Rotterdam, het RIEC, hier een adviserende rol in hebben.
Bij de invoering van de Wet Bibob heeft de gemeente in 2005 beleidsregels vastgesteld, op grond waarvan de Wet Bibob van toepassing is voor horecavergunningen, coffeeshopvergunningen en seksinrichtingvergunningen.
Naar aanleiding van de wetswijziging Wet Bibob in 2013 hebben de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders – afhankelijk van de aanvraag- besloten om met ingang van 1 mei 2017 de huidige toepassing van de wet te verbreden en toe te passen. Dit is gedaan in de in 2017 vastgestelde Beleidsregels Wet Bibob gemeente Maassluis 2017.
In deze beleidslijn wordt onderscheid gemaakt tussen beschikkingen (vergunningen en subsidies) en privaatrechtelijke transacties (vastgoedtransacties).
Besloten is om de Wet Bibob in Maassluis op de volgende aanvragen toe te passen:
*) Zoals eerder is beschreven, is in 2005 al een beleidslijn Wet Bibob in Maassluis vastgesteld, op grond waarvan de eerst genoemde drie vergunningen al onder de toepassing van de Wet Bibob vielen.
De toepassing van de Wet Bibob op omgevingsvergunningen en vastgoedtransacties is in 2017 vastgesteld. Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders in 2019 besloten om de Wet Bibob ook toe te passen op aanvragen voor subsidies en enkele aanpassingen in de Beleidsregels op te nemen aan de hand van de ervaringen.
Per type beschikking en transactie wordt aangegeven hoe het Bibob instrumentarium wordt toegepast. De toepassing is standaard of signaal gestuurd van aard. Onder standaard wordt verstaan dat in alle gevallen, bijvoorbeeld iedere aanvraag van een vergunning in een bepaalde branche of een bepaald gebied, een Bibob toets wordt gedaan. Indien de in de beleidslijn benoemde risico gebieden of branches moeten worden aangepast, bijvoorbeeld naar aanleiding van een gebiedsscan van politie of een criminalteitsbeeldanalyse van het RIEC wordt hierover een besluit genomen door de burgemeester of het college. Signaal gestuurd houdt in dat bij signalen van bijvoorbeeld het OM, politie of de belastingdienst of naar aanleiding van ambtelijke informatie een Bibob-toets wordt uitgevoerd. Hieronder volgt een nadere toelichting per toepassingsgebied.
Vergunningen voor openbare inrichtingen
ten aanzien van de openbare inrichtingen, te weten horeca-inrichtingen, seksinrichtingen en coffeeshops, wordt het beleid van de afgelopen jaren voortgezet. Bij de vergunningverlening van openbare inrichtingen wordt de Wet Bibob standaard ingezet. Het Bibob-instrumentarium is in de afgelopen jaren in Maassluis in deze branches ingezet.
onder overige vergunningen worden in deze beleidslijn vergunningen verstaan voor evenementen (in elk geval voor vechtsportgala’s), vergunningen voor de verkoop van vuurwerk en vergunningen die verleend worden op grond van de Wet op de Kansspelen. Dit zijn nieuwe toepassingsgebieden voor de gemeente Maassluis. De Wet Bibob zal in elk geval standaard worden ingezet bij de aanvraag van een vuurwerkverkoopvergunning, van een aanwezigheidsvergunning van een kansspelautomaat en bij een evenementenvergunning indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportgala.
voor de omgevingsvergunningen werd de Wet Bibob nog niet regulier toegepast. Voor deze aanvragen geldt dat de toepassing alleen beperkt is bij aanvragen met een bouwsom van € 750.000 of hoger. Hierop is de uitzondering opgenomen voor een aanvraag van een bouwbedrijf of woningcorporatie voor een bouwproject dat uit meerdere woningen bestaat waarbij de bouwsom hoger is dan 750.000 euro en de individuele bouwsom per woning onder dat bedrag ligt.
