Organisatie | Wetterskip Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Richtlijn Peilbeheer (beleids)uitgangspunten voor het opstellen van peilbesluiten en het peilbeheer |
Citeertitel | Richtlijn peilbeheer |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Richtlijn peilbeheer |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-04-2012 | bestaand beleid | 24-04-2012 |
Dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân
gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân, d.d. 24 april 2012;
Om een goede basis te leggen voor de herziening van de peilbesluiten is de 'Richtlijn peilbeheer' opgesteld. De 'Richtlijn peilbeheer" beschrijft de uitgangspunten voor het opstellen van peilbesluiten en voor het peilbeheer. De richtlijn is gebaseerd op bestaand beleid en bestaande praktijk en op deze wijze overzichtelijk in beeld gebracht.
Peilbeheer is één van de belangrijkste onderdelen van het waterschapswerk. Het beheer van de waterpeilen en het vastleggen daarvan in peilbesluiten vormt een belangrijke taak bij de uitvoering van het waterkwantiteitsbeheer. Wetterskip Fryslân werkt momenteel hard aan het tot stand brengen van de watergebiedsplannen voor het gehele beheersgebied. Na vaststelling van de watergebiedsplannen wordt overgegaan tot de herziening van de peilbesluiten van die gebieden.
In de Richtlijn Peilbeheer zijn het bestaande beleid ten aanzien van peilbeheer en de uitgangspunten van peilbeheer in de praktijk opgenomen. In deze samenvatting zijn de belangrijkste (beleids)uitgangspunten op een rij gezet. Per (beleids)uitgangspunt staat een verwijzing naar de paragraaf in de Richtlijn Peilbeheer voor context en nuancering. In de betreffende paragraaf is het (beleids)uitgangspunt terug te vinden in de blauwe kaders. In bijlage 1 staat het overzicht waar beleidsdocumenten te vinden zijn.
De (beleids)uitgangspunten zijn in deze samenvatting als volgt geclusterd:
Uitgangspunten Richtlijn Peilbeheer:
Er is geen nieuw beleid geformuleerd in de Richtlijn Peilbeheer. De Richtlijn Peilbeheer is gebaseerd op bestaand beleid en peilbeheer in de praktijk. De Richtlijn Peilbeheer is een groeiend document. Nieuw beleid en/ of aanvullingen op bestaand beleid moet worden toegevoegd aan deze Richtlijn Peilbeheer zodat alle uitgangspunten en kaders overzichtelijk in beeld zijn (1.1).
De effecten van peilwijziging op de waterkwaliteit moeten worden omschreven in de toelichting van het peilbesluit. Daarnaast moet worden onderzocht in hoeverre een peilwijziging effect heeft op lozingen en of er handhavingsacties in het plangebied lopen die een relatie hebben met de voorgenomen peilwijziging (5.6). Indien het aanpassen van het peilbeheer ertoe leidt dat de doelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) niet meer worden behaald moeten mitigerende maatregelen worden genomen. Waar mogelijk levert het peilbeheer een bijdrage aan het behalen van de KRW-doelen (2.1).
De (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. In het besluit moet de motivering zijn opgenomen of belangrijke negatieve milieugevolgen als gevolg van de activiteit zijn uit sluiten. Is dat niet het geval, dan moet de m.e.r.-beoordeling worden doorlopen of moet direct gekozen worden voor het opstellen van een MER (2.1).
Duurzaam peilbeheer is het zo goed mogelijk aansluiten bij verschillende vormen van landgebruik (3.1). Bij duurzaam peilbeheer wordt rekening gehouden met klimaatverandering waarbij specifieke aandacht wordt gegeven aan verzilting, maaivelddaling door veenoxidatie en aantasting van bebouwing en natuur (3.1).
Verbeteringsmaatregelen in natuurbeheergebieden (overige natuur in de ecologische hoofdstructuur) worden zowel beoordeeld op hun invloed op de doelrealisatie als op de kwalitatieve effecten (4.2). Bij het bedienen van de functie natuur hebben systeemgerichte maatregelen de voorkeur boven technische maatregelen.
Bij de afweging van de benodigde maatregelen voor het bewerkstelligen van Gewenst Peil, moet bekeken of het behalen van de doelen van de NBW ten aanzien van wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en stedelijke opgave nog mogelijk is. De gebiedsnormering is in principe geen toetsingskader voor het Gewenst Peilbeheer, maar maatregelen in relatie tot beide opgaven mogen elkaar niet negatief beïnvloeden. Bij het opstellen van peilbesluiten moet gekeken worden naar deze wateroverlastnormen en indien mogelijk moet gezocht worden naar oplossingen om wateroverlast tegen te gaan (2.1). Peilbesluiten en maatregelen om te voldoen aan de normering regionale wateroverlast mogen elkaar niet negatief beïnvloeden (4.2). Het huidige beschermingsniveau mag niet verslechteren (geen normopvulling) als gevolg van peilwijziging (4.2).
Bij individuele aanvragen peilwijziging gewijzigde functie geldt:
Het ‘nee-tenzij-principe’: in beginsel zijn de kosten voor de aanvrager, tenzij er een aantoonbaar voordeel is van de wijziging van de waterhuishoudkundige inrichting voor een groter gebied dan het gebied waarvoor de peilwijziging is aangevraagd. Dan draagt het waterschap aan de investerings-, onderhouds- en beheerkosten naar rato, in beginsel niet meer bij dan € 1.000 per ha.
Het waterschap bepaalt of er wordt voldaan aan de functievereisten, waaruit de volgende tweedeling volgt:
Indien niet/niet volledig aan de functievereisten wordt voldaan, zijn de investeringskosten voor 100 % voor het waterschap, waarbij het waterschap in beginsel een investeringsplafond hanteert van maximaal € 1.000 per hectare. Voor de uitvoering van de noodzakelijke werkzaamheden wordt in beginsel aangesloten bij het moment van herziening van het peilbesluit, waarvoor een cyclus van 1x per 10 jaar geldt. Indien sprake is van herstructurering betalen waterschap en gemeente elk 50 %.
Bij een structurele verlaging van het oppervlaktewaterpeil van 16 centimeter of meer, die plaatsvindt in een gevoelig gebied of een weidevogelgebied én betrekking heeft op een oppervlakte van 200 hectare of meer, moet de formele m.e.r.-beoordeling plaats vinden. Bij een besluit over activiteiten die voorkomen op de D-lijst - maar die onder de drempelwaarden liggen - moet de vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd plaatsvinden als het een besluit of plan wordt voorbereid (2.1).
De drooglegging in veengebieden is maximaal 90 cm (mogelijke drainage 80 cm). Bij variabel peilbeheer in de tijd mag de drooglegging gemiddeld over een jaar maximaal 90 cm bedragen; de bandbreedte van de variaties moet worden vastgelegd in het peilbesluit. Veengebieden zijn gebieden met een veenbodem (een dun kleidek) met meer dan 40 cm veen in de bovenste 80 cm van het bodemprofiel (2.2).
Het gewenste oppervlaktewaterpeil is het na te streven waterpeil zoals vastgelegd in het peilbesluit en is afgerond op 5 centimeters, met uitzondering van het boezempeil (-0,52 m NAP). Het gewenste oppervlaktewaterpeil wordt gemeten bij het afvoerpunt van een peilgebied. Bij een gemaal is het inslagpeil gelijk aan het gewenste oppervlaktewaterpeil. Bij een opmaling is het inslagpeil van het gemaal gelijk aan het gewenste oppervlaktewaterpeil. In gestuwde gebieden kan actief met beweegbare kunstwerken worden gestuurd om het gewenste oppervlaktewaterpeil te realiseren (5.1).
Voor het afwijken van het peil voor het uitvoeren van beheermaatregelen of bouwwerkzaamheden en peilverhoging in agrarisch gebied ten behoeve van weidevogels kan zowel Wetterskip Fryslân als ingelanden een watervergunning aanvragen conform de Waterwet. Wetterskip Fryslân is verantwoordelijk voor het peilbeheer, maar kan de uitvoering van het peilbeheer door derden laten uitvoeren. Met het laten uitvoeren van het peilbeheer door derden wordt terughoudend omgegaan. Dit wordt alleen toegestaan wanneer er geen sprake is van strijdige belangen. Wetterskip Fryslân blijft verantwoordelijk en aansprakelijk voor de handhaving van de gewenste oppervlaktewaterpeilen (5.4).
Aanvragen voor peilwijzigingen bij ongewijzigde functie worden afgewezen wanneer in het vastgestelde watergebiedsplan, voor het peilgebied waarbinnen de aangevraagde peilwijziging is gelegen, een doelrealisatie is bepaald die groter dan of gelijk is aan 70 %. Wanneer in het vastgestelde watergebiedsplan, voor het peilgebied waarbinnen de aangevraagde peilwijziging is gelegen, een doelrealisatie is bepaald kleiner dan 70 %, wordt de aanvraag in behandeling genomen en wordt getoetst of deze kan worden gehonoreerd (6.3).
Wanneer bij aanvragen voor peilwijzigingen bij ongewijzigde functie sprake is van flinke verbetering van het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht, of wanneer de wijziging leidt tot sterke vereenvoudiging van het watersysteem (bijvoorbeeld wanneer twee of meerdere peilgebieden kunnen worden samengevoegd) worden de aanvraag in behandeling genomen en wordt getoetst of deze kan worden gehonoreerd (6.3).
Voor het aanpassen van het waterpeil in het agrarische gebied t.b.v. weidevogels wordt een watervergunning afgegeven voor een bepaalde periode, gelijk aan de duur van de beheersregeling. De watervergunning vervalt na het beëindigen van de beheersregeling en worden niet meegenomen in de herziening van het peilbesluit. Voor aanpassing van het peil in natuurgebieden ten behoeve van weidevogels wordt een watervergunning afgegeven die tijdens de herziening van het peilbesluit wordt geformaliseerd (6.3).
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een peilbesluit. Het dagelijks bestuur stelt een voorontwerp van een peilbesluit niet vast dan na advies van gedeputeerde staten van de provincie Groningen (niet van toepassing voor de provincie Fryslân). Het dagelijks bestuur zendt ter kennisgeving de voorontwerpen van peilbesluiten en besluit tot vaststellingen van peilbesluiten toe aan gedeputeerde staten (2.2).
Waarom een Richtlijn Peilbeheer?
Peilbeheer is één van de belangrijkste onderdelen van het waterschapswerk en bestaat uit het beheren van de waterpeilen en het vastleggen van peilen in peilbesluiten. Het vormt een taak uit het waterkwantiteitsbeheer. Zonder peilbeheer zou de waterstand uitsluitend bepaald worden door natuurlijke omstandigheden: laag als het (langdurig) droog is en hoog als het veel regent. Met peilbeheer van het oppervlaktewater houdt het waterschap deze natuurlijke omstandigheden op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.
De basis van het peilbeheer wordt gevormd door de door het algemeen bestuur vastgestelde peilbesluiten. Begin jaren ’90 van de 20ste eeuw werd door de provincie de verplichting aan de waterschappen opgelegd om voor hun beheergebieden peilbesluiten vast te stellen. De toenmalige boezemwaterschappen hebben hier gehoor aan gegeven en in de jaren 1993 en 1994 zijn voor nagenoeg het gehele beheersgebied van Wetterskip Fryslân peilbesluiten vastgesteld. Wetterskip Fryslân werkt momenteel hard aan het tot stand brengen van de watergebiedsplannen voor het gehele beheersgebied. Na vaststelling van de watergebiedsplannen wordt overgegaan tot de herziening van de peilbesluiten van die gebieden.
