Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Elburg

Beleidsregel terugvordering gemeente Elburg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieElburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel terugvordering gemeente Elburg
CiteertitelBeleidsregel terugvordering gemeente Elburg
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpterugvordering
Externe bijlageToelichting Beleidsregel

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4.81 van de Wijzigingswet Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten (nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht)
  2. artikel 17 van de Participatiewet
  3. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  4. artikel 58 van de Participatiewet
  5. artikel 60 van de Participatiewet
  6. artikel 61 van de Wet werk en bijstand
  7. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  11. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  12. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  13. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  14. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  15. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  16. artikel 12 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  17. artikel 29 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  18. artikel 39 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  19. artikel 41 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  20. artikel 42 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  21. artikel 43 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  22. artikel 43a van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  23. artikel 43b van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  24. artikel 43c van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  25. artikel 43d van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  26. Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-07-2022Beleidsregel

12-07-2022

gmb-2022-315176

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel terugvordering gemeente Elburg

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg;

 

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de artikelen 17, 54, 58, 60 en 61 van de Participatiewet (PW), de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de artikelen 12, 29, 39, 41, 42, 43, 43a, 43b, 43c en 43d van de Bbz 2004 en de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive,

 

Overwegende dat het college gebruik wil maken van de bevoegdheden om een toekenningsbesluit op te schorten, te herzien of in te trekken, een ten onrechte verleende uitkering terug te vorderen en om verleende bijstand te verhalen,

 

b e s l u i t vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregel terugvordering gemeente Elburg

 

Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

1 .Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de PW, IOAW, IOAZ, Bbz 2004, Wmo 2015 en de Awb.

 

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

b. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg;

c. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht die is ontstaan op het moment van het nemen van een terugvorderingsbesluit;

d. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

e. uitkering: bijstand, inkomensvoorziening of uitkering op grond van de PW, IOAW, IOAZ, Bbz 2004

f. bijstandsnorm/uitkering bij beslag: de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm (PW) of uitkering (IOAW/Z, Bbz 2004);

g.Pgb: persoonsgebonden budget.

Artikel 2. Opschorting, herziening en intrekking

1. Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden ingevolge het bepaalde in artikel 54 van de PW en artikel 17 van de IOAW en de IOAZ.

 

2. Een besluit tot toekenning van een uitkering wordt herzien of ingetrokken als:

a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Participatiewet, artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid, Wet SUWI, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;

b. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 3 Reikwijdte

De bepalingen in deze beleidsregel zijn niet van toepassing op fraudevorderingen op grond van de PW waar het college op of na 1 januari 2013 een besluit over heeft genomen.

Artikel 4 Terugvordering ten onrechte verleende bijstand of uitkering

1. Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden tot terugvordering van bijstand, uitkering en/of bedrijfskapitaal, zoals deze haar toekomt op grond van de artikelen 58, 59 en 60 van de PW, de artikelen 25 en 26 van de IOAW en IOAZ en de artikelen 12 lid 2 sub c, 39, 41 t/m 43 van het Bbz 2004, tenzij dringende redenen aanwezig zijn.

 

2. Het college vordert de kosten van bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

a. Ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

b. In de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.

c. Ingevolge artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

d. Anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

e. Anderszins onverschuldigd is betaald waaronder begrepen dat:

I. De belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Participatiewet beschikt of kan beschikken.

II. Bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

 

3. De door de gemeente gedane afdracht van loonheffing bij de toepassing van artikel 12 lid 2 Bbz 2004 wordt teruggevorderd.

 

4. Het college bruteert de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de in lid 1 genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

 

Artikel 4a Terugvordering Wmo 2015

1. Het college vordert het Pgb terug van de belanghebbende indien de Pgb houder:

a. voor de einddatum van het Pgb naar een andere gemeente verhuist of overlijdt. Dit naar rato van de resterende volle maanden tot aan de einddatum van het Pgb;

b. het budget of een deel daarvan niet kan verantwoorden, met toepassing van lid 2;

c. wist of heeft kunnen weten dat het Pgb ten onrechte is betaald.

 

2. Indien het toegekende budget niet of niet geheel verantwoord kan worden, wordt het bedrag dat onvoldoende verantwoord kan worden, teruggevorderd.

Artikel 4b Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

1. Het college stelt het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kan dit terugvorderen indien:

a. het bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed.

b. Er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf.

c. Er sprake is van faillissement of surseance.

 

2. Het college kan het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen indien:

a. De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004.

b. De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

c. Betrokkene ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikel 22 en 26 Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

4. Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.

5. Indien een belanghebbende niet aan de gestelde verplichtingen wordt voldaan, kan het college het verstrekte bedrijfskapitaal terugvorderen.

HOOFDSTUK 2 KWIJTSCHELDING

Artikel 5 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

1. In afwijking van artikel 4, 4a of 4b kan het college afzien van terugvordering of van verdere invordering indien de belanghebbende:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de terug-en invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

 

2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

 

3. De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

Artikel 6 Afzien van kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

a. het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

 

2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit bij kruimelbedrag

In afwijking van het bepaalde in artikel 4 lid 1, artikel 4a lid 2 en artikel 4b lid 1 ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien het terug te vorderen bedrag een bedrag van € 150,00 netto per kalenderjaar niet te boven gaat.