Waar bij vergunningen geldt dat deze in beginsel verleend moet worden, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijke regeling, staat bij vastgoedtransacties het uitgangspunt van contractsvrijheid voorop. Dat brengt met zich mee dat partijen vrij zijn om met elkaar in onderhandeling te treden en ook om die onderhandelingen weer af te breken. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Het afbreken van onderhandelingen kan bijvoorbeeld als onaanvaardbaar worden beschouwd indien de wederpartij het gerechtigde vertrouwen mocht hebben dat de overeenkomst tot stand zou komen. Bovendien moet een gemeente bij onderhandelingen over een overeenkomst de algemene beginselen van behoorde bestuur in acht nemen. In hoeverre onderhandelingen als gevolg van een Bibob-procedure kunnen worden afgebroken, hangt af van de concrete omstandigheden waarbij onder meer van belang is of de wederpartij ervan op de hoogte is gesteld dat de Wet Bibob zou worden toegepast. Gelet hierop dient uitdrukkelijk een voorbehoud gemaakt te worden door de gemeente indien er een intentie is om voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst een Bibob-toets uit te voeren.
De contractsvrijheid brengt anderzijds met zich mee dat onderhandelingen ook kunnen worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar maar er naar het oordeel van de gemeente wel sprake is van een integriteitrisico.
Het is mogelijk om nadat een vastgoedtransactie is aangegaan een advies aan te vragen bij het Bureau indien een clausule is opgenomen in de overeenkomst die bepaalt in welke gevallen deze kan worden ontbonden.
Anders dan het weigeren of intrekken van een vergunning, is het niet aangaan of beëindigen van een vastgoedtransactie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De betrokkene kan daardoor geen bezwaar of beroep instellen maar zal zich tot de civiele rechter moeten wenden.
In de beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten vastgoedtransacties. Deze worden hieronder nader toegelicht:
Verhuur van onroerend goed en het verlenen van een gebruiksrecht. Bij dit type vastgoedtransacties kan worden overgegaan tot een Bibob-toets indien sprake is van verhuur met betrekking tot de risicobranches en gebieden die benoemd zijn bij de omgevingsvergunning bouw. Daarnaast kan in huur- en verhuurcontracten een beëindigingclausule worden opgenomen waardoor tijdens een lopend contract ook de mogelijkheid bestaat om een Bibob-toets uit te voeren indien daar aanleiding toe is.
Verkoop van onroerend goed Indien sprake is van verkoop van onroerend goed is een aantal indicatoren benoemd waarbij eerder wordt overgegaan tot een Bibob-toets. Een voorbeeld hiervan is dat de hoogte van de aankoopsom of bieding ongebruikelijk is vergeleken met de waardering van het vastgoedobject. Verder wordt de Wet Bibob signaal gestuurd toegepast.
Gronduitgifte Bij gronduitgifte is eveneens een aantal indicatoren benoemd waarbij eerder wordt overgegaan tot een Bibob-toets. Daarnaast is een aantal omstandigheden benoemd waarbij doorgaans niet wordt overgegaan tot een Bibob-Toets. Dit betreft onder andere de uitgifte van grond aan particulieren ten behoeve van tuinuitbreidingen. Bovendien is een koppeling gemaakt met het artikel over omgevingsvergunning bouw aangezien de uitgifte van grond veelal wordt gevolgd door een omgevingsvergunning bouw.
Zakelijke rechten Bij het verlenen van deze rechten welke niet tot de eerste en derde bullet behoren kan worden overgegaan tot een Bibob-toets indien sprake is van de verlening van het recht aan risicobranches en gebieden die benoemd zijn bij de omgevingsvergunning bouw. Eventueel wordt een beëindigingclausule opgenomen waardoor tijdens een lopend contract de mogelijkheid bestaat om een Bibob-toets uit te voeren indien daar aanleiding toe is. Het blijft mogelijk een aantal omstandigheden te benoemen waarbij doorgaans niet wordt overgegaan tot een Bibob-Toets. Tevens is het mogelijk een koppeling te maken met het artikel over omgevingsvergunning bouw aangezien de verlening van een zakelijk rechtmogelijk wordt gevolgd door een omgevingsvergunning bouw. Verder wordt de Wet Bibob signaal gestuurd toegepast.
Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een beschikking, de exploitant, de verhuurder, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;
eigen onderzoek: het onderzoek door het bestuursorgaan of, en zo ja, in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de wet Bibob en de beoordeling of in de resultaten van dit onderzoek grond is gelegen voor de betrokkene een negatieve beslissing te nemen dan we een advies bij het Bureau aan te vragen;
handelaren (als bedoeld in artikel 437, eerste lid Wetboek van Strafrecht): opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto’s, motorfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur van automatische registratie.