Context en doel Richtlijn Peilbeheer
Aangezien het peilbeheer één van de belangrijkste onderdelen van het waterschapwerk is, is het van belang dat er een overzichtelijke beschrijving is van het bestaande peilbeleid. Deze Richtlijn Peilbeheer voorziet hierin door het bestaande beleid samen te vatten en de belangrijkste (beleids)uitgangspunten op een rij te zetten. Het beleid is éénduidig neergezet en daarmee goed toepasbaar bij het opstellen van peilbesluiten en het uitvoeren van peilbeheer. De Richtlijn Peilbeheer geldt voor nieuw op te stellen peilbesluiten. De reeds opgestelde peilbesluiten blijven ongewijzigd van kracht totdat een nieuw peilbesluit wordt vastgesteld. Een nieuw peilbesluit wordt opgesteld volgens deze Richtlijn Peilbeheer.
Wat is het uitgangspunt van de Richtlijn Peilbeheer?
Het bestaande beleid ten aanzien van peilbeheer en peilbesluiten van Wetterskip Fryslân zijn de basis voor deze Richtlijn. In deze Richtlijn wordt geen nieuw beleid geformuleerd. Belangrijke beleidsdocumenten zijn ‘Waterbeheerplan 2010-2015’, de beleidsnota ‘Harmonisatie peilwijzigingen’ en de ‘Uitvoeringsregels Waterbeleid in Watergebiedsplannen’. In bijlage 1 is opgesomd welke beleidsdocumenten zijn opgenomen in deze Richtlijn. Daarbij is aangegeven waar het originele beleidsdocument raadpleegbaar is.
Er is geen nieuw beleid geformuleerd in de Richtlijn Peilbeheer. De Richtlijn Peilbeheer is gebaseerd op bestaand beleid en peilbeheer in de praktijk. |
In een peilbesluit legt het waterschap de waterpeilen vast van een begrensd gebied. Het waterschap is wettelijk verplicht voor het oppervlaktewater een peilbesluit op te stellen en het heeft de inspanningsverplichting om dit peil te handhaven. In een peilbesluit moeten de verschillende belangen zo goed mogelijk worden afgewogen. Een peilbesluit bestaat uit een besluit over de te handhaven peilen, een kaart met daarop de begrenzing van het gebied en een toelichting op het besluit. In de toelichting staat onder andere informatie over de ligging van het gebied, de actuele gebruiksfuncties en gebiedsspecifieke kenmerken. Daarnaast is in de toelichting de afweging van de effecten op de gebruiksfuncties en de verschillende belangen beschreven.
Een peilbesluit biedt belanghebbenden de rechtszekerheid op een zo goed mogelijk afgewogen peilbeheer dat de belangen van de ingelanden zo goed mogelijk dient. |
Het peilbeheer richt zich op het zo goed mogelijk aansluiten bij de vastgestelde functies op de functiekaart opgesteld door provincie Fryslân en de provincie Groningen. Mogelijke functies zijn natuurgebieden, bebouwing, infrastructuur en landbouw. De afweging tot het aanpassen van peilen is maatwerk. De uitgangspunten voor het maken van deze afweging zijn opgenomen in deze Richtlijn Peilbeheer. In watergebiedsplannen wordt deze afweging gemaakt op basis van het Gewenst Peilbeheer. Mogelijk is een nadere afweging benodigd. Ook dan gelden de uitgangspunten zoals benoemd in deze Richtlijn.
De afweging voor het peilbeheer vindt op hoofdlijnen plaats in het kader van gewenst peilbeheer. Indien dit niet toereikend is wordt in het peilbesluit een nadere afweging gemaakt.. |
Voor wie is de richtlijn bedoeld?
De Richtlijn Peilbeheer is bedoeld voor intern gebruik bij het opstellen van peilbesluiten. De Richtlijn Peilbeheer is dan ook opgesteld voor het bestuur en medewerkers van het waterschap betrokken bij het peilbeheer.
Wat is de status van de richtlijn?
De Richtlijn bevat alleen bestaand beleid. In sommige gevallen is het bestaande beleid genuanceerd. Voor een eenduidig peilbeheer is het wenselijk om de uitgangspunten en kaders overzichtelijk in beeld te hebben. De uitgangspunten en kaders kunnen in de loop der tijd worden geconcretiseerd en nieuw beleid moet worden toegevoegd aan deze Richtlijn Peilbeheer. De Richtlijn Peilbeheer is hiermee een groeiend document.
In deze Richtlijn Peilbeheer zijn alle (beleids)uitgangspunten voor het opstellen van peilbesluiten en het peilbeheer opgenomen. Door het gehele document zijn de (beleids)uitgangspunten samengevat in blauwe tekstblokken. De Richtlijn Peilbeheer start met een overzicht met alle (beleids)uitgangspunten gerangschikt per thema, zie hoofdstuk 0. In deze samenvatting is per (beleids)uitgangspunt de verwijzing gegeven naar het hoofdstuk met toelichting op het (beleids)uitgangspunt.
In de (blauwe) kaders in de tekst van de Richtlijn Peilbeheer zijn de (beleids)uitgangspunten opgenomen. |
In hoofdstuk 2 is het kader van wet- en regelgeving van peilbesluiten en peilbeheer geschetst. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 3 de visie van het waterschap op het peilbeheer. Wat verstaat Wetterskip Fryslân onder duurzaam peilbeheer en Gewenst Peilbeheer? De manier van afweging van peilen, peilgebiedgrootte en peilbeheer is toegelicht in hoofdstuk 4. De uitgangspunten voor peilbeheer in de praktijk zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de procedure tot het komen en vaststellen van een peilbesluit.
2.BESTAAND BELEID EN REGELGEVING
In dit hoofdstuk zijn de wet- en regelgeving en het beleid beschreven die het kader vormen voor peilbeheer en bijbehorende peilbesluiten. In deze kaders worden ook wettelijke eisen gesteld ten aanzien van peilbesluiten. Belangrijke opmerking hierbij is dat de wet- en regelgeving is beschreven voor zover actueel eind 2011. In de loop der tijd kan dit kader veranderen. De juridische kaders zijn gesteld door de Waterwet en de Waterverordening.
Niet alle beleidskaders zijn relevant voor elk op te stellen peilbesluit. In deze Richtlijn zijn dan ook alle kaders opgenomen, en per peilbesluit moet worden gekeken wat relevante kaders zijn.
In de Waterwet wordt het beheer van grond- en oppervlaktewater geregeld. De Waterwet vervangt acht wetten voor het waterbeheer en trad eind 2009 in werking. Het aantal regels is hiermee flink verminderd. Nieuw is dat de provinciale goedkeuring van peilbesluiten is vervallen, met uitzondering van die gevallen waarin de waterbeheerbelangen ernstig geschaad worden en met uitzondering van die peilbesluiten die al in de inspraak zijn geweest voor inwerkingtreding van de Waterwet. Ook is er een mogelijkheid voor verruimde peilbesluiten (hierin kan zowel het oppervlaktewaterpeil als het grondwaterpeil worden vastgelegd) en zorgt de wet voor een betere samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid.
De Waterwet stelt de verplichting aan een beheerder om één of meer peilbesluiten vast te stellen voor oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer die zijn aangewezen in de provinciale waterverordening. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende de daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd (Waterwet, artikel 5.2).
Het waterschap stelt een peilbesluit vast voor alle oppervlaktewaterlichamen die onder zijn beheer zijn (en zijn aangewezen in de provinciale waterverordeningen) |
Nationaal bestuursakkoord water
In 2003 hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Hierin zijn afspraken gemaakt over maatregelen, verantwoordelijkheden en financiën om stapsgewijs de waterhuishouding op orde te krijgen. Het belangrijkste doel van het NBW is om regionale wateroverlast tot een verantwoord niveau terug te dringen. Voor inundaties vanuit oppervlaktewater zijn werknormen opgesteld. In 2015 moeten deze normen zijn behaald. Deze opgave staat naast de vraag aan de waterschappen om in 2010 het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) in nauwe samenwerking met gemeenten, grondwaterbeheerders en belanghebbenden te hebben vastgesteld. Op grond van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gaat Wetterskip Fryslân in de periode 2009-2015 het Gewenst Peilbeheer (GGOR) voor het overgrote deel van het beheergebied vaststellen. Dit vindt plaats in van watergebiedsplannen waarin regionale wateroverlast ook onderdeel is.
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 op orde te hebben. Daarbij is het de bedoeling dat onder meer het duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater aanzienlijk wordt teruggebracht en de ecologische toestand wordt verbeterd. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt. Een belangrijk instrument vormt het stroomgebiedbeheersplan. Wetterskip Fryslân valt binnen het stroomgebied Rijn-Noord. In 2009 is het stroomgebiedbeheersplan Rijn-Noord vastgesteld.
De waterkwaliteit moet voldoen aan de KRW-normen. De chemische en ecologische kwaliteit van het water worden met een monitoringsprogramma bijgehouden door het waterschap. Voor de waterlichamen zijn de KRW-waterkwaliteitsdoelen voor verschillende parameters in getalswaarden uitgedrukt. Voor KRW- waterlichamen geldt in principe het stand-still principe.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). Nederland heeft dit verdrag in Valletta in 1992 ondertekend en goedgekeurd. Met dit verdrag wordt onder andere gestreefd naar het behouden van het archeologische erfgoed in haar oorspronkelijke context, door in de ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met archeologische waarden in de bodem en onder water. Door peilwijzigingen bestaat de kans dat archeologische waarden worden aangetast doordat deze boven de grondwaterspiegel komen te liggen. Het is daarom van belang om archeologische waarden te inventariseren en het effect van eventuele peilverlagingen in dit verband te bepalen. Bij de afweging dient hiermee rekening te worden gehouden.
Ecologische hoofdstructuur, Natura 2000 en TOP-gebieden
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. De EHS bestaat uit kerngebieden (grote aaneengesloten natuurgebieden met een hoge kwaliteit) natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Onder de natuurgebieden vallen onder andere Natura 2000-gebieden, TOP-gebieden en SUBTOP- gebieden.
Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, verspreid over de Europese Unie. Onderdeel van het netwerk zijn de gebieden van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De bepalingen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn ten aanzien van gebiedsbescherming zijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Waterschappen hebben als taak er voor te zorgen dat de waterhuishouding in deze gebieden wordt aangepast op de in deze gebieden geldende instandhoudingsdoelstellingen. Het peilbeheer goed afstemmen op de instandhoudingsdoelstellingen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstellingen die voor deze gebieden zijn gesteld.
Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Bovendien komen veel soorten ook buiten natuurgebieden voor. De Flora- en faunawet regelt sinds 1 april 2002 de bescherming van planten- en diersoorten (tegen schadelijk menselijk handelen) om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Het uitgangspunt van de wet is het ‘Nee, tenzij-principe’. Dit betekent dat geen schade mag worden toegedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten (Tabel 1 Flora- en faunawet). Hiervoor hoeft bij een ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing te worden aangevraagd. Bij effecten op strikt beschermde soorten (tabel 3 Flora- en faunawet) is het verplicht een ontheffing met een uitgebreide toets aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I. Voor soorten in tabel 2 behorende bij de Flora- en faunawet spreekt de wet over een zorgplicht, waarbij eenieder ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen tegenover in het wild levende dieren en planten.
Voor regelmatig terugkerend onderhoud aan watergangen hoeft Wetterskip Fryslân geen ontheffing aan te vragen. Voor dit soort werkzaamheden geeft de Flora- en faunawet de mogelijkheid om te werken met een gedragscode. Deze gedragscode beschrijft hoe waterschappen op een praktische manier bij maaien, baggeren en dijkonderhoud rekening moeten houden met plant- en diersoorten. De gedragscode voor Waterschappen is in 2006 goedgekeurd Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Voor de waterschappen komt de algemene zorgplicht neer op:
Deze aspecten gelden vooral voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (‘nieuwe werken’).
Hoewel de Flora- en faunawetgeving voor het waterschap vooral van belang is voor onderhoudswerk, is dit ook relevant voor het opstellen van peilbesluiten. Niet in de laatste plaats omdat onderhoud (met name natuurvriendelijk onderhoud) van invloed kan zijn op het peilbeheer.