Artikel 8 Kwijtschelding wegens schulden problematiek

Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van PW en artikel 29a van de IOAW en IOAZ en artikel 42 Bbz 2004, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 9 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

1. Artikel 8 is niet van toepassing voor vorderingen die:

a.het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW;

b.door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

 

2. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 10 Kwijtschelding leenbijstand

1.a. Bijzondere bijstand voor een volledige woninginrichting wordt voor 50% verstrekt om niet na toekenning van de aanvraag. De overige 50% of een deel daarvan kan op verzoek van de aanvrager als leenbijstand verstrekt worden en dient in zijn geheel afgelost te worden.

b. Verstrekte leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen, anders dan volledige woninginrichting, wordt omgezet in bijstand om niet, indien de belanghebbende de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen, gedurende 36 maanden telkens heeft voldaan.

c. artikel 10 lid 1 sub b is niet van toepassing voor vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbare gedragingen of het niet of niet behoorlijk nakomen van verplichtingen in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ of artikel 30c lid 2 en 3 Wet SUWI of waarbij belanghebbende beschikt of kan beschikken over middelen of vermogen waarmee de leenbijstand afgelost kan worden.

 

2. De hoogte van de maandelijkse aflossing als bedoeld in het eerste lid wordt in beginsel vastgesteld op 5% van de bijstandsnorm per maand.

 

3. Van het eerste lid onder b kan worden afgeweken indien blijkt dat:

a. Belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag af kan lossen; of

b. Belanghebbende de eerste drie jaar nalatig is geweest met aflossen van een geldlening; of

c. Belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid.

d. Een andere schuldeiser ook een deel van de inkomsten van de belanghebbende vordert ter aflossing van een schuld en de belanghebbende daardoor een lager percentage per maand dan de gemeente Elburg kan aflossen.

 

4. Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

Artikel 10a Kwijtschelding bedrijfskapitaal Bbz

Het college kan besluiten tot kwijtschelding van bedrijfskapitaal, verleend op grond van artikel 14 Bbz 2004, in de volgende gevallen:

1. Geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 en 43 a t/m d Bbz 2004. Indien dit niet mogelijk is zijn de beleidsregels van toepassing.

 

2. Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.

 

3. Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

 

4. Er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

 

5. Indien alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Artikel 10b. Kwijtschelding rente Bbz

Indien in het eerste en/of het twee boekjaar volgend op het jaar van aanvraag algemene bijstand is verstrekt op grond van het Bbz 2004, en blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan het college besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen genoemd in artikel 3 Bbz 2004.

Artikel 10c. Geen kwijtschelding bij krediethypotheek of dwanginvordering

1. Kwijtschelding als bedoeld in deze beleidsregels vindt niet plaats, als de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden;

 

2. Het college gaat niet over tot kwijtschelding indien er sprake is van dwanginvordering.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 11 Algemeen

1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

 

2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

 

3. De belanghebbende dient het bedrag ineens en terstond binnen zes weken na dagtekening van het besluit te voldoen.

 

4. De belanghebbende kan een verzoek doen om een minnelijke betalingsregeling te treffen, wanneer hij niet kan voldoen aan het bepaalde in lid 3.

 

5. Als op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte ontvangen uitkering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan, wordt dat vermogen aangewend om de vordering, zoveel als mogelijk, ineens en terstond af te lossen.

 

6. Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:

a. Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud.

i. Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door het college. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

ii. Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het college vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 8 lid 4 sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

b. Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat. Het college beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).

c. Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging. Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43 a tot en met d Bbz 2004 van toepassing.

d. Bij het bestaan van zekerheden. Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

e. Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

Artikel 12 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de PW en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 13 Uitstel van betaling

1. Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

 

2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

 

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

 

4. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

a. worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

b. is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de PW van overeenkomstige toepassing.

 

5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 14 Aflossingscapaciteit belanghebbenden met een uitkering

1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkering op grond van de IOAW, IOAZ of Bbz 2004 inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

3. In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475 c en 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 15 Aflossingscapaciteit belanghebbende geen uitkering

1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering blijft gedurende zes maanden, gelijk aan het vastgestelde bedrag zoals dat gold tijdens de periode waarin belanghebbende een uitkering ontving.

 

2. Na afloop van de termijn van zes maanden als bedoeld in het eerste lid wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

 

3. Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede lid genoemde percentage verhoogd tot 50%.

 

4. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 15, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

 

5. In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering en dat inkomen inclusief vakantiegeld niet € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkering per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

 

6. In afwijking van het derde en vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

 

7. Bij een vordering op grond van het Bbz 2004 wordt de aflossingscapaciteit als volgt bepaald: bij een inkomen hoger dan bijstandsniveau bedraagt de aflossing 50% van het verschil tussen de bijstandsnorm en het netto-inkomen, waarbij de aflossing tenminste 5% van het inkomen is.

Artikel 16 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 17 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

 

2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, kan het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek instellen.

 

3. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

 

4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 18 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

 

2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

 

3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 19 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Bij het niet of niet meer voldoen aan de opgelegde of anderszins overeengekomen betalingsverplichting handelt het college overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Awb en van de van toepassing zijnde formele wet(ten). Dat wil zeggen dat wordt overgegaan tot invordering door middel van een executoriaal beslag.

Artikel 20 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening als bedoeld in artikel 12 of beslaglegging als bedoeld in artikel 19, wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de terug- of invordering betrekking hebbende kosten als bedoeld in artikel 4:113 Awb en artikel 4:119 Awb.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

1. Het college kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling.

 

2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 22 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel terugvordering gemeente Elburg”.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking per 19 juli 2022 onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregel terugvordering gemeente Elburg vastgesteld op 25 juni 2018.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 12 juli 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg.

De burgemeester, Ir. J.N. Rozendaal

de secretaris, J. Hofstede