Onderhavige beleidsregels zijn uitsluitend van toepassing op de toepassing van de Wet door de rechtspersoon met een overheidstaak en het bestuursorgaan. De beleidsregels laten dus onverlet dat binnen de grenzen van andere regelgeving op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.
Artikel 2.1. aanvragen van exploitatievergunningen
Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2:28 van de APV (exploitatievergunning horecabedrijf), en artikel 3:4 van de APV (vergunning seksinrichting) zal het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien:
vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM tip)
vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteit en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de in deze bepaling genoemde partners.
Artikel 2.2. aanvragen van overige vergunningen
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van Drank- en Horecawet (zoals een kantine van een sportvereniging of een buurthuis) uitsluitend uitvoering geven aan een Bibob-toets indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub f van deze beleidsregel.
Artikel 2.3 aanvragen van omgevingsvergunningen bouwen en milieu
Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking plaats als zij vallen onder de daartoe aangewezen branche en/ of gebied dan wel genoemde risico-/drempelindicatoren: De aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo. Het betreft hier het bouwen van een bouwwerk. De toepassing blijft beperkt tot de aanvragen met een bouwsom gelijk of hoger dan € 750.000,=.
In afwijking van lid 1 vindt geen uitvoering van een Bibob-toets plaats ingeval een bouwbedrijf of een woningcorporatie een aanvraag indient voor een bouwproject dat uit meerdere woningen bestaat, waarbij de bouwsom hoger dan 750.000 euro komt en de individuele bouwsom per woning onder dat bedrag ligt.
De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer) voor zover de inrichtingen behoren tot de branches:
De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets).
Het bestuursorgaan zal uitvoering geven aan een Bibob-toets indien:
De subsidieaanvraag een aanvraag in de categorie 2 en 3 in de zin van de Algemene Subsidieverordening Maassluis (ASM) betreft vanaf € 5.000 of meer op jaarbasis, en indien er sprake is van een of meer van onderstaande situaties:
er is sprake van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in de artikelen 11a en 26 juncto 11 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen tot een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob;
Een toetsing aan de Wet geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Hierbij moet het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst gebruik moet maken van de eigen instrumenten.
Indien op grond van deze beleidslijn een Bibob-toets wordt uitgevoerd, zal betrokkene de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak. Deze formulieren zijn op grond van artikel 30, lid 5 bij ministeriele regeling vastgesteld. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in de vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan/rechtspersoon met een overheidstaak zijn genoemd.
Het onderzoek naar het zich voordoen van een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet bestaat uit twee fases:
Het eigen onderzoek wordt uitgevoerd door de teams en clusters waar de aanvrager/houder de betreffende aanvraag indient.
Artikel 5.2 Niet (volledig) invullen Bibob-vragenformulier
Het bestuursorgaan kan een aanvraag buiten behandeling stellen ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld het Bibob-vragenformulier alsnog (volledig) in te vullen (art. 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). Ook ingeval van een (voorgenomen) privaatrechtelijke transactie kan het bestuursorgaan onderhandelingen afbreken ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier mits de (beoogde) contractpartij de gelegenheid heeft gehad het Bibob-vragenformulier alsnog (volledig) in te vullen.
Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de Wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.
Ingeval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, een aanbesteding niet te gunnen dan wel de overeenkomst te ontbinden of geen vastgoedtransactie aan te gaan dan wel deze te beëindigen, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport verstrekt. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet.
Artikel 5.4 Adviestermijn bij een beschikking
Indien de gemeente een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de Wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dien te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de Wet.
Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag van een beschikking of de intrekking van een beschikking, dan wel het niet aangaan van een vastgoedtransactie of het beëindigen van een overeenkomst indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet. Daarbij kan in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, het geconstateerde ernstig gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitinggronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.
Indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen. Het voorgaande is ook van toepassing indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon voornemens is de beschikking in te trekken dan wel de overeenkomst te beëindigen.
Het bestuursorgaan kan bij een mindere mate van gevaar aan een beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. De rechtspersoon met een overheidstaak kan bij een mindere mate van gevaar extra voorwaarden opnemen in de overeenkomst die zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. (art. 3, lid 7 Wet Bibob)