Een peilbesluit mag niet strijdig zijn met de bepalingen uit de Flora en faunawet en er moet bij het benodigde onderhoud voor een vastgesteld peil gewerkt worden volgende de gedragscode. |
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Ook bij een peilbesluit moet het milieubelang volwaardig mee wegen. De m.e.r.-procedure is bedoeld om de inbreng van het milieubelang in de besluitvorming wettelijk te borgen. Deze procedure kan tot verschillende producten leiden, zoals een milieueffectrapport (MER). In Nederland is m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in de uitvoeringswetgeving in de vorm van een Amvb (het Besluit mer).
Als bijlage bij het Besluit m.e.r. is een lijst opgenomen met activiteiten waarvoor onvoorwaardelijk een m.e.r.-plicht geldt (zogenoemde C-lijst), als ook een lijst met activiteiten waarvoor de m.e.r.- beoordelingsplicht geldt (zogenoemde D-lijst). Per activiteit zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer deze m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Een structurele verlaging van het oppervlaktewaterpeil als activiteit is opgenomen in de D-lijst. Voor structurele peilverlagingen gelden de volgende drempelwaarden: “In gevallen waarin een activiteit: betrekking heeft op een verlaging van 16 centimeter of meer, plaatsvindt in een gevoelig gebied of een weidevogelgebied én betrekking heeft op een oppervlakte van 200 hectare of meer”.
Voor gevallen boven de drempelwaarde moet de formele m.e.r.-beoordeling plaats vinden.
De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2 'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Op 28 februari 2011 is het Besluit tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gepubliceerd (Staatsblad 102, 2011). De wijziging houdt in dat bij de m.e.r.- beoordelingsplicht de drempelwaarden van de D-lijst niet zonder meer mogen worden gehanteerd. De redenering is dat in bepaalde gevallen een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Dit betekent dat als een activiteit op de D-lijst staat, er moet worden gekeken of zich belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen voordoen, ongeacht de omvang van de activiteit. Daartoe dient een zogeheten vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden toegepast. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is bedoeld als waarborg dat in dergelijke gevallen de m.e.r.(-beoordelingsplicht) niet over het hoofd wordt gezien. Voor het waterschap betekent dit, dat wanneer men tot een peilverlaging wil besluiten, maar onder de drempelwaarden van kolom 2 blijft, er toch moet worden nagegaan of mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen al dan niet zijn uit te sluiten. Daartoe dient het waterschap een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' op te stellen.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient in een vroeg stadium van de voorbereiding van een plan of besluit te worden uitgevoerd.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van EU richtlijn m.e.r. Ten aanzien van het beoordelingskader bestaat geen verschil tussen de vormvrije m.e.r.-beoordeling en de (formele) m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde. Wel kan er een duidelijk verschil zijn tussen de diepgang waarmee een vormvrije m.e.r.-beoordeling en m.e.r.- beoordeling worden uitgevoerd. De hoofdvraag bij de vormvrije milieubeoordeling is immers of belangrijke nadelige milieugevolgen al dan niet zijn uit te sluiten.
De (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. In het formele besluit over de activiteit moet de motivering zijn opgenomen of belangrijke negatieve milieugevolgen als gevolg van de activiteit zijn uit sluiten (op basis van alle relevante (Europese) criteria) De rechter kan het besluit vernietigen vanwege het ontbreken van de deugdelijke motivering – mits het besluit wordt aangevochten bij de bestuursrechter.
In het Streekplan Fryslân 2007 staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen in de planperiode kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers ruim de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen, waarbij de kernkwaliteiten van Fryslân voor de toekomst in stand gehouden en versterkt worden. Daarbij stuurt de provincie op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.
Het peilbeleid (o.a. ten aanzien van veenweidegebieden) zoals opgenomen in het Streekplan is herijkt in het Waterhuishoudingsplan. Op het gebied van peilbeleid is dat plan dan ook leidend. Het waterschap gaat het in het Streekplan vastgestelde extra bergend vermogen van de boezem en de waterbergingsgebieden realiseren en het oppervlakte open water in deelsystemen uitbreiden. Deze opgave wordt/is onderzocht in watergebiedsplannen.
Waterhuishoudingsplan 2010 – 2015 (WHP) provincie Fryslân
De wettelijke basis voor de opstelling van het Waterhuishoudingsplan 2010 – 2015 (WHP) ligt in de Waterwet. Artikel 4.4 van deze wet draagt Provinciale Staten op om in één of meer regionale waterplannen de hoofdlijnen voor de regionale wateren te voeren waterbeleid vast te stellen.
Het WHP 2010-2015 is het derde Waterhuishoudingsplan van provincie Fryslân. In het plan staan doelen die provincie Fryslân in de planperiode wil bereiken. Het plan geeft kaders voor het waterbeheer, dat door het waterschap, gemeenten en andere partijen wordt uitgevoerd. Het Waterhuishoudingsplan is in nauw overleg met Wetterskip Fryslân opgesteld. In het WBP staan de maatregelen die Wetterskip Fryslân van 2010-2015 neemt om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren. Met het WHP bepalen de Provinciale Staten aan welke eisen het watersysteem moet voldoen. Normeringen en strategische keuzes zijn het Waterhuishoudingsplan en bijbehorende Waterverordening vastgelegd.
Het waterhuishoudingsplan is de verbindende schakel tussen het ruimtelijke en economische beleid van de provincie en het waterbeheer. Bovendien is het een structuurvisie voor het ruimtelijke beleid. Dit betekent dat het plan op de onderdelen - die hierop betrekking hebben - dezelfde status heeft als het streekplan. De volgende waterfuncties worden onderscheiden: boezemwater, water voor natuur, zwemwater en vaarwegen. De in het WHP aangegeven grondgebruikfuncties komen uit het Streekplan. Onderscheiden worden: bebouwd gebied, agrarisch gebied en natuurgebieden. De waterfuncties en de grondgebruikfuncties worden op de bij dit plan behorende functiekaarten 2 en 3 vastgelegd. Het peilbeleid moet zo goed mogelijk aansluiten bij de door provincie Fryslân vastgestelde functies op de functiekaart en op het voorkomen van negatieve effecten voor natuurgebieden, bebouwing en landbouw. Bij het voorkomen van negatieve effecten behoort het heroverwegen van die vastgestelde functies tot de mogelijkheden. Aan het waterschap is gevraagd voor heel Fryslân gebiedsgericht het gewenste peil voor de functies in kaart te brengen. Met het vaststellen van Gewenst Peilbeheer en peilbesluiten wordt hier invulling aan gegeven.
De functies in het Waterhuishoudingsplan zijn maatgevend voor peilbesluiten. Heroverwegen van functies behoort tot de mogelijkheden. |
In het waterhuishoudingsplan zijn ook normen geformuleerd met betrekking tot veenweidegebied en waarmee rekening moet worden gehouden in peilbesluiten. Bij vaststelling van nieuwe peilbesluiten voor veenweidegebied moeten de volgende normen worden gehanteerd:
Rondom natuur- en beheersgebieden moet de drooglegging worden gehandhaafd behorend bij grondwatertrap GT II. |
Binnen natuur- en beheersgebieden mogen geen peilverlagingen worden doorgevoerd die groter zijn dan de opgetreden bodemdaling, tenzij dit in overeenstemming is met de natuurdoelen. |
Provinciaal Omgevingsplan Groningen
Het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP) bevat het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Het is strategisch van aard en gaat over de kwaliteit, de inrichting en het beheer van de leefomgeving. Het POP is in de eerste plaats richtinggevend voor de provincie zelf. Daarnaast is het op onderdelen kaderstellend voor gemeenten en waterschappen. In het Omgevingsplan zijn de ruimtelijke structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), het milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), het mobiliteitsplan (Planwet verkeer en vervoer) en het waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding) geïntegreerd. Dit plan is tevens grondwaterbeheerplan (Grondwaterwet) en voldoet ook aan de eisen van de voorgestelde Waterwet. In het POP is opgenomen dat de waterschappen in 2020 in de verschillende gebieden het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) hebben gerealiseerd (paragraaf 3.5.2). Ze doen dat op basis van de functies die in dit omgevingsplan aan watersystemen zijn toegekend, waarbij het huidige grondgebruik richtinggevend is. De waterschappen stellen het regime uiterlijk in 2015 vast, binnen het vastgestelde kader voor proces en uitgangspunten. Voor knelpuntgebieden gebeurt dat uiterlijk in 2010. Daarna nemen de waterschappen het GGOR op in hun eerstvolgende beheerplan. Dit vormt tevens een belangrijke basis voor hun peilbesluiten. Waar in landbouwgebieden geen GGOR kan worden vastgesteld (bijvoorbeeld bij slecht doorlatende gronden), kunnen de waterschappen hun peilbesluiten blijven baseren op de agrarische droogleggingsnormen. Grondgebruik dat in lage delen van een landbouwgebied de realisering van het regime in de weg staat, kan worden gewijzigd (in bijvoorbeeld natuur), mits dat op vrijwillige basis gebeurt en eventuele schade wordt gecompenseerd. In de omgevingsverordening (titel 3.6 en 3.7) zijn regels opgenomen voor het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime.
De functies in het POP zijn maatgevend voor peilbesluiten. Heroverwegen van functies behoort tot de mogelijkheden. |
Waterverordening provincie Fryslân en Omgevingsverordening provincie Groningen
Op rijksniveau en in het provinciaal niveau worden normen bepaald voor de primaire en regionale waterkeringen, voor situaties van regionale wateroverlast, en watertekort en voor de waterkwaliteit. Deze normen zijn in de Waterverordening en de omgevingsverordening juridisch vastgelegd en vormen een inspanningsverplichting voor de waterbeheerders. In de toelichting van de waterverordening Fryslân en de omgevingsverordening van de provincie Groningen staat het volgende opgenomen in relatie tot peilbesluiten:
“In Fryslân is de gehele provincie belegd met peilbesluiten. Allen zijn onder goedkeuring van gedeputeerde staten tot stand gekomen. Met de komst van het gewenst peilbeheer, waar de provincie via de goedkeuringsbevoegdheid van het beheerplan invloed op uitoefent, is de goedkeuring op de individuele peilbesluiten komen te vervallen. Gelet op het belang van de peilbesluiten wordt in de verordening wel een toezendplicht vastgelegd. Verder wordt aangegeven welke informatie een peilbesluit moet bevatten en wat de procedure is voor de vaststelling.”
“De waterschappen stellen het regime uiterlijk in 2015 vast, binnen het door ons vastgestelde kader voor proces en uitgangspunten. Voor knelpuntgebieden gebeurt dat uiterlijk in 2010. Daarna nemen de waterschappen het GGOR op in hun eerstvolgende beheerplan. Dit vormt tevens een belangrijke basis voor hun peilbesluiten. Gedeputeerde Staten hebben een adviserende rol bij het opstellen van peilbesluiten (zie artikel 3.22 van de omgevingsverordening). Wij hebben in de omgevingsverordening regels opgenomen voor de inhoud van peilbesluiten en beheerplannen van waterschappen (artikel 3.21 en 3.11).”
Relevante artikelen in de waterverordening van provincie Fryslân in het kader van deze Richtlijn zijn artikelen 1.19, 1.20 en 1.21. Relevante artikelen in de omgevingsverordening van provincie Groningen in het kader van deze Richtlijn zijn artikelen 3.21, 3.22 en 3.23. De artikelen zijn in de alinea opgenomen.
In artikel 1.19 (Fryslân) en artikel 3.21 (Groningen) ‘Aanwijzing verplichte peilbesluiten’ van de waterverordening is vastgesteld dat het algemeen bestuur één of meer peilbesluiten vaststelt voor de oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer.
Het algemeen bestuur stelt één of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktelichamen onder zijn beheer. |
Artikel 1.20 (Fryslân) en artikel 3.22 (Groningen) schrijft de inhoud van een peilbesluit voor. Een peilbesluit als bedoeld in artikel 1.19 gaat vergezeld van een kaart met de begrenzing van het gebied waarop het peilbesluit betrekking heeft en van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
Een peilbesluit bestaat uit een besluittekst, een kaart met een begrenzing van de peilgebieden en een toelichting. |
Artikel 1.21 (Fryslân) en artikel 3.23 (Groningen) schrijft de procedure voorbereiding en de informatievoorziening voor. Artikel 1.21is als volgt opgebouwd:
Artikel 3.23 ‘Inwinnen advies en toezending peilbesluiten’ omgevingsverordening provincie Groningen is als volgt opgebouwd:
Het dagelijks bestuur stelt een voorontwerp van een peilbesluit niet vast dan na advies van gedeputeerde staten van de provincie Groningen. |
Het dagelijks bestuur zendt ter kennisgeving de voorontwerp van peilbesluiten en besluit tot vaststellingen van peilbesluiten toe aan gedeputeerde staten. |
De Waterwet schrijft voor dat alle waterbeheerders een Waterbeheerplan (WBP) voor een periode van zes jaar, van 2010 tot en met 2015, vaststellen. In het Waterbeheerplan zijn het voorgenomen beleid en beheer van Wetterskip Fryslân opgenomen. In het plan staat wat het waterschap in de planperiode als watersysteembeheerder voornemens is te gaan doen om in het beheergebied schoon water en droge voeten te houden. In het Waterbeheerplan zijn op strategisch niveau voor de planperiode de maatregelen geformuleerd, die nodig zijn om de beleidsdoelen ten aanzien van de thema’s Waterveiligheid, Voldoende Water en Schoon Water te realiseren.
De Waterwet schrijft ook voor dat de waterbeheerders rekening moeten houden met het provinciale plan bij de vaststelling van hun Waterbeheerplannen. De reden hiervoor is het belang van een juiste inbedding van het beheer van de waterschappen als functionele bestuursorganen, in de bredere algemene afweging op provinciaal niveau. In het verlengde hiervan ligt het provinciale goedkeuringsrecht voor het Waterbeheerplan van Wetterskip Fryslân.
In de Keur van het waterschap staan de gebods- en verbodsbepalingen voor de waterhuishouding. Dit zijn de regels waar iedere ingeland zich aan moet houden of rekening mee moet houden. De Keur vult de landelijke en provinciale wetgeving aan voor wat betreft de waterkeringen en de waterhuishouding. De Keur en de legger vormen samen de juridische basis voor de vergunningverlening en handhaving door het waterschap. In verband met de nieuwe Waterwet is de Keur aangepast.
De Keur bevat een verbod om van een vastgesteld peil af te wijken.
In de legger is de vereiste situatie van de waterstaatswerken aangegeven. Tevens worden hierin de beheer- en onderhoudsverplichtingen van de waterstaatswerken vastgesteld. De legger is verder belangrijk voor de uitvoering van de verschillende werkprocessen, zoals het uitvoeren van onderhoud, handhaving, vergunningverlening en planvorming. Ten slotte is de legger belangrijk met het oog op de Wet openbaarheid van bestuur.
In de beleidsregels voor de inhoud voor de legger waterlopen en kunstwerken is vastgelegd hoe de onderhoudsplicht voor peilregelende kunstwerken is geregeld. |
Alle waterpeilen binnen het beheergebied liggen vast in peilbesluiten. Deze peilbesluiten zijn een doorvertaling van het vastgestelde Gewenste Peilbeheer. De procedure voor peilbesluiten en watervergunningen en wanneer deze worden genomen, is beschreven in hoofdstuk 6.
Bij het opstellen van peilbesluiten moet rekening worden gehouden met gemeentelijk beleid. Het gaat voornamelijk om beleid op het vlak van ruimte en water:
Gemeenten leggen hun visie op ruimtelijke ontwikkelingen vast in gemeentelijke structuurvisies en leggen functies vast in bestemmingsplannen. In een gemeentelijk waterplan stemmen gemeenten en het waterschap de verschillende onderwerpen af. Afspraken uit het gemeentelijk waterplan moeten worden meegewogen bij het vaststellen van peilen. Bij functieveranderingen vindt deze afstemming plaats in het watertoetsproces. In dit proces overleggen gemeente en waterschap hoe de functieveranderingen moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een peilbesluit moet afstemming plaats vinden met het ruimtelijk beleid van gemeenten. |
In het Waterbeheerplan 2010-2015 is de visie van Wetterskip Fryslân op duurzaam peilbeheer beschreven. Maar wat streeft Wetterskip Fryslân na als het gaat om duurzaam peilbeheer en hoe denkt Wetterskip Fryslân vorm te geven aan duurzaam peilbeheer? Deze vragen worden beantwoord in dit hoofdstuk.
Wetterskip Fryslân streeft naar een duurzaam peilbeheer. Onder duurzaam peilbeheer wordt verstaan het in stand houden van optimale oppervlaktewaterpeilen gericht op een zo goed mogelijk verloop van grondwaterstanden over het jaar voor bestaande functies. De optimale oppervlaktewaterpeilen zijn afhankelijk van de functie, de bodemsoort en de wisselwerking met naastgelegen functies. Daarbij wordt ook gekeken naar bodemdaling en klimaatverandering (en bijkomende effecten) en de daarbij behorende gewenste peilen op de lange termijn. Duurzaam betekent ook, dat het beheer haalbaar en betaalbaar is en dat het gewenste oppervlaktewaterpeil is vastgesteld na een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen die samenhangen met de functies, nu maar ook in de toekomst.
Met het Gewenst Peilbeheer beoogt het waterschap het gewenste grond- en oppervlakte waterregiem te realiseren. Voor de afweging tot een Gewenst Peil in het landelijk gebied wordt gebruik gemaakt van de GGOR-systematiek. De uitkomsten van deze afweging zijn de basis voor peilbesluiten. Voor het stedelijk gebied zijn droogleggingsnormen het toetsingskader. In deze paragraaf is een toelichting gegeven op het Gewenst Peilbeheer.
Wetterskip Fryslân wil het watersysteem integraal en toekomstgericht kunnen beheren. Hiertoe gaat Wetterskip Fryslân in haar hele beheersgebied het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime vaststellen en gebruikt hiervoor de GGOR-systematiek. Met deze systematiek kunnen het grondwater en het oppervlaktewater in samenhang worden beschouwd op basis van de werking van het watersysteem. De systematiek brengt in beeld welke effecten het grond- en oppervlaktewaterregime hebben op de aanwezige gebiedsfuncties. Met GGOR wordt maatwerk geleverd in die zin dat zowel de gebruiksfuncties als de kwantiteits- en kwaliteitsaspecten van het watersysteem een volwaardige plaats krijgen in de afweging. Het GGOR wordt binnen Wetterskip Fryslân Gewenst Peilbeheer genoemd. Het Gewenste Peilbeheer gaat uit van optimale oppervlaktewaterpeilen gericht op een zo goed mogelijk verloop van grondwaterstanden voor bestaande functies over het jaar. Dit wordt gedaan met het oog op de doorlopende regionale ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, bodemdaling en nieuwe klimaatscenario’s. Ook de effecten van peilveranderingen zijn in beeld te brengen met GGOR. Hiermee kan een goed onderbouwde peilafweging plaats vinden. In de watergebiedsplannen en het peilbesluit is aangegeven hoe de belangenafweging tot aanpassing van het peil tot stand is gekomen en waarom is gekozen voor het vast te stellen peil.
Bij de (belangen)afweging voor duurzaam peilbeheer in het landelijk gebied wordt gebruik gemaakt van de GGOR-systematiek |
3.2.1Gewenst peilbeheer en watergebiedsplannen
In de beheerperiode van 2010-2015 wordt de analyse naar het Gewenst Peilbeheer uitgevoerd in watergebiedsplannen. Vervolgens herijkt Wetterskip Fryslân voor alle gebieden het Gewenst Peilbeheer eenmaal per tien jaar. In watergebiedsplannen wordt voor gebieden met waterhuishoudkundige knelpunten een uitgebreide hydrologische analyse uitgevoerd. Een watergebiedsplan heeft een integraal karakter. Naast het Gewenst Peilbeheer zijn in een watergebiedsplan alle maatregelen opgenomen en geïntegreerd die voortvloeien uit de overige wateropgaven zoals: 1) de toetsing Normering Regionale Wateroverlast (bij extreme neerslag), 2) de Kader Richtlijn Water (waterkwaliteit en ecologie), 3) extreme droogte, 4) knelpunten beheer en onderhoud. Voor een peilbesluit zijn de uitkomsten van het Gewenst Peilbeheer het meest van belang.
Met het oog op maaivelddaling, bodemdaling, klimaatverandering en beheerkosten wordt voor alle gebieden gekeken naar de gewenste inrichting van het watersysteem op de lange termijn. In de planvorming wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn om extreem natte en extreem droge perioden op te vangen en welke maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren. Voor de gebieden met waterhuishoudkundige problemen worden varianten uitgewerkt. Het waterschap onderzoekt dan onder andere of het peil moet worden aangepast en/of het aantal peilgebieden kan worden verminderd zonder grote effecten op de doelrealisatie. Deze afwegingen zijn belangrijke input voor de op te stellen peilbesluiten.
De afweging voor peilwijziging is beschreven in de watergebiedsplannen. De watergebiedsplannen zijn belangrijke input voor de peilbesluiten. |
3.2.2Peilbeheer in veenweidegebied
Naast het bereiken van de doelrealisatie en de andere wateropgaven is het streven in de veenweidegebieden tevens gericht op het beperken van de maaivelddaling. Met belanghebbenden wordt nagegaan of hogere zomerpeilen mogelijk zijn om daarmee het proces van maaivelddaling te voorkomen. Uitgangspunt daarbij is dat het daar wordt ingezet waar het kan en nut heeft.
In de watergebiedsplannen en bij de herziening van de peilbesluiten wordt in de veenweidegebieden met de belanghebbenden nagegaan of hogere zomerpeilen kunnen worden vastgesteld. |
Door de verdergaande bodemdaling wordt het beheer van de huidige hoogwatercircuits ten behoeve van bebouwing in de veenweidegebieden steeds lastiger en duurder. In veel gevallen kan een peilverlaging in de hoogwatercircuits leiden tot een versneld schaderisico voor bebouwing. Het waterschap handhaaft daarom zo hoog mogelijke peilen in de hoogwatercircuits.
In hoogwatercircuits worden zo hoog mogelijke peilen gehandhaafd, tenzij er geen sprake meer is van kwetsbare panden in de directe omgeving. |
Aandachtspunt: Voor de veenweidegebieden wordt nog een lange termijnvisie ontwikkeld door Wetterskip Fryslân (de zogenaamde veenweidevisie) waarin de waterhuishoudkundige infrastructuur over vijftig tot honderd jaar wordt geschetst. Uitgangspunten uit deze op te stellen veenweidevisie moeten worden opgenomen in deze Richtlijn Peilbeheer.
3.2.3Peilbeheer in stedelijk gebied
Het Gewenste Peilbeheer dat wordt vastgesteld in de watergebiedsplannen is van toepassing voor het gehele beheergebied, met uitzondering van de bebouwde kernen. In het stedelijk gebied is Wetterskip Fryslân ook verantwoordelijk voor het peilbeheer. Wetterskip Fryslân zorgt voor voldoende drooglegging en voorkomen van schade aan funderingen. Met de gebruiksfuncties wordt aangegeven aan welke eisen de wateren in het stedelijk gebied moeten voldoen (zie hoofdstuk 4).
3.3 Peilbeheer, waterkwaliteit en ecologie
Het peilbeheer is ook van invloed op de waterkwaliteit en ecologie. Door het voeren van het juiste peilbeheer kunnen negatieve effecten op de waterkwaliteit en ecologie worden verminderd, dan wel de waterkwaliteit en ecologie verbeteren. Het is dan ook van belang om naast waterkwantiteit ook waterkwaliteit mee te laten wegen bij peilbesluiten. Het peilbeheer kan dan ook bijdragen aan de KRW- waterkwaliteitsdoelen. Hieronder volgen een aantal voorbeelden waarbij het peilbeheer effect heeft op de waterkwaliteit en ecologie. In hoofdstuk 5 is beschreven welke punten moeten worden opgenomen in de toelichting van een peilbesluit.
Een natuurlijker seizoensgebonden peilbeheer kan bijdragen aan een hogere ecologische kwaliteit. (De mogelijkheden van een natuurlijk peilbeheer buiten de boezem zijn meegenomen bij de watergebiedsplannen.) Voor de natuurgebieden zal de periode tot en met 2015 vooral benut worden om positieve en negatieve effecten van een natuurlijker peilbeheer op een rij te krijgen.
De zwak brakke wateren worden doorgespoeld met zoet boezemwater om het zoutgehalte op een aanvaardbaar niveau voor de landbouw te houden. Indien wordt gekeken naar de natuur, dan kan het inlaten van zoet water ertoe leiden dat kenmerkende brakwatersoorten verdwijnen. Minder doorspoelen betekent echter significante schade voor de landbouw. Wetterskip Fryslân heeft daarom besloten het huidige doorspoelregime te handhaven.
4 UITGANGSPUNTEN VOOR PEILBESLUITEN
Voorafgaand aan het nemen van een peilbesluit wordt de afweging gemaakt wat het peil in een bepaald peilgebied moet zijn. In dit hoofdstuk zijn de systematiek van de afweging en de bijbehorende uitgangspunten beschreven. Deze afweging is in principe gemaakt in de watergebiedsplannen.
Zoals beschreven in paragraaf 3.2 is de afweging tot Gewenst Peilbeheer gemaakt op basis van de GGOR-systematiek. De doelrealisatie is een belangrijk toetsingskader binnen deze systematiek. De hoogte van de doelrealisatie bij landbouw en natuur is de maat om te bepalen of de waterhuishouding voldoende is afgestemd op de functie-eisen. Bij landbouw wordt bij 100 % doelrealisatie de maximale (theoretische) opbrengst behaald. Er is in dit geval geen enkele sprake van nat- en droogteschade (opbrengstderving). Om doelrealisatie vast te stellen wordt het GGOR/Waternood-instrument gebruikt. Voor natuur geldt een genuanceerdere aanpak. Doelrealisatie natuur is de mate waarin voldaan wordt aan de eisen van het natuurdoeltype. Het Gewenst Peilbeheer voor natuur wordt zowel beoordeeld op doelrealisatie als met een hydro-ecologische systeemanalyse. De doelrealisatie voor natuur wordt modelmatig beoordeeld met Waternood en de kwalitatieve hydro-ecologische systeemanalyse wordt uitgevoerd door deskundigen.
Het uitgangspunt is om een goede doelrealisatie voor alle functies te realiseren. Indien de doelrealisatie te laag is, dan wordt gekeken of optimalisatie mogelijk is door wijziging van het peil. Mogelijk levert deze wijziging onvoldoende op of is de peilwijziging niet haalbaar en/of betaalbaar. Dan wordt de afweging gemaakt of de lage doelrealisatie acceptabel is – dan wel om de functie of het doel aan te passen. In dat geval wordt geaccepteerd dat afstemming waterbeheer aan de functie een knelpunt is. Bij een blijvend knelpunt kan het waterschap de provincie en/of de gemeente adviseren een functie, of de daarbij behorende doelstelling, te wijzigen. In onderstaand figuur is de manier van afweging gevisualiseerd. In de volgende paragraaf zijn de bijbehorende uitgangspunten uitgewerkt.
4.2.1Landelijk gebied (Gewenst Peilbeheer)
Ten behoeve van de watergebiedsplannen is de notitie ‘Uitvoeringsregels waterbeleid in Watergebiedsplannen’ opgesteld. In deze notitie zijn de uitvoeringsregels uitgewerkt, die aangeven op welke wijze het beleid in de praktijk vertaald moet worden. Zowel het geformuleerde beleid van de provincie Fryslân als Wetterskip Fryslân ligt aan deze notitie ten grondslag. In de notitie is de wijze verwoord waarop dat beleid toegepast moet worden. Dit toetsingskader leidt tot het Gewenst Peilbeheer en is hiermee ook het kader voor de vast te stellen peilbesluiten. De uitvoeringsregels die hierin zijn opgenomen zijn dan ook opgenomen in deze Richtlijn als (beleids)uitgangspunten.
Het afwegingskader voor peilbesluiten wordt primair gevormd door de uitvoeringsregels van het Gewenst Peilbeheer. Belangrijk toetsingskader hierin is doelrealisatie.
De minimale norm voor doelrealisatie voor landbouwgronden is 70 %. Bij een lagere doelrealisatie moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn voor een verbetering tot minimaal 70 % doelrealisatie. Bij een doelrealisatie tussen de 70 % en 80 % wordt alleen verbetering nagestreefd als dat met lage kosten kan. Bij een doelrealisatie van 80 % of hoger zijn geen verbeteringsmaatregelen nodig. De norm van 70 % wordt algemeen gehanteerd in Nederland.
In algemeenheid kan worden gesteld dat:
Deze normen voor doelrealisatie worden ook gehanteerd voor landbouwgronden met de nevenfunctie natuur. Uiteraard moet terughoudend worden omgegaan met peilverlaging, wanneer dat strijdig is met geldende beheerpakketten van deze landbouwgronden met nevenfunctie. Peilaanpassing die de opgetreden maaivelddaling volgt, ter verbetering van de doelrealisatie, behoort tot de mogelijkheden.
Vanwege de Europese status van Natura 2000-gebieden met bijbehorend dwingend karakter, wordt in deze gebieden gestreefd naar zo hoog mogelijke doelrealisatie. Tijdens het opstellen van de beheerplannen Natura 2000 en watergebiedsplannen onderzoeken de provincie, DLG en het waterschap in hoeverre een hoge doelrealisatie in de praktijk haalbaar en betaalbaar is. Wanneer het actuele peilbeheer leidt tot significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied, wordt met een gebiedsgerichte aanpak en met maatwerk geprobeerd deze effecten uit te sluiten.
Verbeteringsmaatregelen in natuurbeheergebieden worden zowel beoordeeld op hun invloed op de doelrealisatie als op de kwalitatieve effecten. Bij natuur is het namelijk mogelijk dat maatregelen wel degelijk een positief effect sorteren, zonder dat de doelrealisatie toeneemt. De grondwaterstand kan bijvoorbeeld stijgen, maar nog steeds resulteren in 0 % toename van de doelrealisatie. Daarom vindt bij natuurbeheergebieden naast een modelmatige beoordeling (met Waternood) eveneens een kwalitatieve hydro-ecologische systeemanalyse plaats door deskundigen, waarbij maatregelen ook worden beoordeeld op hun overige effecten. Deze beoordeling kan leiden tot 3 situaties:
Verbeteringsmaatregelen in natuurbeheergebieden (overige natuur in de ecologische hoofdstructuur) worden zowel beoordeeld op hun invloed op de doelrealisatie als op de kwalitatieve effecten. |
Doelrealisatie bebouwing en infrastructuur
Voor bebouwde percelen en infrastructuur (zoals wegen en rail) in het landelijke gebied wordt in beginsel niet onderzocht of de waterpeilen aansluiten bij de gebruiksfunctie (doelrealisatie). De actuele situatie wordt in beginsel gelijk gesteld aan de gewenste situatie (= Gewenst Peilbeheer).
De actuele situatie voor bebouwde percelen en infrastructuur in het landelijke gebied wordt in beginsel gelijk gesteld aan de gewenste situatie (= gewenst peilbeheer). |
In onderstaande situaties wordt van deze werkwijze afgeweken en moet worden onderzocht of het waterpeil rondom het bebouwde perceel kan worden verbeterd:
Als in het landelijke gebied peilaanpassingen voor landbouw en natuur worden voorgesteld, dan worden de effecten voor bebouwing en wegen eveneens in beeld gebracht. Indien er sprake is van negatieve effecten op bebouwing en/of wegen, dan wordt onderzocht of mitigerende maatregelen mogelijk zijn. Eveneens wordt onderzocht of het waterpeil rondom bebouwing en wegen verbeterd kan worden.
In veengebieden en klei- op veengebieden wordt altijd onderzocht of de waterpeilen rondom de bebouwde percelen voldoen aan het waterschapsbeleid om zo hoog mogelijke peilen te handhaven in hoogwatercircuits. Is dit niet het geval, dan wordt onderzocht of het waterpeil rondom het bebouwde perceel verbeterd kan worden.
Als in deze situatie blijkt dat een afweging moet plaatsvinden tussen enerzijds de functie bebouwing en anderzijds de functie landbouw of natuur, dan wordt er in eerste instantie geen gewenst peilbeheer vastgelegd voor de desbetreffende peilgebieden. Dit wordt vastgesteld direct nadat het lange termijnperspectief voor hoogwatercircuits in de veenweidegebieden is ontwikkeld.
Het gewenste oppervlaktewaterpeil voor bebouwing in het stedelijk gebied wordt niet getoetst aan de doelrealisatie, maar aan droogleggingsnormen. Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen.
Voor bebouwing met kruipruimte moet rekening worden gehouden met een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m, gerekend vanaf de (te realiseren) bovenkant vloer. Voor verharding is de norm voor drooglegging van 0,70 m. Dezelfde normen voor drooglegging worden ook gehanteerd bij de watertoets.
Per gebied kunnen de karakteristieken verschillend zijn en gebiedsgerichte benadering met betrekking tot peilbeheer is noodzakelijk. Per gebied is de benodigde drooglegging dan ook maatwerk.
4.2.3Investeringsplafond bij Gewenst Peilbeheer
Investeringsplafond bij herziening peilbesluit
Duurzaam Peilbeheer betekent onder andere dat het beheer haalbaar en betaalbaar is en dat de in te stellen peilen vastgesteld zijn na een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen die samenhangen met de functies. In deze paragraaf is de financiële afweging beschreven bij het wel of niet doorvoeren van een peilwijziging.
De hoogte van de investering in een landbouwgebied (de kosten) is gekoppeld aan de hoogte van de opbrengstverhoging (de baten). Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat in 10 jaar tijd de waarde van de opbrengstverhoging minimaal gelijk is aan de waarde van de investering.
Het investeringsplafond is een richtlijn waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.
Het investeringsplafond bij Gewenst Peilbeheer gaat per ha en is afhankelijk van het grondgebruik, waarbij de volgende investeringsmaxima gelden:
|
Wetterskip Fryslân heeft de taak om de functie natuur zo goed mogelijk te bedienen. Voor natuur is het niet mogelijk een richtlijn te formuleren, zoals dat voor landbouw is gebeurd. De beoordeling van de investeringen is dan ook gebaseerd op maatschappelijk nut, hoogte van de investering en de financiering. Daarbij hebben systeemgerichte maatregelen de voorkeur boven technische maatregelen.
Investeringen ten behoeve van natuurgebieden worden beoordeeld op maatschappelijk nut, hoogte van de investering en de financiering. |
Bij het bedienen van de functie natuur hebben systeemgerichte maatregelen de voorkeur boven technische maatregelen. |
Er wordt overigens geen onderscheid gemaakt in investeringsniveau tussen de verschillende bodemtypen (bijvoorbeeld veen- en kleigebieden). De reden hiervoor is dat het ontwerp altijd gebaseerd wordt op een levensduur van 30 jaar. De effecten van maaivelddaling die in 30 jaar optreden worden in het ontwerp verdisconteerd. Het investeringsniveau betreft inrichtingskosten ten behoeve van het peilbeheer. Kosten ten behoeve van het realiseren van maatregelen voor andere beleidsdoelstellingen zoals KRW en NBW zijn hierin inbegrepen voor zover deze een relatie hebben met het grond- en oppervlaktewaterregime (en daarmee de doelrealisatie voor de betreffende functie). Het uitgangspunt is voorts dat het gebied op orde is en dat geen grote vervangingsinvesteringen nodig zijn.
Investeringsplafond bij individuele aanvraag
Voor aanvragen tot peilwijziging, voor zowel gewijzigde als ongewijzigde functies, geldt voor medefinanciering door het waterschap van inrichtingswerken het nee-tenzij-principe. In beginsel zijn de kosten voor de aanvrager, tenzij er sprake is van een aantoonbaar voordeel van de wijziging van de waterhuishoudkundige inrichting voor een groter gebied dan het gebied waarvoor de peilwijziging wordt aangevraagd. In dat laatste geval draagt het waterschap aan de investerings-, onderhouds- en beheerkosten naar rato in beginsel niet meer bij dan € 1.000,- per ha. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen aanvragen voor een peilwijziging voor gewijzigde functie en aanvragen voor ongewijzigde functies, zie onderstaande uitgangspunten.
Uit de afweging Gewenst Peilbeheer (GGOR-systematiek) komen mogelijk suboptimale omstandigheden naar voren, zogenaamde knelpunten (<70 % doelrealisatie of niet voldoen aan drooglegging). Indien dit het geval is, vindt de afweging plaats hoe dit op te lossen. Wetterskip Fryslân bepaalt wat het peil is dat:
De volgende aspecten zijn bij deze afweging (naast het Gewenst Peilbeheer) ook van belang:
1.Gebruik en verwerking van verschillende soorten peilbeheer
Binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân komen verschillende soorten peilbeheer voor. Het soort peilbeheer hangt af van de functie van het gebied. Daarnaast is het soort peilbeheer historisch bepaald. Om peilbesluiten en het bijbehorende peilbeheer eenduidig vast te leggen en te kunnen raadplegen, is het van belang dat iedereen hetzelfde beeld heeft bij de verschillende soorten peilbeheer. In deze paragraaf zijn de verschillende soorten peilbeheer beschreven (definitie).
Als basis worden 4 verschillende vormen van peilbeheer onderscheiden, te weten:
Naast bovengenoemde vormen van peilbeheer zijn er nog specifieke situaties waar een andere aanpak geldt. Dit zijn:
Het watersysteem moet voldoen aan de toegekende normen voor regionale wateroverlast. De wateroverlastopgave voor het beheersgebied is in beeld gebracht op basis van in 2003 uitgevoerde berekeningen. Hiervoor is berekend waar inundatie optreedt en er is in beeld gebracht op welke locaties de norm wordt overschreden. De gebiedsnormering is in principe geen toetsingskader voor het Gewenst Peilbeheer, maar maatregelen in relatie tot beide opgaven mogen elkaar niet negatief beïnvloeden. Bij het opstellen van peilbesluiten moet gekeken worden naar deze wateroverlastnormen en indien mogelijk moet gezocht worden naar oplossingen om wateroverlast tegen te gaan.
Voor het deel van het beheergebied dat in provincie Groningen ligt, hanteert het waterschap voor akkerbouw de landelijke norm van 1:25 jaar conform het beleid van provincie Groningen.
Tabel 4.1 Landelijke en provinciale (vet) referentienormen Regionale Wateroverlast
*) Maaiveldcriterium: Bij agrarische functies mag een klein percentage van percelen regelmatig inunderen zonder dat sprake is van overschrijding van de referentienorm. Bijvoorbeeld bij grasland mag maximaal 5 % van de oppervlakte van het maaiveld regelmatig inunderen.
Het huidige beschermingsniveau mag niet verslechteren (geen normopvulling) als gevolg van peilwijziging. |
Peilbesluiten en maatregelen om te voldoen aan de normering regionale wateroverlast mogen elkaar niet negatief beïnvloeden. |
Wetterskip Fryslân streeft naar zo groot mogelijke aaneengesloten peilgebieden om versnippering in waterpeilen te voorkomen. Een beperking van het aantal peilgebieden leidt tot lagere beheerslasten. Uitgangspunt bij de afweging om peilgebieden te vergroten / samen te voegen is of de verschillende functies nog goed kunnen worden bediend bij samenvoeging van peilgebieden. Oftewel, kan het aantal peilgebieden worden verminderd zonder grote effecten op de doelrealisatie? Het gaat hierbij om een maatwerkoplossing, omdat veel aspecten meespelen bij het bepalen van wat de optimale peilgebiedgrootte is. Daarbij moet gedacht worden aan het aantal peilafwijkingen in een peilgebied, de functies in een gebied, grondsoort, maaiveldhoogte, toekomstige ontwikkelingen, waterkwaliteit, etc. Voor de gebieden met waterhuishoudkundige problemen worden varianten uitgewerkt in watergebiedsplannen. Het waterschap onderzoekt dan onder andere of het aantal peilgebieden kan worden verminderd zonder grote effecten op de doelrealisatie.
Wetterskip Fryslân streeft naar zo groot mogelijke aaneengesloten peilgebieden om versnippering in waterpeilen te voorkomen. |
Het kostenaspect is ook een onderdeel van de beoordeling of het aantal peilgebieden kan worden verminderd. Het samenvoegen van de peilgebieden moet leiden tot een afname van exploitatiekosten. Aan de berekening van de afname van de exploitatielasten liggen de volgende punten ten grondslag:
De afweging van de peilgebiedgrootte is maatwerk. De doelrealisatie en de kosten (exploitatielasten) zijn hierbij belangrijke afwegingscriteria. |
4.2.5Stabiliteit waterkeringen
Wijziging van het peil kan leiden tot een ander grondwaterprofiel in de kering en daarmee tot een verandering van de stabiliteit. Dit is per locatie en situatie verschillend. De stabiliteit van een waterkering is mede afhankelijk van het grondwaterprofiel in de waterkering. Dit grondwaterprofiel wordt door verschillende aspecten bepaald, waaronder de grondsoort, het profiel van de kering, de neerslag en verdamping op een bepaald moment en de drainagebasis.
Bij peilwijziging en eventuele bijkomende verandering van het watersysteem moet altijd worden getoetst wat het effect is op de kadestabiliteit en of de wijziging in het kader van kadestabiliteit geoorloofd is.
5 UITGANGSPUNTEN VOOR PEILBEHEER
In dit hoofdstuk is beschreven welke uitgangspunten gelden voor het peilbeheer in de praktijk. Hierbij moet gedacht worden aan het instellen en handhaven van peilen, de beheersmarge, monitoring en het afwijken van het peil bij omstandigheden.
5.1 Instellen en handhaven van peilen
Na het vaststellen van een peilbesluit wordt het gewenste oppervlaktewaterpeil in de praktijk ingesteld. Het definitief instellen van de peilen (inwerkingtreding) wordt gecommuniceerd met de streek en peilbeheerders moeten de ingestelde peilen handhaven. In deze alinea komen inwerkingtreding, het gewenste oppervlaktewaterpeil, de beheermarge en de overgang zomer- en winterpeil aan de orde.
Een peilbesluit wordt genomen door het algemeen bestuur. De bekendmaking van een besluit wordt gepubliceerd in dag- en/of weekbladen en op de website van Wetterskip Fryslân. Op het moment dat het peilbesluit is vastgesteld is het nieuwe peil echter nog niet ingesteld. Vaak moeten eerst nog inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd. Tot die tijd blijven de huidige peilen (voor het peilbesluit) gehandhaafd. Het in het peilbesluit vastgestelde peil wordt ingesteld wanneer de kans op schade door peilaanpassingen voldoende is ingeperkt. Het moment van daadwerkelijke instelling van het nieuwe peil is de inwerkingtreding van het peilbesluit. Het moment van inwerkingtreding is opgenomen in het besluit door het algemeen bestuur. Indien bij het nemen van het besluit door het algemeen bestuur niet bekend is wanneer de inwerkingtreding (voor bepaalde peilgebieden) plaats vindt, moet in het bestuursbesluit zijn opgenomen dat de datum van inwerkingtreding bekend wordt gemaakt op de website. Het is mogelijk dat het ene peilgebied eerder gereed is dan het andere peilgebied voor het instellen van het nieuwe peil. In dat geval hoeft niet te worden gewacht met het instellen van de nieuwe peilen voor dat betreffende peilgebied, maar moet de inwerkingtreding wel bekend worden gemaakt.
Peilen kunnen gefaseerd worden ingesteld nadat de noodzakelijke inrichtingsmaatregelen zijn genomen. Tot aan de afronding van de maatregelen blijven de huidige peilen gehandhaafd. |
5.1.2Gewenste oppervlaktewaterpeil
De peilen uit het peilbesluit worden gehandhaafd door het waterschap. Het beheer van het oppervlaktewaterpeil wordt uitgevoerd door (rayon)beheerders. Het peil dat is vastgesteld in de peilbesluiten is het gewenste oppervlaktewaterpeil.
Een gewenst oppervlaktewaterpeil wordt afgerond op 5 centimeters (bij vaststelling) met uitzondering van het boezempeil. Het gewenste oppervlaktewaterpeil wordt gemeten bij het afvoerpunt (gemaal, stuw). Omdat er door verschil in afvoer, begroeiing van watergangen e.d. vaak een verhanglijn optreedt in de watergangen, is het onmogelijk om altijd overal in een peillvak het gewenste oppervlaktewaterpeil te handhaven. Voor het sturen van het oppervlaktewaterpeil worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Afhankelijk van de hoeveelheid afvoer kan een stuw hoger of lager worden ingesteld om het peil zo goed mogelijk te handhaven. Het sturen met stuwen is niet alleen gericht op het handhaven van het peil in het bovenliggende peilgebied, maar kan ook gericht zijn op het benutten van de berging in het bovenliggende peilgebied om hiermee het onderliggende peilgebied te ontlasten.
Het gewenste oppervlaktewaterpeil van de boezem is -0,52 m NAP en kan lokaal niet worden beïnvloed. Op boezemniveau kan dit peil worden beïnvloed door de afwateringsmogelijkheden te benutten of door wateraanvoer vanuit het IJsselmeer.
De beheermarge is de toegestane afwijking van het gewenste oppervlaktewaterpeil zoals vastgelegd in het peilbesluit. De peilbeheerder heeft deze ruimte om te kunnen reageren dan wel te anticiperen op weersomstandigheden.
De beheermarge is afhankelijk van het type peilbeheer. De marge is de maximale afwijking van het peil zoals is vastgelegd in het peilbesluit. Bij de uitvoering van het peilbeheer vormen de vastgestelde gewenste oppervlaktewaterpeilen het uitgangspunt.
Specifiek peilbeheer: Friese Boezem
De Friese Boezem heeft een specifiek peilbeheer, zie ook peilbesluit Friese Boezem. Het boezempeil is -0,52 m NAP en kan lokaal niet worden beïnvloed. Voor die gebieden die rechtstreek voor de boezem liggen is het peil ook -0,52 m NAP. Ook dit peil kan lokaal niet worden beïnvloed. Het peilbesluit voor de Friese boezem biedt beperkte ruimte voor flexibel peilbeheer. Deze ruimte wordt gebruikt om vooruitlopend op extreem droge of natte weersituaties het peil aan te passen. Ten opzichte van het gemiddelde gewenste oppervlaktewaterpeil kan onder normale weersomstandigheden circa 5 centimeter naar boven of beneden worden afgeweken. Door stroming en windeffecten komen daarnaast ook grotere verschillen in regionale waterstanden voor. Bij zeer veel neerslag kan de gemiddelde boezemwaterstand circa 20 cm hoger worden. In perioden met veel neerslag heeft voor het peilbeheer de waterafvoer prioriteit. Tijdens overige perioden komt het peilbeheer, binnen de kaders van het peilbesluit, zoveel mogelijk tegemoet aan de ecologische, natuur- en gebruiksdoelen van het Lauwersmeer en de natuur en landbouwfunctie van de boezemlanden van de Friese boezem.
5.1.4Overgang zomer- naar winterpeil
De overgang van zomer- naar winterpeil en van winter- naar zomerpeil vindt, al naar gelang de weersomstandigheden en het verloop van de grondwaterstanden, in het algemeen en naar oordeel van het waterschap plaats in de periode:
Om het beheer goed uit te kunnen voeren heeft Wetterskip Fryslân een meetnet voor waterstanden en debieten. In het kader van het Gewenste Peilbeheer is het bestaande meetnet in 2010 doorgelicht. Het meetnet is aangepast voor het einde van de planperiode.
Met circa 1.000 gemalen, 8.000 stuwen en inlaten, 40.000 kilometer waterlopen en 7.000 peilgebieden vraagt goed peilbeheer voortdurende inspanningen. Binnen de planperiode van het waterbeheersplan 2010-2015 wordt elk peilregelend kunstwerk van een peilschaal voorzien, die is ingemeten ten opzichte van NAP. Het is belangrijk dat iedereen die in een gebied woont inzicht heeft in de actuele waterstand. Daarnaast moeten peilbeheerders op de hoogte zijn van de waterstand om hun werk goed uit te voeren.
5.3 Tijdelijke peilafwijkingen
Afwijken van het in het peilbesluit opgenomen peil is in principe niet toegestaan. Onder voorwaarden is dit toegestaan bij beheermaatregelen en bouwwerkzaamheden en ten behoeve van weidevogels. Voor het uitvoeren van beheermaatregelen dan wel bouwwerkzaamheden is het mogelijk noodzakelijk om af te wijken van het gewenste oppervlaktewaterpeil. Wetterskip Fryslân kan dan voor een bepaalde periode bewust afwijken van het vastgestelde peil. Voor het aanpassen van het waterpeil in het agrarische gebied t.b.v. weidevogels wordt een watervergunning afgegeven voor een bepaalde periode, gelijk aan de duur van de beheersregeling. In de praktijk komt het er op neer dat het waterpeil tussen 15 februari en 15 juni wordt verhoogd. In de watervergunning wordt de maximale verhoging vastgelegd.
Op grond van de Waterwet is het waterschap verantwoordelijk voor het peilbeheer. Het uit te voeren peilbeheer is vastgelegd in peilbesluiten. Peilbeheer is in feite het uitvoeren van de vastgestelde peilbesluiten.
De uitvoering van het peilbeheer wordt in principe door het waterschap verzorgd. Het komt echter ook voor dat het waterschap het peilbeheer door derden laat uitvoeren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij particuliere bemalingen en in een aantal gevallen wordt ook het peilbeheer in natuurgebieden door de natuurbeherende organisatie uitgevoerd. Met peilbeheer door derden wordt terughoudend omgegaan. Peilbeheer door derden wordt alleen toegestaan wanneer er geen sprake is van tegenstrijdige belangen. Bij uitvoering van het peilbeheer door derden blijft het waterschap verantwoordelijk en aansprakelijk voor de handhaving van de vastgestelde peilen. Afspraken over het peilbeheer door derden worden vastgelegd in een overeenkomst.
5.5 Buitengewone omstandigheden
Peilbeheerders kunnen binnen de beheermarges (behorend bij het vastgestelde gewenste oppervlaktewaterpeil) anticiperen op droge dan wel natte omstandigheden. Er kunnen zich echter ook omstandigheden voordoen dat Wetterskip Fryslân hiertoe niet in staat is. De oorzaken liggen dan buiten het bereik van het waterschap. In die situaties kan tijdelijk worden afgeweken van het vastgestelde waterpeil binnen afgesproken kaders. Van buitengewone omstandigheden of calamiteiten is bijvoorbeeld sprake bij grote overvloed aan oppervlaktewater, grote schaarste aan oppervlaktewater, het in het ongerede raken van een waterhuishoudkundig werk, ongevallen met gevaarlijke stoffen dan wel ingeval een zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, extreme weersomstandigheden of machinebreuk (overmachtsituaties), tijdelijke peilafwijkingen op verzoek van ingelanden of bij onderhoudswerkzaamheden (niet zijnde regulier onderhoud) door het waterschap zelf. Het is ook mogelijk dat het maatschappelijk niet gewenst is om het peil te handhaven. Het is dan gewenst om te kunnen inspelen op de betrokken maatschappelijke belangen, zoals in vorstperioden. Bij aanhoudende vorst is het gewenst om het waterbeheer aan te passen. In deze paragraaf zijn de kaders ten aanzien van deze situaties benoemd.
Wetterskip Fryslân zal al het mogelijke doen om een calamiteit zo snel en goed mogelijk te bestrijden. Om dit te kunnen doen heeft het waterschap een calamiteitenplan en een aantal bestrijdingsplannen opgesteld. Wetterskip Fryslân kan op grond van taken worden geconfronteerd met de volgende soorten calamiteiten:
De risico’s die bij deze calamiteiten kunnen worden gelopen zijn divers. Om die reden gaan bestrijdingsplannen gedetailleerd in op de inperking en bestrijding van gevaar en gevolg.
Het Calamiteitenplan geeft een algemene richtlijn voor het optreden van Wetterskip Fryslân bij calamiteiten en incidenten. Het belangrijkste doel van het plan is structuur te bieden voor het optreden van de calamiteitenorganisatie van Wetterskip Fryslân tijdens zowel de bestrijding van calamiteiten alsmede de voorbereiding hierop. Het Calamiteitenplan is daarmee het basisdocument van het crisismanagementsysteem, waarbinnen alle calamiteitgerichte activiteiten plaatsvinden. Naast de interne organisatie wordt in het Calamiteitenplan ook aandacht besteed aan de samenwerking en afstemming met externe organisaties.
Bij bestrijding van (specifieke) calamiteiten treden het calamiteitenplan (richtlijn calamiteitenorganisatie) en het relevante bestrijdingsplan in werking. |
5.5.2Extreme afvoer – grote overvloed aan oppervlaktewater
Een overvloed aan oppervlaktewater kan ertoe leiden dat het waterschap het vastgesteld peil niet kan handhaven. Grote overvloed aan oppervlaktewater kan ontstaan door:
Deze situaties kunnen leiden tot een overschrijding van het boezempeil en van de peilen in de inliggende watersystemen (polders en vrij afstromende gebieden). Dit kan leiden tot wateroverlast. Het waterschap zet zich in deze gevallen in om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Wetterskip Fryslân heeft hiertoe een bestrijdingsplan peilbeheer en kaden opgesteld.
5.5.3Watertekort – grote schaarste aan oppervlaktewater
Watertekort in sloten en meren ontstaat door te weinig neerslag in combinatie met een hoge verdamping over een relatief lange periode. Over het algemeen is de watervoorziening vanuit het IJsselmeer gegarandeerd. Alleen in zeer extreem droge situaties (lage rivieraanvoeren) kan er een watertekort dreigen. Dan zakken de waterpeilen weg, het grondwater daalt en er is te weinig water voor beregening of doorspoeling om bijvoorbeeld verzilting tegen te gaan. Dit tekort kan optreden in de Friese boezem maar ook in de sloten van polders en de vrij afwaterende gebieden.
In dergelijke situaties treedt er van rijkswege de ‘verdringingsreeks’ in werking die het beschikbare water moet verdelen. Deze reeks bestaat uit vier categorieën van belangen, die in die volgorde voorzien moeten blijven van water.
Een goede verdeling van inlaatwater vanuit het IJsselmeer in perioden met extreme droogte moet zodanig zijn dat de economische en sociaal-maatschappelijke schade wordt geminimaliseerd. Wat betreft peilbeheer wordt er ingezet op flexibel peilbeheer. Hierbij laat Wetterskip Fryslân water in, wanneer het waterpeil zakt tot onder de ondergrens van de beheermarges. Er wordt hierbij niet gestuurd op grondwaterstanden.
In situaties waarin zich watertekort voordoet treedt de Regionale uitwerking verdringingsreeks voor Noord-Nederland in werking (landelijk beleid). |
Wetterskip Fryslân is primair verantwoordelijk voor het peilbeheer van het oppervlaktewater en moet daarom bij (aanhoudende) vorst rekening houden met tussentijdse neerslag (regen, sneeuw of ijzel) en met regen bij invallende dooi. Bovendien kan de afvoer na een vorstperiode maar langzaam op gang worden gebracht om schade aan walkanten te voorkomen als gevolg van aangegroeid ijs. Indien noodzakelijk wordt bij dooi naast de spuicapaciteit ook de bemalingcapaciteit van het Hooglandgemaal en eventueel ook het Woudagemaal ingezet.
Vorst is uit het bestrijdingsplan peilbeheer en kaden gehaald en heeft een eigen statuur gekregen om beter in te kunnen spelen op de betrokken maatschappelijke belangen. Anticiperen op vorst en ijsaangroei bij lichte tot matige vorst wordt gedaan in het bewustzijn dat er wordt afgeweken van het reguliere peilbeheer. Nog voordat de natuurlijke toevoer door matige tot strenge vorst tot stilstand is gekomen wordt besloten om de waterafvoer eerst te versnellen en daarna gericht te onderbreken. Hiertoe is draaiboek “waterbeheer bij aanhoudende vorst” opgesteld.
Peilbeheer en peilwijziging kunnen effect hebben op de waterkwaliteit, zoals ook beschreven in paragraaf 3.3. Zowel in het peilbeheer als bij peilwijziging moet rekening worden gehouden met waterkwaliteit. De effecten van de peilwijziging op de waterkwaliteit moeten zijn beschreven in het peilbesluit.
Waterkwaliteit is in te delen in drie onderdelen:
Fysisch-chemische waterkwaliteit
Een peilwijziging kan effect hebben op de fysisch-chemische kwaliteit van het water door een toename van uit- dan wel afspoeling van stoffen. Gedacht moet worden aan nitraten, fosfaten en zware metalen. Ook kan peilwijziging tot gevolg hebben dat de verzilting toe- dan wel afneemt en dat er meer of minder gebiedsvreemd water in het gebied komt. Daarnaast kan een peilwijziging leiden tot een mogelijke uitspoeling van bodemverontreiniging.
Een peilwijziging kan ook effect hebben op de ecologische waterkwaliteit. Zo kan door een peilwijziging de waterdiepte veranderen waardoor de biotoop voor flora en fauna verandert, door peilverlaging neemt de waterdiepte af en kunnen barrières ontstaan voor vissen en het begroeibaar areaal van natuurvriendelijk oevers kan afnemen door peilwijziging. Wijziging van peilbeheer en peilwijziging kunnen beide een positief dan wel negatief effect hebben op deze aspecten van ecologische kwaliteit.
De effecten voortkomend uit een peilbesluit op de ecologische waterkwaliteit moeten worden meegenomen in de afweging van het peilbeheer.
Lozingen op het oppervlaktewater zijn afgestemd op het huidige peilbeheer en worden op basis hiervan gehandhaafd. Wijziging van het peilbeheer en het gewenste oppervlaktewaterpeil kan effect hebben op bijvoorbeeld het functioneren van overstorten. Mogelijk leidt dit tot een negatief effect op de waterkwaliteit. Zo kan het waterpeil ten opzichte van de overstortdrempel en kan door vermindering van de waterdiepte de verhouding lozingsdebiet ten opzichte van het debiet ontvangende oppervlakte dusdanig worden aangepast dat dit een negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Daarom is het van belang om bij wijziging van het oppervlaktewaterpeil te beoordelen of er geen negatieve effecten optreden.
Onderzocht moet worden of wijziging van het peilbeheer dan wel gewenste oppervlaktewaterpeil negatieve effecten heeft op de waterkwaliteit. Deze afweging moet worden opgenomen in de toelichting. Er moet ook altijd worden nagegaan of er handhavingsacties in het gebied lopen die relatie hebben met de voorgenomen peilwijziging.
Het peilbeheer vormt één van de belangrijkste taken uit het waterkwantiteitsbeheer. Zonder peilbeheer zou de waterstand uitsluitend bepaald worden door natuurlijke omstandigheden: laag als het (langdurig) droog is en hoog als het veel regent. Met peilbeheer van het oppervlaktewater houdt het waterschap deze natuurlijke omstandigheden op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. In dit hoofdstuk zijn de aanleidingen en categorieën peilwijzigingen verwoord en het afwegingskader beschreven of een aanvraag wordt gehonoreerd.
6.1 Aanleiding tot het nemen van een peilbesluit
Aanleidingen tot het nemen van een peilbesluit zijn:
Voor de herziening van peilbesluiten wordt 1x per 10 jaar een nieuw peilbesluit vastgesteld. Bij functiewijziging dan wel individuele aanvragen heeft het waterschap de overweging een partiële herziening door te voeren dan wel een watervergunning af te geven. In de volgende paragrafen worden de bijbehorende criteria beschreven.
De herziening van peilbesluiten vindt elke 10 jaar plaats en sluit aan bij de herzieningscyclus van het Gewenst Peilbeheer. Door het aanhouden van een termijn van 10 jaar kan ook de autonome maaivelddaling daarin worden meegenomen. Dit heeft als voordeel dat verzoeken tot peilaanpassing als gevolg van maaivelddaling zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij de afweging tot het Gewenst Peilbeheer vindt een brede belangenafweging plaats met een doorkijk naar de situatie in 2050.
6.3 Afhandeling tussentijdse aanvragen voor peilwijzigingen
In de periode tussen twee herzieningscycli is het uitgangspunt dat wensen/verzoeken om het peil aan te passen zoveel mogelijk worden “geparkeerd” tot de eerstvolgende herziening van het watergebiedsplan en het peilbesluit. Uitzondering hierop zijn peilwijzigingen als gevolg van een functiewijziging en kleine wijzigingen met weinig impact. In deze paragraaf zijn de soorten peilwijziging beschreven en het afwegingskader of een aanvraag voor peilwijziging wordt gehonoreerd.
Er kan onderscheid worden gemaakt in enkele categorieën peilwijzigingen, te weten:
1.Peilwijziging bij functiewijziging.
Dit zijn bijvoorbeeld peilwijzigingen die nodig zijn omdat ergens een stads- of dorpsuitbreiding, plaatsvindt maar ook wanneer landbouwgrond wordt omgevormd naar een natuurbestemming. Deze peilwijzigingen worden betiteld als een partiële herziening van een peilbesluit.
Een aanvraag voor peilwijziging bij functiewijziging wordt afgehandeld als een partiële herziening van het peilbesluit of als watervergunning wanneer het gaat om een peilwijziging met weinig impact |
2.Peilwijziging bij ongewijzigde functie
Bij deze categorie gaat het om de peilwijzigingen die tijdens de looptijd (10 jaar) van een watergebiedsplan worden aangevraagd en waarbij de functie van het gebied ongewijzigd blijft. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
3.Peilwijziging ten behoeve van de uitvoering van werken
In een watergebiedsplan worden maatregelen benoemd die in de planperiode van het plan worden uitgevoerd. Een deel van deze maatregelen hebben een peilwijziging tot gevolg. Wanneer deze maatregelen binnen afzienbare tijd na vaststelling van het herziene peilbesluit worden uitgevoerd dan kunnen deze worden meegenomen in dit peilbesluit. Wanneer de maatregelen echter veel later zullen worden uitgevoerd dan de herzieningsdatum van het peilbesluit, kan de peilwijziging beter met een partiële herziening worden geregeld. Ook kan dit zich voordoen bij werken van derden, bijvoorbeeld de aanleg of wijziging van infrastructuur of de herstructurering van stedelijk gebied. Werken t.b.v. kavelverbetering vallen niet onder deze categorie.
6.3.2Afhandeling van peilwijziging met watervergunning
Peilwijzigingen met weinig impact.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om geringe peilwijzigingen over een beperkte oppervlakte, waarbij weinig belangen in het geding zijn en waarbij het watersysteem niet negatief wordt beïnvloed. Deze kunnen zich voordoen binnen de voorgaande categorieën. Deze peilwijzigingen kunnen worden afgehandeld met een (tijdelijke) watervergunning waarbij toestemming wordt gegeven voor de peilwijzigingen en waarbij de wijziging in de eerstvolgende herziening van het peilbesluit wordt meegenomen.
Watervergunning in het kader van weidevogels
Voor het aanpassen van het waterpeil in het agrarische gebied t.b.v. weidevogels wordt een watervergunning afgegeven voor een bepaalde periode, gelijk aan de duur van de beheersregeling. In de praktijk komt het er op neer dat het waterpeil tussen 15 februari en 15 juni wordt verhoogd. In de watervergunning wordt de maximale verhoging vastgelegd. De watervergunning vervalt na het beëindigen van de beheersregeling, waarna het peil weer conform het vigerende peilbesluit wordt ingesteld. Deze tijdelijke aanpassingen worden niet meegenomen in de herziening van het peilbesluit. Voor de aanpassing van het waterpeil in natuurgebieden ten behoeve van weidevogels wordt een watervergunning afgegeven die tijdens de herziening van het peilbesluit wordt geformaliseerd.
Door een (periodiek) te lage grondwaterstand kan schade ontstaan aan gebouwen. Onder omstandigheden komt die schade in aanmerking voor een vergoeding. Bij de afweging van het gewenste oppervlaktewaterpeil moet Wetterskip Fryslân inventariseren of er schade kan ontstaan door verandering van peil en of deze kan worden voorkomen (artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). De schadevergoedingsregeling op grond van de Nadeelcompensatieverordening Wetterskip Fryslân zet in hoofdlijnen uiteen in welke gevallen schade voor vergoeding in aanmerking komt.
In het kader van schadevergoeding onderscheidt het waterschap peilaanpassing en peilverlaging als volgt:
Van peilverlaging wordt gesproken indien de drooglegging vergroot wordt in verband met gewenst peilbeheer, bijvoorbeeld om de productieomstandigheden voor de landbouw te verbeteren. Hierdoor wordt met name in veengebieden het proces van de maaivelddaling en van verlaging van de grondwaterstand versneld.
Schade aan gebouwen die het gevolg is van peilaanpassing is uitgesloten van vergoeding. Elke bewoner dient bij de bouw van een woning te anticiperen op het natuurlijke proces van maaivelddaling dan wel de hieruit voortkomende kosten van aanpassingen aan de fundering zelf te dragen.
Peilverlaging kan ertoe leiden dat een eigenaar eerder aanpassingen zal moeten doen aan de fundering van zijn woning en dus eerder voor uitgaven zal komen te staan. Deze vervroegde uitgaven kunnen voor vergoeding of compensatie in aanmerking komen door het waterschap. Het waterschap is “gerechtigd” de autonome maaivelddaling te volgen, maar niet om erop te anticiperen. Een deel van de schade blijft ten laste van de benadeelde. Wonen in het veengebied brengt het risico van schade aan gebouwen met zich mee door de uitvoering van beleidsvoornemens van het waterschap in het algemeen belang.
In de toelichting van een peilbesluit moet bij verandering van peil duidelijk naar voren komen of het gaat om een peilaanpassing of een peilverlaging. |
Hoe Wetterskip Fryslân omgaat met mogelijke schade in relatie tot peilbeheer is in een regeling en een verordening beschreven. Dit zijn:
Het peilbesluit is een besluit van algemene strekking en is juridisch bindend voor zowel burger en organisaties als waterschap. Het rechtskarakter van een peilbesluit is dat van een inspanningsverplichting.
Voor de totstandkoming van een peilbesluit geldt een juridische en bestuurlijke procedure die moet worden doorlopen om tot een geldig besluit te komen. De Inspraakverordening van Wetterskip Fryslân, die op grond van artikel 79 van de Waterschapswet is vastgesteld, verklaart afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing bij de totstandkoming van peilbesluiten.
De procedure voor peilbesluiten is als volgt:
Na vaststelling in het algemeen bestuur wordt het vaststellingsbesluit ter kennisneming gestuurd aan gedeputeerde staten van provincie Fryslân. Dit op grond van de Waterverordening van provincie Fryslân. Het vastgestelde peilbesluit wordt niet meer ter goedkeuring aan gedeputeerde staten van provincie Fryslân toegestuurd. Met de komst van de Waterwet vervalt het recht van gedeputeerde staten om de peilbesluiten goed te keuren. Het goedkeuringsrecht voor waterbeheerplannen blijft intact. In de waterbeheerplannen legt het waterschap ook de resultaten van het traject van Gewenst Peilbeheer vast. Deze vormen de basis voor eventuele nieuwe peilbesluiten. Via het goedkeuringsrecht voor het waterbeheerplan en het daarin opgenomen Gewenst Peilbeheer, blijft provincie Fryslân betrokken bij het peilbeheer door Wetterskip Fryslân.
* De inspraakprocedure van het peilbesluit vindt mede plaats op grond van de Inspraakverordening van Wetterskip Fryslân. Artikel 4 van de Inspraakverordening geeft aan dat de ontwerp peilbesluiten op het hoofdkantoor ter inzage komen te liggen en op de website van het waterschap worden geplaatst. Artikel 5 geeft aan dat er in het voorstel aan het Algemeen Bestuur melding gemaakt moet worden van de gehouden inspraakprocedure en de beschouwingen van het Dagelijks Bestuur daarover (Antwoordnota).
Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân in de vergadering van 24 april 2012.
H.B. Hiemstra a.i.
Secretaris-directeur
BIJLAGE 1 Overzicht beleidsdocumenten
Beleidsdocumenten van Wetterskip Fryslân zijn terug te vinden in de documentencatalogus op de website: www.wetterskipfryslan.nl. (digitaal loket ➔ beleid en regelgeving ➔ documentencatalogus).
In onderstaand schema staan alle beleidsdocumenten opgesomd die zijn opgenomen in de Richtlijn Peilbeheer. Er is een hyperlink als verwijzing opgenomen. Enkele documenten zijn niet opgenomen in de documentencatalogus. Voor deze documenten is de zoekterm voor de zoekmachine op internet opgenomen, met duidelijke omschrijving van versie of de verwijzing voor het netwerk van Wetterskip Fryslân.
http://www.wetterskipfryslan.nl/InterDocs/Beleid%20en %20Regelgeving/Beleid %20en%20overige %20regelgeving/Beleidsnota’s%20Algemeen/Nationaal %20Bestuursakkoord%20Water %20- %20NBW.pdf | ||
http://www.fryslan.nl/html- ned/streekplan2007/streekplan/index.htm | ||
http://www.fryslanleeftmetwater.nl (Friese waterplannen) | ||
http://www.wetterskipfryslan.nl/InterDocs/Publicaties/Calamiteitenplannen/Calamiteitenplan%20Wetterskip%20Fryslan20-%20versie%2007-06-2007.pdf | ||
www.google.com: zoekterm: Draaiboek "Waterbeheer bij aanhoudende vorst" | ||
G:\_Algemeen\Stedelijk Waterbeheer RO\4.Watertoets (via projectleider) | ||
http://www.wetterskipfryslan.nl/InterDocs/Beleid%20en%20Regelgeving/Beleid%20en%20overig e%20regelgeving/Keur%20-%20Peilbeleid/Beleidsnotitie%20Harmonisatie%20beoordeling%20peilwijzigingen.pdf | ||
www.google.com: zoekterm: ‘Uitvoeringsregels Waterbeleid in Watergebiedsplannen’, | ||
Schadevergoedingsregeling op grond van de nadeelcompensatie- verordening Wetterskip Fryslân | http://www.wetterskipfryslan.nl/InterDocs/Beleid%20en%20Regelgeving/Beleid%20en%20overige%20regelgeving/Belastingen%20-%20leges %20-%20subsidies%20-%20vergoedingsregelingen/Schadevergoedingsregeling%20gebouwschade%20door%20peilbeheer.pdf | vastgesteld door het Dagelijks Bestuur in zijn vergadering van 25 april 2006 |
http://www.wetterskipfryslan.nl/InterDocs/Beleid%20en%20Regelgeving/Beleid%20en%20overige%20regelgeving/Belastingen%20-%20leges%20-%20subsidies%20-%20vergoedingsregelingen/Nadeelcompensatieverordening%20herzien.pdf | vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur op 15 december 2009 | |
www.wetterskipfryslan.nl › Home › Natuur |
BIJLAGE 2 Verklarende woordenlijst